Regeling vervallen per 01-01-2012

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum februari 2010

Geldend van 06-02-2010 t/m 31-12-2011

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum februari 2010

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum,

gelet op Verordening Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum februari 2010,

Besluit

vast te stellen het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum februari 2010.

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening

Voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2010

(hierna de “Verordening”) zijn van toepassing op dit Besluit.

Artikel 1.2 Criteria

De criteria, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening, ter vaststelling van het antwoord op de vraag of een individuele voorziening wordt uitgekeerd in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget zijn de volgende:

Voorziening in natura:

Het kenmerk van een voorziening in natura is, dat deze niet in de vorm van een geldsom wordt verstrekt. De desbetreffende voorziening wordt in bruikleen, eigendom of huur verstrekt en bij huishoudelijke hulp ontvangt de aanvrager hulp in de vorm van een persoon, die dienstverlening verzorgt.

Indien van de voorziening geen of niet langer gebruik wordt gemaakt, vloeit de voorziening terug naar de gemeente en kan deze voorziening (bijvoorbeeld een rolstoel) weer hergebruikt worden.

Financiële tegemoetkoming:

Het kenmerk van een financiële tegemoetkoming is, dat de vergoeding voor een voorziening altijd betrekking heeft op een deel van de meerkosten. Hoofdstuk 3 van dit Besluit geeft een limitatieve opsomming van de voorzieningen, die in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De aanvrager heeft hierin geen keuze.

Persoonsgebonden budget:

Een persoonsgebonden budget is een geldsom, waarmee de aanvrager de aanschaf kan bekostigen dan wel dienstverlening kan inkopen.

De aanvrager kan kiezen of hij een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wil ontvangen met uitzondering van de situatie zoals bedoeld in artikel 2.2.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

Artikel 2.1 Verzoek aanvrager

Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

Artikel 2.2 Weigering van een persoonsgebonden budget

  • 1. Er is sprake van overwegende bezwaren bij de toekenning van een persoonsgebonden budget, als uit onderzoek blijkt, dat de aanvrager niet op een verantwoorde wijze zal en kan omgaan met een persoonsgebonden budget.

  • 2. Indien een persoonsgebonden budget wordt geweigerd, maar overigens aan de criteria wordt voldaan voor de individuele voorziening, wordt een voorziening in natura verstrekt.

Artikel 2.3 Verantwoording persoonsgebonden budget bij koop of huur

  • 1. Als een persoonsgebonden budget wordt aangewend voor de koop of huur van een voorziening legt de budgethouder verantwoording af aan het college.

  • 2. Verantwoording, zoals bedoeld in artikel 1 sub r van de verordening, vindt plaats op de volgende wijze:

    • a.

      Als een persoonsgebonden budget wordt aangewend voor de koop van een voorziening, verstrekt de budgethouder binnen maximaal zes maanden nadat

      het college de opdracht tot betaling van het budget heeft gegeven,

      bewijsstukken aan het college over de besteding van het persoonsgebonden

      budget.

    • b.

      Als een persoonsgebonden budget wordt aangewend voor de huur van een voorziening, verstrekt de budgethouder binnen maximaal drie maanden nadat het college de opdracht tot betaling van het budget heeft gegeven,

      bewijsstukken aan het college over de besteding van het persoonsgebonden

      budget.

Artikel 2.4 Verantwoording persoonsgebonden budget bij de voorziening hulp bij het huishouden

Als een persoonsgebonden budget wordt aangewend voor hulp bij het huishouden legt de budgethouder verantwoording af aan Menzis Zorg en Inkomen.

Hoofdstuk 3 Bijzondere regels over de financiële tegemoetkoming

Artikel 3 Regels rond verstrekking en verantwoording

Artikel 3.1 Vorm van verstrekking

Een financiële tegemoetkoming bestaat uit een:

  • a.

    forfaitair bedrag; of

  • b.

    een maximale bijdrage.

Artikel 3.2 Kostensoorten

Hieronder worden de kostensoorten opgesomd, die voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen:

  • 1.

    Bij de volgende kostensoorten wordt een forfaitair bedrag verstrekt:

    • a.

      verhuis- en inrichtingskosten

    • b.

      vervoerskosten

    • c.

      sportrolstoel

  • 2.

