Regeling vervallen per 01-01-2017

Beleidsregels terugvordering Wet Werk en Bijstand 2004

Geldend van 09-10-2004 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2004

Intitulé

Beleidsregels terugvordering Wet Werk en Bijstand 2004

1. Algemeen

In de Wet werk en bijstand, welke per 1 januari 2004 in werking is getreden, is het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand een algehele bevoegdheid geworden van het college van het college. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis meer vormt voor de gemeentelijke terugvorderingspraktijk. Met onderhavige Beleidsregels Terugvordering Wet werk en bijstand wordt een nieuwe “wettelijke” basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid van de gemeente met ingang van 1 januari 2004 te kunnen continueren. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

In de Invoeringswet WWB is een overgangsregeling ten aanzien van de toepassing van terugvorderingsartikelen uit de Abw geschrapt. Dit impliceert dat besluiten, genomen op grond van de Abw, gelet op artikel 4 van de Invoeringswet, na invoering van de WWB van rechtswege gelden als besluiten genomen op grond van de WWB. Een aparte overgangsregeling voor terugvordering is derhalve niet nodig omdat terugvordering altijd kan geschieden op grond van de WWB.

Ter voorkoming van elke onduidelijkheid over de toepasselijkheid van oude of nieuwe terugvorderingsartikelen in voorkomende gevallen (er zijn immers nog geen rechterlijke uitspraken) is in dit artikel bepaald dat de beleidsregels betrekking hebben op zowel terugvordering van bijstand ingevolge de Abw als de WWB.

In het handboek Schulinck zullen deze beleidsregels nader worden uitgewerkt in uitvoeringsregels.

De WWB is, evenals de Abw, een minimum bestaansvoorziening, welke aanvullend is op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de gewijzigde financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand acht het college het van groot belang dat de bijstand alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de WWB. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra reïntegratie-trajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van bijstandsfraude onder geen enkele voorwaarden mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand niet terug te vorderen.

Beleidsregel 1

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • 1.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB)  en artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw);

  • 2.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB en de artikelen 78 tot en met 90 van de Abw.

2. Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Evenals terugvordering van bijstand is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid geworden van het college. Gelet op de hierboven geformuleerde uitgangspunten maakt het college in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen gebruik van deze bevoegdheid.

Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte bijstand is verleend dan wordt in alle gevallen het bijstandsrecht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het CWI.

In gevallen waarin er kennelijk in het verleden een niet correct toekenningsbesluit is genomen, maar dit niet is veroorzaakt door de belanghebbende, dan kan in voorkomende gevallen toch herziening of intrekking van het toekenningsbesluit aan de orde zijn.

Dit zal zich vooral voordoen in gevallen waarin door het college onjuiste besluitvorming heeft plaatsgehad. Deze vorm van intrekking/herziening staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel. Op grond van dit beginsel kunnen rechten niet zonder meer met terugwerkende kracht worden gewijzigd. Doorslaggevend moet zijn of belanghebbende enige blaam treft bij het niet melden van de onjuiste situatie. De belanghebbende zal derhalve “op zijn klompen” hebben kunnen aanvoelen dat er iets mis was met de toekenning. Als dit niet het geval is dan gaat het college niet over tot herziening/intrekking met terugwerkende kracht. Het uitkeringsrecht zal in dat geval uiterlijk met ingang van de datum waarop de onjuistheid is geconstateerd worden gewijzigd, mits de belanghebbende hiervan tijdig op de hoogte wordt gebracht.

Een andere overweging is of het college als gevolg van een grove fout een foutief besluit heeft genomen. Grove nalatigheid van het bestuursorgaan kan niet voor rekening komen van de belanghebbende, tenzij het bij de belanghebbende volkomen duidelijk kan zijn dat het hier een fout betreft.

De hieronder geformuleerde beleidsregel is identiek aan de bepalingen van artikel 69 lid 3 Abw en 54 lid 3 WWB, doch is met een dwingend karakter geformuleerd.

Beleidsregel 2

Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

  • 1.

    het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

  • 2.

    anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

3. Terugvordering

Bijstand wordt uitsluitend teruggevorderd in de gevallen die in de Wet werk en bijstand, deze beleidsregels en de uitvoeringsvoorschriften zijn vastgelegd.

Beleidsregel 3

Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in de Wet werk en bijstand, deze Beleidsregels en de uitvoeringsvoorschriften.

4.Ten onrechte verleende bijstand

In artikel 58 WWB zijn een aantal situaties omschreven waarin bijstand kan worden teruggevorderd. In deze beleidsregel worden deze terugvorderingsgronden dwingend geformuleerd.

