Regeling vervallen per 26-11-2022

Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Renswoude 2017

Geldend van 12-04-2019 t/m 25-11-2022 met terugwerkende kracht vanaf 01-09-2017

Intitulé

Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Renswoude 2017

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renswoude;

Overwegende dat

de bepalingen in de Participatiewet, en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht per 1 juli 2009, waaruit voortvloeit de noodzaak om een aantal taken met betrekking tot: herziening of intrekking van toekenningsbesluiten, het terugvorderen en invorderen van onverschuldigd betaalde bijstand en de ten uitvoerlegging van terugvorderingbesluiten, in deze beleidsregels nader in te vullen en vorm te geven

Gelet op

op § 6.4 en § 6.5 van de Participatiewet, § 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz)

Besluit

vast te stellen Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering gemeente Renswoude 2017

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      boete: bestuurlijke boete genoemd in artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a Ioaw en artikel 20a Ioaz;

    • c.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringenwaardoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • d.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Renswoude;

    • e.

      fraudevordering: vordering ontstaan als gevolg van schending van de inlichtingenplicht;

    • f.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid Participatiewet, artikel 13,eerste lid van de Ioaw, artikel 13, eerste lid van de Ioaz en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • g.

      invorderen: het innen van de vordering;

    • h.

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • i.

      Ioaz: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • j.

      PW: Participatiewet

    • k.

      uitkering: de door het college verleende uitkering in het kader van de Participatiewet, de

  • Wwb, de Ioaw of de Ioaz;

    • l.

      verhaalsbijdrage; kosten van de uitkering die worden verhaald op een onderhoudsplichtige zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de Participatiewet;

    • m.

      Wwb: Wet werk en bijstand.

  • 2. Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Ioaw, Ioaz en de Awb.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot het opschorten, herzien, intrekken, terugvorderen, verrekenen, bruteren, invorderen en verhalen van bijstand

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      het opschorten, herzien of intrekken van het recht op uitkering ingevolge artikel 54, derde en vierde lid Participatiewet en artikel 17, derde en vierde lid van de Ioaw en Ioaz, indien de uitkering ten onrechte, dan wel tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      het terugvorderen, zoals dit haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de

  • Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de Ioaw en Ioaz toekomt;

    • c.

      het verrekenen van de bijstand zoals dit haar op grond van artikel 58, vierde lid van de Participatiewet, alsmede artikel 25, vierde lid van de Ioaw en Ioaz toekomt;

    • d.

      het verrekenen van de vordering van de Participatiewet, Ioaw- of Ioaz-uitkering, zoals dit haar op grond van artikel 60, derde lid Participatiewet alsmede artikel 28, derde lid Ioaw of Ioaz toekomt;

    • e.

      het bruteren van de vordering;

    • f.

      het invorderen van de vordering via een dwangbevel, zoals dit haar op grond van artikel 60, tweede lid van de Participatiewet alsmede artikel 28, eerste lid Ioaw en Ioaz toekomt; en

    • g.

      het verhalen van kosten van de uitkering, zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de Participatie-wet.

  • 2.

    De bevoegdheden genoemd in eerste lid, onderdelen a tot en met g gelden voor het college als algemene verplichtingen behoudens de in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

Artikel 3 Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, onderdeel b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal over ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook na zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2.

    Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel b stelt het college, voor zover de vordering is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht bestaande uit het gedurende een langere periode beschikken over een geringe overschrijding van het vrij te laten bescheiden vermogen, deze vordering vast op het bedrag dat zou zijn teruggevorderd indien de belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid onderdeel e ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering, die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem dit niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 4 Kruimelbedragen

Het college ziet af van het nemen van een besluit tot terugvordering, indien het terug te vorderen bedrag na beëindiging van de uitkering, lager is dan € 50,- tenzij:

  • a.

    er nog andere vorderingen op de belanghebbende openstaan;

  • b.

    verrekening mogelijk is; of

  • c.

    sprake is van terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht.

HOOFDSTUK 2 INVORDERING

§ 2.1 De betalingsverplichting

Artikel 5 Algemeen

  • 1.

    Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en/of het besluit boeteoplegging en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2.

    Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit en/of boetebesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;.

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting ingaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4:87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 Awb over aanmaning en invordering bij dwangbevel

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichting behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 6 Verrekening

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de Participatiewet en artikel 28, tweede lid van de Ioaw en Ioaz en ongeacht de in artikel 5 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op bijstand of een uitkering in het kader van de Ioaw of Ioaz.

  • 2.

    Bij beëindiging van de uitkering wordt het recht op vakantietoeslag en eventuele nog te betalen bijstand/uitkering verrekend met de openstaande vordering(en) en/of de boetes.

Artikel 7 Uitstel van betaling

  • 1.

    Het college verleent uitstel van betaling indien haar ambtshalve dan wel op basis van een gemotiveerd verzoek van belanghebbende duidelijk is dat belanghebbende geen mogelijkheid heeft om binnen de gestelde termijn tot algehele aflossing van de vordering over te gaan.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende beschikt over aflossingscapaciteit verbindt het college aan het verleende uitstel de voorwaarde dat belanghebbende deze aflossingscapaciteit aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in het tweede lid verbindt het college aan de verlening van (verder) uitstel de extra voorwaarde dat belanghebbende indien hij over vermogen beschikt dan wel komt te beschikken, dit vermogen – voor zover dit meer bedraagt dan € 1500,00 - aanwendt ter aflossing van de openstaande schuld.

