Regeling vervallen per 26-11-2022

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

Geldend van 29-06-2016 t/m 25-11-2022

Intitulé

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016

De raad van de gemeente Renswoude;

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 25 november 2014;

gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel a en onderdeel e van de Participatiewet, artikel 35 eerst lid sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 eerste lid sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

gezien het advies van de Cliëntenraad Werk en Inkomen van Veenendaal;

overwegende dat;

het noodzakelijk is het verlagen van de uitkering van belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, werkloze werknemer van 50 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd en de gewezen zelfstandige van 55 jaar en ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bij wijze van sanctie te regelen;

de Maatregelenverordening WWB, 10AW en 10AZ 2013 aanpassing behoeft als gevolg van de Wet Maatregelen WWB;

Overwegende dat de Participatiewet gedurende het jaar 2015 op een aantal punten is gewijzigd;

 

BESLUIT:

Vast te stellen de gewijzigde

 

Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Renswoude 2016

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    benadelingsbedrag: netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • -

    bijstandsnorm:

1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

-uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardverlaging.

Artikel 3. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van een belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • b.

      belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 4. Afzien van verlaging

  • 1. Het college ziet af van een verlaging als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden;

  • 2. Het college kan afzien van een verlaging als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Als het college afziet van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt een belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1. Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2. Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt de verlaging toegepast ingaande de datum van aanvang van de uitkering voor zover deze nog niet is uitbetaald.

Artikel 6. Berekeningsgrondslag

  • 1. Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand daartoe aanleiding geeft.

  • 3. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel a, moet in de hoofdstukken 2,3 en 4 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 van de Participatiewet verleende bijzondere bijstand'.

  • 4. Bij toepassing van het tweede lid, onderdeel b, moet in de hoofdstukken 2,3 en 4 'bijstandsnorm' worden gelezen als 'de verleende bijzondere bijstand'.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 7. Gedragingen Participatiewet

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9 en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

    1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;

    2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;

    3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;

    4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;

    5°. het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, 2e lid van de participatiewet;

c.derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.

Artikel 7a Niet meewerken aan taaltoets

Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet, wordt een verlaging opgelegd van:

a. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;

b. 40 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast, vanwege het niet meewerken aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging;

Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ

Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • a.

    eerste categorie: het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

  • b.

    tweede categorie:

1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; 3". het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht vooreen alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. derde categorie:

1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

3°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 4°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 9. Hoogte en duur van de verlaging

De verlaging, bij gedragingen als bedoeld in de artikelen 7 en 8, wordt vastgesteld op:

  • a.

    het geven van een schriftelijke waarschuwing bij gedragingen van de eerste categorie.

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de derde categorie.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende:

a.één maand, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g, van deParticipatiewet;

b.twee maanden, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en h, van de Participatiewet.

Artikel 11. Verrekenen verlaging

  • 1. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel a, kan de verlaging worden toegepast over twee maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de daaropvolgende maand de helft van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 2. Bij een verlaging als bedoeld in artikel 10, onderdeel b, kan de verlaging worden toegepast over drie maanden waarbij zowel aan de maand van oplegging als aan de twee daaropvolgende maanden een derde van de verlaging wordt toebedeeld.

  • 3. Als sprake is van een verlaging op grond van artikel 18, vierde lid, onderdeel a, van de Participatiewet, wordt de verlaging toegepast over de maand van oplegging en de daaropvolgende maand.

Artikel 12 Herziening verlaging op verzoek belanghebbende

Het college kan op verzoek van belanghebbende de verlaging van de uitkering herzien zodra uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet nakomt.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag.

  • 2. De verlaging wordt vastgesteld op:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000 geen verlaging;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.500,-: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.500,- tot € 5000,-: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 9 maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 5000,- tot € 12.500,-: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 12.500,- tot € 50.000,-: 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 18 maanden;

    • f.

      bij een benadelingsbedrag van € 50.000,- of meer 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 24 maanden.

  • 3. Een verlaging van 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand wordt opgelegd indien er sprake is van:

    • a.

      geen ofte late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;

    • b.

      het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering;

    • c.

      door eigen toedoen niet behouden van betaalde arbeid;

  • 4. lndien aan de belanghebbende bijzondere bijstand is verleend voor het vrijwillige eigen risico in de zorgverzekering, wordt een verlaging opgelegd ter hoogte van 100 procent over de daarvoor verleende bijzondere bijstand wegens het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

Artikel 14. Verlaging bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete

Indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt een verlaging opgelegd van 100 procent gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van de uitkering;

Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:

    • a.

      100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld, schriftelijke bedreigingen of een combinatie van agressieve gedragingen als genoemd in artikel 15 lid 1 onderdeel b tegen de in het eerste lid genoemde personen;

    • b.

      50 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken, verbaai geweld, discriminatie en bij mondelinge bedreigingen gericht tegen de in het eerste lid genoemde personen.

Artikel 16. Niet nakomen van overige verplichtingen

Als een belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    20 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand of vermindering van de bijstand;

  • b.

    40 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot de arbeidsinschakeling of beëindiging van de bijstand.

Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive

Artikel 17. Samenloop van gedragingen

Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan twee of meer verwijtbare gedragingen welke tegelijkertijd worden geconstateerd en die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2 van deze verordening, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

Artikel 18. Recidive

  • 1.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b of onderdeel c, 8, onderdeel b of c, 13, eerste lid, of 15 en 16 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;

  • 2.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet,zich schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b of onderdeel c, 8, onderdeel b of c, 13, eerste lid, of 15 en 16 wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;

  • 3.

    Als een belanghebbende binnen een periode twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel a of 8, onderdeel a, wederom niet tijdig de inschrijving als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf heeft verlengd, wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand;

  • 4.

    Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

  • 5.

    Wanneer belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan drie of meer verwijtbare gedragingen in een periode van 24 maanden, kan door het college een verlaging voor ten hoogste drie maanden worden opgelegd. Dit geldt niet wanneer lid 4 van dit artikel van toepassing is. Deze periode vangt aan op de dag van bekendmaking van het besluit waarbij een verlaging is opgelegd naar aanleiding van de eerste verwijtbare gedraging.

Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ

Artikel 19. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 7. Slotbepalingen

Artikel 20. Intrekken oude verordening

De Maatregelenverordening WWB, IOAW, IOAZ 2013 wordt ingetrokken.

Artikel 21. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 29 juni 2016.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van 28 juni 2016
de griffier, de voorzitter