Regeling vervallen per 15-04-2013

Beleidsregels Schuldhulpverlening

Geldend van 05-12-2009 t/m 14-04-2013

Intitulé

Beleidsregels Schuldhulpverlening

Beleidsregels Schuldhulpverlening

ISD de Kempen als onderdeel van het gemeentelijk minimabeleid

1. Schuldhulpverlening in de Kempengemeenten

In voorkomende gevallen kunnen mensen ten gevolge van hun slechte financiële positie in onvoldoende mate participeren aan het maatschappelijke leven. Omdat de ISD-gemeenten maatschappelijke participatie erg belangrijk vinden, hebben deze gemeenten Schuldhulpverlening aangemerkt als speerpunt van beleid.

Dit beleid is er op gericht om (problematische) schulden zoveel mogelijk te voorkomen en/of te verminderen, dan wel op te lossen.

Het uiteindelijke doel van schuldhulpverlening is het bereiken van een structurele schuldenvrije situatie waarin participatie niet langer in overwegende mate wordt belemmerd door een tekort aan financiële middelen.

Indien een belanghebbende er niet in slaagt om zijn financiële problemen op te lossen, kan, onder gemeentelijke regievoering via ISD de Kempen terzake hulp en ondersteuning geboden worden in het zogenaamde “minnelijk traject”.

Lukt ook dit niet, dan biedt de WSNP (Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen) een mogelijkheid om een schuldenvrije toekomst te bereiken.

Men wordt pas tot het gerechtelijke WSNP-traject toegelaten als naar het oordeel van de rechter in voldoende mate is aangetoond dat een oplossing via een minnelijk traject niet mogelijk is. Als de WSNP door de rechter wordt uitgesproken, dan benoemt de Rechtbank een rechter-commissaris en een bewindvoerder WSNP.

De ISD-gemeenten werken m.b.t. schuldhulpverlening samen met de Stichting Maatschappelijk Werk Dommelregio en met de Unit Schulddienstverlening van het Inkomensondersteuningsloket van de Dienst WZI van de gemeente Eindhoven (hierna te noemen Unit Schulddienstverlening).

Voor het begrip “Problematische schuldsituatie” wordt aangesloten bij de definitie zoals die voor het minnelijke traject, voor alle kredietbanken die zijn aangesloten bij de NVVK, is afgesproken in de “Gedragscode schuldregeling”.

Op grond van deze gedragscode is sprake van een dergelijke situatie wanneer van een natuurlijke persoon redelijkerwijs is te voorzien dat hij niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of waarin hij heeft opgehouden te betalen. De daarvoor geldende criteria zijn eveneens opgenomen in die Gedragscode.

2. Juridische aspecten bij schuldhulpverlening

Verzoeken om hulpverlening bij schulden kunnen vanuit de volgende 2 situaties ontstaan:

a.Via een aanvraag om bijstand ter betaling van schulden.

Tegen een afwijzing van een dergelijke bijstandsaanvraag kan op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bezwaar en beroep worden ingesteld.

b.Via een verzoek om schuldhulpverlening bij de ISD.

Medewerking aan een dergelijk verzoek is niet gebaseerd op een wettelijke grondslag, zodat geen bezwaar of beroep kan worden gesteld indien gemeenten aan een dergelijk verzoek niet mee zouden willen werken. Wel bestaat de mogelijkheid om in dat geval een klacht in te dienen.

De gemeente verleent in voorkomende gevallen slechts medewerking indien de schuldenaar zich, lopende het traject, bereid heeft verklaard te voldoen aan een aantal (strenge financiële) verplichtingen. Indien de schuldenaar weigerachtig is, dan kan de gemeente besluiten de hulpverlening voortijdig stop te zetten.

Ter beoordeling of een schuldenaar tot het WSNP-traject wordt toegelaten, moet de Rechtbank o.a. de haalbaarheid toetsen en nagaan of tijdens het minnelijke traject in voldoende mate is getracht tot een oplossing te komen.

Indien een schuldenaar het niet eens is met de beslissing van de rechter, kan hij daartegen echter wel beroep instellen. Dit besluit in namelijk gebaseerd op de WSNP, als onderdeel van de Faillissementswet.

3. Schuldsituaties

Ongeacht het inkomen, ontstaan (problematische) schulden meestal t.g.v. diverse persoonlijke omstandigheden zoals overkreditering, inkomensterugval, verstandelijke beperkingen, psychosociale problemen en verslavingproblematiek

Bij schuldsituaties kan gedacht worden aan de volgende vormen van hulpverlening:

A)Schuldregeling in het minnelijke traject:

Met behulp van de ISD, maatschappelijk werk Dommelregio of de unit Schulddienstverlening tracht cliënt zijn schulden “in den minne” te regelen. Uitgangspunt hierbij is dat een cliënt in beginsel is gehouden zijn schulden terug te betalen. Echter bij een veelheid aan verplichtingen en de daarmee vaak te hoge aflossingen die hiermee gepaard gaan, is dit niet meer haalbaar.

Schuldregeling is het proces waarin er voor de cliënt getracht wordt een schuldsanering

of schuldbemiddeling tot stand te brengen.

Schuldbemiddeling Via financieel beheer reserveert de schuldenaar alle inkomsten boven het vrij te laten

bedrag (hierna te noemen VTLB). Hij behoudt zijn oorspronkelijke schuldeisers en er zijn afspraken gemaakt met deze schuldeisers over de aflossingen in 36 maanden. De verdeling van het bedrag dat de schuldenaar heeft opgebouwd, gebeurt 'pondsgewijs'.

Dat betekent dat de schuldeisers in verhouding hetzelfde aflossingsbedrag krijgt aangeboden. Er wordt wel een verschil gemaakt tussen preferente en concurrente schuldeisers.

Schuldsanering Bij schuldsanering worden alle schulden ineens afgelost (al dan niet tegen finale kwijting) door het verstrekken van een saneringskrediet, waarna de cliënt slechts één schuldeiser (in dit geval de unit Schulddienstverlening) overhoudt.

De schuldenaar moet het saneringskrediet in principe in 36 maanden aflossen.

N.b.: Schuldregeling kan ook plaats vinden in het wettelijke traject (WSNP). Zie hiervoor hoofdstuk 4.2.

B)Crisisinterventie

Hiervan is sprake indien bepaalde primaire voorzieningen om te kunnen leven, (dreigen te) worden beëindigd. Deze beëindiging is meestal het gevolg van het stoppen van periodieke betalingen en het niet of in onvoldoende mate gevolg geven aan aanmaningen.

Het gaat hierbij om de volgende kosten:

  • -

    Huur

  • -

    Energievoorzieningen (gas, elektriciteit, water)

  • -

    Zorgverzekering

Acute hulpverlening via het maken van rechtstreekse betalingsafspraken of het incidenteel inzetten van bijzondere bijstand moet er toe leiden dat stopzetting van die voorzieningen zoveel mogelijk wordt voorkomen.

