Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2021

Geldend van 01-01-2024 t/m heden

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2021

De raad van de gemeente Renkum;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 november 2020

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.4a en 2.1.4b, (2.1.5, eerste lid,) 2.1.6, (2.1.7, 2.3.6) en 2.6.6, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gelet op de kadernota Sociaal Domein gemeente Renkum 2019;

gezien het advies van Commissie inwoners;

overwegende dat:

  • -

    inwoners een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • -

    van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • -

    inwoners die zelf, dan wel samen met hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, om zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving te kunnen blijven wonen;

  • -

    het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van de kadernota 2019 als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

  • -

    inwoners zo licht als mogelijk en zo zwaar als nodig worden ondersteund, laagdrempelig in hun eigen omgeving;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2021

HOOFDSTUK 1: Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

De begripsbepalingen uit de wet maatschappelijke ondersteuning, hierna (wet) en het daarop berustende landelijke uitvoeringsbesluit Wmo 2015 (hierna ‘uitvoeringsbesluit’), de landelijke uitvoeringsregeling Wmo 2015 (hierna ‘uitvoeringsregeling’) en de nadere regels maatschappelijke ondersteuning Renkum (hierna besluit) en de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Renkum (hierna beleidsregels) zijn van overeenkomstige toepassing op deze verordening. Voorts wordt in deze verordening verstaan onder:

  • a.

    besluit maatschappelijke ondersteuning: het door het College vastgestelde besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum;

  • b.

    college: College van burgemeester en wethouders van de gemeente Renkum;

  • c.

    aanbieder (professioneel of niet-professioneel): natuurlijke persoon of rechtspersoon die (jegens het college) gehouden is een algemene voorziening of maatwerkvoorziening te leveren ter ondersteuning van de cliënt;

  • d.

    aanvraag: een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht te nemen;

  • e.

    algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die:

    • I.

      niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

    • II.

      daadwerkelijk beschikbaar is;

    • III.

      een passend bijdrage levert aan het realiseren van zelfredzaamheid of participatie en;

    • IV.

      financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau.

  • f.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers -dan wel met een lichte toetsing-, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning’;

  • g.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • h.

    bijdrage: eigen bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de wet;

  • i.

    cliënt: de inwoner met een ondersteuningsvraag;

  • j.

    gesprek: gesprek in het kader van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • k.

    maatwerkvoorziening: op de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • I.

      ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

    • II.

      ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen,

    • III.

      ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

  • l.

    melding: melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • m.

    niet-professionele hulp: hulp geboden door een persoon uit het sociaal netwerk, ongeacht of deze persoon beroepsmatig werkzaam is of beroepsmatig hulp verleent;

  • n.

    ondersteuningsvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • o.

    persoonlijk plan: schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder het gesprek, zoals bedoeld in artikel 2.3.2 lid 8 van de wet, inclusief een door het college noodzakelijk geachte maatwerkvoorziening en de daarmee beoogde resultaten; of een door de cliënt in het door het college aangewezen format ingediend eigen persoonlijk plan.

  • p.

    pgb: persoonsgebonden budget: maatwerkvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

  • q.

    professionele hulp: hulp geboden door een professional die beroepsmatig hulp verleent en die in het bezit is van de vereiste diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken;

  • r.

    puntbestemming: een door het college als zodanig aangewezen bestemming waar de cliënt met gebruik maken van sociaal-recreatief vervoer naar toe kan reizen, waarbij deze bestemming verder ligt dan 25 kilometer vanaf het woonadres van deze inwoner;

  • s.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • t.

    sociaal-recreatief vervoer: vervoer dat niet naar werk, school of groepsbegeleiding is en dat geen grondslag heeft in een andere wet dan de Wmo 2015. Het gaat om vervoer zoals naar de winkel, kapper, sport- of hobbyclub, theater, bioscoop, pretpark, familie/vriendenbezoek, etcetera;

  • u.

    uitvoeringsregeling; de landelijke uitvoeringsregeling voor de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • v.

    uitvoeringsbesluit: het landelijke uitvoeringsbesluit voor de Wet maatschappelijke ondersteuning;

  • w.

    wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

HOOFDSTUK 2: Melding, gesprek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1.

    Een ondersteuningsvraag kan door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2.

