Regeling vervallen per 01-01-2024

Beleidsregel kleine afwijkingen van bestemmingsplannen 2013

Geldend van 09-09-2013 t/m 31-12-2023

Intitulé

Beleidsregel kleine afwijkingen van bestemmingsplannen 2013

(toepassen artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, juncto artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht)

1. Inleiding

1.1. Aanleiding

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) inwerking getreden. Naar aanleiding van deze Wet was het noodzakelijk dat er een notitie beleidsregels opgesteld zou worden inzake het toepassen van kleine afwijkingen van bestemmingsplannen. Door gewijzigde inzichten of veranderende wetgeving is het noodzakelijk dat deze beleidsregels zo nu en dan aangepast dienen te worden. De laatste wijziging “Beleidsregel kleine afwijkingen van bestemmingsplannen” is vastgesteld op 4 september 2012 en zal vervangen worden door de nu voorliggende “Beleidsregel kleine afwijkingen van bestemmingsplannen 2013”.

1.2. Doel

De beleidsregel is opgesteld om te komen tot een rechtmatige en doelmatige uitoefening van deWabo en de daarbij behorende bijlage II van het Bor. Verder zijn burgers en bedrijven door debeleidsregel vooraf beter op de hoogte van de criteria die worden gehanteerd bij de beoordelingvan aanvragen om omgevingsvergunning. Toepassing van de beleidsregel maakt dat in gelijke gevallen, gelijk gehandeld wordt. Ten aanzien van een transparante en efficiënte dienstverlening worden met de beleidsregels drie doelen bereikt:

  • 1.

    vooraf duidelijkheid over de haalbaarheid van bouwplannen in relatie tot de bestemmingsplanregels;

  • 2.

    buren en andere belanghebbenden weten ook vooraf welke ontwikkelingen zij wel en niet kunnen verwachten in de directe nabijheid van hun woning, bedrijf of perceel;

  • 3.

    de procedure om tot een besluit te komen op een eventuele aanvraag omgevingsvergunning wordt bespoedigd.

Daarnaast biedt in juridische zin het instrument van de beleidsregel de volgende voordelen voorzowel het bestuursorgaan als voor burgers en bedrijven:

  • 1.

    Rechtszekerheid: de beleidsregel informeert burgers en bedrijven wanneer het bestuursorgaan wel en wanneer het niet gebruik zal maken van een bevoegdheid om een bepaald besluit te nemen (artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht).

  • 2.

    Motivering: het hanteren van beleidsregels zorgt ervoor dat het bestuur een goede invulling geeft aan het motiveringsbeginsel (artikel 4:82 van de Algemene wet bestuursrecht).

  • 3.

    Flexibiliteit: de beleidsregel biedt het bestuur meer flexibiliteit dan het instrument van de verordening (wettelijk voorschrift). Het is eenvoudiger om een beleidsregel aan te passen dan een verordening.

  • 4.

    Afwijkingsmogelijkheid: In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het bestuursorgaan de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afwijkingsmogelijkheid genoemd). De mogelijkheid om van de beleidsregel af te wijken kan slechts in bijzondere omstandigheden gehanteerd worden. Afwijken is mogelijk en geboden, als de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel en de onderliggende wettelijke regeling, in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor de belanghebbenden zou opleveren. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken als de beoordelingsprocedure van een vergunningaanvraag al is gestart (bijvoorbeeld als gevolg van zienswijzen die worden ingediend). In het algemeen valt niet aan te geven wanneer sprake is van een onevenredig nadeel. Dit zal per situatie moeten worden beoordeeld.

1.3. Wettelijke bepalingen

In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° Wabo zijn mogelijkheden opgenomen om van het bestemmingsplan af te kunnen wijken. In artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn de gevallen waarvoor van het bestemmingsplan afgeweken kan worden opgenomen.

Artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 Awb bepalen dat beleidsregels vastgesteld kunnen worden.

1.4. Toepassing

1.4.1. Cumulerende werking

De Nota van Toelichting bij artikel 4 van bijlage II van het Bor geeft aan dat het om een regeling gaat waarbij éénmalig omgevingsvergunning kan worden verleend om cumulerende werking te voorkomen.