  • C)

    Individuele budgetbegeleiding of begeleiding dmv groepswerk

    (cursus “Omgaan met geld”)

    Met het alleen oplossen van schulden ben je er vaak nog niet. Er dient ook gekeken te worden naar het ontstaan van schulden of financiële problemen. Budgetbegeleiding of een cursus “Omgaan met geld” kunnen hierbij uitkomst bieden. In bepaalde situaties is het noodzakelijk dat cliënt eerst deze hulpverlening doorloopt voordat kan worden gestart met een eventuele schuldregeling. Deze vorm van hulpverlening kan ook preventief worden ingezet.

  • D)

    Budgetbeheer:

Wanneer een cliënt (tijdelijk) niet in staat is zijn financiën te beheren kan dit worden overgenomen door budgetbeheer. Er wordt voor cliënt een budgetbeheerrekening geopend bij de unit Schulddienstverlening.

Het inkomen van cliënt wordt op deze rekening overgemaakt, waarna (afhankelijk van het budgetplan) diverse doorbetalingen worden gedaan. Hierbij valt te denken aan doorbetaling van de vaste lasten, maar ook het reserveren voor bepaalde kosten.

Budgetbeheer kan ook als voorwaarde gelden voordat wordt overgegaan tot een eventuele schuldregeling. Ook kan deze vorm van hulpverlening preventief worden ingezet.

Zoals eerder is genoemd is het uitgangspunt bij budgetbeheer dat het gaat om het tijdelijke karakter. Cliënt moet op termijn weer zelfstandig zijn financiën kunnen beheren. Wanneer de inschatting wordt gemaakt, dat cliënt deze vaardigheden niet te leren valt, is budgetbeheer niet het juiste hulpverleningsmiddel. In dit soort situaties dient te worden gedacht aan beschermingsbewind. Zie hiervoor hoofdstuk 5.4.

4. Schuldregeling

De hulpverlening bij schuldregeling kan uit de volgende trajecten bestaan:

  • 1.

    Minnelijk traject

  • 2.

    Wettelijk traject (WSNP)

Een belangrijk verschil tussen de minnelijke regeling en de WSNP is dat bij de minnelijke regeling schuldeisers wordt gevraagd (vrijwillige basis) mee te werken aan het tot stand komen van een schuldregeling. Dit zijn ze namelijk niet verplicht.

In het wettelijke traject worden de schuldeisers door de rechter gedwongen om mee te werken. Hierin hebben zij zelf geen keuze.

4.1 Het minnelijk traject

is opgedeeld in 2 delen: fase 1 en fase 2.

  • a.

    Fase 1, uitgevoerd door ISD de Kempen en / of Maatschappelijk werk Dommelregio. In deze fase vindt er een inventarisatie en stabilisatie van de financiële situatie plaats. Iedere cliëntsituatie wordt besproken in het netwerkoverleg. Aan dit overleg neemt ISD de Kempen, Maatschappelijk werk DommelRegio en de unit Schulddienstverlening deel. Tijdens het netwerkoverleg wordt per cliëntsituatie het uit te zetten traject bepaald.

    Een breed scala aan producten kan worden ingezet zoals budgetbegeleiding, budgetbeheer, voorbereiding op fase 2 etc. Daar waar het een niet problematische schuldensituatie betreft volgens de “Gedragscode Schuldregeling” van de NVVK, kunnen in fase 1 ook voorstellen aan de schuldeisers worden gedaan.

  • b.

    Fase 2, uitgevoerd door de Unit Schulddienstverlening.

    In deze fase vindt schuldregeling plaats in de vorm van een schuldbemiddeling of schuldsanering (evt. tegen finale kwijting).

    Via een procedure bij ISD de Kempen of Maatschappelijk Werk Dommelregio wordt beoordeeld of de schuldenaar (op termijn) in aanmerking komt voor een schuldregeling in het minnelijke traject.

    In de schuldregelingsfase (fase 2) wordt getracht om via onderhandelingen met de schuldeisers tot een oplossing te komen. Leidraad hierbij is de “Gedragscode Schuldregeling” van de NVVK. Hierin staat beschreven waaraan de schuldhulpverlener zich dient te houden, dat de schuldenaar zich maximaal dient in te spannen, dat alle schuldeisers moeten meedoen en gelijkberechtigd worden, enzovoort.

    Om de afloscapaciteit te berekenen worden vaste methodes (zie www.wsnp.rvr.org) gebruikt. Uiteindelijk is dan het totaal beschikbare bedrag voor de aflossing van de schulden bekend. Het bedrag dat de schuldenaar dan nog zelf kan besteden (het VTLB) ligt iets onder het bijstandsminimum. Hierbij wordt wel rekening gehouden met bepaalde noodzakelijke kosten. De aflosperiode is doorgaans 36 maanden en maximaal 60 maanden. Wanneer het totaal beschikbare bedrag onvoldoende is om alle schulden te voldoen, kan de unit schulddienstverlening de schuldeisers een voorstel tegen finale kwijting aanbieden. Wanneer de schuldeisers hiermee akkoord gaan wordt een gedeelte van het schuldenpakket kwijtgescholden.

4.2 Het wettelijk traject: WSNP-traject

Dit wettelijke traject moet altijd worden voorafgegaan door het minnelijk traject (er is één uitzondering mogelijk namelijk voor lopende ondernemingen in bepaalde situaties)!

De Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) heeft een complementair karakter en stelt daarom uitdrukkelijk dat een minnelijk akkoord altijd de voorkeur heeft. Dit betekent dat de schuldenaar eerst via de gemeente (het minnelijke traject) bij de schuldhulpverleners moet aankloppen.

Pas als schuldeisers niet bereid zijn mee te werken in het minnelijke traject, kan een beroep op de WSNP worden gedaan. De schuldenaar moet wel voor het mislukken van de minnelijke regeling een verklaring aanvragen bij de gemeente. Overigens kan de gemeente deze bevoegdheid overdragen aan de Unit Schulddienstverlening. ISD de Kempen heeft hiervoor gekozen. WSNP-verklaringen voor de ISD-gemeenten worden dan ook door de unit Schulddienstverlening afgegeven.

De WSNP betreft een regeling in de Faillissementswet waardoor voorkomen kan worden, dat een natuurlijk persoon die in een problematische schuldsituatie is terechtgekomen, tot in lengte van jaren met zijn schulden kan worden achtervolgd.

5. Contract met de gemeente Eindhoven over schuldhulpverlening

Om problematische schuldensituaties adequaat te kunnen aanpakken, hebben de afzonderlijke 5 Kempengemeenten (en 11 andere regiogemeenten) al jarenlang een contract met de Unit Schulddienstverlening over het afnemen van bepaalde producten.