    Het college bevestigt schriftelijk de ontvangst van de melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek. De ontvangstbevestiging bevat informatie over:

    • a.

      het gebruik van onafhankelijke cliëntondersteuning;

    • b.

      de mogelijkheid om binnen zeven dagen na de melding een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 van de wet in te dienen.

Artikel 3. Gesprek en onderzoek

  • 1.

    In het kader van het onderzoek naar de factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet kan het college een gesprek voeren met de cliënt of zijn wettelijk vertegenwoordiger. Voor zover mogelijk zijn de mantelzorgers van de cliënt en desgewenst zijn familie hierbij aanwezig. Als de hulpvraag, de beperkingen en de ondersteuningsbehoefte genoegzaam bekend zijn, kan het college besluiten om af te zien van een gesprek. De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de wet zijn:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning;

    • c.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren;

    • d.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren;

    • e.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • f.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren;

    • g.

      de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te handhaven of te verbeteren;

    • h.

      de mogelijkheid om een maatwerkvoorziening te verstrekken;

    • i.

      welke bijdragen in de kosten de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 van de wet verschuldigd zal zijn, en

    • j.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de cliënt in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college beschouwt het door de cliënt ondertekende persoonlijk plan als een complete aanvraag voor een maatwerkvoorziening.

  • 3.

    Als geen gesprek heeft plaatsgevonden als bedoeld in lid 1 van dit artikel dan dient de cliënt zijn aanvraag in op de wijze zoals in artikel 6 van deze verordening is vastgelegd.

Artikel 4. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over de verslaglegging van het onderzoek.

Artikel 5. Advisering

  • 1.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviseur om advies vragen.

  • 2.

    De cliënt, zijn huisgenoten en andere betrokkenen zoals mantelzorgers verlenen hun medewerking aan de totstandkoming van een door de adviseur uit te brengen advies.

  • 3.

    Het college kan ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1.

    De cliënt of zijn gemachtigde of vertegenwoordiger maakt voor het doen van een aanvraag voor een maatwerkvoorziening gebruik van het door het college vastgestelde Wmo-aanvraagformulier. Het aanvraagformulier wordt schriftelijk of elektronisch ingediend bij het college.

  • 2.

    Het college kan ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde nadere regels stellen.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 7. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    De cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      Ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan de cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

      • I.

        op eigen kracht en/of

      • II.

        met gebruikelijke hulp en/of

      • III.

        met mantelzorg en/of

      • IV.

        met hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of

      • V.

        met algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of

      • VI.

        met algemene voorzieningen en/of

      • VII.

        met andere voorzieningen.

    • b.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde gesprek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

    • c.

      In de vorm van opvang of beschermd wonen als de cliënt door chronische psychische of psychosociale problemen zich niet kan handhaven in de samenleving; of de cliënt de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld; Voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen met:

      • I.

        Eigen kracht en/of

      • II.

        Gebruikelijke hulp en/of

      • III.

        Mantelzorg en/of

      • IV.

        Hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of

      • V.

        Algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of

      • VI.

        Algemene voorzieningen en/of

      • VII.

        Andere voorzieningen

    • d.

      De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het voorgaande hoofdstuk bedoelde gesprek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het college kan maatregelen treffen voor een soepele overgang van de cliënt naar het zich weer op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening uitsluitend in de vorm van de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 3.

    Het college verstrekt een maatwerkvoorziening ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening slechts na het verstrijken van de afschrijvingstermijn. Deze afschrijvingstermijn is opgenomen in het besluit maatschappelijke ondersteuning. Het college kan een vervangende maatwerkvoorziening eerder verstrekken indien:

    • a.

      deze eerder verstrekte maatwerkvoorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt aan het college een naar het oordeel van het college te bepalen redelijke vergoeding verstrekt in de kosten van de aangevraagde maatwerkvoorziening. Het moet dan wel gaan om een verstrekking die door het college noodzakelijk wordt geacht;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning;

    • d.

      de cliënt aannemelijk kan maken dat – in verband met bijzondere omstandigheden door intensief gebruik – een eerdere afschrijving van de maatwerkvoorziening noodzakelijk is.

  • 4.

    Het college kan ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 8. Maatwerkvoorziening vervoer

  • 1.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening vervoer, in de vorm van een collectieve of een individuele voorziening, indien de cliënt vanwege zijn beperkingen:

    • a.

      niet in staat is om 500 meter of meer te lopen en

    • b.

      geen gebruik kan maken van het Openbaar Vervoer en

    • c.

      geen gebruik kan maken van eigen vervoer en

    • d.

      onvoldoende of geen mogelijkheden heeft in zijn sociaal netwerk om in de vervoersbehoefte te kunnen voorzien.