  • a.

    Bijstand is ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleend wanneer achteraf komt vast te staan dat over de betreffende periode geen, of tot een lager bedrag, recht op bijstand bestond. Voorafgaande aan deze terugvordering dient op grond van artikel 54 lid 3 WWB (of artikel 69 lid 3 Abw) en beleidsregel 2 eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit te worden genomen.

  • b.

    Aan de bijstand die in de vorm van een geldlening is verleend dient in alle gevallen een terugbetalingsverplichting te worden verbonden. Deze verplichting wordt in het toekenningsbesluit vastgelegd. Eerst wanneer deze verplichting niet wordt nagekomen wordt ten aanzien van het nog resterende bedrag van de lening een terugvorderingsbesluit genomen. Hiermee ontstaat er ten aanzien van het resterende deel van de lening een executoriale titel.

  • c.

    Borgstelling is een vorm van bijstandsverlening. Dit betekent dat in het toekenningsbesluit vastgelegd moet zijn dat de gemeente bijstand heeft verleend in de vorm van een borgstelling. Deze bijstand komt echter pas tot uitbetaling (aan de geldverstrekker) indien de belanghebbende in gebreke blijft met het terugbetalen van de door de geldverstrekker verleende geldlening. Op het moment van uitbetaling van de bijstand ontstaat tevens een vordering die op grond van artikel 58 lid 1 sub c WWB en de gemeentelijke beleidsregels kan worden teruggevorderd. In dat geval is, evenals bij de terugvordering van een geldlening, een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk.

  • d.

    Een voorschot wordt op grond van artikel 52 WWB van rechtswege (automatisch op grond van de wet) verstrekt als een renteloze geldlening. Dit impliceert dat belanghebbende deze lening moet terugbetalen. Artikel 52 lid 3 WWB regelt dat het verstrekte voorschot ineens wordt verrekend met de toegekende uitkering over de periode waarop het voorschot betrekking had. Soms behoort verrekening van dit voorschot niet of niet volledig tot de mogelijkheden. Dat kan zijn omdat er geen toekenning van een uitkering tot stand komt, of dat de toegekende uitkering niet toereikend is om het totale bedrag van het voorschot ineens te verrekenen. Het openstaande bedrag van het voorschot wordt dan van belanghebbende teruggevorderd op grond van artikel 58 lid 1 sub d WWB. Wanneer deze omstandigheid zich voordoet dan is een afzonderlijk terugvorderingsbesluit noodzakelijk ten aanzien van het bedrag dat niet (volledig) kan worden verrekend met de toegekende bijstand.

  • e.

    en f) Er kunnen naast de hierboven genoemde omstandigheden andere redenen zijn waarin de bijstand bij nader inzien onverschuldigd is betaald. Het gaat hierbij met name om situaties waarin er geen reden is om te komen tot herziening of intrekking van het toekenningsbesluit, bijvoorbeeld wanneer bijstand is verleend in afwachting van het beschikbaar komen van middelen (inkomen of vermogen), of wanneer achteraf een vergoeding wordt ontvangen voor kosten waarvoor in een eerder stadium ook reeds (bijzondere) bijstand is ontvangen. Ook de onverschuldigd betaalde bijstand als gevolg van een administratieve vergissing dient op grond deze beleidsregel te worden teruggevorderd. Als restrictie geldt dat alleen kan worden teruggevorderd indien de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij ten onrechte bijstand ontving. Voor de hier bedoelde vorm van terugvordering geldt een wettelijke vervaltermijn van 2 jaar.

  • g.

    Terugvordering als bedoeld onder e. vindt niet plaats, indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Beleidsregel 4

Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:

  • 1.

    ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

  • 2.

    in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

  • 3.

    voortvloeit uit gestelde borgtocht;

  • 4.

    ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

  • 5.

    anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, of

  • 6.

    anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

  • 7.

    de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;

  • 8.

    bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

5. Terugvordering van gezinsleden

Op grond van artikel 59 lid 2 WWB kan bijstand die als gevolg van schending van de inlichtingenplicht niet als gezinsbijstand is verleend, maar wel als gezinsbijstand verleend had moeten worden, tevens worden teruggevorderd van degene met wiens middelen rekening had moeten worden gehouden. Eenvoudiger gesteld: bijstand die aan een alleenstaande is verleend, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren, kan tevens van de verzwegen partner worden teruggevorderd.Duidelijk moet zijn dat:

  • §

    de bijstandsontvanger het voeren van een gezamenlijke huishouding met deze partner heeft verzwegen.

  • §

    de verzwegen partner van de bijstandsverlening op de hoogte was.

Alle gezinsleden waarvan in bovengenoemde situaties kan worden teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering. Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant)bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen.

Beleidsregel 5

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

  • 2.

    Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

  • 3.

    De onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

6. Afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit

In het terugvorderingsproces kan op twee momenten worden afgezien van terugvordering. Ten eerste kan worden besloten om geen terugvorderingsbesluit te nemen. De vordering komt in dat geval niet tot stand. Ten tweede kan worden afgezien van verdere terugvordering in een later stadium. Deze variant, ook wel kwijtschelding genoemd, wordt behandeld in beleidsregel 7 en verder.

In voorkomende gevallen kunnen er redenen zijn om geen terugvorderingsbesluit te nemen. Dit kan het geval zijn als de ten onrechte verstrekte bijstand dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de vordering. Voorgesteld wordt een bedrag van € 100,00 hiervoor te hanteren. Uiteraard moet in dergelijke gevallen wel geprobeerd worden een minnelijke regeling te treffen. Als dit echter geen resultaat heeft, wordt niet overgegaan tot een terugvorderingsbesluit.

Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van de belanghebbende, en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Tevens zal in dat geval aannemelijk moeten zijn dat de belanghebbende niet kon weten dat hij ten onrechte bijstand ontving. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn bij een fout van de gemeente bij de berekening of uitbetaling van de bijstand.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden (zie beleidsregel 2). In dat geval is ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

Beleidsregel 6

Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

a. het terug te vorderen bedrag lager is dan € 100,00;

b. hiertoe een dringende reden aanwezig is.

7-10. Kwijtschelding

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd dan kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. In art. 78a Abw waren de kwijtscheldingsmogelijkheden vastgelegd. Om het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid ook onder de Wet werk en bijstand te continueren dient dit beleid in beleidsregels te worden vastgelegd.

Beleidsregel 7

Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek.

In afwijking van beleidsregel nummer 4 en 5 kunnen burgemeester en wethouders besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • 1.

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen  voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • 2.

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking  tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • 3.

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste  zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers  van gelijke rang.

Beleidsregel 8

Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Geen kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 wordt gegeven indien:

  • 1.

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van  de belanghebbende;

  • 2.

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

Beleidsregel 9

Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking  voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

Beleidsregel 10

Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het  gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering, als bedoeld in regel 7,  wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een  schuldregeling is tot stand gekomen;

  • 2.

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de  schuldregeling voldoet; of

  • 3.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking  van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

11-13. Kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Op grond van artikel 78c Abw kon een restant van de nog openstaande vordering worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van 5 jaar aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Het gemeentelijk kwijtscheldingsbeleid dat na de invoering van de Wet herziening debiteurenbeleid (1 augustus 1998) is geformuleerd kan op deze wijze per 1 januari 2004 worden gecontinueerd. De bepalingen van artikel 78c Abw zijn in deze beleidsregels overgenomen aangezien in de WWB een dergelijke bepaling niet meer voorkomt. Het nader uitwerken van dit kwijtscheldingsbeleid zal in het handboek Schulinck gebeuren omdat in deze beleidsregels, evenals in de oude Abw-bepaling, sprake is van een “kan-bepaling”. Daar waar in beleidsregels opnieuw gemeentelijke beleidsvrijheid wordt gecreëerd, dient deze vrijheid nader te worden ingevuld.

Overigens wordt met de onder 11. sub d. genoemde mogelijkheid tot afkoop van 50% van de restsom tegen finale kwijting van het restant zeer terughoudend omgegaan. Van deze mogelijkheid wordt alleen gebruikt gemaakt in situaties waarin tevoren vrijwel vast staat dat de reguliere wijze van invordering minder oplevert dan datgene dat met afkoop van 50% van het restant kan worden geïncasseerd.

Beleidsregel 11

Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

In afwijking van beleidsregel nummer 4 kan het college, op individuele gronden, besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • 1.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • 2.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • 3.

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze, gelet op de omstandigheden, op enig moment zal gaan verrichten; of

  • 4.

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

Beleidsregel 12

Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in beleidsregel nummer 11 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • 1.

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

  • 2.

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB.

  • 3.

    Leenbijstand is verstrekt en gedurende drie jaar aan de vastgestelde aflossingsverplichting conform de voor hem vastgestelde norm is voldaan.

Beleidsregel 13

Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

14. Invorderingsbesluit

In deze regel is conform artikel 60 van de WWB geregeld welke aspecten in ieder geval onderdeel uitmaken van het terugvorderingsbesluit.

