Regeling vervallen per 22-03-2018

De raad van de gemeente Renkum

Geldend van 09-02-2017 t/m 21-03-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

De raad van de gemeente Renkum

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 13 december 2016;

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 van de Jeugdwet;

gezien het advies van de commissie inwoners;

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Renkum

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

    • b.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

    • c.

      individuele voorziening: op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening;

    • d.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • e.

      laagdrempelige voorziening: een voor de jeugdige of zijn ouder kosteloos toegankelijke voorzienig die beschikbaar is op (door)verwijzing door het college waarvoor geen beschikking nodig is;

    • f.

      vrij toegankelijke voorziening: een voor de jeugdige of zijn ouder kosteloos toegankelijke voorziening waarvoor geen verwijzing of beschikking nodig is;

    • g.

      wet: Jeugdwet.

    • h.

      ‘mijn plan’; Schriftelijke weergave van het onderzoek, waarover is overlegd met de jeugdige en/of de ouders en dat is afgestemd op de behoeften van de jeugdige. In het plan zijn de door het college noodzakelijk geachte individuele voorziening(en) en de daarmee beoogde resultaten opgenomen.

  • 2. Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

  • 1. De volgende vormen van vrij toegankelijke voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      informatie en (opvoed)advies

    • b.

      jongerencoaching en participatiebevordering

    • c.

      online hulpverlening

    • d.

      voorlichting, cursussen en trainingen

  • 2. De volgende vormen van laagdrempelige jeugdvoorzieningen zijn beschikbaar

    • a.

      Schoolgericht- en algemeen maatschappelijk werk

    • b.

      jeugdgezondheidszorg

    • c.

      gebiedsgerichte hulp bij jeugdcriminaliteit en jeugdoverlast

    • d.

      gezinscoaching

    • e.

      gezinsondersteuning

    • f.

      jongerentrajecten

    • g.

      ambulante opvoedhulp

  • 3. De volgende vormen van individuele jeugdvoorzieningen (specialistische hulp) zijn beschikbaar:

    • a.

      verzorging

    • b.

      begeleiding

    • c.

      medische kinderdagbehandeling

    • d.

      langdurige crisisopvang

    • e.

      pleegzorg

    • f.

      gesloten jeugdhulp

    • g.

      residentiële hulp

    • h.

      specialistische dagbehandeling en verzorging jeugdigen met verstandelijke beperkingen.

    • i.

      Generalistische basis ggz

    • j.

      specialistische ggz

    • k.

      forensische hulp

  • 4. Het college stelt bij nadere regels vast welke voorzieningen op basis van het eerste, tweede en derde lid beschikbaar zijn.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

  • 1. Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

  • 2. Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking als bedoeld in artikel 5.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Het college stelt bij nadere regeling regels met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Het college geeft daarbij aan op welke wijze hij jeugdigen en ouders informeert over de mogelijkheid en het belang om in bepaalde gevallen een beroep op jeugdhulp te doen.

Het college legt in ‘mijn plan’ vast op welke wijze de toekenning van een individuele voorziening met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen wordt afgestemd.

Artikel 5. Inhoud beschikking

  • 1. Bij het verstrekken van een individuele voorziening op aanvraag worden in de beschikking de met de jeugdige of zijn ouders gemaakte afspraken vastgelegd.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast met betrekking tot de inhoud van de beschikking en de aanvraag.

Artikel 6. Regels voor pgb

  • 1. Het college verstrekt een individuele voorziening in de vorm van een pgb in overeenstemming met bepalingen van artikel 8.1.1 van de wet en onverminderd het bepaalde in dit artikel, indien de jeugdige en/of zijn ouders een budgetplan overlegt dat voldoet aan de in lid 2 van dit artikel opgenomen eisen;

  • 2. Het budgetplan voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      De jeugdige en/of zijn ouders motiveert waarom hij de individuele voorziening, die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend vindt;

    • b.

      De jeugdige en/of zijn ouders heeft beschreven hoe de kwaliteit van de hulp is geborgd.

    • c.

      De jeugdige en/of zijn ouders heeft beschreven of de hulp wordt betrokken van een professionele aanbieder of van een niet-professioneel persoon uit zijn sociale netwerk.

    • d.

      De jeugdige en/of zijn ouders heeft beschreven welke kosten zijn verbonden aan de jeugdhulp.

  • 3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kan de jeugdige en/of zijn ouders aan wie een pgb wordt verstrekt de jeugdhulp betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk op voorwaarde dat dit doelmatiger is dan het betrekken van ondersteuning van een persoon buiten het sociale netwerk, gelet op:

    • a.