Ten gevolge van ingrijpende wijzigingen van de WSNP, de daaruit voortvloeiende uitvoeringsaspecten en het aangepaste beleid in de gemeente Eindhoven, hebben deze contractgemeenten vanaf 2008 een gewijzigd/nieuw contract afgesloten met deze erkende en bij de NVVK (Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet) aangesloten Kredietbank.

5.1 Gewijzigd beleid van de gemeente Eindhoven m.b.t. Persoonlijke leningen

5.1.1 Renteverlaging

Door de Unit Schulddienstverlening kunnen kredieten worden verstrekt in de vorm van persoonlijke leningen (PL). Ook kan een saneringskrediet worden verstrekt in het kader van schuldregeling.

Beide kredietvormen zijn rentedragend en worden geregistreerd bij de Unit Schulddienstverlening maar ook bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel (BKR). Hiermee wordt voorkomen dat mensen hoge schulden aangaan en wordt er zicht gehouden op iemands kredietverleden.

Alleen mensen met een inkomen tot 130% wettelijk minimum loon (WML) en mensen met een zogenaamd “beschadigd” kredietverleden komen in aanmerking voor een PL via de Unit Schulddienstverlening.

Bij een reguliere PL gaat het voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin om maximale bedragen van respectievelijk € 1.650,--, € 2.150,-- en € 2.400,--.

De Unit Schulddienstverlening bepaalt slechts of iemand verantwoord kan lenen en dus niet of de behoefte waarvoor geleend wordt, terecht dan wel noodzakelijk is.

Vanwege de landelijke toename van consumptieve kredieten bij commerciële aanbieders en het ontstaan van schulden daardoor, wil de gemeente Eindhoven zoveel mogelijk voorkomen dat mensen die leven op een sociaal minimum een (kleine) lening afsluiten bij een commerciële kredietverstrekker. Daarom heeft de gemeente Eindhoven besloten om het rentepercentage van de Eindhovense Unit Schulddienstverlening te verlagen van 12,6% naar 9,0%.

Uitgangspunt blijft dat ook deze producten kostendekkend moeten zijn. Met het verlagen van het rentepercentage is dit langer het geval. Per verstrekte PL wordt daarom een bedrag van € 65,-- in rekening gebracht bij de betreffende gemeente.

5.1.2 Gevolgen voor de regiogemeenten

Het aanvragen van een PL bij de Unit Schulddienstverlening is niet alleen mogelijk voor inwoners uit de gemeente Eindhoven, maar ook voor inwoners uit de overige contractgemeenten.

Dit betekent dus ook dat in voorkomende gevallen per aangevraagde PL een bijdrage van € 65,-- bij de betreffende regiogemeente in rekening wordt gebracht. Om te voorkomen dat mensen ten onrechte gaan lenen is het als ISD noodzaak om goed te communiceren over voorzieningen vanuit het armoedebeleid (bijzondere bijstand en minimaregelingen). Daar waar een cliënt toch geld wil lenen willen we graag dat hij verantwoord leent. Hierdoor kunnen (verdere) schulden worden voorkomen.

In het verlengde van bovenstaande info behoeven de zogenaamde inrichtingskosten enige nadere aandacht.

Inrichtingskosten kunnen we globaal onderverdelen in 2 categorieën, te weten:

1.(Vrijwel) volledige inrichting van een woning zoals bij een gedwongen verhuizing wegens echtscheiding of indien een vreemdeling met een geldige verblijfstitel vanuit het AZC in een gemeente komt wonen. Meestal heeft men voor dergelijke situaties niet kunnen reserveren.

1. Het bedrag wat in deze situaties vaak geleend moet worden is vaak hoger dan het maximale bedrag in het kader van de persoonlijke lening. ISD de Kempen wordt in dit soort situaties om een borgstelling gevraagd. Tevens wordt voor het geleende bedrag boven het maximale PL-bedrag bijzondere bijstand verstrekt (suppletie). Aan ISD de Kempen wordt tevens een bedrag van € 65.00 in rekening gebracht ivm de aanvraag PL.

1. In de praktijk is het zo dat de afhandelingstermijn van een PL dusdanig lang is en de cliëntsituatie vaak dusdanig nijpend dat ISD de Kempen vooruitlopend op de beslissing ihkv de PL cliënt voorschotten verstrekt. Cliënt tekent een machtiging waarna de unit schulddienstverlening de PL aan de ISD overmaakt. Deze wordt verrekend met de verstrekte voorschotten. Een eventueel restant wordt aan cliënt overgemaakt.

Gelet op bovenstaande informatie komen wij tot het volgende voorstel:

In plaats van een rentedragende PL bij de Unit Schulddienstverlening Eindhoven, is het vanwege financiële en praktische redenen (o.a. snelheid van handelen) gewenst om voortaan ter zake renteloze leenbijstand te verstrekken.

2.Inrichtingskosten die beperkt zijn tot één of slechts enkele duurzame gebruiksgoederen, b.v. wasmachine en/of koelkast.

In dit geval is er meestal (langdurig) sprake van een inkomen op of rond WML. Vanuit bijstandsoptiek wordt men geacht te hebben kunnen reserveren voor dergelijke kosten. Daarom is bijstandsverlening in deze kosten in principe niet mogelijk.

Eventuele gewenste financiering van deze kosten zou kunnen geschieden via een rentedragende PL bij de Unit Schulddienstverlening Eindhoven. Het maximale te lenen PL-bedrag is voor deze kosten kostendekkend. ISD de Kempen wordt in deze zaken niet om een borgstelling gevraagd.

Voorstel 1:

Kosten die verband houden met een (vrijwel) volledige inrichting van een woning kunnen worden gefinancierd via het verstrekken van renteloze leenbijstand.

5.1.3 Relatie gemeentelijk draagkrachtcriteria en doelgroep PL bij de Unit Schulddienstverlening

- De ISD-gemeenten:

  • a.

    Beperken de doelgroep tot 110% van de geldende bijstandsnorm

  • b.

    Beoordelen ook bij leenbijstand de noodzaak van de aan te schaffen goederen/diensten.

  • c.

    Leenbijstand is in het algemeen renteloos.

- De gemeente Eindhoven:

  • a.

    Beperkt de doelgroep tot 130% WML.

  • b.

    Beoordeelt de aflossingscapaciteit en niet de reden waarom een PL wordt aangevraagd.

  • c.

    De PL is rentedragend.

