Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening Wet investeren in jongeren Renswoude 2010

Geldend van 21-09-2010 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-07-2010

Intitulé

VERORDENING WET INVERSTEREN IN JONGEREN (WIJ) 2010

De raad van de gemeente Renswoude,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 juni 2010;

Besluit

  • 1.

    De verordening Wet investeren in jongeren 2010 met ingang van 1 juli 2010 vast te stellen, waarin opgenomen zijn:

    • -

      Werkleeraanbod (onderdeel A)

    • -

      Maatregelen (onderdeel B)

    • -

      Toeslagen (onderdeel C)

  • 2.

    De Tijdelijke regels Wet investeren in jongeren gemeente Renswoude, in te trekken met ingang van 1 juli 2010.

VERORDENING WET INVERSTEREN IN JONGEREN (WIJ) 2010

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

    • 1.

      Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet Investeren in Jongeren (WIJ) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

    • 2.

      In deze verordening wordt verstaan onder:

      • a.

        wet: de Wet investeren in jongeren (WIJ);

      • b.

        algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, niet zijnde arbeid in het kader van de Wet sociale werkvoorziening, die algemeen maatschappelijk aanvaard is en niet indruist tegen de openbare orde of goede zeden;

      • c.

        startkwalificatie; een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

      • d.

        WIJ-norm: de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

      • e.

        gehuwdennorm: de norm bedoeld In artikel 28, eerste lid onderdeel d van de wet;

      • f.

        maatregel: de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

      • g.

        benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

      • h.

        Woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, evenals een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

      • i.

        woonkosten:

        • -

          Indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;

        • -

          Indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;

      • j.

        Ouder: de vader of moeder als bedoeld in respectievelijk de artikel 1:197 en 1:198 van het Burgerlijk Wetboek.

      • k.

        college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renswoude;

  • 3. In deze verordening wordt mede verstaan onder benadelingsbedrag: de kosten van het werkleeraanbod.

Artikel 2 Doelgroep

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beiden 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

ONDERDEEL A: WERKLEERAANBOD

Hoofdstuk 2 Beleid en Financiën

Artikel 3 Opdracht aan het college

  • 1. Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 2. Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de wet.

  • 4. Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere. Zij beziet daarbij tevens in hoeverre de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een werkleeraanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 5 Arbeidsinschakeling

Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan, als arbeid niet direct beschikbaar is.

Artikel 6 De voorzieningen

Onverminderd artikel 4, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meer van de volgende voorzieningen aanbieden:

a.   ondersteuning bij een beroep op maatschappelijke opvang of medische zorg;

b.   ondersteuning bij maatschappelijke participatie;

c.   arbeidsactivering en arbeidstoeleiding;

d.   sociale activering;

e.   stages bij bedrijven of instellingen;

f.    opleidingen die de toegang tot de arbeidsmarkt bevorderen;

g.   gesubsidieerd werk;

h.   nazorg bij arbeidsinschakeling;

i.    voorbereidingstrajecten voor zelfstandige arbeid;

j.    diagnose-instrumenten;

k.   ondersteunende instrumenten, waaronder kinderopvang, schuldhulpverlening, onderzoeken door ter zake deskundigen, taalcursussen en beroepsgerichte scholing en/of training.

Artikel 7 Inzet van de voorzieningen

  • 1. Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2. Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie van jongeren door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme, maatschappelijke participatie dan wel op andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3. Het college vult de voorziening bedoeld in lid 1 voor de jongere die niet beschikt over en startkwalificatie in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten of bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan de vergroting van de kans op de arbeidsinschakeling van de jongere.

Artikel 8 Combinatie arbeid en zorg

Bij de invulling van het werkleeraanbod betrekt het college, onverminderd artikel 17, lid 4 van de wet, de beschikbaarheid van passende kinderopvang, het belang van voldoende scholing en de belastbaarheid van de jongere.

Artikel 9 Gehandicapten

Onverminderd artikel 17, lid 2 van de wet, stemt het college het werkleeraanbod af op de medische beperkingen van de jongere en draagt zorg voor passende voorzieningen ter ondersteuning bij de arbeidsinschakeling.

Artikel 10 Uitvoering door derden

Het college kan in verband met de invulling en uitvoering van het werkleeraanbod afspraken maken met derden, waaronder werkgevers en re-integratiebedrijven, alsmede subsidies verstrekken.

Artikel 11 Verplichtingen van de jongere

Een jongere die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, deze verordening alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

Artikel 12 Intrekken werkleeraabod

Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien, indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de weten hem dat te verwijten valt.

Artikel 13 Budgetplafond

  • 1. Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen.

  • 2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Hoofdstuk 3 Subsidies en vergoedingen

Artikel 14 Subsidies

  • 1. Het college kan een tijdelijke en aflopende subsidie verstrekken aan een werkgever die met een jongere een arbeidsovereenkomst sluit, als tegemoetkoming in de loonkosten en/of scholingskosten alsmede in de kosten van voorbereiding op een beoogd dienstverband met de jongere.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de duur van de subsidie, de hoogte en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. Het college kan een subsidieplafond vaststellen.