  • 4.

    Bij de vaststelling of belanghebbende over vermogen beschikt als bedoeld in het derde lid worden de vorderingen die het gevolg zijn van te veel ontvangen uitkering buiten beschouwing gelaten;

  • 5.

    Het uitstel wordt ingetrokken indien de belanghebbende de nader overeengekomen aflossing niet nakomt.

Artikel 8 Volgorde van invordering

  • 1.

    Het college vordert de vorderingen op volgorde van boete, fraudevordering, overige vorderingen en geldlening in zolang de belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92,tweede lid van de Awb.

  • 2.

    Van het gestelde in het eerste lid wordt afgeweken:

    • a.

      bij beslaglegging door een derde schuldeiser wegens wettelijk preferente vordering, dan wordt eerst de (fraude)vordering ingevorderd;

    • b.

      als brutering van de (fraude)vordering voorkomen kan worden door eerst de (fraude)vordering in te vorderen;

    • c.

      als het restant van de (fraude)vordering(en) in minder dan zes maandelijkse termijnen vanaf de datum van boeteoplegging zal zijn voldaan.

Artikel 9 Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering

  • 1.

    Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz bedraagt de aflossingscapaciteit 6% (met ingang van de inwerking treding van de wet vereenvoudiging beslagvrije voet 5%) van de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid en volgende van de Ioaw en Ioaz per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat in gevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorbeslag in aanmerking zou komen.

  • 2.

    In geval van beslaglegging door een derde, kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 10 Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, Ioaw of Ioaz en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, de Ioaw of de Ioaz.

  • 1.

    De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende minimaal zes maanden na de verzenddatum van dit besluit gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de uitkeringsperiode.

  • 2.

    Indien tijdens het nemen van het terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, Ioaw of Ioaz, wordt bij alle vorderingen de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld aan de hand van de draagkracht van belanghebbende. Het bedrag naar draagkracht wordt berekend aan de hand van de “draagkrachtberekening bij terugvordering”.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt.

Artikel 11 Rente en kosten

  • 1.

    Er wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 2.

    Als een derde partij de invordering overneemt of uitvoert, zullen de in verband daarmee gemaakte kosten op belanghebbende worden verhaald.

§ 2.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting

Artikel 12 Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

  • 1.

    Als uit een signaal van het inlichtingenbureau blijkt dat het inkomen van belanghebbende is gewijzigd met een bedrag van tenminste € 300,00 bruto per maand wordt een onderzoek ingesteld naar een mogelijke wijziging van de aflossingscapaciteit. De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit wordt berekend aan de hand van de

  • “draagkrachtberekening bij terugvordering”.

  • 2.

    Wanneer het college als gevolg van het onderzoek besluit tot wijziging of handhaving van de eerder opgelegde betalingsverplichting, wordt belanghebbende hiervan bij beschikking in kennis gesteld.

  • 3.

    In het geval van een gewijzigde betalingsverplichting wordt deze opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de beschikking.

Artikel 13 Verzoek tot wijziging van een betalingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële en andere relevante gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting;

    • b.

      tijdelijk uitstel van de opgelegde betalingsverplichting, omdat de belanghebbende meent de eerder vastgestelde periodieke betalingsverplichting niet te kunnen voldoen.

  • 2.

    Na ontvangst van dit verzoek neemt het college een besluit en deelt dit aan belanghebbende mee.

  • 3.

    Het verzoek tot wijziging van de betalingsverplichting schort de lopende verplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

§ 2.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 14 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsregeling niet meer nakomt, wordt belanghebbende tenminste eenmaal schriftelijk aangemaand. Als belanghebbende dan nog niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoet wordt een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb afgegeven.

HOOFDSTUK 3 GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) INVORDERING

§ 3.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen

Artikel 15 Afzien van (verdere) invordering

  • 1.

    Het college streeft er naar om de teruggevorderde en de op derden verhaalde kosten optimaal in te vorderen, voor zover zich daar geen andere wettelijke regeling tegen verzet.

  • 2.

    Het college kan besluiten af te zien van (verdere) invordering indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn betaalverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar weliswaar niet volledig aan zijn betaalverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog uit eigener beweging heeft betaald;

    • c.

      gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      een bedrag van tenminste 50% van de restsom ineens voldoet; dan wel

    • e.

      een beroep doet op de aanwezigheid van dringende redenen en dit beroep door het college is gehonoreerd.

  • 3.

    De termijn genoemd onder het tweede lid onderdeel a bedraagt drie jaar indien de vordering een lening betreft voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 4.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, d en e slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht. Tot toepassing van het tweede lid, aanhef en onderdeel c wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 5.

    Het college ziet af van (verdere) invordering wanneer er zwaarwegende omstandigheden zijn in het belang van de gemeente zelf en het geen fraudevordering betreft die ontstaan is na 1 januari 2013.

Artikel 16 Uitzonderingen

  • 1.

    Artikel 16, tweede tot en met vierde lid is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

    • a.

      het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht dan wel

    • b.

      door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2.

    Het op basis van artikel 16 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van (verdere) invordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

§ 3.2 Schuldregeling

Artikel 17 Afzien van (verdere) invordering wegens schuldenproblematiek

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldhulpverleningstraject indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en/of

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit om mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld niet zoals afgesproken in de schuldregeling voldoet; dan wel

    • c.

      de belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

  • 4.

    Het college verleent, op grond van artikel 60c Participatiewet en artikel 29a van de Ioaw en Ioaz geen medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      de vordering na 1 januari 2013 is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht en

    • b.

      hiervoor een boete is opgelegd en

    • c.

      medewerking aan een schuldregeling leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van deze vorderingen, of

    • d.

      door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht aangifte is gedaan op grond van het wetboek van strafrecht en

    • e.

      medewerking aan een schuldregeling leidt tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vorderingen.

HOOFDSTUK 4 VERHAAL

Artikel 18 Verhaal

  • 1.

    Het college verhaalt de kosten van bijstand met inachtneming van de wettelijke bepalingen en hetgeen hierover in deze regeling staat vermeld.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid ziet het college af van (verder) verhaal, indien:

    • a.

      het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 45,00 per maand.

    • b.

      sprake is van een schenking of een nalatenschap van minder dan € 1.500,--

    • c.

      hiertoe een dringende reden aanwezig is;

    • d.

      er zwaarwegende omstandigheden zijn in het belang van de gemeente zelf.

Artikel 19 Nihilbeding

Als echtgenoten of gewezen echtgenoten onderling hebben bepaald dat na echtscheiding (of scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk) de één tegenover de ander in het geheel geen alimentatie verschuldigd is, kan het college toch de kosten van bijstand op de onderhoudsplichtige verhalen.

Artikel 20 In acht te nemen maatstaven

Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht bedoeld in artikel 159 a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 62 en de beoordeling van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of, en zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, zou moeten worden toegekend. De eventuele berekening van de op te leggen verhaalsbijdrage vindt plaats aan de hand van de Tremanormen.

Artikel 21 Verhaal bij aanwezigheid van een rechterlijke uitspraak

  • 1.

    Indien degene op wie wordt verhaald een bij rechterlijke uitspraak, op grond van boek I van het Burgerlijk Wetboek, vastgesteld bedrag niet voldoet, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

  • 2.

    Het besluit tot verhaal overeenkomstig de rechterlijke uitspraak wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde bedrag binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

  • 3.

    Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door het indienen van een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard.

  • 4.

    Het college is bevoegd, met uitsluiting van degene die de bijstand ontvangt, het verschuldigde bij dwangbevel in te vorderen.

Artikel 22 Rechterlijke uitspraak bij verhuizing naar andere gemeente (artikel 62c PW)

  • 1.

    Indien degene die bijstand ontvangt of heeft ontvangen en ten aanzien van wie door de rechter een verhaalsbedrag is vastgesteld, zijn woonadres verplaatst naar een andere gemeente en daar bijstand ontvangt of heeft ontvangen, gaat de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak op de andere gemeente over.

  • 2.

    De vertrekgemeente blijft bevoegd tot tenuitvoerlegging voor zover het gaat om betalingsachterstanden met betrekking tot verhaal van bijstand die door de gemeente is verleend.

Artikel 23 Ingangsdatum verhaal

De ingangsdatum van de te verhalen onderhoudsbijdrage is de eerste van de maand volgend op die waarin het verhaalsbesluit is genomen.

Artikel 24 Heronderzoek naar wijziging verhaalsbijdrage

  • 1.

    Als uit een signaal van het inlichtingenbureau blijkt dat het bruto-inkomen van de onderhoudsplichtige met tenminste € 300,00 per maand is gewijzigd wordt een onderzoek verricht naar een mogelijke wijziging van de verhaalsbijdrage.

  • 2.

    De berekening van de verhaalsbijdrage vindt plaats aan de hand van de Tremanormen.

Artikel 25 Verhaal in rechte

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte.

  • 2.

    Het college kan om redenen van doelmatigheid geheel of gedeeltelijk afzien van verhaal in rechte.

Artikel 26 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1.

    Het college kan op verzoek van degene op wie wordt verhaald besluiten (gedeeltelijk) af te zien van verhaal van kosten van bijstand, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en/of,

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het besluit tot het (gedeeltelijk) afzien van invordering van de opgelegde verhaalsbijdrage treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

  • 3.

    Het besluit tot afzien van invordering van een verhaalsbijdrage wordt ingetrokken of ten nadele van belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      binnen twaalf maanden geen schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN

Artikel 27 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na de dag van publicatie en werkt terug tot en met 1 september 2017.

Artikel 28 Citeertitel

Deze beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel terugvordering, verhaal en invordering Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Renswoude 2017”.

Ondertekening

Vastgesteld in de vergadering van 20 maart 2018

J. van Dijk

secretaris

Mevrouw P. Doornenbal-van der Vlist

burgemeester