    Bij de volgende kostensoorten wordt een maximale bijdrage verstrekt:

    • d.

      woningsanering

    • e.

      tijdelijke huisvesting

f.huurderving

Artikel 3.3 Verantwoording

1.Bij de verstrekking van een forfaitair bedrag, zoals bedoeld in artikel 3.2, eerste lid onder a., b. en c. behoeft de aanvrager alleen verantwoording af te leggen als het college daarom schriftelijk verzoekt.

2.Bij de verstrekking van een maximale bijdrage, zoals bedoeld in artikel 3.2, tweede lid onder d, legt de aanvrager verantwoording af door binnen drie maanden na de toestemming een betalingsbewijs te overleggen.

3.Bij de verstrekking van een maximale bijdrage, zoals bedoeld in artikel 3.2, tweede lid onder e. en f., legt de aanvrager verantwoording af door het overleggen van de relevante bescheiden.

Hoofdstuk 4 Omvang eigen bijdrage

Artikel 4 De eigen bijdrage

De eigen bijdrage wordt bij Hulp bij het huishouden begrensd tot maximaal de kosten van de feitelijk ingezette uren en bij de woon- en vervoersvoorzieningen tot de kosten van de voorziening.

Artikel 4.1 Omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon van 18 - 65 jaar

Het bedrag dat de ongehuwde persoon van 18 - 65 jaar dient te betalen bedraagt €17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.222,- per jaar het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.222,- (*).

Artikel 4.2 Omvang eigen bijdrage van een ongehuwd persoon van 65 jaar en ouder

Het bedrag dat een ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder dient te betalen bedraagt € 17,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.256,- per jaar het bedrag van € 17,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.256,- (*).

Artikel 4.3 Omvang eigen bijdrage van gehuwde personen, indien één van beiden 18 - 65 jaar is of beiden 18 - 65 jaar zijn

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen aan eigen bijdrage dienen te betalen indien een van beiden 18 - 65 jaar is of beiden 18 – 65 jaar zijn bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 27.222,- per jaar het bedrag van

€ 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 27.222,-.

Artikel 4.4 Omvang eigen bijdrage van gehuwde personen, indien beiden 65 jaar of ouder zijn

Het bedrag per vier weken dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn aan eigen bijdrage dienen te betalen bedraagt € 25,20 per vier weken, met dien verstande dat indien het inkomen meer bedraagt dan € 21.058,- per jaar het bedrag van € 25,20 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen het inkomen en € 21.058,- (*).

Artikel 4.5 Korting eigen bijdrage

Op de met toepassing van art. 4.1 t/m 4.4 vastgestelde eigen bijdrage wordt een korting van 33 % toegepast.

* prijspeil 2010, bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

Hoofdstuk 5 Woonvoorzieningen.

Paragraaf 1

Artikel 5.1 Individuele woonvoorziening

Een individuele woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een vergoeding voor verhuis- en herinrichtingskosten, zoals bedoeld in artikel 15 onder a van de verordening;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15 onder b van de verordening :

    • -

      kosten van een woningaanpassing;

    • -

      kosten voor het verwerven van grond.

  • c.

    een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15 onder c van de verordening :

    • -

      kosten van hulpmiddelen in de woning;

    • -

      kosten voor onderhoud, keuring en reparatie;

    • -

      kosten in verband met tijdelijke huisvesting;

    • -

      kosten in verband met huurderving;

    • -

      kosten van een losse woonunit.

    • -

      kosten van woningsanering;

  • d.

    een uitraasruimte, zoals bedoeld in artikel 15 onder d van de verordening.

    • -

      De voorziening, genoemd onder 1.a, wordt verstrekt als financiële tegemoetkoming.

    • -

      De voorziening, genoemd onder 1.b, wordt verstrekt als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming aan de eigenaar van een woonruimte.

    • -

      De voorziening, genoemd onder 1.c, wordt verstrekt als persoonsgebonden budget, als financiële tegemoetkoming of in bruikleen.

    • -

      De voorziening, genoemd onder 1.d, wordt verstrekt als persoonsgebonden budget.

Paragraaf 2

Artikel 5.2 Hoogte vergoeding verhuis- en inrichtingskosten

Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening bedraagt € 2.050,- voor verhuizing naar een aangepaste woning en € 5000 voor verhuizing naar een rolstoel toe- en doorgankelijke woning.