      De frequentie van de ondersteuning

    • b.

      Het type ondersteuning

    • c.

      De aard van de ondersteuningsvraag waaraan met de verstrekking van een pgb tegemoet wordt gekomen.

    • d.

      De duur van de ondersteuningsvraag en

    • e.

      De mate van verplichting die voortvloeit uit het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden voor de persoon van wie de ondersteuning wordt betrokken.

  • 4. Een pgb wordt niet besteed aan tussenpersonen en belangenbehartigers.

  • 5. Is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen.

  • 6. De hoogte van het pgb wordt bepaald aan de hand van de kostprijs van de in de betreffende situatie adequate individuele voorziening in natura.

  • 7. De hoogte van een pgb voor dienstverlening is opgebouwd uit verschillende kostencomponenten, zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering en reiskosten.

  • 8. De maximale hoogte van een pgb voor diensten geleverd door een professionele hulpverlener wordt bepaald aan de hand van een getrimd gemiddelde van de tarieven van de gecontracteerde aanbieders van de betreffende individuele voorziening in natura.

  • 9. De maximale hoogte van een pgb voor diensten geleverd door een niet-professioneel persoon uit het sociale netwerk wordt bepaald aan de hand van 80% van een getrimd gemiddelde van de tarieven van de gecontracteerde aanbieders van de betreffende individuele voorziening in natura.

  • 10. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 7. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2. Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beschikking aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3. Als het college een beschikking op grond van het tweede lid, onder a, d of e heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens, het niet voldoen aan de voorwaarden of het niet of voor een ander doel gebruiken van de voorziening of het pgb dan waarvoor het is bestemd, opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 4. Een beschikking tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen 6 maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5. Het college onderzoekt uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde zorg, al dan niet steekproefsgewijs, de besteding van een pgb.

Artikel 8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerderskinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

  • a.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • b.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • c.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • d.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • e.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 9. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college stelt jeugdigen en/of hun ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 2. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 11. Overgangsrecht

  • 1. Een jeugdige houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Renkum van januari 2015, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Jeugdhulp gemeente Renkum 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze Verordening Jeugdhulpgemeente Renkum 2017.

  • 3. Een beslissing op een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Verordening Jeugdhulp gemeente Renkum 2015, geschiedt op grond van die Verordening die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 4. Van het in lid 2 en 3 gestelde kan in bijzondere omstandigheden ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders worden afgeweken.

Artikel 12 Inwerkingtreding intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2017, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp gemeente Renkum van januari 2015

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening jeugdhulp gemeente Renkum 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 25 januari 2017
DE RAAD VAN DE GEMEENTE RENKUM
de griffier, de voorzitter,
mr. Joyce I.M. le Comte De heer mr. H.L.M. Bloemen

Toelichting

Algemeen

De Jeugdwet regelt de bestuurlijke en financiële decentralisatie naar gemeenten van de jeugdzorg, de jeugd-ggz, de zorg voor jeugdigen met verstandelijke beperkingen en de begeleiding en persoonlijke verzorging van jeugdigen. Daarnaast wordt met deze wet een omslag gemaakt van een stelsel gebaseerd op een wettelijk recht op zorg (aanspraak) naar een stelsel op basis van een voorzieningenplicht voor gemeenten (voorziening), op een wijze zoals eerder is gebeurd met de

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg worden hierbij vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Het doel van het jeugdzorgstelsel blijft echter onverminderd overeind: jeugdigen en ouders krijgen waar nodig tijdig

bij hun situatie passende hulp, met als beoogd doel ervoor te zorgen de eigen kracht van de jongere en het zorgend en probleemoplossend vermogen van het gezin te versterken.

De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in

ieder geval regels opstelt:

  • v

    over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen;

  • v

    met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

  • v

    over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, werk en inkomen;

  • v

    over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

  • v

    voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijke gebruik van de Jeugdwet;

  • v

    over de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van de Jeugdwet, en

  • v

    ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Onder verordening vallen ook nadere regels op te stellen door het college.

Artikel 2.9 van de Jeugdwet biedt verder ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet ook andere regels te stellen; om een meer compleet beeld te geven van de rechten en plichten van inwoners en de gemeente. Dit is echter in andere regelingen vastgelegd waardoor een vaststelling in deze verordening buiten het doel van deze verordening valt. Omdat wij uitgaan van een zo goed als mogelijk regelarme toegang maakt deze verordening hier dan ook spaarzaam gebruik van. Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, bij verordening (waaronder ook nadere regels door het college op te stellen) bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.