In de praktijk kan het dus voorkomen dat bijvoorbeeld een inwoner uit één van de ISD-gemeenten, met een inkomen tussen 100% van de bijstandsnorm en 130% WML, voor niet-noodzakelijke kosten (b.v. luxe artikelen) een PL afsluit via de Unit Schulddienstverlening en dat daarvoor een bedrag van € 65,-- in rekening wordt gebracht bij de gemeente. E.e.a. ongeacht of die inwoner een gemeentelijke uitkering ontvangt of niet.

In dit voorbeeld moet de gemeente een vergoeding van € 65,-- betalen voor kosten die gemaakt worden voor niet-noodzakelijke goederen/diensten t.b.v. een inwoner die qua inkomen niet behoort tot de gemeentelijke bijstandsdoelgroep.

Deze problematiek behoeft nadere beleidsmatige aandacht.

5.1.4 Knelpunt gemeentelijke bijdrage van € 65,-- per PL aan Eindhoven

Tijdens een regiobijeenkomst bij de Unit Schulddienstverlening te Eindhoven is uitvoerig over deze kwestie gediscussieerd.

De Unit Schulddienstverlening:

  • -

    doet geen onderzoek naar de noodzaak van de kosten waarvoor een PL wordt aangevraagd en

  • -

    toets overigens slechts de kredietwaardigheid en de inkomensgrens van 130% WML.

De ISD-gemeenten hebben de keuze uit 2 opties:

  • a.

    Het gemeentelijk beleid ook bij het aanvragen van een PL via de Unit Schulddienstverlening handhaven.

    Dit betekent dat bij elke inwoner, die een PL bij de Unit Schulddienstverlening aanvraagt, de

    noodzaak van de kosten en de draagkrachtcriteria getoetst moeten worden. In de praktijk

    betekent dit dat, qua bedrijfsvoering, in feite alle werkzaamheden moeten worden verricht die normaliter ook bij elke bijstandsaanvraag moeten worden gedaan. De hiermee gepaarde gaande uitvoeringskosten zijn beduidend hoger dan de eerdergenoemde gemeentelijke bijdrage van € 65,-- per PL.

  • b.

    Het beleid van de Unit Schulddienstverlening over de toegankelijkheid voor een PL overnemen.

    Dit betekent dat iedere inwoner uit de ISD-gemeenten tot 130% WML een PL kan aanvragen bij de Unit Schulddienstverlening Eindhoven en dat hiervoor geen toetsing plaats vindt via de ISD. Er is dan (vrijwel) geen sprake is van extra uitvoeringskosten.

Onze voorkeur gaat uit naar de onder b genoemde optie en wel om de volgende redenen:

Mensen met een inkomen tussen 110% van de bijstandsnorm en 130% WML kunnen worden geacht te behoren tot de lagere inkomensgroepen. Zij kunnen meestal niet of nauwelijks gebruik maken van het gemeentelijk beleid op het gebied van inkomensondersteunende regelingen via de WWB of t.a.v. kwijtschelding van gemeentelijke belastingen.

Om te kunnen nagaan in welke mate inwoners uit de ISD-gemeenten een dergelijke PL bij de gemeente Eindhoven aanvragen en wat de financiële gevolgen hiervan zijn voor de gemeenten, wordt voorgesteld om deze kwestie eind 2009 te evalueren.

Voorstel 2:

  • a.

    Het beleid van de Unit Schulddienstverlening over de toegankelijkheid voor een PL overnemen. Dit betekent dat iedere inwoner uit de ISD-gemeenten tot 130% WML een PL kan aanvragen bij de Unit Schulddienstverlening en dat de ISD-gemeenten hiervoor een bijdrage, thans € 65,-- per PL, betalen.

  • b.

    Eind 2009 evalueren in welke mate van deze kredietvoorziening bij de gemeente Eindhoven gebruik wordt gemaakt en wat de gevolgen hiervan zijn voor de ISD-gemeenten.

5.2 Inkoop producten

In het kader van schuldhulpverlening kan het, zowel in het minnelijk traject als in het WSNP-traject, preventief of curatief, op vrijwillige basis danwel via rechterlijke beslissing, nodig zijn om bepaalde producten in te zetten ter bescherming van de belangen van de schuldenaar. De inkoop van die producten en de daaraan verbonden werkzaamheden worden ingekocht bij de Unit Schulddienstverlening Eindhoven.

Het besluit tot inkoop van een of meerdere van deze producten op klantniveau, dient, onder gemeentelijke regievoering, plaats te vinden tijdens het netwerkoverleg tussen de ISD, maatschappelijk werk Dommelregio en de Unit Schulddienstverlening.

Hieronder volgt een overzicht met een korte omschrijving van deze producten zoals deze staan vermeld in het contract met de gemeente Eindhoven:

a.Budgetbeheer

Hieronder wordt verstaan het beheren van het inkomen van de klant door het openen van een rekening bij de Unit Schulddienstverlening.

b.Schuldregeling

Het geheel van activiteiten in het kader van het regelen van schulden volgens de richtlijnen van de Gedragscode Schuldregeling van de NVVK. Schuldregeling is een verzamelnaam en omvat schuldbemiddeling en schuldsanering.

c.Afgifte WSNP-verklaring

Een administratieve afhandeling waar het gaat om het aanleveren van de vereiste gegevens in dossiervorm aan de Rechtbank ter aanvraag toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Dit omvat eveneens het aantonen waarom het minnelijk traject niet succesvol is geweest.

d.Moratorium

Doel van dit middel is de schuldhulpverlener voldoende tijd te geven een deugdelijk minnelijk traject te starten of vervolgen, zonder hierbij gehinderd te worden door specifieke schuldeisers die hun rechten willen uitoefenen tijdens het minnelijk traject.

De aanvraag vindt plaats via een verzoekschrift, dat tegelijkertijd met het verzoekschrift tot toepassing van de WSNP (artikel 284 Faillissementswet) wordt ingediend en kan eigenlijk op elk moment worden aangevraagd wanneer er sprake is van een bedreigende situatie. De wet definieert de volgende situaties: - woningontruiming; - beëindiging van de levering van gas, elektra of water; - beëindiging of ontbinding van de zorgverzekering

e.Dwangakkoord

Dit is een regeling die de mogelijkheid geeft om de rechter te verzoeken weigerachtige schuldeisers te dwingen tot medewerking aan een schuldregeling. Het criterium op grond waarvan de rechter over de gedwongen instemming oordeelt, zal zijn dat de schuldeiser(s) in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft/hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en het belang van de schuldenaar dat door die weigering wordt geschaad.

f.Voorlopige voorziening

Een verzoek tot een voorlopige voorziening kan worden gedaan als het minnelijk traject (bijna) afgerond is. Het stadium waarin de schuldhulpverlener het verzoek tot toepassing van de WSNP nog moet doen of net gedaan heeft, maar een schuldeiser toch nog een executievonnis wil halen met betrekking tot woningontruiming, afsluiting van nutsvoorzieningen of beëindiging van de zorgverzekering. Ook deze voorlopige voorziening werkt voor één specifieke schuldeiser.

g.Persoonlijke lening

(Kleine) lening die kan worden aangevraagd bij de Unit Schulddienstverlening door inwoners uit de contractgemeenten met een inkomen onder 130% WML of met een beschadigd kredietverleden.