Paragraaf 3 Bouwkundige- en woontechnische woonvoorzieningen

Artikel 5.3 Primaat van de verhuizing

  • a. Indien de noodzaak tot een bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening, zie artikel 15 onder b van de verordening, vaststaat, past het college het primaat van de verhuizing toe. Conform artikel 16 lid 2 van de Verordening dient daarbij rekening gehouden te worden met de sociale omstandigheden.

  • b. Indien de kosten van een bouwkundige- of woontechnische aanpassing onder het bedrag van € 12.500,- liggen wordt art 5.3 sub a niet toegepast.

Artikel 5.4 Kosten bouwkundige- of woontechnische woonvoorziening

Alleen de kosten van de navolgende bouwkundige- of woontechnische voorzieningen komen voor vergoeding in aanmerking:

  • 1.

    de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed;

  • 2.

    het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;

  • 3.

    de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien noodzakelijk tot € 900 volledig en indien deze meer bedragen dan € 900,-, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;

  • 4.

    de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

  • 5.

    de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

  • 6.

    renteverlies, dat ontstaat indien de aanvrager noodzakelijke betaling aan derden moet doen voordat tot vergoeding is overgegaan, maar uitsluitend indien deze betalingen verband houden met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;

  • 7.

    de prijs van bouwrijpe grond indien de aanschaf van de grond noodzakelijk is omdat niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden;

  • 8.

    na de oorspronkelijke raming ontstane kosten, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden, mits het college schriftelijk toestemming geeft voor de uitgave van deze extra bedragen;

  • 9.

    de kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing;

  • 10.

    de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

  • 11.

    de administratiekosten die de verhuurder maakt voor het treffen van een voorziening voorzover de gezamenlijke kosten onder 1 tot en met 10 meer dan € 900,- bedragen, De vergoeding bedraagt in dat geval 8% van die kosten, met een maximum van € 340,-

Artikel 5.5 Hoogte persoonsgebonden budget in verband met kosten voor het verwerven

van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 15 onder b van de verordening betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kan het college een PGB verstrekken voor extra te verwerven vierkante meters grond.

Artikel 5.6 Aanpassing bij woonwagens

Het college verleent alleen een PGB in de aanpassingskosten van een woonwagen indien aan de volgende vereisten wordt voldaan:

  • a.

    de technische levensduur van de woonwagen is nog minimaal vijf jaar; én

  • b.

    de standplaats komt niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking; én

  • c.

    de woonwagen stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening op een binnen de gemeente Renkum formeel als zodanig aangemerkte standplaats.

Artikel 5.7 Aanpassing bij woonschepen

Het college verleent slechts een PGB in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • a.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is; én

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 5.8 Technische levensduur

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet tenminste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 900,-.

Artikel 5.9 Aanpassing bij binnenschepen

Het college verleent slechts een PGB in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466), van een binnenschip, dat:

  • a.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel te boek gestelde schepen 1992; én

  • b.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het metingbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van tenminste 15 ton hebbend, of voor het vervoer van meer dan 12 personen buiten de in de aanhef bedoelde personen.

Artikel 5.10 vervallen

Paragraaf 4 Niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen

Artikel 5.11 Hoogte persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel in de woning

  • 1. Het persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel in de woning wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst-adequate voorziening, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald;

  • 2. Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie;

  • 3. In een beleidsregel wordt artikel 5.11 nader uitgewerkt.

Artikel 5.12 Hoogte persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie

1.Het college verleent alleen een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie, indien:

de desbetreffende woonvoorziening op grond van de verordening en het besluit is verleend;

2.De omvang van het persoonsgebonden budget is gebaseerd op de werkelijke kosten, maar bedraagt voor onderhoud en keuring ten hoogste de kosten als vermeld in de bijlage. De kosten voor reparatie kunnen bij de gemeente worden gedeclareerd onder overlegging van de nota.

Artikel 5.13 Hoogte kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1. Het college verleent een financiële tegemoetkoming in de noodzakelijke kosten van

    tijdelijk huisvesting die de aanvrager moet maken i.v.m. het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de aanvrager te betrekken tijdelijke woonruimte.

  • 2. De financiële tegemoetkoming als bedoeld in het eerste lid onder a. en b. wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de aanvrager als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 3. Het college verleent slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als de aanvrager redelijkerwijs niet kan voorkomen dat hij deze extra woonlasten heeft.

  • 4. De maximale termijn waarvoor het college een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verleent, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt zes maanden. Afhankelijk van de situatie kan het college besluiten deze periode te verlengen.