  • 2.

    De cliënt komt uitsluitend in aanmerking voor een individuele voorziening vervoer als de collectieve voorziening vervoer voor de cliënt geen adequate compensatie vormt.

  • 3.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor een collectieve voorziening voor regionaal sociaal-recreatief vervoer vanaf een afstand van 1 kilometer tot een afstand van 25 kilometer vanaf zijn woonadres of naar een puntbestemming. Deze maatwerkvoorziening bestaat uit een door het college aangewezen vervoersvoorziening voor maximaal 1500 kilometer per kalenderjaar. De cliënt is hiervoor een ritbijdrage verschuldigd conform het in het besluit opgenomen tarief. Dit tarief wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • 4.

    Indien het college eerder een individuele voorziening vervoer, bijvoorbeeld een scootmobiel, aan de cliënt heeft verstrekt bedraagt het maximale aantal kilometers waarvoor de collectieve voorziening voor regionaal sociaal-recreatief vervoer wordt verstrekt 750 kilometer per kalenderjaar. Het gaat hierbij om regionaal sociaal-recreatief vervoer vanaf een afstand van 5 kilometer tot een afstand van 25 kilometer vanaf het woonadres of naar een puntbestemming. De cliënt is hiervoor een ritbijdrage verschuldigd conform het in het besluit opgenomen tarief. Dit tarief wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • 5.

    De cliënt kan in aanmerking komen voor een voorziening voor vervoer van en naar de dichtst bij zijn woon- of verblijfplaats gelegen door het college geschikt geachte groepsbegeleiding.

  • 6.

    Het college kan ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 9. Maatwerkvoorziening opvang en beschermd wonen

  • 1.

    Het college heeft voor het verstrekken en het uitvoeren van de maatwerkvoorziening beschermd wonen, de centrumgemeente Arnhem gemandateerd. Centrumgemeente Arnhem verstrekt de maatwerkvoorziening beschermd wonen overeenkomstig het daartoe vastgestelde beleid van de centrumgemeente, waaronder de vigerende verordening maatschappelijke ondersteuning, het vigerende besluit maatschappelijke ondersteuning, de regels omtrent het pgb in relatie tot beschermd wonen, de regels voor bijdrage in de kosten van beschermd wonen en de overige nadere regels en beleidsregels van de centrumgemeente.

  • 2.

    Het verstrekken en het uitvoeren van de maatwerkvoorziening beschermd wonen waarbij de primaire noodzaak tot ondersteuning gelegen is in een lichtverstandelijke beperking met een ondergeschikte psychiatrische aandoening en/of ernstige psychosociale problemen wordt in afwijking van het in het eerste lid van dit artikel bepaalde door het college uitgevoerd.

  • 3.

    Het college kan ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde nadere regels stellen.

Artikel 9a. Maatwerkvoorziening financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Het college kan een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de kosten van verhuizing en inrichting en de kosten van vervoer.

  • 2.

    Het college stelt ter uitvoering van het in dit artikel bepaalde nadere regels.

Artikel 10. Weigeringsgronden maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een andere voorziening bestaat;

    • b.

      voor zover voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een andere voorziening is verstrekt die hiervoor een oplossing biedt.

    • c.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met algemeen gebruikelijke voorzieningen, met algemene voorzieningen of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk zijn zelfredzaamheid kan handhaven of verbeteren;

    • d.

      indien het een maatwerkvoorziening betreft die de cliënt voor de melding heeft aangeschaft, gerealiseerd of indien de cliënt voor de melding een offerte voor de maatwerkvoorziening heeft geaccepteerd;

    • e.

      indien het een maatwerkvoorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór de datum van het besluit, heeft aangeschaft, gerealiseerd of indien de cliënt na de melding en vòòr de datum van het besluit een offerte voor de maatwerkvoorziening heeft geaccepteerd. Dit geldt niet als het college voor het treffen van de maatwerkvoorziening schriftelijk toestemming heeft verleend;

    • f.

      indien deze voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met al bestaande beperkingen, niet verband houdende met de overgang naar een volgende levensfase;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op de individuele cliënt is gericht;

    • h.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Renkum;

    • i.

      indien de cliënt in het tijdvak voorafgaand aan de aanvraag van een maatwerkvoorziening een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond.

  • 2.

    Geen maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien de noodzaak tot het treffen van een woonvoorziening het gevolg is van achterstallig onderhoud dan wel slechts strekt tot renovatie van de woning of om deze in overeenstemming te brengen met de eisen die redelijkerwijs aan de woning mogen worden gesteld;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of woonruimten betreft bij een specifiek op inwoners met een beperking gericht te renoveren of nieuw te bouwen woongebouw, waarbij de aanpassingen redelijkerwijs meegenomen kunnen worden;

    • d.

      indien de noodzaak van de verhuizing het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij zelfredzaamheid of participatie en er redelijkerwijs geen reden voor verhuizing aanwezig is op grond van beperkingen;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen op dat moment meest geschikte woning, terwijl dit redelijkerwijs wel van hem kon worden gevraagd, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • f.

      indien de maatwerkvoorziening voor verhuizing en herinrichting, naar oordeel van het college, de goedkoopst compenserende voorziening vormt.

  • 3.

    Geen maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning wordt verstrekt:

    • a.

      indien de ondersteuningsbehoefte van de cliënt lager is dan of gelijk is aan 2,5 uur per week voor overname van huishoudelijke taken én de cliënt zelf regie kan voeren over zijn huishouden.

    • b.

      indien de cliënt zorg ontvangt vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz).

  • 4.

    Geen maatwerkvoorziening opvang en beschermd wonen licht verstandelijke beperking wordt verstrekt wanneer de cliënt, naar het oordeel van het college, aanspraak kan maken op een indicatie op grond van de Wlz. Hiervan is sprake in de situatie dat:

    • a.

      de cliënt 24 per uur per dag zorg in de nabijheid nodig heeft om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen;

    • b.

      de cliënt verwacht blijvend zorg nodig te hebben. Blijvend zorg nodig hebben betekent dat de behoefte aan permanent toezicht of 24 u per dag zorg in de nabijheid niet meer verdwijnt door verbetering of herstel.

  • 5.

    Ernstig nadeel als bedoeld in het voorgaande lid sub a houdt in dat:

    • a.

      de cliënt zich helemaal niet meer kan redden in de maatschappij of de kans dat dit gebeurt groot is;

    • b.

      de cliënt zichzelf erg verwaarloost of de kans dat dit gebeurt groot is;

    • c.

      de cliënt ernstig lichamelijk letsel oploopt of dit bij zichzelf aanbrengt of de kans dat dit gebeurt groot is;

    • d.

      de cliënt ernstig in zijn ontwikkeling wordt geschaad, of de kans hierop groot is. Dit kan ook gebeuren onder invloed van een ander;

    • e.

      de veiligheid van de cliënt ernstig wordt bedreigd of de kans hierop groot is.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 11. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt aangegeven of de voorziening in natura, in de vorm van een pgb of een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de geldigheidsduur van de verstrekking is;

    • c.

      welke gecontracteerde of gesubsidieerde aanbieder de maatwerkvoorziening verstrekt, en indien van toepassing;

    • d.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn;

    • e.

      dat een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      wat het beoogde resultaat van het pgb is;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is berekend;

    • c.

      wat de geldigheidsduur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • d.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het bruto pgb, waarbij geldt dat het gehele bestede bedrag moet worden verantwoord;

    • e.

      dat een bijdrage in de kosten verschuldigd is met uitzondering van de categorieën zoals opgenomen in artikel 18 van deze verordening.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      welke de te treffen voorziening is en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is en hoe deze is berekend;

    • c.

      wat de geldigheidsduur is van de verstrekking waarvoor de financiële tegemoetkoming is bedoeld;

    • d.

      de wijze waarop de financiële tegemoetkoming wordt betaald.

Artikel 12. Pgb algemeen

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    De cliënt deelt het college op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de toekenning van het pgb.

  • 3.

    Indien een, met een pgb aangeschafte, zaak binnen de periode waarover het pgb is verstrekt, niet langer wordt gebruikt of het recht daarop is komen te vervallen, meldt de cliënt dit direct aan het college.

  • 4.

    Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 5.

    Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de wet verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de cliënt voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.

  • 6.

    Een pgb is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woonvoorzieningen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorzieningen behoren te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 7.

    De cliënt kan voor een periode van maximaal 13 weken per kalenderjaar, tijdens verblijf buiten Nederland, voor een pgb in aanmerking komen, indien dit pgb een voortzetting is van een reeds binnen Nederland aangevangen pgb. Wanneer de cliënt tijdens verblijf in het buitenland, zorgverleners betrekt die niet onder de Nederlandse belastingwetgeving vallen, dan wordt het pgb voor de hele periode waarin deze inwoner in het buitenland verblijft verlaagd op grond van het voor dat land geldende aanvaardbaarheidspercentage van het Zorginstituut Nederland.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 13. Pgb roerende zaak

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een roerende zaak wordt vastgesteld op:

    • a.

      maximaal 80% van het tarief van de door het college gecontracteerde leverancier van de betreffende maatwerkvoorziening in natura of

    • b.

      het bedrag geoffreerd in de goedkoopste adequate offerte, van de minimaal twee door de cliënt opgevraagde en aan het college verstrekte offertes.

  • 2.

    De cliënt onderhoudt gedurende de gebruiksduur de aangeschafte voorziening voldoende en verzekert deze toereikend.

  • 3.

    Het college vergoedt de kosten voor onderhoud, reparatie en verzekering van de roerende zaak tot het in het besluit genoemde maximale bedrag na ontvangst van de betreffende declaratie van de cliënt.

  • 4.

    Het college vergoedt deze kosten niet wanneer sprake is van verwijtbaar handelen van de cliënt.

  • 5.

    Indien de cliënt aantoont dat het pgb in zijn individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen kopen, kan de hoogte van het pgb zodanig aangepast worden dat de voorziening hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden gekocht.

  • 6.

    De cliënt komt niet in aanmerking voor een pgb voor het betrekken van hulpmiddelen, woonvoorzieningen of andere maatregelen als deze geleverd of verstrekt worden door een niet-professionele aanbieder.

  • 7.

    De cliënt houdt zich aan de verplichtingen die in een bruikleenovereenkomst zijn opgenomen.

  • 8.

    De cliënt verstrekt binnen 2 maanden na toekenning een nota of factuur en een betalingsbewijs van de aangeschafte maatwerkvoorziening aan het college.

  • 9.

    De cliënt is verplicht om zorgvuldig om te gaan met de verstrekte voorziening.

  • 10.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 14. Pgb vervoer

  • 1.

    Indien de cliënt, naar het oordeel van het college, in staat is gebruik te maken van collectief vraagafhankelijk vervoer dan geldt het volgende. De hoogte van dit pgb voor vervoer wordt vastgesteld op het bedrag van de kosten voor het collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 2.

    Het tarief voor het pgb voor individueel rolstoeltaxivervoer wordt bepaald op het tarief dat door zorgverzekeraars vergoed wordt voor rolstoeltaxivervoer op grond van de Zorgverzekeringswet.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 15. Pgb woonvoorziening

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een woonvoorziening geleverd door een professionele aanbieder wordt vastgesteld op maximaal 80% van het tarief van de door het college gecontracteerde leveranciers van de betreffende maatwerkvoorziening in natura. Indien geen leveranciers zijn gecontracteerd, dan verstrekt de cliënt minimaal twee door hem opgevraagde offertes aan het college en hanteert het college de goedkoopst compenserende offerte.

  • 2.

    In het geval dat de cliënt geen twee offertes aan het college overlegt, kan het college bouwkundig advies inwinnen. Dit advies kan leiden tot een door het college reëel geacht bedrag voor een pgb.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 16. Pgb dienstverlening professionele en niet-professionele hulp

  • 1.

    Bij de vaststelling van de hoogte van het pgb voor dienstverlening wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a.

      het tarief voor professionele hulp.

    • b.

      het tarief voor niet-professionele hulp.

  • 2.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan dienstverlening betrekken van een persoon die niet-professionele hulp verleent op voorwaarde dat dit doelmatiger is dan dienstverlening geleverd door een persoon die professionele hulp verleent, gelet op:

    • a.

      de frequentie van de ondersteuning;

    • b.

      het type ondersteuning;

    • c.

      de aard van de ondersteuningsvraag waaraan met de verstrekking van een pgb tegemoet wordt gekomen;

    • d.

      de duur van de ondersteuningsvraag, en

    • e.

      de mate van verplichting die voortvloeit uit het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden voor de persoon van wie de ondersteuning wordt betrokken.

  • 3.

    Het college bepaalt de hoogte van het tarief van het pgb voor professionele hulp op het tarief dat cliënt in het budgetplan heeft opgenomen. Het college vergoedt maximaal 80% van het tarief voor de door het college gecontracteerde ondersteuning in natura.

  • 4.

    Het college bepaalt de hoogte van het tarief van het pgb voor niet-professionele hulp op het tarief dat cliënt in het budgetplan heeft opgenomen. Het college vergoedt maximaal de hoogste periodiek van FWG 30 cao VVT, vermeerderd met vakantietoeslag en tegenwaarde verlofuren.

  • 5.

    Dienstverlening geboden door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de cliënt wordt beschouwd als dienstverlening door een niet-professionele aanbieder.

  • 6.

    Dienstverlening geboden door een persoon werkzaam bij een instelling of een zelfstandige zonder personeel die behoort tot het sociale netwerk van de cliënt wordt beschouwd als dienstverlening door een niet-professionele aanbieder.

  • 7.

    Het pgb wordt niet verstrekt voor de volgende kosten:

    • a.

      kosten voor bemiddeling;

    • b.

      kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • c.

      kosten voor het uitvoeren van een pgb-administratie;

    • d.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • e.

      kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • f.

      loondoorbetaling bij ziekte, vervanging bij ziekte en claims. Deze kosten zijn verzekerd via de Sociale Verzekeringsbank (SVB).

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 17. Aanvullende criteria pgb dienstverlening

De cliënt die in aanmerking wil komen voor een pgb voor dienstverlening, dient daartoe een budgetplan in volgens een door het college ter beschikking gesteld format, waarbij de cliënt aangeeft:

  • a.

    wat hij met het pgb wenst in te kopen en welk resultaat hij wenst te behalen;

  • b.

    de motivatie waarom hij de ondersteuning in de vorm van een pgb wenst te ontvangen;

  • c.

    hoe hij de ondersteuning wenst te organiseren en de voorgenomen uitvoerder van de maatwerkvoorziening;

  • d.

    op welke wijze de kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 21 lid 4 van deze verordening zijn gewaarborgd in het geval van hulp door een niet-professionele aanbieder.

  • e.

    een onderbouwde begroting.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten en ritbijdrage

Artikel 18. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    De cliënt is conform artikel 2.1.4a van de wet een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura, of in de vorm van een pgb zolang de cliënt gebruikmaakt van de maatwerkvoorziening of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage wordt bepaald op het in artikel 2.1.4a lid 4 van de wet genoemde bedrag. De bijdrage wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 2.1.4b lid 4 van de wet.

  • 3.

    Het in lid 2 van dit artikel bepaalde geldt niet indien sprake is van een maatwerkvoorziening voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang; de eigen bijdrage voor deze maatwerkvoorzieningen is afhankelijk van het inkomen en het vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 4.

    De cliënt is geen bijdrage in de kosten verschuldigd bij:

    • a.

      een rolstoelvoorziening;

    • b.

      activerend werk verricht door hem als/ bij wijze van een integrale benadering van arbeidsmatige groepsbegeleiding en beschut werk conform de Participatiewet;

    • c.

      gedurende een, door het college te bepalen, instabiele periode van de cliënt;

    • d.

      een financiële tegemoetkoming.

  • 5.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 6.

    De bijdrage voor een maatwerkvoorziening of pgb ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige is verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is afgewezen en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over het kind.

  • 7.

    Conform artikel 2.1.5. lid 3 van de wet is geen bijdrage verschuldigd indien de ouders van het gezag over de cliënt zijn ontheven of ontzet.

  • 8.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 18a. Ritbijdrage voor collectief vraagafhankelijk vervoer

  • 1.

    Voor collectief vraagafhankelijk vervoer is de cliënt, in afwijking van artikel 18 lid 2, een ritbijdrage verschuldigd. Deze ritbijdrage is niet hoger dan het Openbaar Vervoer-tarief voor vervoer met een OV-chipkaart en wordt jaarlijks geïndexeerd. Deze ritbijdrage wordt jaarlijks door de gecontracteerde vervoersorganisatie gepubliceerd.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 19. Bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen

  • 1.

    De cliënt is conform artikel 2.1.4 van de wet een bijdrage in de kosten verschuldigd voor de algemene voorziening huishoudelijke ondersteuning.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage wordt bepaald op het in artikel 2.1.4 lid 3 van de wet genoemde bedrag. De bijdrage wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 2.1.4b lid 4 van de wet.

  • 3.

    Voor de algemene voorziening, anders dan de algemene voorzieningen zoals opgenomen in lid 1 van dit artikel, wordt de hoogte van de bijdrage door de aanbieder duidelijk kenbaar gemaakt. Het gaat hierbij om een bijdrage voor het gebruik maken van een maaltijd of materiaal bij een activiteit. Deze bijdrage is maximaal € 10,00 per maaltijd of activiteit. De precieze hoogte van de verschuldigde bijdrage is afhankelijk van de keuze van de cliënt.

Artikel 20. Kostprijs maatwerkvoorziening en algemene voorziening

  • 1.

    De kostprijs van een (maatwerk)voorziening wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt.

  • 2.

    De hoogte van een pgb wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in artikel 12 tot en met artikel 17 van deze verordening.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 21. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

    • d.

      de zelfredzaamheid van de cliënt en het vermogen om te participeren te stimuleren, en aldus zorgafhankelijkheid te verminderen.

  • 2.

    De eisen als bedoeld in het eerste lid zijn in ieder geval zodanig dat:

    • a.

      de dienstverlening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verstrekt;

    • b.

      de dienstverlening tijdig en conform afspraak wordt verstrekt;

    • c.

      de dienstverlening is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    • d.

      de dienstverlening verstrekt wordt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt;

    • e.

      de aanbieder van zorg een actieve signaleringsplicht heeft ten aanzien van veranderingen in de gezondheid (fysiek en psychisch), de sociale situatie en de behoefte van de cliënt aan minder, meer of andere zorg;

    • f.

      de ondersteuning wordt geleverd met gekwalificeerd personeel, passend bij de behoefte en persoonskenmerken van de cliënt;

    • g.

      de aanbieder zorg draagt voor scholing zodanig dat de medewerkers over kwalitatief verantwoorde kennis en kunde kunnen (blijven) beschikken;

    • h.

      medewerkers, indien van toepassing, geregistreerd zijn volgens de geldende beroepsregistratie;

    • i.

      personen die beroepsmatig dan wel vanuit een professioneel georganiseerde situatie in contact kunnen komen met cliënten, een verklaring omtrent het gedrag (VOG) bezitten die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken;

    • j.

      de aanbieder zorg draagt voor het naleven van beroeps- en meldcodes door de medewerkers.

  • 3.

    De kwaliteitseisen voor maatwerkvoorzieningen in natura gelden ook voor de ondersteuning die met een pgb wordt ingekocht, geleverd door een professionele aanbieder.

  • 4.

    In afwijking van het derde lid gelden voor de ondersteuning die met een pgb wordt ingekocht en uitgevoerd door een niet-professionele aanbieder de onderstaande kwaliteitseisen:

    • a.

      de hulpverlener overlegt aan het college een verklaring omtrent gedrag (niet ouder dan twee jaar);

    • b.

      de hulpverlener is in staat om de gestelde doelen te kunnen realiseren afgestemd op de persoonlijke situatie van de cliënt en eventuele andere vormen van ondersteuning van de cliënt;

    • c.

      de hulpverlener kan de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en kan aangeven wanneer professionele of specialistische hulp nodig is;

    • d.

      de hulpverlener heeft aangegeven dat de zorg aan de budgethouder voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • e.

      de hulpverlener werkt actief samen met andere hulpverleners wanneer sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de cliënt.

  • 5.

    Het college kan in nadere regels eisen stellen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 6.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig, in overleg met de cliënt, ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 22. Verhouding prijs en kwaliteit dienstverlening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5.

    Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 23. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regeling bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

HOOFDSTUK 6: Toezicht en handhaving

Artikel 24. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van een maatwerkvoorziening of een pgb

  • 1.

    Het college zorgt voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik.

  • 2.

    Het college stelt handhavingsbeleid vast, waarin beleidsuitgangspunten en –prioriteiten worden aangegeven.

  • 3.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van de handhaving een handhavingsuitvoeringsplan vast met inachtneming van het gestelde in handhavingsbeleidskader.

  • 4.

    Dit handhavingsuitvoeringsplan omvat in elk geval de wijze van preventie en bestrijding van fraude, oneigenlijk gebruik en misbruik van de wet alsmede welke handhavingsinstrumenten daartoe worden ingezet en de wijze waarop deze worden toegepast.

  • 5.

    Het college informeert cliënten of hun (wettelijk) vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 6.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en persoonsgebonden budgetten met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan en rapporteert periodiek aan de gemeenteraad over de uitvoering, de resultaten en de effecten op het gebied van handhaving in realiteit tot de beleidsuitgangspunten en –prioriteiten zoals vastgelegd in het handhavingsbeleidskader.

HOOFDSTUK 7: Herziening, intrekking en terugvordering

Artikel 25. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, opschorting, intrekking, terugvordering

  • 1.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet de cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beschikking als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beschikking als bedoeld in het vorige lid van dit artikel herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden, of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 3.

    Een beschikking waarin het college een pgb verstrekt kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 4.

    Als het college een beschikking op grond van het tweede lid, onder a, d en e heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening in natura of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Ingeval het recht op een in eigendom of in bruikleen verstrekte maatwerkvoorziening is ingetrokken, kan deze maatwerkvoorziening worden teruggevorderd.

  • 6.

    Het college kan een besluit tot toekenning van een pgb herzien dan wel intrekken.

  • 7.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

Artikel 26. Controle

  • 1.

    Het college kan, al dan niet steekproefsgewijs, onderzoek doen naar het gebruik van maatwerk en algemene voorzieningen met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en de recht- en doelmatigheid.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot deze controle.

Artikel 27. Terugbetaling meerwaarde na aanbouw aan de woning

  • 1.

    De eigenaar van een woning, waarvoor het college een maatwerkvoorziening heeft verstrekt voor een aanbouw aan de woning, dient bij verkoop van de woning binnen een periode van 10 jaar na gereed melding van de aanbouw, opgave aan het college van deze verkoop te doen.

  • 2.

    De eigenaar is verplicht, na ontvangst van een schriftelijk verzoek daartoe van het college om het bedrag van het ontvangen pgb of de waarde van de maatwerkvoorziening terug te betalen minus het bedrag van de afschrijvingen.

  • 3.

    De afschrijving wordt bepaald op 10% per jaar van het bedrag van het ontvangen pgb of de waarde van de maatwerkvoorziening ultimo einde jaar.

  • 4.

    Indien de eigenaar dan wel diens erfgenamen de verplichting, als genoemd in het eerste lid, niet nakomen, kan het college het verstrekte pgb of de kosten van de maatwerkvoorziening in zijn geheel terugvorderen.

  • 5.

    De in dit artikel genoemde verplichtingen gelden ook voor de eigena(a)r(en) die de woning door vererving heeft (hebben) verkregen.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

HOOFDSTUK 8: Waardering mantelzorgers

Artikel 28. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten kunnen door middel van een melding bij Renkum voor Elkaar voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking komen ongeacht het aantal cliënten dat zij verzorgen.

  • 2.

    De jaarlijkse blijk van waardering bestaat uit een (laagdrempelige) activiteit(en), waarbij oog is voor verschillende groepen mantelzorgers, georganiseerd door Renkum voor Elkaar.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in dit artikel.

HOOFDSTUK 9: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 29. Klachtregeling

Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van inwoners met een ondersteuningsvraag ten aanzien van geleverde diensten of voorzieningen.

Artikel 30. Medezeggenschap

Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van inwoners met een ondersteuningsvraag over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van geleverde diensten of voorzieningen.

Artikel 31. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval inwoners met een ondersteuningsvraag of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

HOOFDSTUK 10: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 32. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 33. Indexering

Het College indexeert jaarlijks de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen aan de hand van de daartoe contractueel vastgelegde prijsindex.

Artikel 34. Overgangsrecht

  • 1.

    De cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum van 2020, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum van 2020 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2021.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum van 2020 wordt beslist met inachtneming van die Verordening.

  • 4.

    Van het in lid 2 en 3 gestelde kan in bijzondere omstandigheden ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 35. Inwerkingtreding, intrekking en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag van bekendmaking op overheid.nl, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2020.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Renkum 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 december 2020

De raad van de gemeente Renkum

De voorzitter, A.M.J. (Agnes) Schaap

De griffier, mr. Joyce I.M. le Comte