Indien een betrokkene volledig meewerkt tijdens de schuldhulpverlening en voldoet aan de hem opgelegde verplichtingen, dienen de kosten, genoemd onder a t/m g volledig voor vergoeding in aanmerking te komen.

De onder g genoemde persoonlijke lening is reeds voldoende besproken in hoofdstuk 5.1 van deze notitie.

De kosten van het onder a genoemde budgetbeheer worden door de Unit Schulddienstverlening ten laste gebracht van de voor de klant geopende BBR. Gelet op de aard van die kosten moeten die kosten beschouwd worden als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor in principe dus bijzondere bijstand aangevraagd kan worden.

Voorstel 3:

De kosten van budgetbeheer via een BBR bij de Unit Schulddienstverlening van de gemeente Eindhoven, worden beschouwd als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Wanneer wordt voldaan aan de criteria van bijzondere bijstand kan deze dan ook worden toegekend.

De kosten genoemd onder b t/m g worden door de Unit Schulddienstverlening bij de ISD in rekening gebracht. Deze kosten moeten rechtstreeks op nota worden betaald en als programmakosten worden doorberekend aan de woongemeente van de klant.

Voorstel 4:

  • a.

    De productkosten, met uitzondering van budgetbeheer, voortvloeiend uit het contract met de gemeente Eindhoven rechtstreeks op nota te betalen aan de Unit Schulddienstverlening van de gemeente Eindhoven.

  • b.

    De onder a genoemde kosten ten laste brengen van het budget Schuldhulpverlening en als programmakosten doorberekenen aan de woongemeente.

5.3 Budgetbeheer

5.3.1 Algemeen

Budgetbeheer is één van de in te zetten producten in het schuldhulpverleningsproces. Budgetbeheer bestaat uit het ontvangen van de inkomsten van de klant en het betalen van zijn lasten. Welke lasten betaald worden is vastgelegd in het budgetplan. Denk hierbij naast de vaste lasten (huur, energie, water en zorgverzekering) aan andere maandelijkse lasten als telefoonkosten en reserveringen voor bijvoorbeeld eindafrekeningen. Wat er na betaling van deze lasten overblijft wordt overgemaakt aan de klant. De kosten van budgetbeheer kunnen momenteel variëren van € 20,-- tot € 45,-- per maand voor de klant.

Op het terrein van budgetbeheer zijn er een aantal ontwikkelingen, die vragen om een verandering in het product budgetbeheer. De belangrijkste ontwikkelingen zijn:

  • -

    Budgetbeheer wordt niet langer alleen gezien als een product in het kader van een traject bij problematische schulden, maar kan ook worden ingezet bij het voorkomen van schulden. Hiermee wordt budgetbeheer ook een preventiemiddel om te voorkomen dat mensen in problematische schulden raken. Budgetbeheer kan dan ook worden ingezet als er geen traject schuldhulpverlening loopt.

  • -

    De NVVK heeft een nieuw model voor schuldhulpverlening ontwikkeld. Naar aanleiding van de lage slagingspercentages van het minnelijke traject en de nieuwe WSNP, is de vernieuwde schuldhulpverlening meer vraag -en resultaat gericht in plaats van aanbod -en procesgericht. Zodra de klant zich meldt moet er gekoerst worden op stabilisatie van de situaties. Budgetbeheer heeft hierin een duidelijke rol.

  • -

    Bij een traject schuldhulpverlening kan ook een cursus “Omgaan met geld” of individuele budgetbegeleiding worden ingezet. Deze worden uitgevoerd door Maatschappelijk Werk Dommelregio. De cursus wordt nu vaak aan het begin ingezet het geen niet altijd tot gewenst resultaat leidt. Door te werken met een gedifferentieerd budgetbeheer kan de cursus worden ingezet als de intensiteit van budgetbeheer wordt teruggedraaid. Klanten kunnen dan langzaam meer regie voeren over hun eigen budget.

De geschetste ontwikkelingen zullen mogelijk leiden tot een toename van het aantal cliënten in budgetbeheer.

5.3.2 Verschillende vormen van budgetbeheer.

In het kader van schuldhulpverlening worden 3 vormen van budgetbeheer gehanteerd, waarbij in alle gevallen het totale inkomen van de klant wordt doorgesluisd naar de Unit Schulddienstverlening.

Na aftrek van de in het budgetplan opgenomen lasten, reserveringen en/of aflossingen wordt het resterende bedrag overgemaakt aan de klant.

De kosten van budgetbeheer worden via de doorbetaalrekening (DBR) doorberekend aan de klant.

Er zijn drie vormen van budgetbeheer:

Budgetbeheer Basis ( € 20,-- per maand)

Er is sprake van budgetbeheer Basis als de budgetbeheerder ten behoeve van de cliënt betalingen verricht voor 4 vaste lasten (huur, energie, Brabant Water en zorgverzekering) en één reservering of extra betaling.

Budgetbeheer Plus ( € 35,-- per maand)

Er is sprake van budgetbeheer Plus als de budgetbeheerder ten behoeve van de cliënt de betalingen verricht voor 4 vaste lasten (huur, energie, Brabant Water en zorgverzekering) en maximaal drie extra betalingen of reserveringen.

Budgetbeheer Totaal ( € 45,-- per maand)

Er is sprake van budgetbeheer Totaal bij betaling van meer dan 4 vaste lasten (huur, energie, Brabant Water en zorgverzekering) en meer dan drie extra betalingen en/of reserveringen.

Indien het aantal betalingen en reserveringen bovenmatig wordt, zal moeten worden bezien of vrijwillige bewindvoering aan de orde is.

5.3.3 Voorwaarden budgetbeheer

Aan het budgetbeheer worden voorwaarden gesteld, te weten:

  • a.

    Aanwezigheid van een contactpersoon. Voor de inwoners uit de Kempengemeenten is dit een klantmanager WWB of SHV of een medewerker van Maatschappelijk Werk Dommelregio.

  • b.

    Het verbinden van een maximale termijn aan budgetbeheer.

De meeste kredietbanken hanteren een termijn van 3 jaar. De Unit Schulddienstverlening stelt voor om een maximale termijn te hanteren van 5 jaar, omdat het saneringstraject al drie jaar duurt en dit vooraf wordt gegaan door het stabiliseringstraject en eindigt met het nazorgtraject. Wel moet er maatwerk geleverd kunnen worden, om te voorkomen dat mensen die aan deze maximale termijn niet genoeg hebben in een zwart gat vallen. Voor sommige mensen kan het langer gaan duren. Ook komt het voor dat men überhaupt niet in staat is om het eigen budget te beheren. Beschermingsbewind is dan een logische opvolger.