  • 5. Het college verleent uitsluitend een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid indien deze kosten zijn gemaakt voor:

    • a.

      het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte;

    • b.

      het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte, of

    • c.

      het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.

  • 6. Het college verleent een financiële tegemoetkoming ter hoogte van de werkelijk gemaakte kosten met een maximum van de maximale huur waarvoor huurtoeslag wordt verstrekt voor de kosten zoals bedoeld in het vijfde lid onder a en c en met een maximum van 50 % van de maximale huur waarvoor huurtoeslag wordt verstrekt voor de kosten als bedoeld in het vijfde lid onder b.

Artikel 5.14 Hoogte financiële tegemoetkoming in verband met huurderving

1.In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan

€ 4000,- is aangepast, verstrekt het college aan de verhuurder van de woning een financiële tegemoetkoming in verband met derving van huurinkomsten als hij die woning weer in verhuurbare staat moet terugbrengen voor de duur van maximaal vijf maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt;

2.De verhuurder moet de leegstand van de desbetreffende woning binnen vier weken bij de gemeente melden;

3.Er wordt geen vergoeding verstrekt, indien deze melding niet binnen vier weken na het leegkomen heeft plaatsgevonden;

4.De hoogte van de financiële tegemoetkoming, zoals bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de kale huur van de woonruimte met een maximum van de maximale huur waarvoor huurtoeslag wordt verstrekt.

Artikel 5.15 Hoogte financiële tegemoetkoming voor de kosten van woningsanering

De werkelijke kosten van woningsanering worden in beginsel vergoed tot een maximum bedrag. Daarbij wordt uitgegaan van de door het NIBUD aangeleverde bedragen en wordt uitgegaan van een lineaire afschrijving gedurende 7 jaar.

Artikel 5.16 Hoogte persoonsgebonden budget van een losse woonunit

Indien er sprake is van bijzondere omstandigheden kan een losse woonunit, zoals bedoeld in artikel 17 van de verordening, verstrekt worden. Hiervoor wordt een PGB verstrekt.

De hoogte van een PGB voor een losse woonunit wordt afgestemd op de huurkosten van de voorziening, die de gemeente moet betalen.

Artikel 5.17 Eigen bijdrage/aandeel

Op woonvoorzieningen vanaf € 1000 in artikel 13 onder b en c van de Verordening wordt een eigen bijdrage berekend.

Op woonvoorzieningen vanaf € 1000 in artikel 13 lid d van de Verordening wordt een eigen aandeel berekend.

Op woonvoorzieningen in artikel 13 onder a van de Verordening wordt geen eigen bijdrage berekend.

Op woonvoorzieningen in artikel 13 onder a van de Verordening (algemene woonvoorziening), artikel 15 lid a van de Verordening (verhuiskosten) en artikel 5.14 van het Besluit (huurderving) wordt geen eigen bijdrage berekend.

De wijze van berekening van de eigen bijdrage/aandeel is omschreven in artikel 4 van dit Besluit.

Hoofdstuk 6 Vervoersvoorzieningen

Paragraaf 1

Artikel 6.1 Algemeen

Een vervoersvoorziening kan bestaan uit :

  • a.

    een verplaatsingsmiddel (inclusief eventuele accessoires);

  • b.

    een vergoeding voor de vervoerskosten.

    • -

      Bij een voorziening, genoemd onder a., heeft de aanvrager de keuze (zie ook artikel 1.2 van het Besluit) tussen een PGB of een verstrekking in bruikleen.

    • -

      Een voorziening, genoemd onder b, wordt altijd als financiële tegemoetkoming verstrekt.

Paragraaf 2 Verplaatsingsmiddelen

Artikel 6.2 Hoogte persoonsgebonden budget voor een verplaatsingsmiddel

1.Het persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de voor de gemeente goedkoopst-adequate voorziening.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een vast bedrag voor onderhoud en reparatie. Dit vaste bedrag is nooit meer dan het bedrag aan onderhoud en reparatie, dat het college afspreekt te betalen aan een gecontracteerde leverancier (s) bij de aanschaf van dezelfde vervoersvoorziening in natura;

  • 3.

    Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met de extra premiekosten ter dekking van schade en diefstal;

  • 4.

    In een beleidsregel wordt artikel 6.2 nader uitgewerkt.