Beleidsregel 14

In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

  • 1.

    tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

  • 2.

    de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

  • 3.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

15. Verplichtingen met betrekking tot de invordering

In de beleidsregels wordt meerdere malen gesproken over het aflossingsbedrag als betalingsverplichting. Om er geen misverstand over te laten bestaan dat in dit verband van een verplichting wordt gesproken wordt hier bepaald dat elk aflossingsbedrag, of dit nu is overeengekomen ingevolge een minnelijke betalingsregeling, of op basis van het terugvorderingsbesluit éénzijdig wordt medegedeeld, kan worden beschouwd als een betalingsverplichting.

Het college verricht regelmatig onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Dit gebeurt conform het onderzoeksplan of zoveel vaker als wijzigingen in het inkomen hiertoe aanleiding geven.

Om duidelijkheid te scheppen over het af te lossen bedrag indien de betaling niet ineens kan geschieden is in deze beleidsregels opgenomen hoe de hoogte van de maandelijkse aflossing kan worden berekend. De bijstandsnorm is de voor de betrokkene geldende norm + toeslag.

Beleidsregel 15

  • 1.

    Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit dient in één keer te worden afgelost. Indien dat niet mogelijk is kan een minnelijke regeling worden getroffen van tenminste:

  • 2.

    6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm + de helft van het netto inkomen boven die norm indien er sprake is van een niet verwijtbare vordering;

  • 3.

    10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm + de helft van het netto inkomen boven die norm indien er sprake is van een verwijtbare vordering.

Bovenstaande percentages zijn niet van toepassing indien bij het aangaan van een lening de aflossingsverplichtingen zijn vastgelegd.

  • Conform het onderzoeksplanverricht het college onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

16. Verrekening en beslaglegging

De bepalingen omtrent verrekening en pseudo-verrekening komen in de WWB niet meer terug. Wel heeft het terugvorderingsbesluit op grond van artikel 60 lid 3 WWB direct een executoriale titel.

De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur tevens bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag.

Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Voor deze vorm van verrekenen moet aan de navolgende vereisten worden voldaan:

  • §

    er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat hier om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand, en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld;

  • §

    er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een Wvg-vergoeding kan worden verrekend;

  • §

    er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging. Dit kan niet zonder executoriale titel. Het tenuitvoerleggen van deze titel gebeurt pas als debiteur niet aan de (al dan niet minnelijk) vastgestelde betalingsverplichting voldoet;

  • §

    bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet (= 90% van de voor betrokkene geldende bijstandsnorm)

  • §

    verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzondere bijstand voor specifieke kosten)

Tenuitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft, evenals onder de Abw, de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

De procedure is als volgt:

  • §

    de gemeente stuurt met een kennisgeving een afschrift van het terugvorderingsbesluit naar degene van wie debiteur een periodieke uitkering ontvangt

  • §

    hierin wordt de beslagvrije voet aangegeven

  • §

    de derde-beslagene moet de kennisgeving binnen 8 dagen voor gezien terugzenden aan de gemeente

  • §

    door de terugzending is het beslag gelegd. De derde-beslagene wordt hiermee verplicht het voor beslag vatbare bedrag uit te betalen aan de gemeente

  • §

    de gemeente moet binnen 7 dagen na retourontvangst van de kennisgeving een afschrift van die kennisgeving aangetekend toezenden aan de debiteur. Als de gemeente dit nalaat kan debiteur de President van de rechtbank vragen het beslag op te heffen.

Beleidsregel 16

Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • 1.

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • 2.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • 3.

    Beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

17. Rente en kosten

Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de onder 16. genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt b.v. door de inschakeling van een deurwaarder. Vanaf het moment dat of vereenvoudigd derdenbeslag gelegd wordt of vanaf het moment dat een deurwaarder wordt ingeschakeld wordt de wettelijke rente berekend. Eveneens worden de op de terugvordering betrekking hebbende kosten van derden in rekening gebracht.

Beleidsregel 17

Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in beleidsregel 16 of invordering via derden, dan wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente. Ook de op de teruvordering betrekking hebbende kosten van derden worden in rekening gebracht.

18. Brutering

In de WWB is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 WWB. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de Beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in alle gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

Beleidsregel 18

Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

19. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels en de uitvoeringsvoorschriften treden in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004.

Samenvatting beleidsregels

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a)

      het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 lid 3 van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 69 lid 3 van de Algemene bijstandswet (Abw);

    • b)

      het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB en de artikelen 78 tot en met 90 van de Abw.

  • 2.

    Een besluit tot toekenning van bijstand wordt herzien of ingetrokken indien:

    • a)

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in artikel 17 lid 1 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;

    • b)

      anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Van het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit kan op grond van dringende redenen worden afgezien.

  • 3.

    Bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in de Wet werk en bijstand, deze Beleidsregels en de uitvoeringsvoorschriften.

  • 4.

    Het college vordert bijstand terug van de belanghebbende voorzover deze bijstand:

    • a)

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b)

      in de vorm van een geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c)

      voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    • d)

      ingevolge artikel 52 WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;

    • e)

      anderszins onverschuldigd is betaald voorzover de belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen, of

    • f)

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • §

        de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 31 WWB beschikt of kan beschikken;

      • §

        bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

    • a)

      Onverminderd het bepaalde onder beleidsregel nummer 4 worden kosten van bijstand, indien de bijstand aan een gezin wordt verleend, van alle gezinsleden teruggevorderd.

    • b)

      Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat belanghebbende de verplichting bedoeld in artikel 17 WWB, of de artikelen 28 lid 2 en 29 lid 1 van de Wet Suwi, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen de kosten van bijstand mede worden teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in artikel 31 WWB bij de verlening van bijstand rekening had moeten worden gehouden.

    • c)

      de onder a. en b. genoemde personen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de kosten van bijstand die worden teruggevorderd.

  • 6.

    Het college kan afzien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien:

    • a)

      het terug te vorderen bedrag lager is dan € 100,00;

    • b)

      hiertoe een dringende reden aanwezig is.

  • 7.

    Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek.

In afwijking van beleidsregel nummer 4 en 5 kunnen burgemeester besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand indien:

  • a)

    redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, en

  • b)

    redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in beleidsregel 8 onder b. bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen, en

  • c)

    de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

8. Afzien van kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

Van kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 7 kan worden afgezien indien:

  • a)

    de terugvordering van bijstand het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

  • b)

    de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

9. Inwerkingtreding van het besluit tot afzien van terugvordering wegens schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling tot stand is gekomen.

10.Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering, als bedoeld in regel 7, wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • a)

    niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling is tot stand gekomen;

  • b)

    de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

  • c)

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

    • 11.

      Kwijtschelding na het voldoen van de betalingsverplichting

In afwijking van beleidsregel nummer 4 kan het college, op individuele gronden, besluiten van terugvordering of van verdere terugvordering af te zien, indien de belanghebbende:

  • a)

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b)

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c)

    gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze, gelet op de omstandigheden, op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d)

    een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

    • 12.

      Verkorting van de periode van voldoen aan betalingsverplichting

De in beleidsregel nummer 11 genoemde termijn is drie jaar indien:

  • a)

    het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en

  • b)

    de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid WWB.

  • c)

    Leenbijstand is verstrekt en gedurende drie jaar aan de vastgestelde aflossingsverplichting conform de voor hem vastgestelde norm is voldaan.

    • 13.

      Geen kwijtschelding na voldoen aan betalingsverplichting

Kwijtschelding als bedoeld in beleidsregel nummer 11 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 14.

    In het terugvorderingsbesluit deelt het college aan de belanghebbende mede:

    • a)

      tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen bijstand wordt teruggevorderd;

    • b)

      de termijn of termijnen waarbinnen de belanghebbende de ten onrechte ontvangen bijstand dient terug te betalen;

    • c)

      op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd.

    • a)

      Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terugvorderingsbesluit dient in één keer te

      worden afgelost. Indien dat niet mogelijk is kan een minnelijke regeling worden getroffen van

      tenminste:

      • §

        6%van de van toepassing zijnde bijstandsnorm + de helft van het netto inkomen boven die norm indien er sprake is van een niet verwijtbare vordering;

      • §

        10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm + de helft van het netto inkomen boven die norm indien er sprake is van een verwijtbare vordering.

Bovenstaande percentages zijn niet van toepassing indien bij het aangaan van een lening de

aflossingsverplichtingen zijn vastgelegd.

  • b)

    Conform het onderzoeksplanverricht het college onderzoek naar de hoogte van het inkomen. Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt als gevolg van dit onderzoek de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

    • 16.

      Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit tenuitvoergelegd door middel van:

  • a)

    verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

  • b)

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

  • c)

    Beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

    • 17.

      Indien moet worden overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in beleidsregel 16 of invordering via derden, dan wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente. Ook de op de teruvordering betrekking hebbende kosten van derden worden in rekening gebracht.

    • 18.

      Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, alsmede de ziekenfondspremie kunnen worden teruggevorderd, voorzover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.