  • c.

    De Kempengemeenten moeten beoordelen op welke wijze ze klanten doorgeleiden naar organisaties die beschermingsbewind aanbieden.

  • d.

    Periodiek moet bekeken (heronderzoek budgetbeheer) worden of het budgetbeheer nog noodzakelijk is voor de klant. Om de klant niet meteen in het diepe te gooien kan voor een afbouw van budgetbeheer worden gekozen. Zo kan men van “budgetbeheer totaal” afbouwen naar “Plus” en daarna naar “Basis.” Op deze manier krijgt de klant gefaseerd verdere zeggenschap over zijn inkomen.

  • e.

    Er moeten criteria worden ontwikkeld voor de grens tussen “Budgetbeheer totaal” en beschermingsbewind. Als klanten niet in staat zijn hun financiële huishouden te voeren biedt budgetbeheer geen afdoende oplossing. De Unit Schulddienstverlening zal dit nader uitwerken.

5.4 Beschermingsbewind

5.4.1 Algemeen

Mensen die niet in staat zijn om zelf hun financiële zaken te regelen en te beheren, kunnen beschermingsbewind aanvragen. Dat kan de betrokkene zelf doen, een hulpverlenende instantie, een partner of familieleden tot in de vierde graad. Dat zijn (groot)ouders, (klein)kinderen, broers, zussen, neven, nichten, ooms en tantes. In uitzonderlijke gevallen kan een officier van justitie een verzoek indienen. Bijvoorbeeld omdat naaste familie goede redenen hebben om het verzoek niet zelf te doen, zoals het niet te zeer willen schaden van verhoudingen binnen de familie.

Bij beschermingsbewind wordt de bewindvoerder benoemd door de (Kanton)rechter. Aan deze bewindvoerder worden door de rechter echter nauwelijks tot geen kwaliteitseisen gesteld. Meestal wordt de persoon of instelling benoemd die door de aanvrager wordt voorgedragen.

De benoeming van een WSNP-bewindvoerder in het WSNP-traject daarentegen, kent wel waarborgen voor de kwaliteit. De rechtbank benoemt namelijk in het kader van de WSNP uitsluitend bewindvoerders die als zodanig zijn geregistreerd in het register van de Raad voor rechtsbijstand, dan wel advocaten die ervaring hebben met het zogenaamde insolventierecht (faillissement, surseance van betaling, schuldsaneringsregeling).

5.4.2 Kwaliteit bewindvoerders

Vaak wordt bij beschermingsbewind op verzoek een bewindvoerder benoemd uit de eigen familie-, vrienden- of kennissenkring.

Het kan echter ook voorkomen dat een klant aan de ISD of maatschappelijk werk Dommelregio vraagt om de naam en adres van een bewindvoerder die zijn belangen goed kan behartigen.

In dergelijke gevallen wordt verwezen naar de Branchevereniging PBI (professionele bewindvoerders en Inkomensbeheerders. Zij beschikken over een register van aangesloten bewindvoerders.

BPBI-leden moeten het vak van bewindvoering en inkomensbeheer bedrijfsmatig en professioneel uitvoeren. Wie lid wil worden en blijven, moet voldoen aan vastgestelde kwaliteitseisen. Deze branchevereniging wordt door het Landelijk Overleg Kantonrechters (LOK) erkend en gezien als zijnde aanspreekpunt voor bewindvoering en te ontwikkelen beleid.

Voorstel 5:

In voorkomende gevallen geen voorkeur uitspreken voor een bewindvoerder bij beschermingsbewind en terzake altijd doorverwijzen naar de branchevereniging PBI. Zij beschikken over een register van aangesloten bewindvoerders.

5.4.3 Bevoegdheden

De bewindvoerder is bij beschermingsbewind volledig gemachtigd over de financiële situatie van de klant. Naast de taken van budgetbeheer krijgt de bewindvoerder alle post van de klant en hij vraagt voor de klant toeslagen en uitkeringen aan, regelt belastingaangifte etc.

Over de vraag of handelingen die door de bewindvoerder namens een betrokkene verricht in het kader van de WWB (b.v een aanvraag indienen of het ondertekenen van ROF-jes) een formele machtiging van de betrokkene behoeven, zijn de opvattingen verdeeld.

Het Ministerie van Justitie heeft 26 juni 2006 de Tweede kamer desgevraagd medegedeeld dat een dergelijke machtiging niet noodzakelijk is. Hoewel de betrokkene, in tegenstelling tot onder curatelenstelling, wel handelingsbekwaam blijft, is Justitie van mening dat de taak van deze bewindvoerder niet slechts handelingen betreft die in rechtstreeks verband staan met de onder bewind gestelde goederen. Zijn taak betreft ook handelingen die in het belang van een ordentelijke financiële huishouding van de betrokken persoon noodzakelijk, nuttig of wenselijk zijn, waardoor een machtiging van de betrokkene achterwege kan blijven.

Schulinck (Handboek WWB) is het daar niet mee eens vanwege het verschil in bevoegdheden met de WSNP-bewindvoerder en heeft dit ook als zodanig vermeld in het Handboek. Wij stellen voor om de in de uitvoeringspraktijk het standpunt van Justitie te hanteren.

Voor de WSNP-bewindvoerder ligt het iets anders, omdat zijn bewind minder ver reikt dan dat van de beschermingsbewindvoerder. De WSNP-bewindvoerder gaat alleen over de middelen van belanghebbende waarop beslag mogelijk zou zijn. Dit betekent dat in elk geval wanneer een WSNP-bewindvoerder om bijzondere bijstand vraagt, het niet onlogisch is om een machtiging te verlangen.

Echter in het kader van éénduidigheid voor de uitvoeringspraktijk stellen wij voor om ook in deze situaties een machtiging achterwege te laten.

Voorstel 6:

Een bewindvoerder (zowel beschermingsbewind als WSNP) behoeft aan de samenwerkende Kempengemeenten geen machtiging te overleggen indien hij namens een betrokkene handelingen verricht in het kader van de gemeentelijke uitkeringsregelingen.

6. Schulden en WWB

6.1 Algemeen

Hoofdregel is dat in beginsel geen bijstand wordt verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast. De kosten, die de afbetaling van schulden betreffen, kunnen in het algemeen niet worden aangemerkt als noodzakelijke bestaanskosten. De overheid biedt via de WWB iedere burger immers de zekerheid van toereikende middelen om in het noodzakelijke te voorzien en neemt daarmee de noodzaak weg tot het maken van schulden louter om in de noodzakelijke bestaanskosten te kunnen voorzien. Schulden ontstaan dus, uitzonderingen daargelaten, niet uit een gebrek aan noodzakelijke middelen, doch uit de wijze van besteding van die middelen.