Artikel 6.3 Specifiek beleid bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget

De hoogte van een persoonsgebonden budget voor de huur van een gesloten buitenwagen of een bruikleenauto, wordt afgestemd op de kosten, die het college zou moeten maken bij de huur van dezelfde voorziening in verband met een verstrekking in natura.

Artikel 6.4 Inkomensgrens vervoersvoorziening

De grens waarboven

  • a.

    verstrekking van een bruikleenauto en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten, en

  • b.

    een tegemoetkoming in de kosten van een taxi, rolstoeltaxi of eigen auto

niet voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komen, zoals bedoeld in artikel 25 van de verordening, bedraagt 1,5 x het norminkomen op bijstandsniveau voor een alleenstaande c.q. een echtpaar.

Paragraaf 3 Vervoerskosten

Artikel 6.5 Hoogte financiële tegemoetkoming

Indien geen gebruik kan worden gemaakt van het collectief vraagafhankelijk vervoer bedraagt de financiële tegemoetkoming voor de vervoerskosten voor een persoon :

  • -

    met een auto in bruikleen of huur : km vergoeding conform de VNG richtlijnen

  • -

    met een eigen auto in bezit : € 1045,- per kalenderjaar (*);

  • -

    in een rolstoeltaxi : € 1570,- per kalenderjaar (*).

Artikel 6.6 Hoogte financiële tegemoetkoming bij verblijf in een AWBZ inrichting

  • a. Een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten van een aanvrager, die niet zelfstandig woont, bedraagt in beginsel 50% van de hoogte van de tegemoetkoming, die een persoon ontvangt die zelfstandig woont.

  • b. Indien de aanvrager zoals bedoeld onder a. aannemelijk kan maken, dat een financiële tegemoetkoming van 50% naar het oordeel van het college onvoldoende is, wordt de tegemoetkoming verhoogd tot maximaal het bedrag, dat een persoon ontvangt die zelfstandig woont.

Artikel 6.7 Eigen bijdrage/aandeel

Op de vervoersvoorzieningen vanaf € 1000 in artikel 22 onder b en c van de Verordening wordt een eigen bijdrage berekend.

Op de vervoersvoorziening vanaf € 1000 in artikel 22 lid d van de Verordening wordt een eigen aandeel berekend.

Op de vervoersvoorziening in artikel 22 onder a van de Verordening wordt geen eigen bijdrage berekend.

Op de vervoersvoorziening in artikel 22 onder a en d van de Verordening en op vervoersvoorzieningen die in bruikleen verstrekt worden, wordt geen eigen bijdrage berekend.

De wijze van berekening van de eigen bijdrage/aandeel is omschreven in artikel 4 van dit Besluit.

* Prijspeil 2010, bedragen worden jaarlijks geïndexeerd.

Hoofdstuk 7 Rolstoelen

Artikel 7.1 Algemeen

Een individuele rolstoelvoorziening kan bestaan uit :

  • a.

    een rolstoel (inclusief eventuele accessoires);

  • b.

    een sportrolstoel.

    • -

      Bij een voorziening, genoemd onder a., heeft de aanvrager de keuze (zie ook artikel 1.2

      van het besluit) of deze als PGB of in bruikleen wordt verstrekt.

    • -

      Een voorziening, genoemd onder b. wordt altijd verstrekt als financiële tegemoetkoming.

    • -

      Bij rolstoelen wordt geen eigen bijdrage gevraagd.

Artikel 7.2 Hoogte persoonsgebonden budget voor een rolstoel

1.Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-adequate voorziening, zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

2.Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met een vast bedrag voor onderhoud en reparatie. Dit vaste bedrag wordt vastgesteld door 5,5 % van de bruto nieuwsprijs (exclusief BTW) te nemen gedurende de afschrijfperiode van de voorziening en is nooit meer dan het bedrag aan onderhoud en reparatie, dat het college afspreekt te betalen aan een gecontracteerde leverancier (s) bij de aanschaf van dezelfde voorziening in natura;

3.Het persoonsgebonden budget wordt verhoogd met de extra premiekosten ter dekking van schade en diefstal.

  • 4.

    Indien noodzakelijk wordt het persoonsgebonden budget verhoogd met een budget voor de inhuur van een ergotherapeut voor maximaal twee instructies;

  • 5.

    In het werkhandboek gemeente-Meyra (MRS) is artikel 7.2 nader uitgewerkt.