Deze verordening kan niet los worden gezien van de kaderstellende nota sociaal domein en het door het college vastgestelde uitvoeringsplan sociaal domein, die samen het beleidsplan vormen zoals bedoeld in artikel 2.2 van de Jeugdwet. In bedoeld beleidsplan wordt het door het gemeentebestuur te voeren beleid vastgelegd mede met betrekking tot preventie en jeugdhulp, de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering, naast de uitvoering van de

Wmo, de AWBZ en de Participatiewet.

Toeleiding naar de jeugdhulp

De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen vrij-toegankelijke, laagdrempelige en individuele voorzieningen op het gebied van jeugdhulp (zie artikel 2, eerste, tweede en derde lid). De wet spreek hier over ‘overige’ voorzieningen en individuele voorzieningen. Voor het grootste deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening of een laagdrempelige voorziening.

Vrij toegankelijk

Hier kunnen de jeugdige en zijn ouders gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een beschikking van de gemeente nodig hebben.

Laagdrempelige toegang tot jeugdhulp via de gemeente

Een hulpvraag van een jeugdige of zijn ouder komt binnen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouders. In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige en de jeugdige en zijn ouders zal gekeken worden wat de jeugdige en zijn ouders eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een laagdrempelige voorziening is of een individuele voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige middels een beschikking door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.

Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist

De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Na een dergelijke verwijzing staat echter nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis

van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken zullen verder ook ingaan op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind, zodat de integrale benadering rond het kind en het principe van één huishouden, één plan, één regie ook op school, met name bij multiproblematiek, kan worden geborgd en er geen nieuwe ‘verkokering’ zal plaatsvinden, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn. Daarnaast zal de jeugdhulpaanbieder rekening moeten houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 2).

Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting

Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter

opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente.

Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig achten ter uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering. Deze leveringsplicht van de gemeente vloeit voort uit het feit dat uitspraken van rechters te allen tijde moeten worden uitgevoerd om rechtsgelijkheid en rechtszekerheid te kunnen garanderen. Ook hier geldt dat de gecertificeerde

instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter juist omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt

lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen.

Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Toegang via de advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis.

Ten slotte vormt ook het AMHK Veilig Thuis een toegang tot onder andere jeugdhulp. Zij geven advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoeken indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveren zo nodig ouders tot het accepteren van jeugdhulp en leggen daartoe contacten met de hulpverlening. Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in deze verordening.

Wat hierbij uiteraard wel van belang is, maar niet bij verordening geregeld wordt, is de koppeling van gegevens met gemeenten in het kader van de aanpak vanuit de gedachte één kind, één gezin, één regie. Hierover worden regionaal en lokaal afspraken gemaakt.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

Onder het begrip ‘andere voorziening’ wordt in deze verordening verstaan een voorziening die niet op grond van de Jeugdwet wordt getroffen, maar in het kader van maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, werk en inkomen of zorg. Zie ook artikel 2.9, onder b, van de wet. De individuele voorzieningen en overige voorzieningen zijn opgenomen in artikel 2. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in artikel 3. Ter verduidelijking is ook

een onderscheid gemaakt tussen ‘vrij toegankelijke (overige) voorzieningen die rechtstreeks gebruikt kunnen worden en de laagdrempelige voorziening waarvoor evenmin betaald hoeft te worden, maar die wel via een verwijzing van de gemeente wordt geregeld.

De definitie van ‘pgb’ is opgenomen omdat de afkorting pgb in het spraakgebruik inmiddels meer is ingeburgerd dan voluit ‘persoonsgebonden budget’.

Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al een flink aantal definities kent die ook bindend zijn voor deze verordening. Deze wettelijke definities zijn dan ook niet nogmaals opgenomen in de verordening. Het betreft onder meer definities van centrale begrippen als ‘jeugdhulp’, ‘jeugdige’ en ‘ouder’. In de verordening gebruiken we de begrippen jeugdige en ouder overeenkomstig de Jeugdwet. Indien mogelijk aangeduid algemeen als ‘jeugdigen en ouders’ en specifiek veelal als ‘de jeugdige of zijn ouders’. Gebruik van ‘of’ impliceert ook de betekenis ‘en’.

Met de aanduiding ‘de jeugdige of zijn ouders’ bedoelen we dus: de jeugdige (van bijvoorbeeld 16 jaar of ouder) zelfstandig, de jeugdige met een of beide ouders (in de definitie van artikel 1 van de wet: de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder) (bij een jeugdige tussen de 12 en de 16 jaar), of de ouders namens de jeugdige (bij een jeugdige jonger dan 12 jaar).