Desondanks zijn er enkele mogelijkheden om in bijzondere omstandigheden via bijstandverlening hulp bij schulden te verlenen.

Gemakshalve wordt verwezen naar het Handboek Schulinck; bijzondere bijstand voor schulden.

6.2 Borgstelling

In artikel 49 aanhef onder a WWB is bepaald dat bijzondere bijstand kan worden verstrekt in de vorm van borgtocht. Deze situatie doet zich voor in de volgende situaties:

A) De Unit Schulddienstverlening vraagt ISD de Kempen om een borgstelling ihkv een schuldsanering: het inkomen van de betrokkene geeft te weinig zekerheid dat aan de aflossingsverplichting kan worden voldaan. Let wel, het principe blijft hier dat cliënt aan een haalbare aflossingsverplichting blijft voldoen. Een onevenredig hoge aflossingsverplichting die wordt overeengekomen omdat de ISD toch borg staat is hier niet de bedoeling. Cliënt kan normaal gesproken aan deze aflossingsverlichting voldoen, doch de Unit Schulddienstverlening durft geen lening aan zonder borgstelling van de gemeente.

B) De Unit Schulddienstverlening vraagt ISD de Kempen om een borgstelling ihkv een persoonlijke lening: wanneer een PL wordt aangevraagd voor inrichtingskosten dekt het maximaal te lenen bedrag vanuit de PL meestal niet de volledige kosten. Voor de meerkosten wordt dan een borgstelling gevraagd. Cliënt lost maandelijks zijn aflossing af aan de unit Schulddienstverlening. Voor de meerkosten wordt bijzondere bijstand (suppletie) verstrekt.

--> Wanneer akkoord wordt gegaan met voorstel 1 zal de borgstelling genoemd onder B niet langer van toepassing zijn.

6.3 Vertegenwoordiging of juridische bijstand

In een aantal situaties komt het voor dat een belanghebbende in of buiten rechte aangewezen is op een persoon die hem vertegenwoordigt of bijstaat. Als deze vertegenwoordiging of juridische bijstand als noodzakelijke kosten van het bestaan zijn aan te merken, dan kunnen de kosten daarvan onder omstandigheden in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand.

Het gaat hier om de volgende kosten:

  • ·

    Bewindvoering

  • ·

    Beschermingsbewind

  • ·

    Curatele stelling

  • ·

    Mentor

  • ·

    Rechtsbijstand

Voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand wordt gemakshalve verwezen naar § 7.7 van het Handboek Schulinck.

6.4 Overige kosten

In het kader van schuldhulpverlening is het noodzakelijk dat de hulpvrager ter verificatie bepaalde verklaringen overlegt waaraan kosten zijn verbonden. Het betreft hier de volgende documenten:

a. Verklaring BKR bij het Bureau Kredietregistratie te Tiel.

Deze verklaring moet worden opgevraagd bij de eigen bankinstelling. De hieraan verbonden kosten bedragen momenteel € 4,50.

b. Uittreksel uit de GBA in de woongemeente.

Deze kosten variëren in de Kempengemeenten van momenteel € 3,-- (Eersel) tot € 5,60 (Bergeijk).

Het betreft hier kosten die niet specifiek voor schuldhulpverlening maar ook voor andere doeleinden nodig kunnen zijn. Mede gelet op de hoogte van deze kosten, zijn wij daarom van mening dat deze kosten niet voor bijstandsverlening in aanmerking komen.

Voorstel 7:

De kosten van het verkrijgen van een GBA-verklaring en een BKR-verklaring worden beschouwd als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor gereserveerd dient te worden uit het beschikbare inkomen.

7. Draagkrachtruimte tijdens het schuldhulpverleningstraject

7.1 Algemeen

Tijdens de periode van de schuldhulpverlening kunnen er bij de klant situaties ontstaan die leiden tot extra kosten die hij niet kan betalen.

Om te kunnen beoordelen of voor die kosten bijzondere bijstand kan worden verstrekt, is het van belang om nader in te gaan op het beschikbare inkomen en de aard van die kosten tijdens de periode waarin sprake is van een schuldregeling en tijdens de periode die tijdens de schuldhulpverlening daaraan vooraf gaat.

7.2Tijdens de schuldregeling (WSNP of fase 2 minnelijke traject)

Cliënten die deelnemen aan de WSNP-regeling of aan een minnelijk schuldregelingstraject van de afdeling Schulddienstverlening (SDV) beschikken in de meeste situaties niet over meer inkomen dan de beslagvrije voet. Hierdoor is er in die gevallen geen draagkracht aanwezig. Dit betekent dat bijzondere bijstand verleend kan worden, indien aan de overige voorwaarden van artikel 35 WWB wordt voldaan. Ook kan de cliënt een beroep doen op de minima-regelingen (zoals collectieve ziektekostenverzekering en de regeling chronisch zieken).

Het kan voorkomen dat een cliënt die in de WSNP-regeling of in een minnelijk schuldregelingstraject zit, aflost tot aan het vrij te laten bedrag (VTLB) in plaats van de beslagvrije voet. Het inkomen is dan hoger dan de beslagvrije voet, omdat in het VTLB met meer kosten rekening wordt gehouden. In die gevallen kan toch de draagkracht op nihil worden gesteld.

De volgende uitgangspunten dienen tevens in acht te worden genomen:

  • ·

    Zowel de WSNP als het minnelijke schuldsaneringstraject via de unit schulddienstverlening richt zich op een schone lei. Bijzondere bijstand wordt als een aanvullend instrument gezien. Het oplossen van schulden is niet alleen een financiële kwestie, maar heeft ook zijn effecten naar kansen op of behoud van werk en het functioneren in zijn algemeenheid. Bij het behandelen van een aanvraag dient deze overweging mee te spelen.

  • ·

    Bij grove nalatigheid van de cliënt kan de bijstand afgestemd worden. Uit onderzoek zal moeten blijken dat men zichzelf willens en wetens in de schulden heeft gebracht. Hierdoor zal het niet vaak voorkomen dat de bijzondere bijstand afgestemd wordt. Overleg met de bewindvoerder/saneerder, of de belanghebbende zich aan de spelregels houdt en welke problemen hier mogelijk uit voorkomen, wordt geadviseerd.

  • ·

    Er wordt (aantoonbaar) feitelijk afgelost in het kader van het schuldsaneringstraject.

  • ·

    Er is sprake van een maximale aflossing, dat wil zeggen tot de beslagvrije voet of tot het van toepassing zijnde vrij te laten bedrag (VTLB).