Artikel 7.3 Hoogte bedrag sportrolstoel

De financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel bedraagt € 2578,- (prijspeil 2010). Dit bedrag is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf van de sportrolstoel, alsmede het onderhoud voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 8 Hulp bij het huishouden

Artikel 8.1 Omvang hulp bij het huishouden

  • 1. De omvang van de huishoudelijke hulp wordt bepaald aan de hand van de noodzakelijk te verrichten activiteiten.

  • 2. De tijdnormering van de noodzakelijk te verrichten activiteiten is opgenomen in bijlage 1.

Artikel 8.2 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget is afhankelijk van de omvang van de toegekende hulp bij het huishouden, zoals genoemd in artikel 8.1 van dit besluit.

  • 2.

    Indien belanghebbende kiest voor een persoonsgebonden budget, ontvangt hij 80% van het uurtarief van de door de gemeente gecontracteerde zorginstelling.

  • 3.

    Het bedrag, dat per week wordt verstrekt voor hulp bij het huishouden zoals bedoeld in artikel 8 lid c van de verordening, is vastgesteld op :

    • a.

      € 15,00 (prijspeil 1 januari 2010) voor 1 uur per week huishoudelijke hulp.

    • b.

      € 17,20 (prijspeil 1 januari 2010) voor 1 uur per week huishoudelijke hulp indien

      de indicatie 7 uur of meer per week bedraagt of indien de indicatie om andere

      reden, ter beoordeling van het college, daartoe aanleiding geeft.

c. Overgangsbepaling: € 17,20 voor 1 uur per week huishoudelijke hulp voor diegenen, aan wie de gemeente vòòr de datum inwerkingtreding van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning februari 2010 een persoongebonden budget voor hulp bij huishouden heeft toegekend. Deze overgangsbepaling geldt tot 1 januari 2011, daarna geldt voor deze categorie eveneens het tarief van € 15,00 voor 1 uur. Deze overgangsbepaling is niet van toepassing op de in artikel 8.2 lid 3 sub b genoemde categorie personen.

Advisering en samenhangende afstemming

(oud artikel 8) Het in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van juli 2008 onder artikel 8 vallend onderdeel over Samenhangende afstemming zal in de Verordening maatschappelijke ondersteuning onder artikel 33 worden opgenomen.

Hoofdstuk 9 Terugvordering en verrekening

Artikel 9.1 Terugvordering van een voorziening

.

Indien een aanvrager met een persoonsgebonden budget een voorziening in eigendom heeft verworven, en hij de voorziening op de door het college bedoelde wijze niet meer gebruikt, dient de aanvrager of de nabestaande(n) de waarde van de desbetreffende voorziening volgens de in artikel 9.2 beschreven afschrijvingssystematiek terug te betalen aan de gemeente dan wel de voorziening binnen een redelijke termijn aan de gemeente te schenken.

Artikel 9.2 Afschrijvingssystematiek

  • 1.

    De afschrijvingssystematiek voor een voorziening, zoals genoemd in artikel 9.1, is gebaseerd op de terugkoopregeling met de gecontracteerde leveranciers van hulpmiddelen.

  • 2.

    Bij de terugvordering van de in artikel 9.1 bedoelde waarde, wordt uitgegaan van een gemiddelde afschrijvingstermijn van vijf of zeven jaar, afhankelijk van de voorziening.

  • 3.

    De afschrijvingssystematiek is als volgt:

Voorziening

Jr 0-1

Jr 1-2

Jr 2-3

Jr 3-4

Jr 4-5

Jr 5-6

Jr 6-7

> 7 Jr

Categorie 1

2,5 % p/m

70

40

10

5

0

0

0

Categorie 2

2,5 % p/m

70

50

30

15

10

5

0

Categorie 1: Kinderrolstoelen, incidenteel en permanent

Kinderrolstoelen elektrisch voor binnen en buiten

Kinderdriewielfietsen

Kinderwandelwagens/buggy’s

Badlift

Handbike

Categorie 2: rolstoelen voor incidenteel, passief en actief gebruik

Elektrische rolstoelen voor binnen/buiten gebruik

Scootmobielen

Driewielfietsen

Transferlift (actief en passief)

Douche- en toiletstoel

Bad en douchehulpmiddelen

Douchebrancard

Fiets met lage instap

4.Indien rolstoelen zeer intensief worden gebruikt, kan worden afgeweken van de gemiddelde afschrijvingsduur, als de budgethouder aannemelijk maakt, dat in verband met bijzondere omstandigheden door intensief gebruik een eerdere afschrijving noodzakelijk is.