  • 4. Op de subsidies bedoeld in dit artikel is de Algemene Subsidieverordening van toepassing.

  • 5. Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet worden beïnvloed, er geen verdringing van arbeid plaatsvindt en er geen onderscheidt wordt gemaakt naar sector of onderneming.

Artikel 15 Vergoedingen

Het college kan een jongere die ten behoeve van de uitvoering van een werkleeraanbod noodzakelijke kosten maakt, een vergoeding voor die kosten verstrekken.

ONDERDEEL B MAATREGELEN

Hoofdstuk 4 Afstemming

Artikel 16 Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de jongere toegekende inkomensvoorziening, indien de jongere naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 17 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de jongere van toepassing zijnde WIJ-norm.

Artikel 18 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 19 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de jongere in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van de jongere kan achterwege worden gelaten indien:

    • a

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b

      de jongere reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c

      de jongere niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 11, vierde lid, van de wet, werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 44 van de wet; of

    • d

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 20 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    a. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden;

    • b

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de jongere daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 21 Ingangsdatum

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de jongere is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 22 Samenloop

  • 1. Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 16, tweede lid, van onderdeel B van deze verordening, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 5 Het niet nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet

Artikel 23 Indeling in categorieën

  • 1. Eerste categorie:

    • a.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

    • b.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

  • 2. Tweede categorie:

    • a.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met door de jongere te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

    • c.

      het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op de arbeidsinschakeling;

    • d.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 24 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    De maatregel wordt vastgesteld op:

    • a.

      10 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      20 procent van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie.

  • 2.

    De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 20, tweede lid van onderdeel B van deze verordening.

Hoofdstuk 6 Niet nakomen inlichtingenplicht

Artikel 25 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm.

  • 2.

    De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de jongere zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 20, tweede lid van onderdeel B van deze verordening.

Artikel 26 Schending inlichtingenplcht met benadeling gemeente

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,-: 20 procent van de WIJ-norm;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,-: 40 procent van de WIJ-norm;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer: 100 procent van de WIJ-norm.

  • 3.

    De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 4.

    Van een maatregel wordt afgezien:

    • a.

      zodra ter zake van de gedraging strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen;

    • b.

      zodra het recht tot strafvervolging is vervallen, doordat het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

 

Hoofdstuk 7 Zeer ernstige misdragingen

Artikel 27 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien de jongere zich tegenover het college of haar ambtenaren zeer ernstig misdraagt als bedoeld in artikel 41, eerste lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de WIJ-norm.

  • 2.

    De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan, indien sprake is van verbaal geweld, worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de jongere een schriftelijke waarschuwing in verband met ernstige misdragingen is gegeven.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ-norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 20, tweede lid van onderdeel B van deze verordening.

ONDERDEEL C TOESLAGEN

Hoofdstuk 8 Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 28 Toeslagen

  • 1. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft;

  • 2. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met één ander zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

  • 3. De toeslag bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet bedraagt 5 procent van de gehuwdennorm voor de jongere die met twee of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft;

Hoofdstuk 9 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag

Artikel 29 Verlagingen gehuwden

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met één ander hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2.

    Die verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 15 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die met twee of meer anderen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

Artikel 30 Verlagingen woonsituatie

De verlaging bedoeld in artikel 32 van de wet bedraagt:

  • a.

    20 procent van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor de jongere geen woonkosten verbonden zijn;

  • b.

    10 procent van de gehuwdennorm indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 31 Verlagingen schoolverlaters

De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.

Artikel 32 Verlaging toeslag alleenstaanden 21 en 22 jaar

  • 1. De verlaging bedoeld in artikel 34 van de wet bedraagt:

    a. 20 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 21 jaar betreft;

    b. 10 procent van de gehuwdennorm indien het een jongere van 22 jaar betreft.

  • 2. In afwijking van lid 1 wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 35 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van lid 1 zou leiden.

  • 3. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van een jongere op wie artikel 31 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 33 Anti-cumulatiebepaling

De toepassing van de artikelen 35 tot en met 39 geschiedt zodanig dat de toepasselijke norm voor de jongere ten minste bedraagt:

  • a.

    35 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande;

  • b.

    55 procent van de gehuwdennorm voor een alleenstaande ouder;

  • c.

    65 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden.

Hoofdstuk 10 Slotbepalingen

Artikel 34 Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1.

    In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 35 Citeertitel

  • 1. Onderdeel a van deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Wet investeren in jongeren Renswoude 2010 onderdeel a Werkleeraanbod”.

  • 2. Onderdeel b van deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Wet investeren in jongeren Renswoude 2010 onderdeel b Maatregelen”.

  • 3. Onderdeel c van deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening Wet investeren in jongeren Renswoude 2010 onderdeel c Toeslagen”.

Artikel 36 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 juli 2010

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van 7 september 2010.
de griffier, de voorzitter