In artikel 1.1 van de wet is jeugdhulp als volgt gedefinieerd:

  • 1)

    Ondersteuning van en hulp en zorg, niet zijnde preventie, aan jeugdigen en hun ouders bij het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptiegerelateerde problemen;

  • 2)

    Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem en die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, en

  • 3)

    het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking, die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, met dien verstande dat de leeftijdgrens van achttien jaar niet geldt voor jeugdhulp in het kader van jeugdstrafrecht.

Ook de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kent een aantal definitiebepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ (artikel 1:3, derde lid, van de Awb) en ‘beschikking’ (artikel 1:2 van de Awb).

Artikel 2. Vormen van jeugdhulp

Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Uit de memorie van toelichting op de wet (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3) komt naar voren dat de inwoner recht heeft op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente.

Het begrip 'voorziening' is een lastig te vatten begrip. De wetgever waagt zich dan ook niet aan een definitie, maar geeft wel in de memorie van toelichting aan dat de door de gemeente te treffen voorziening zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening kan zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal door de gemeente (artikel 3) of door de huisarts,

medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben.

Voorzieningen in de zin van de Jeugdwet zijn gerelateerd aan de drieledige wettelijke definitie van jeugdhulp (zie de toelichting op artikel 1). Een voorziening kan derhalve een breed spectrum van verschillende soorten ondersteuning, hulp en zorg omvatten. Een beschrijving is gewenst omdat de wetgever gemeenten opdraagt ervoor te zorgen dat de inwoner zich een beeld kan vormen van de voorzieningen in het kader van jeugdhulp.

Artikel 3 Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts,

medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke en laagdrempelige voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige rechtstreeks aankloppen bij de jeugdhulpaanbieder. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder (bijvoorbeeld de jeugdpsychiater, de gezinswerker of orthopedagoog) zijn die na de verwijzing (stap 1) beoordeelt welke jeugdhulp

precies nodig is. Deze bepaalt in overleg met de jeugdige of ouder daadwerkelijk de concrete inhoud, vorm, omvang en duur van de benodigde jeugdhulp. Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen (stap 2). De hulp die de hulpaanbieder kan aanbieden is met de gemeente in het

inkooptraject afgestemd. Zie ook de algemene toelichting.

In het kader van één kind, één plan, één regie ook op school, zal de jeugdhulpaanbieder ervoor zorgdragen dat hieraan kan worden voldaan, zodat het voor de gemeente duidelijk is welke hulpverleners er binnen een gezin aanwezig zijn.

Als de jeugdige of zijn ouders dit wensen legt het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, vast in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders. Let wel, de voorziening gaat niet in op de inhoud omdat dit afspraken betreft tussen de jeugdige en zijn behandelaar.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de gemeente

Deze bepaling regelt de toegang van jeugdhulp via de gemeente en is opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Dit alles ter uitvoering van artikel 2.9, onder a, van de wet waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Hierbij houdt het college tevens rekening met hetgeen is gesteld in artikel 2.9 onder b van de wet.

Artikel 5. Inhoud beschikking

Om de toegang (verwijzing) via de gemeente te borgen stelt het college een schriftelijke beschikking op, waartegen de jeugdige en zijn ouders een bezwaar en beroep op grond van de Awb kunnen indienen. Uitgangspunt van de wet is dat de jeugdige of zijn ouders een voorziening in ‘natura’ krijgen. Indien gewenst door de jeugdige of zijn ouders bestaat echter de mogelijkheid van het toekennen van een pgb.

Artikel 6 Persoonsgebonden budget (pgb)

Bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel MM) is de regeling in artikel 8.1.1 van de wet voor het pgb aangepast (“gestandaardiseerd”) aan de verwante regelgeving met betrekking tot de maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015), In deze regeling stond dat een pgb slechts wordt verstrekt indien aan de in het derde lid gestelde voorwaarden is voldaan. Bij amendement Bergkamp/Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 109) is het woord ‘slechts’ geschrapt omdat dit een onnodige en overbodige inperking van het recht op een

pgb leek te suggereren. Bij amendement Bisschop en Voortman (Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 100) is het vijfde lid zo aangepast dat duidelijk is geworden dat jeugdigen of hun ouders zelf kunnen bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college te bieden individuele voorziening in natura. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan deze door het college te bieden individuele voorziening in natura.

Het zesde tot en met het negende lid berusten op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.

In artikel 8.1.1, vierde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een pgb kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel

personen zelf ondersteuning willen inkopen met een pgb. Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend.

De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura. Er is een hoge mate van variatie in de tarieven van de individuele voorzieningen in natura. Bovendien kan het hoogste tarief ver boven en het laagste tarief ver beneden het meest voorkomende tarief liggen. Het baseren van de hoogte van het pgb op het getrimd gemiddelde van de tarieven van de gecontracteerde aanbieders is dan de meest zuivere richtlijn. Bij drie en twee tarieven is trimmen niet mogelijk en dient gewerkt te worden met een gemiddelde van de tarieven. Wanneer slechts één aanbieder is gecontracteerd is het tarief van die aanbieder leidend. Met het op deze wijze bepalen van de hoogte van het pgb wordt geborgd dat de jeugdige of zijn ouders de vastgestelde ondersteuning ook werkelijk kan inkopen en er sprake is van een goede prijs-kwaliteit verhouding.

Artikel 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering

Deze bepaling is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Ook deze bepaling beoogt het standaardiseren met de regelgeving met betrekking tot

de aan elkaar verwante beleidsterreinen van jeugdhulp en maatschappelijke ondersteuning. Zie ook de toelichting onder artikel 10.

In de toelichting op de nota van wijziging is voorts vermeld dat het tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoort misbruik van de geboden voorzieningen te voorkomen en, waar nodig, op te treden tegen onterecht gebruik van individuele voorzieningen of persoonsgebonden budgetten. Een zorgvuldig gebruik van collectieve middelen is wezenlijk voor het draagvlak daarvan. De artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 (oorspronkelijk genummerd: 8.1.1a tot en met 8.1.1c) zijn eveneens bij nota van wijziging en ter standaardisering van de regelgeving aan het wetsvoorstel toegevoegd.

Het eerste lid berust mede op artikel 8.1.2, eerste lid, van de wet. Ook de overige onderdelen van artikel 8.1.2 en artikel 8.1.3 en 8.1.4 geven handen en voeten aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik en zijn opgenomen in deze verordening. De wettekst van de artikelen 8.1.2 tot en met 8.1.4 is veelal beperkt tot de pgb. Waar mogelijk en zinvol, is dit ter uitwerking van de delegatiebepaling in artikel 2.9, onder d, van de wet, in de verordening uitgebreid tot de individuele voorziening in natura. Hiervoor kan ook steun gevonden worden in de tekst van de

toelichting op artikel 8.1.2, waarbij is vermeld dat de in het eerste lid geregelde

inlichtingenverplichting als uitgangspunt heeft dat van de jeugdige en zijn ouders aan wie een individuele voorziening of een daaraan gekoppeld pgb is verstrekt, verlangd kan worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of het beroep op die individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb terecht is gedaan. Indien het de jeugdige of zijn ouders redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat er feiten en omstandigheden, of

daarin opgetreden wijzigingen, zijn die van invloed kunnen zijn op de toekenning van de individuele voorziening of het daaraan gekoppelde pgb, dienen zij dit onverwijld aan het college te melden. Verstrekken zij niet onverwijld uit eigen beweging of op verzoek van het college alle gevraagde inlichtingen en bewijsstukken, dan heeft dat gevolgen voor de toekenning van de voorziening of het daaraan gekoppelde pgb. Het college kan niet alleen bij een aanvraag, maar ook in andere stadia concrete informatie en bewijsstukken van de belanghebbende vragen.

Het tweede lid is geënt op artikel 8.1.4 van de wet. Ook hier is de tot de pgb beperkte reikwijdte van artikel 8.1.4 van de wet op grond van het bepaalde in artikel 2.9, onder d, van de wet uitgebreid tot de individuele voorziening in natura.

Artikel 8 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders

kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering Het college kan de uitvoering van de Jeugdwet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders, door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11,

eerste lid, van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 va de Jeugdwet). Daarbij dient in ieder

geval rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.

Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een goed beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren.

Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.

Artikel 9 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de wet.

Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. In artikel 2.10 (in de redactie van de Nota van wijziging op het wetsvoorstel Wmo 2015 van 12 maart 2014, kamerstukken II 22841, nr. 35) worden de artikelen 2.1.3, derde lid, en 2.5.1 (jaarlijks cliëntervaringsonderzoek) van de Wmo 2015 van overeenkomstige toepassing verklaard. Ingevolge artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo

2015 dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of zijn ouders afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.