Artikel 9.3 Verrekening van een voorziening

  • 1. Indien een aanvrager met een persoonsgebonden budget een voorziening in eigendom heeft verworven, en hij de voorziening binnen de afschrijvingstermijn van zeven jaar niet meer gebruikt, omdat deze niet meer adequaat is, wordt de waarde van de desbetreffende voorziening verrekend met een eventueel nieuw toe te kennen persoonsgebonden budget. De waarde van de voorziening is gebaseerd op de afschrijvingssystematiek, zoals bedoeld in artikel 9.2, derde lid.

  • 2. Verrekening zoals bedoeld in het eerste lid vindt niet plaats, indien de aanvrager de desbetreffende voorziening binnen een redelijke termijn aan de gemeente schenkt.

Artikel 9.4 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij de aanschaf van een nieuwe voorziening

  • 1. Indien de aanvrager een PGB ontvangt en deze met de geldsom een nieuwe voorziening aanschaft, en het verschil tussen het PGB en de feitelijke kosten van de voorziening bedraagt € 250,- of minder, vindt geen terugvordering plaats.

  • 2. Indien het verschil, zoals bedoeld in het eerste lid, tussen € 250,- en maximaal € 1250 ligt, wordt afhankelijk van de hoogte van het toegekende budget, het meerdere van de aanvrager teruggevorderd.

Artikel 9.5 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij de aanschaf van een tweedehands voorziening

  • 1.

    Indien een aanvrager een persoonsgebonden budget ontvangt en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening wil aanschaffen, dient hij dit bij zijn aanvraag kenbaar te maken. De omvang van het PGB wordt in dat geval vastgesteld aan de hand van de afschrijvingssystematiek zoals bedoeld in artikel 9.2, derde lid. Het college gaat tot terugvordering over van het verschil tussen het aldus vastgestelde PGB en de feitelijke kosten van de tweedehands voorziening.

  • 2.

    Indien de aanvrager een PGB ontvangt voor een nieuwe voorziening en met de middelen uit dit budget een tweedehands voorziening heeft aangeschaft zonder dit aan het college kenbaar te hebben gemaakt, vordert het college het verschil terug tussen het ontvangen PGB en de feitelijke kosten van de tweedehands voorziening.

  • 3.

    Bij de berekening van de door de aanvrager terug te betalen bedragen zoals bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft een bedrag van maximaal € 250,- buiten beschouwing.

Artikel 9.6 Terugvordering van een persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden

  • 1.

    Indien de aanvrager een pgb ontvangt en met de geldsom hulp bij het huishouden

    inkoopt, en het verschil tussen het pgb en de feitelijke kosten van de voorziening

    bedraagt € 250,- of minder, vindt geen terugvordering plaats.

  • 2.

    Indien het verschil, zoals bedoeld in het eerste lid, hoger is dan € 250,- wordt het meerdere van de aanvrager teruggevorderd.

Artikel 9.7 Afschrijvingsschema waardestijging van de woning

Het in artikel 21 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema luidt als volgt:

afschrijving in 10 jaar.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 10.1 Intrekking

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Renkum januari 2010 wordt ingetrokken per de datum van inwerkingtreding van het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Renkum februari 2010.

Artikel 10.2 Inwerkingtreding

Het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Renkum februari 2010 treedt in werking op de dag na die van publicatie in de Veluwepost.

Artikel 10.3 Citeerartikel

Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning

Gemeente Renkum februari 2010.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van het college, gehouden op 2 februari 2010
De secretaris, de burgemeester,

BIJLAGE 1

Tijdnormering hulp bij het huishouden

De tijdnormering is indicatief. Er moet altijd worden gekeken naar de individuele situatie. Als er sprake is van een bijzondere situatie kan er van de tijdnormering worden afgeweken.

Hulp bij het huishouden voor een alleenstaande (appartement)

activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 per week

1u

Broodmaaltijd bereiden

15 per keer

1u45

Warme maaltijd bereiden

30 per keer

3u30

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc.)

60 per week

1u

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

Stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.) voor een tweekamerflat

120 per keer

2u

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

Stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc) voor een drie(of meer) kamerflat

150 per keer

2u30

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.)