  • ·

    De schuldenaar houdt zich aan alle afspraken.

Voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand stellen wij daarom voor om tijdens de uitvoering van de schuldregeling (WSNP of fase 2 minnelijke traject) volledig rekening te houden met het aflossingsbedrag dat periodiek voor de betaling van schulden wordt aangewend. Dit betekent dat er in dat geval dus feitelijk geen sprake is van financiële draagkracht.

Voorstel 8:

Tijdens de uitvoering van een schuldregeling (WSNP of fase 2 minnelijke traject) wordt de financiële draagkrachtruimte voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand op nihil gesteld indien:

  • a.

    het in het trajectplan opgenomen periodieke aflossingsbedrag wordt aangewend voor de betaling van schulden;

  • b.

    betrokkene voldoet aan alle in het trajectplan opgenomen verplichtingen.

7.3Tijdens de schuldhulpverlening fase 1 minnelijke traject

Ook voorafgaand aan een eventuele schuldregeling (WSNP of fase 2 minnelijke traject) kan het besteedbare inkomen beduidend lager zijn dan het eigenlijke te ontvangen inkomen.

Deze betalingen dienen in principe niet te worden meegenomen bij de berekening van de draagkrachtruimte.

Als men een relatief hoog inkomen heeft, maar vanwege een executoriaal beslag op het inkomen feitelijk minder ontvangt, moet volgens de rechter (Uitspraak CRvB d.d. 28-3-2006, nr. 04/5465) bij de vaststelling van de draagkrachtruimte uitgegaan worden van dit lagere inkomen. Een andere uitspraak van de CRvB (d.d. 08-01-2008, nr 07/146) geeft aan dat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 lid 1 WWB, als de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich voordoen als gevolg van verwijtbaar nalatig gedrag.

Wij stellen voor bij schuldhulpverlening in fase 1 van het minnelijke traject in principe niet uit te gaan van het feitelijk besteedbare inkomen (inkomen na aflossing schuldeisers of executoriaal beslag), maar van het eigenlijke te ontvangen inkomen.

In situaties waar in fase 1 ook wordt gekomen tot een schuldregeling (al dan niet tegen finale kwijting) op grond van de beslagvrije voet of het VTLB is individualisering op grond van artikel 16 WWB mogelijk, echter geen uitgangspunt.

Een eventuele verstrekking van de bijzondere bijstand zal dan ook niet per definitie om niet worden verstrekt. De mogelijkheden ihkv leenbijstand zullen worden bekeken, waarbij rekening wordt gehouden met een eventuele aflossing na afloop van de schuldregeling (mits dit past binnen de periode van 36 maanden).

Voorstel 9:

Tijdens fase 1 van het minnelijke traject wordt in principe uitgegaan van het eigenlijke te ontvangen inkomen en niet van het feitelijk besteedbare inkomen.

In situaties waar in fase 1 ook wordt gekomen tot een schuldregeling (al dan niet tegen finale kwijting) op grond van de beslagvrije voet of het VTLB is individualisering op grond van artikel 16 WWB mogelijk, echter geen uitgangspunt.

8. Overzicht voorgestelde beleidsregels

Nr.

Tekst Beleidsregels

1

Kosten die verband houden met een (vrijwel) volledige inrichting van een woning kunnen worden gefinancierd via het verstrekken van renteloze leenbijstand.

2

a.Het beleid van de Unit Schulddienstverlening over de toegankelijkheid voor een PL overnemen. Dit betekent dat iedere inwoner uit de ISD-gemeenten tot 130% WML een PL kan aanvragen bij de Unit Schulddienstverlening en dat de ISD-gemeenten hiervoor een bijdrage, thans € 65,-- per PL, betalen.

b.Eind 2009 evalueren in welke mate van deze kredietvoorziening bij de gemeente Eindhoven gebruik wordt gemaakt en wat de gevolgen hiervan zijn voor de ISD-gemeenten.

3

De kosten van budgetbeheer via een DBR bij de Unit Schulddienstverlening van de gemeente Eindhoven, worden beschouwd als bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan. Wanneer wordt voldaan aan de criteria van bijzondere bijstand kan deze dan ook worden toegekend.

4

a.De productkosten, met uitzondering van budgetbeheer, voortvloeiend uit het contract met de gemeente Eindhoven rechtstreeks op nota te betalen aan de Unit Schulddienstverlening van de gemeente Eindhoven.

b.De onder a genoemde kosten ten laste brengen van het budget Schuldhulpverlening en als programmakosten doorberekenen aan de woongemeente.

5

In voorkomende gevallen geen voorkeur uitspreken voor een bewindvoerder bij beschermingsbewind en terzake altijd doorverwijzen naar de branchevereniging PBI. Zij beschikken over een register van aangesloten bewindvoerders.

6

Een bewindvoerder (zowel beschermingsbewind als WSNP) behoeft aan de samenwerkende Kempengemeenten geen machtiging te overleggen indien hij namens een betrokkene handelingen verricht in het kader van de gemeentelijke uitkeringsregelingen.

7

De kosten van het verkrijgen van een GBA-verklaring en een BKR-verklaring worden beschouwd als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, waarvoor gereserveerd dient te worden uit het beschikbare inkomen.

8

Tijdens de uitvoering van een schuldregeling (WSNP of fase 2 minnelijke traject) wordt de financiële draagkrachtruimte voor de vaststelling van het recht op bijzondere bijstand op nihil gesteld indien:

a.het in het trajectplan opgenomen periodieke aflossingsbedrag wordt aangewend voor de betaling van schulden;

b.betrokkene voldoet aan alle in het trajectplan opgenomen verplichtingen.

9

Tijdens fase 1 van het minnelijke traject wordt in principe uitgegaan van het eigenlijke te ontvangen inkomen en niet van het feitelijk besteedbare inkomen. In situaties waar in fase 1 ook wordt gekomen tot een schuldregeling (al dan niet tegen finale kwijting) op grond van de beslagvrije voet of het VTLB is individualisering op grond van artikel 16 WWB mogelijk, echter geen uitgangspunt.

Lijst met afkortingen

Awb Algemene wet bestuursrecht

AZC Asielzoekerscentrum

BBR Budgetbeheersrekening

BKR Bureau Kredietregistratie

CRvB Centrale Raad van Beroep

GBA Gemeentelijke Basisadministratie

LOK Landelijk Overleg Kantonrechters

NVVK Nederlandse Vereniging Voor Volkskrediet

PL Persoonlijke Lening

RVR Raad Voor Rechtsbijstand

SB Schuldbemiddeling

SHV Schuldhulpverlening

SK Saneringskrediet

SR Schuldregeling

VTLB Vrij te laten bedrag

WWB Wet Werk en Bijstand

WML Wettelijk Minimum Loon

WSNP Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen