Financiële verordening gemeente Renkum 2021

Geldend van 17-02-2021 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2021

Intitulé

Financiële verordening gemeente Renkum 2021

De raad van de gemeente Renkum;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 december 2020;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

gezien het advies van de rekeningcommissie;

besluit vast te stellen de Financiële verordening gemeente Renkum 2021:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • agio: positief koersverschil ten opzichte van de nominale waarde van een aandeel of obligatie;

  • disagio: negatief koersverschil ten opzichte van de nominale waarde van een aandeel of obligatie;

  • inkomsten: totaal van de baten voor onttrekkingen van reserves;

  • overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

  • product: onderdeel van een programma bestaande uit een samenstel van een aantal samenhangende taken;

  • taakveld: eenheid waarin de programma’s zijn onderverdeeld zoals bedoeld in artikel 8 BBV;

  • team: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode, al dan niet op aangeven van het college, de onderverdeling van de programma’s in producten vast.

  • 3.

    De programma-indeling, de productenindeling en de onderverdeling van beide kunnen al dan niet op aangeven van het college door de raad worden gewijzigd indien daar behoefte aan is. Wijzigingen worden bij de vaststelling van de begroting expliciet vermeld.

  • 4.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 5.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de begroting worden onder elk van de programma’s de lasten en baten per product weergegeven en bij de jaarstukken worden onder elk van de programma’s de gerealiseerde lasten en baten per product weergegeven.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

  • 5.

    Incidentele baten en lasten groter dan € 25.000 worden afzonderlijk gespecificeerd in het overzicht incidentele lasten en baten in begroting en jaarrekening.

  • 6.

    Gebeurtenissen na balansdatum: het college meldt voor de raadsbehandeling van de jaarstukken afwijkingen groter dan € 100.000 per product of investeringskrediet die bekend zijn geworden tussen het moment van vaststelling van de jaarstukken door het college en het moment van behandeling en vaststelling door de raad.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks de raad nota’s aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming (perspectiefnota en voorjaarsnota). Behandeling en vaststelling door de raad vindt plaats in de junicyclus. In het geval van een verkiezingsjaar biedt het college de raad de nota met een voorstel voor het beleid (perspectiefnota) van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming uiterlijk aan voor behandeling en vaststelling in de septembercyclus.

  • 2.

    In de begroting wordt een post onvoorzien van € 95.000 opgenomen.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per product en de beoogde onttrekkingen en dotaties aan reserves en voorzieningen.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad, op voorstel van het college, aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3.

    Het college informeert de raad vooraf als ze verwacht dat de lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. Dit gebeurt in ieder geval bij budgetoverschrijdingen groter dan € 100.000 per product of investeringskrediet. De raad geeft vervolgens aan of hij hiervoor een voorstel wil voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 4.

    Bij de behandeling van de tussenrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten, het wijzigen van de geautoriseerde investeringskredieten en het bijstellen van het beleid.

    Het college doet, indien nodig, ook bij iedere begroting op grond van geactualiseerde ramingen voorstellen voor het wijzigen van het MeerjarenInvesteringsPlan.

  • 5.

    Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Bij investeringen groter dan € 1.000.000 informeert het college de raad in het voorstel over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste 3 maanden (Voorjaarsnota) en de eerste 8 maanden (Najaarsnota) van het lopende boekjaar.

  • 2.

    De tussenrapportages bevatten een uiteenzetting over de uitvoering en het bijstellen van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a.

      de baten en de lasten per programma uitgesplitst naar producten;

    • b.

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen uitgesplitst naar producten;

    • c.

      het overzicht van de overhead en de geraamde vennootschapsbelasting;

    • d.

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • e.

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • f.

      het resultaat, volgend uit de onderdelen d en e; en

    • g.

      de realisatie en raming van de uitputting van de investeringskredieten.

  • 3.

    In de tussenrapportages worden afwijkingen op de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten van producten en investeringskredieten in de begroting groter dan € 25.000 toegelicht.

Artikel 7. Informatieplicht

Het college besluit niet over:

  • a.

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 1.000.000;

  • b.

    het verstrekken van leningen, waarborgen, garanties en zekerheidstellingen groter dan € 250.000; en

  • c.

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen,

dan nadat de raad is geïnformeerd over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1.

    Materiële vaste activa met een meerjarig maatschappelijk of economisch nut worden onder aftrek van bijdragen van derden geactiveerd. Dit betekent dat we de netto methode hanteren voor de raming van de afschrijvings- en rentelasten.

  • 2.

    Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 3.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 4.

    Een saldo voor agio of disagio wordt direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10. Voorziening voor oninbare vorderingen

  • 1.

    Voor de vorderingen op verbonden partijen en derden wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

  • 2.

    Voor openstaande vorderingen betreffende inkomensvoorzieningen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het percentage van oninbaarheid.

Artikel 11. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college legt binnen de begrotingscyclus verantwoording af over de inzet van reserves en voorzieningen.

  • 2.

    In de beleidsbegroting, de financiële begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de producten, met uitzondering van het product Algemene dekkingsmiddelen plaats.

  • 3.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve of voorziening voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve of voorziening;

    • b.

      de voeding van de reserve of voorziening;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve of voorziening; en

    • d.

      de maximale looptijd.

  • 4.

    De vorming van een reserve vindt plaats uit de begrote resultaatbestemming (voorkeur) of werkelijke resultaatbestemming. De raad accordeert dit bij de vaststelling van respectievelijk de begroting, de voor jaareinde (gewijzigde) begroting, de jaarstukken, individuele voorstellen en autonoom.

  • 5.

    De vorming van een voorziening is een last binnen de begroting en vindt plaats voorafgaande aan resultaatbepaling.

  • 6.

    Reserves en voorzieningen met een negatieve stand zijn onacceptabel en moeten worden aangevuld. Een onderhoudsvoorziening kan gedurende de looptijd een negatieve stand bereiken door onevenredige aanwending ten opzichte van de dotaties. In deze situatie zal de voorziening worden aangevuld tot 0 door een uitname van de vrije algemene reserve. Deze wordt dan weer gevoed door latere (lagere) stortingen in de onderhoudsvoorziening en toevoeging aan de vrije algemene reserve.

  • 7.

    Jaarlijks controleren we bij het opstellen van de jaarstukken of de hoogte van een voorziening c.q. een reserve nog toereikend is voor het doel waarvoor deze is ingesteld.

    Wanneer het doel van een reserve of voorziening is gerealiseerd of is vervallen, of wanneer de bestemmingsreserve binnen de aangegeven looptijd niet heeft geleid tot besteding, wordt de betreffende reserve of voorziening opgeheven. Een eventueel restant komt ten gunste van de exploitatie. Bij een opgeheven onderhoudsvoorziening wordt een eventueel uit eerdere jaren onttrokken saldo aan de vrije algemene reserve in de resultaatbestemming genoemd.

  • 8.

    Voor de Vrije algemene reserve geldt een minimumniveau van € 4.000.000. Op het moment dat de vrije algemene reserve onder dit minimum zakt, doet het college voorstellen om binnen een periode van maximaal 4 jaar de reserve terug te brengen op het minimumniveau.

Artikel 12. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2.

    Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden toegerekend aan activiteiten welke geheel of deels worden bekostigd met een specifieke uitkering of subsidie, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en in de desbetreffende verantwoordingen over de besteding toegerekend aan die activiteiten.

  • 4.

    Voor de toerekening van de overheadkosten worden de overheadkosten die kunnen worden betrokken in de aangifte vennootschapsbelasting, binnen het taakveld overhead apart geadministreerd en voor de belastingaangifte aan de kostprijs van de vennootschapsbelastingplichtige activiteiten toegerekend.

  • 5.

    Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, voor zover dat niet activiteiten als bedoeld in het derde en vierde lid betreffen, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, gedeeld door de totale geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel.

  • 6.

    Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten en het rentepercentage van de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen zoals bepaald overeenkomstig het achtste en negende lid. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.

  • 7.

    Het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen in de omslagrente voor de kostprijsberekening als bedoeld in het zevende lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. De hoogte van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt bepaald aan de hand van de bij de begroting geraamde rentekosten als percentage van de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en voorzieningen wordt op een half procent afgerond.

  • 8.

    In afwijking van het zevende lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 9.

    In afwijking van het eerste lid worden bij vennootschapsbelastingplichtige activiteiten en grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Bij projectfinanciering worden dan de werkelijke rentekosten toegerekend. In andere gevallen wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen.

Artikel 13. Prijzen economische activiteiten

  • 1.

    Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.

  • 3.

    Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.

  • 4.

    Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in de vorige leden zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

    • a.

      leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

    • b.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

    • c.

      een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

    • d.

      een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

    • e.

      een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

    • f.

      een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

    • g.

      een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 14. Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, heffingen en leges.

  • 2.

    Het college legt de kaders voor de vaststelling van de hoogte van belastingen, rechten, heffingen en prijzen vast in de paragraaf lokale heffingen in de begroting.

  • 3.

    Het college legt bij een tussentijdse wijziging van prijzen, huren en erfpachten ten opzichte van de kaders uit de begroting vooraf een besluit voor aan de raad.

Artikel 15. Financieringsfunctie

  • 1.

    Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden;

    • c.

      financieringen worden enkel aangetrokken ten behoeve van de uitoefening van de publieke taak;

    • d.

      financiering met externe financieringsmiddelen wordt zoveel mogelijk beperkt door primair de beschikbare interne financieringsmiddelen te gebruiken teneinde de renterisico’s en het renteresultaat te optimaliseren.

  • 2.

    Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college altijd zekerheden.

  • 3.

    Van de in het tweede lid genoemde zekerheden kan afgezien worden na afstemming met de gemeenteraad.

  • 4.

    Verstrekkingen vinden plaats uit hoofde van de “publieke taak” en, voor zover deze verstrekkingen groter zijn dan € 250.000, aan vooraf door de gemeenteraad goedgekeurde derde partijen.

  • 5.

    Voor elke verstrekking aan derden dient vooraf advies van de concerncontroller te worden ingewonnen over de financiële positie en de kredietwaardigheid van de betreffende partij.

  • 6.

    Het uitgangspunt van het beleid van de gemeente Renkum t.a.v. financieel risico is defensief en risicomijdend.

  • 7.

    Valutarisico's worden in de gemeente uitgesloten door uitsluitend leningen te verstrekken, aan te gaan of te garanderen in de Nederlandse geldeenheid (de euro).

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 16. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de berekening van het rentepercentage voor de rentevergoeding over de reserves en de voorzieningen voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 12, achtste en negende lid;

  • b.

    de berekening van het rentepercentage voor de omslagrente voor het bepalen van de kostprijzen, bedoeld in artikel 12, zevende lid;

  • c.

    de kostentoerekening van de geraamde rentekosten en de geraamde overheadkosten aan de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 17. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de schulden met een looptijd langer dan een jaar en het verschuldigde rentepercentage;

  • b.

    de liquiditeitsplanning en de financieringsbehoefte voor de komende vier jaar;

  • c.

    de rentevisie voor de komende vier jaar.

Artikel 18. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

  • 1.

    In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten op.

  • 2.

    Voor het in beeld brengen van de weerstandscapaciteit van de gemeente wordt beoordeeld of de gemeente bij een risicoscenario de schuldverplichtingen in de toekomst kan blijven nakomen zonder dat de uitgaven aan en de investeringen in noodzakelijke publieke voorzieningen in de knel komen.

  • 3.

    De berekende rente over de reserves die we rekenen tot het weerstandsvermogen zetten we niet in als structureel dekkingsmiddel binnen de begroting.

  • 4.

    De risico-inventarisatie wordt geanonimiseerd voor extern gebruik.

  • 5.

    De norm voor het statisch en dynamisch weerstandsvermogen bedraagt 100%.

Artikel 19. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 12 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      de voortgang van het geplande onderhoud;

    • b.

      de omvang van het achterstallig onderhoud.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor actuele beheersplannen voor het onderhoud van kapitaalgoederen. Dit betreft de volgende plannen:

    • a.

      Groenstructuurplan;

    • b.

      Bosbeleidsplan;

    • c.

      Wegenbeheersplan;

    • d.

      Gemeentelijk rioleringsplan;

    • e.

      Onderhoudsbeheersplan Gebouwen.

  • Ieder plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud. De raad stelt het plan vast.

Artikel 20. Bedrijfsvoering

In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

  • a.

    de omvang van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b.

    de voortgang van de onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid op grond van de desbetreffende verordening; en

  • c.

    de toelichting op de rechtmatigheidsverantwoording.

Artikel 21. Verbonden partijen

  • 1.

    Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op.

    Het college draagt, middels de begroting en de jaarstukken, zorg voor de voorbereiding van het beleid rondom verbonden partijen. De raad stelt de kaders vast.

  • 2.

    In de paragraaf verbonden partijen bij de begroting en de jaarstukken wordt ingegaan op voor de raad relevante ontwikkelingen ten aanzien van verbonden partijen. In de tussenrapportages wordt over relevante afwijkingen gerapporteerd.

    Onder relevante ontwikkelingen wordt in dit kader verstaan:

    • a.

      beleidsontwikkelingen en beleidsombuigingen met significante financiële relevantie binnen de verbonden partij;

    • b.

      financiële ontwikkelingen en financiële ombuigingen binnen de verbonden partij;

    • c.

      toelichting op de financiële positie voor de komende vier jaar binnen de verbonden partij, zijnde gemeenschappelijke regelingen;

    • d.

      toelichting op de bij de verbonden partij gekwantificeerde risico’s in relatie tot het weerstandsvermogen van de gemeente en het door de gemeente door te voeren en doorgevoerde risicobeperkende maatregelen.

Artikel 22. Grondbeleid

  • 1.

    In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel van 16 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:

    • a.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • b.

      de te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een actuele door de raad vastgestelde nota grondbeleid. In de nota wordt aandacht besteed aan:

    • a.

      de strategische visie van het toekomstig grondbeleid van de gemeente;

    • b.

      te ontwikkelen en in ontwikkeling genomen projecten;

    • c.

      het verloop van de grondvoorraad;

    • d.

      de uitgangspunten voor de verkoopprijzen van gronden.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 23. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de teams;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden en contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 24. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de teams;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    in de uit de onderdelen a t/m c volgende besluiten, is tevens inbegrepen de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de teams over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het opnemen van regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen in de regelingen waar dit van toepassing kan zijn,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 25. Interne controle

  • 1.

    Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2.

    Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 4 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

  • 3.

    Voor de rechtmatigheidsverantwoording hanteert het college een verantwoordingsgrens die gelijk is aan de toleranties welke de accountant toepast bij de controle van de jaarrekening. Fouten en onduidelijkheden boven dit grensbedrag worden door het college opgenomen in de rechtmatigheidsverantwoording in de jaarrekening.

  • 4.

    Voor de rechtmatigheidsverantwoording hanteert het college een normenkader dat gelijk is aan het normenkader dat is toegepast voor de accountantscontrole van de jaarrekening. Dit omvat:

    • externe wetgeving voor zover die bepalingen bevat over financiële beheershandelingen;

    • verordeningen voor zover die bepalingen bevatten over financiële beheershandelingen;

    • andere besluiten van de raad met een kaderstellend karakter die bepalingen bevatten over financiële beheershandelingen;

  • Collegebesluiten vallen niet onder de rechtmatigheidscontrole, tenzij de controle hiervan verplicht is op basis van hogere regelgeving of raadsbesluiten c.q. verordeningen.

    Het college actualiseert jaarlijks het normenkader voor wijzigingen in wet- en regelgeving.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 26. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Financiële verordening gemeente Renkum 2017 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op begrotingen en jaarrekeningen die zijn vastgesteld voor de inwerkingtreding van de Financiële verordening gemeente Renkum 2021.

  • 2.

    Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële verordening gemeente Renkum 2015 van toepassing.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag van bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Renkum 2021.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 27 januari 2021 .

de griffier,

mevr. mr. J.I.M. le Comte

de burgemeester,

mevr. A.M.J. Schaap,

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 9

  • 1.

    Alle activa met een verkrijgingsprijs groter dan € 5.000 wordt geactiveerd.

  • 2.

    Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

  • 3.

    Rentekosten en uren van medewerkers mogen niet als onderdeel van een investering worden geactiveerd. Een uitzondering op deze regel geldt voor de toerekening van rente en uren aan projecten binnen de grondexploitatie en overige grote projecten.

  • 4.

    We schrijven af op basis van de economische levensduur van een investering. Voor immateriële vaste activa geldt een maximale afschrijvingstermijn van hetzij de looptijd van de lening waarop de immateriële activa betrekking hebben, hetzij maximaal 5 jaar. Voor de overige activa hanteren we de afschrijvingstermijnen zoals verderop weergegeven. Indien afgeweken wordt van deze afschrijvingstermijnen, zullen wij onderbouwd aangeven waarom afgeweken wordt van deze afschrijvingstermijn.

  • 5.

    Hoofdregel is dat we de lineaire afschrijvingsmethode gebruiken.

  • 6.

    Voor alle investeringen die in directe relatie staan tot het doorberekenen van tarieven of het in rekening brengen van huurpenningen kunnen we, ten behoeve van de berekening van een constante kostprijs, de annuïteitenmethode hanteren.

  • 7.

    Vrijgevallen afschrijvingslasten worden voorzichtigheidshalve voor vervangingsinvesteringen apart gezet op een hiervoor bedoelde stelpost.

  • 8.

    Het ingangsmoment van afschrijven is het moment van ingebruikname van de investering. Bij het opstellen van de begroting en de jaarrekening gaan we er vanuit dat realisatie van de investering gemiddeld halverwege datzelfde jaar plaatsvindt. Dit betekent dat we over het eerste jaar rekening houden met de helft van de volledige afschrijvingslast op basis van het krediet.

We hanteren de volgende afschrijvingstermijnen:

Omschrijving

Afschrijvingstermijn

Immateriële activa

Kosten onderzoek en ontwikkeling

5 jaar

Rioleringsplannen

5 jaar

Kosten van sluiten van geldleningen

Looptijd lening

Saldo van agio en disagio

Looptijd lening

Bijdrage aan activa in eigendom van derden

Conform verwacht gebruik

Materiële vaste activa

Gronden en terreinen

Algemeen

Geen afschrijving

Woonruimten

Nieuwbouw gebouwen

40 jaar

Levensduurverlengde verbouwingen

Verwachte extra levensduur

Bouwkundige aanpassingen en verbouwingen

Resterende levensduur gebouw, max. 20 jaar

Woonwagen

30 jaar

Bedrijfsgebouwen

Noodlokalen **)

15 jaar

Overig: zie woonruimten

Grond-, weg- en waterbouwkundige werken

Aanleg wegen *)

30 jaar

Reconstructie + herstraatwerkzaamheden *)

20 jaar

Aanleg en uitbreiding sportparken

50 jaar

Reconstructie sportvelden

15 jaar

1e aanleg plantsoenen en parken *)

40 jaar

Vrijval rioleringen

60 jaar

Verbeteringsmaatregelen riolering

60 jaar

Randvoorzieningen bouwkundig riolering

60 jaar

Gemalen bouwkundig riolering

45 jaar

Buitengebied bouwkundig riolering

45 jaar

Drukriolering bouwkundig

45 jaar

Groene berging riolering

30 jaar

Aanleg begraafplaatsen

40 jaar

Herstel paden etc. begraafplaatsen

15 jaar

Aanleg woonwagencentra *)

40 jaar

Vervoermiddelen

Hoogwerker

25 jaar

Hoogwerker bomenploeg

20 jaar

Vervoermiddelen algemeen

7 jaar

Machines, apparaten en installaties

Grafdelfmachine

15 jaar

Tractor

10 jaar

Multiwerktuig begraafplaats en algemeen

10 jaar

Boordcomputer (poolauto)

7 jaar

Machines / apparatuur

10 jaar

Luchtbehandeling en klimaatbeheersing

15 jaar

Inrichting archiefplaats

15 jaar

Beveiligingsmaatregelen

15 jaar

Verkeersapparatuur

10 jaar

Electro-mechanische installaties riolering

15 jaar

ICT apparatuur en software

Economische levensduur (tussen 3 en 8 jaar)

Overige materiële vaste activa

Openbare verlichting, lichtmasten

40 jaar

Openbare verlichting, armaturen

20 jaar

Abri’s

20 jaar

Verkeersborden, -lichten en – zuilen

15 jaar

Vervanging sportvloer sportzalen

25 jaar (of restant verwachte levensduur sportzaal)

Sportinventaris

20 jaar

Meubilair plantsoenen en parken

15 jaar

Inrichting van speelplaatsen

15 jaar

Inventaris / meubilair

15 jaar

Eerste inrichting lokalen

15 jaar

Sanitaire voorzieningen woonwagencentra

20 jaar

Diverse gereedschappen

10 jaar

Onderwijsleerpakketten

8 jaar

Financiële activa

Kapitaalverstrekkingen aan derden

n.v.t.

Verstrekte geldleningen

n.v.t.

Aandelen

n.v.t.

  • *)

    Dit betreft een investering in de openbare ruimte met maatschappelijk nut. De genoemde afschrijvingstermijn betreft de maximaal te hanteren termijn. Onze voorkeur gaat uit naar een kortere afschrijvingstermijn.

  • **)

    Conform bestemmingsplan is het slechts toegestaan een noodlokaal te plaatsen voor 5 jaar. Bij de aanschaf van noodlokalen moet overwogen worden of de boekwaarde na 5 jaar op basis van deze afschrijvingstermijn wel overeenkomen met de marktwaarde op dat moment.