60 per keer

1u

Hulp bij het huishouden voor een alleenstaande (eengezinswoning)

activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 per week

1u

Broodmaaltijd bereiden

15 per keer

1u45

Warme maaltijd bereiden

30 per keer

3u30

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

60 per week

1u

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

Stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc.)

180 per keer

3u

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.)

60 per keer

1u

Hulp bij het huishouden voor een twee/meerpersoonshuishouden

(woonsituatie niet van belang)

activiteiten

Minuten

Uren

Boodschappen doen voor het dagelijks leven

60 per week

1u

Broodmaaltijd bereiden

15 per keer

1u45

Warme maaltijd bereiden

30 per keer

3u30

Licht huishoudelijk werk (kamers opruimen etc)

90 per week

1u30

Zwaar huishoudelijk werk (huis schoonmaken,

Stofzuigen, wc/badkamer reinigen etc)

180 per keer

3u

De was doen (waaronder strijken, opvouwen etc.)

90 per keer

1u30

Hulp bij het huishouden voor overige activiteiten voor alleenstaanden/

twee- of meerpersoonsleefeenheden

activiteiten

Minuten

Uren

Kinderen < 12 jaar helpen met zelfverzorging

30 p keer

3u30

Kinderen < 6 jaar helpen met zelfverzorging

45 p keer

5u15

Kinderen < 12 jaar helpen met broodmaaltijd

15 p keer

1u45

Dagelijkse organisatie van het huishouden

30 p week

0u30

Advies, instructie, voorlichting gericht op het huishouden

30 p keer (max 3 keer p week, max 6 weken)

1u30

BIJLAGE 2

Het aantal m2, dat voor een persoonsgebonden budget in aanmerking komt, is per vertrek gemaximeerd (zie de tabel).

Het aantal m2 genoemd in de tweede kolom komt slechts voor een persoonsgebonden budget in aanmerking voor zover de desbetreffende ruimte het aantal m2 in de eerste kolom niet overschrijdt.

soort vertrek

Maximaal aantal m2 waarvoor een pgb wordt verleend bij een aanbouw van een vertrek

Maximaal aantal m2 waarvoor een pgb wordt verleend bij een uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek

woonkamer

30

6

Keuken

10

4

Eenpersoonskamer

10

4

Tweepersoonskamer

18

4

Toiletruimte

2

1

Badkamer

-wastafelruimte

-doucheruimte

2

3

1

2

Entree/gang/hal

5

2

Berging

6

4

BEDRAGEN VOORZIENINGEN WMO (2010)

Per 1-1-2010 zijn bedragen van vergoedingen in het kader van de WMO geïndexeerd en kunnen deze worden verhoogd met 1,3 % (advies Schulinck).

Tegemoetkoming in vervoerskosten:

(artikel 22 verordening)

2009

2010

Gebruik eigen auto

€ 1032

€ 1045

Gebruik bruikleenauto

2500 x Y

2500 x Y

Gebruik van een taxi

€ 1032

€ 1045

Gebruik van een rolstoeltaxi

€ 1550

€ 1570

Gedeeltelijke kostenvergoedingen (50 %)

2009

2010

Bij gebruik auto, taxi e.d.

€ 516

€ 523

Bij gebruik rolstoeltaxi

€ 775

€ 785

De bedragen genoemd in bijlage II van de verordening zijn als volgt gewijzigd:

(onderstaande bedragen zijn excl. BTW)

Keuring van:

2009

2010

Stoellift

€ 241

€ 244

Rolstoelplateaulift

€ 241

€ 244

Sta-plateaulift

€ 241

€ 244

Woonhuislift

€ 294

€ 298

Hefplateaulift

€ 297

€ 301

Balanslift

€ 86 (per uur)

€ 87 (per uur)

Periodiek onderhoud van:

2009

2010

Stoellift

€ 165

€ 167

Rolstoelplateaulift

€ 165

€ 167

Sta-plateaulift

€ 165

€ 167

Woonhuislift

€ 241

€ 244

Hefplateaulift

€ 165

€ 167

Balanslift

€ 165

€ 167

Tegemoetkoming kosten

2009

2010

Huurderving (art. 4.6 fin.besluit)

Max. kale huur woning

Max. kale huur woning

Sportrolstoel (art. 6 fin.besluit)

€ 2545

€ 2578