Artikel van bijlage II van het Bor moet als volgt worden toegepast:

  • ·

    indien er in een onderdeel van artikel 4 van bijlage II van het Bor een maximum is gesteld (voor wat betreft oppervlakte), is toepassing van dit onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum.

  • ·

    Indien er in een beleidsregel een maximum is gesteld (b.v. maximale oppervlakte aan bijgebouwen), is toepassing van het betreffende onderdeel in zijn geheel of in delen mogelijk tot éénmaal het maximum

  • ·

    Indien er geen maximum is gesteld, is toepassing van het betreffende onderdeel van artikel 4 van bijlage II van het Bor slechts éénmaal per bouwperceel mogelijk. In het geval van het na elkaar toepassen van verschillende onderdelen van artikel 4 van bijlage II van het Bor op hetzelfde bouwperceel is er geen sprake van cumulatie.

1.4.2. Bevoegdheid

In deze beleidsregel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat als aan de beleidsregel wordt voldaan, maar er een onevenredig nadeel is voor mogelijke belanghebbenden het college kan besluiten geen medewerking te verlenen. Het voldoen aan de beleidsregel is dan ook geen garantie dat ook daadwerkelijk de omgevingsvergunning wordt verleend. In de beleidsregel is ook opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om de beleidsregel in een specifieke situatie te beperken.

1.4.3. Uitsluiting recreatiewoningen, stacaravans en recreatieterreinen

Voor recreatiewoningen, stacaravans en recreatieterreinen wordt geen gebruik gemaakt van artikel 4 van bijlage II van het Bor. Deze beleidsregel is dan ook niet van toepassing op recreatiewoningen, stacaravans en recreatieterreinen. Dit geldt ook voor de mogelijkheid die in artikel 4 lid 10 van bijlage II van het Bor benoemd is.

1.4.4. Procedurele vereisten

Reguliere voorbereidingsprocedure

De reguliere voorbereidingsprocedure, zoals omschreven in paragraaf 3.2. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, is in principe van toepassing. De toelichting van de invoeringswet Wabo geeft aan dat het afwijken van het bestemmingsplan binnen de reguliere procedure niet meer ter inzage gelegd hoeft te worden. Wel moet toepassing worden gegeven aan artikel 4:7 en artikel 4:8 van de Awb. Dit betekent dat als belanghebbenden die niet in de gelegenheid zijn gesteld hun zienswijze in te dienen nog wel bezwaar kunnen maken tegen de omgevingsvergunning.

Uitgebreide voorbereidingsprocedure

De uitgebreide voorbereidingsprocedure, zoals omschreven in paragraaf 3.3. van de Wabo, is van toepassing als de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 3.10 lid 1 van de Wabo, dat is voor de onderdelen projectprocedure, tijdelijke ontheffing, brandveilig gebruik, inrichtingen en rijksmonumenten en in die gevallen dat een verklaring van geen bedenkingen is vereist.

Als er sprake is van het geheel of gedeeltelijk afwijzen van de aanvraag om omgevingsvergunning moet de aanvrager op grond van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht wel vooraf in de gelegenheid worden gesteld zienswijzen naar voren te brengen.

1.4.5. Beleidregel in relatie tot bestemmingsplannen

In bestemmingsplannen worden bouw- en gebruiksregels beschreven. Door de invoering van de Wabo staan de huidige bestemmingsplanregels op gespannen voet met de verruimde vergunningvrije bouwactiviteiten in het Bor.

Vergunningvrije bouwactiviteiten zijn in twee categorieën in te delen, te weten:

  • 1.

    bouwactiviteiten die volledig vergunningvrij zijn en in beginsel ook niet aan de bestemmingsplanvoorschriften hoeven te voldoen en;

  • 2.

    bouwactiviteiten die vergunningvrij zijn, maar die wel aan de bestemmingsplanvoorschriften moeten voldoen.

De bouwactiviteiten in de tweede categorie moeten dus voldoen aan de bebouwingsnormen engebruiksregels van het bestemmingsplan. Als het gebruik van een bouwwerk strijdig is methet bestemmingsplan en/of de bebouwingsnormen van het bestemmingsplan worden overschreden, is voor deze categorie een omgevingsvergunning vereist voor een planologische afwijking. In deze beleidsnota wordt omschreven in welke specifieke situatie meer wordt toegestaan dan de huidige regels van de bestemmingsplannen toestaan. In alle andere situaties zijn de bestemmingsplanregels leidend en wordt in beginsel niet afgeweken van het bestemmingsplan.

1.4.6. Relatie beleidsregel – aanvraag omgevingsvergunning

Op grond van artikel 2.10 lid 2 van de Wabo is een aanvraag om omgevingsvergunning tevens een verzoek om afwijking van het bestemmingsplan.

2. Beleidsregel

Artikel 1. Begripsbepalingen

Artikel 2. Wijze van meten

Bij de toepassing van deze beleidsregel worden de bepalingen uit het desbetreffende bestemmingsplan over de “wijze van meten” toegepast.

Artikel 3. Beleidscriteria

Artikel 3.1.

Artikel 3.1.1. Bor

Artikel 4, eerste lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een bijbehorend bouwwerk, mits:

  • a.

    het bouwwerk binnen de bebouwde kom is gelegen;

  • b.

    het bouwwerk buiten de bebouwde kom is gelegen;

    • 1.

      de hoogte niet hoger is dan 5 meter, tenzij er sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, en;

    • 2.

      het bouwwerk een oppervlak heeft van niet meer dan 150 m, en;

    • 3.

      het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd en dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

  • c.

    het aantal woningen gelijk blijft.

Artikel 3.1.2. Uitgangspunten bij toepassing binnen de bebouwde kom

Bijbehorend bouwwerk

  • ·

    Het bijbehorende bouwwerk moet minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

  • ·

    de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag afhankelijk van de totale perceelsgrootte niet meer bedragen dan hieronder staat aangegeven:

Totale oppervlakte perceel: Maximaal gezamenlijke oppervlakte:

Tot 300 m² 60 m²

Van 300 m² tot 500 m² 70 m²

Van 500 m² tot 750 m² 80 m²

Van 750 m² tot 1000 m² 90 m²

Van 1000 m² en meer 100 m²:

  • ·

    bijbehorende bouwwerken gelegen binnen het bouwvlak, de bebouwingsstrook of bij het ontbreken daarvan binnen een diepte van 12 meter van de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw tellen niet mee bij de bepaling van de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken op het perceel;

  • ·

    het achtererfgebied, of het gebied waar op grond van het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd;

  • ·

    per bouwperceel mogen niet meer dan 3 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;

  • ·

    de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  • ·

    de nok/bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;

  • ·

    bijbehorend bouwwerken mogen plat worden afgedekt, gelijk aan de maximale goothoogte;

  • ·

    in afwijking van het voorgaande mag de voorgevelrooilijn worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;

    • b.

      de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;

    • c.

      de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

    • d.

      de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

  • ·

    bij hoekwoningen geldt dat situering van het bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevelrooilijn (zijgevelrooilijn) van de eigen woning of van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende vooraarden:

  • a.

    er mag gebouwd worden tot op de perceelsgrens;

  • b.

    het bijbehorende bouwwerk moet minimaal 5 meter achter de eigen voorgevel worden gebouwd;

  • c.

    het bouwwerk moet voorzien zijn van een platdak met een maximale hoogte van 3,0 meter;

  • d.

    het bijbehorende bouwwerk dient uit stedenbouwkundig oogpunt te passen in de directe omgeving;

  • e.

    de verkeersveiligheid mag niet worden aangetast;

  • f.

    Als niet voldaan wordt of kan worden aan bovenstaande punten zal per geval bekeken worden of medewerking verleend kan worden.

Artikel 3.1.3. Uitgangspunten bij toepassing buiten de bebouwde kom

Bijbehorend bouwwerk

  • ·

    Het bijbehorende bouwwerk moet minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

  • ·

    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 2 meter bedragen;

  • ·

    de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag maximaal 150 m² bedragen, dit is inclusief het oppervlak dat al in het bestemmingsplan is toegestaan;

  • ·

    het achtererfgebied, of het gebied waar op grond van het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd;

  • ·

    per bouwperceel mogen niet meer dan 3 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;

  • ·

    de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  • ·

    de nok/bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  • ·

    bijbehorend bouwwerken mogen plat worden afgedekt, gelijk aan de maximale goothoogte.

Artikel 3.1.4. Uitgangspunten bij toepassing bij Ruimte voor Ruimte en BIO-woningen

Bijbehorend bouwwerk

  • ·

    Het bijbehorende bouwwerk moet minimaal 3 meter achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;

  • ·

    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens moet minimaal 2 meter bedragen;

  • ·

    de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag afhankelijk van de totale perceelsgrootte niet meer bedragen dan hieronder staat aangegeven:

Totale oppervlakte perceel: Maximaal gezamenlijke oppervlakte:

Tot 300 m² 60 m²

Van 300 m² tot 500 m² 70 m²

Van 500 m² tot 750 m² 80 m²

Van 750 m² tot 1000 m² 90 m²

Van 1000 m² en meer 100 m²:

  • ·

    het achtererfgebied, of het gebied waar op grond van het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, mag voor niet meer dan 50% worden bebouwd;

  • ·

    per bouwperceel mogen niet meer dan 3 vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd;

  • ·

    de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 meter bedragen;

  • ·

    de nok/bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen de bebouwde kom mag niet meer bedragen dan 5,5 meter;

  • ·

    de nok/bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken buiten de bebouwde kom mag niet meer bedragen dan 5 meter;

  • ·

    bijbehorend bouwwerken mogen plat worden afgedekt, gelijk aan de maximale goothoogte;

  • ·

    in afwijking van het voorgaande mag de voorgevelrooilijn worden overschreden met een erker, balkon of luifel, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de overschrijding mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;

    • b.

      de afstand tot de openbare weg mag niet minder bedragen dan 2 meter;

  • c.

    de totale hoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;

  • d.

    de breedte mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

  • ·

    bij hoekwoningen geldt dat situering van het bijbehorend bouwwerk vóór de voorgevelrooilijn (zijgevelrooilijn) van de eigen woning of van de om de hoek gelegen hoofdgebouwen is toegestaan als voldaan wordt aan de volgende vooraarden:

  • a.

    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 2 meter is;

  • b.

    het bijbehorende bouwwerk moet minimaal 5 meter achter de eigen voorgevel worden gebouwd;

  • c.

    het bouwwerk moet voorzien zijn van een platdak met een maximale hoogte van 3,0 meter;

  • d.

    het bijbehorende bouwwerk dient uit stedenbouwkundig oogpunt te passen in de directe omgeving;

  • e.

    de verkeersveiligheid mag niet worden aangetast;

  • f.

    Als niet voldaan wordt of kan worden aan bovenstaande punten zal per geval bekeken worden of medewerking verleend kan worden.

Artikel 3.2.

Artikel 3.2.1. Bor

Artikel 4, tweede lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening, als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a van bijlage II van het Bor, mits:

  • a.

    de hoogte niet hoger is dan 5 meter, en;

  • b.

    waarvan de oppervlakte niet meer is dan 50 m².

Artikel 3.2.2. Uitgangspunten bij toepassing

Een omgevingsvergunning is alleen van toepassing als niet wordt voldaan aan de subeisen uit artikel 2, onderdeel 18, onder a (omgevingsvergunningvrije bouwactiviteit) van bijlage II van het Bor. Per geval wordt bezien of een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Artikel 3.3.

Artikel 3.3.1. Bor

Artikel 4, derde lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits:

  • a.

    de hoogte niet hoger is dan 10 meter, en;

  • b.

    de oppervlakte niet meer is dan 50 m².

Artikel 3.3.2. Uitgangspunten bij toepassing

Erfafscheiding binnen de bebouwde kom

Oprichten van een erfafscheiding:

  • ·

    de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;

  • ·

    de oppervlakte van de erfafscheiding maximaal 50 m² bedraagt;

  • ·

    de erfafscheiding mag alleen voor de voorgevelrooilijn (zijgevelrooilijn) gebouwd worden bij hoekwoningen

  • ·

    de erfafscheiding minimaal 5 meter achter de voorgevel van de eigen woning wordt gebouwd;

  • ·

    de verkeersveiligheid niet wordt aangetast;

  • ·

    de ruimtelijke kwaliteit voldoende is veiliggesteld, door te kiezen uit de voorgestelde vormen uit bijlage 1. Als niet gekozen wordt voor de voorgestelde vormen, wordt per geval bezien of de omgevingsvergunning verleend kan worden.

Erfafscheiding buiten de bebouwde kom

Oprichten van een erfafscheiding:

  • ·

    de hoogte maximaal 2 meter bedraagt;

  • ·

    de oppervlakte van de erfafscheiding maximaal 50 m² bedraagt;

  • ·

    de erfafscheiding minimaal 5 meter achter de voorgevel van de eigen woning wordt gebouwd;

  • ·

    de verkeersveiligheid mag niet worden aangetast

  • ·

    de ruimtelijke kwaliteit voldoende is veiliggesteld, door te kiezen uit de voorgestelde vormen uit bijlage 1. Als niet gekozen wordt voor de voorgestelde vormen, wordt per geval bezien of de omgevingsvergunning verleend kan worden.

Overkapping

Oprichten van een overkapping, mits:

  • ·

    de oppervlakte van de overkapping niet meer bedraagt dan 25 m²;

  • ·

    de bouwhoogte van de overkapping niet meer bedraagt dan 3 meter;

  • ·

    in het achtererfgebied of in het gebied waar op grond van het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden wordt gebouwd;

  • ·

    het achtererfgebied, of het gebied waar op grond van het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, voor niet meer dan 50% wordt bebouwd;

  • ·

    de overkapping in het achtererfgebied, of in gebieden waar op grond van het bestemmingsplan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mogen worden, wordt gebouwd.

De oppervlakte van een overkapping wordt niet in mindering gebracht op de oppervlakte van de te bouwen bijbehorende bouwwerken op grond van deze regeling.

Carport

Oprichten van een carport, mits:

  • ·

    de oppervlakte van de carport niet meer bedraagt dan 25 m²;

  • ·

    de bouwhoogte van de carport niet meer bedraagt dan 3 meter;

  • ·

    de carport direct vanaf het openbaar gebied toegankelijk is met een voertuig, zoals een auto, busje of caravan;

  • ·

    de carport gelijk aan de voorgevel van het hoofdgebouw of daarachter wordt gebouwd.

De oppervlakte van de carport wordt niet in mindering gebracht op de oppervlakte van de te bouwen bijbehorende bouwwerken op grond van deze regeling.

Lichtmasten

Lichtmasten zijn toegestaan, mits:

  • ·

    de hoogte maximaal 10 meter bedraagt;

  • ·

    de afstand tot bestemmingsgrens van de bestemming “Wonen/Woondoeleinden” minimaal 50 meter bedraagt;

  • ·

    de oppervlakte van de lichtmasten gezamenlijk maximaal 50 m² bedraagt;

  • ·

    gelegen binnen een bestemming voor openbaar of publiekelijk gebruik.

Speeltoestellen

Speeltoestellen zijn toegestaan, mits:

  • ·

    de hoogte maximaal 4,5 meter bedraagt;

  • ·

    de oppervlakte van de speeltoestellen gezamenlijk maximaal 50 m² bedraagt;

  • ·

    gelegen binnen een bestemming voor openbaar of publiekelijk gebruik.

Overige

Per geval wordt bezien of een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Artikel 3.4.

Artikel 3.4.1. Bor

Artikel 4, vierde lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.

Artikel 3.4.2. Uitgangspunten bij toepassing

Per geval wordt bezien of een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Artikel 3.5.

Artikel 3.5.1 Bor

Artikel 4, vijfde lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een antenne-installatie, mits;

a.de hoogte niet hoger is dan 40 meter.

Artikel 3.5.2. Uitgangspunten bij toepassing

Per geval wordt bezien of een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Artikel 3.6.

Artikel 3.6.1 Bor

Artikel 4, zesde lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 3.6.2. Uitgangspunten bij toepassing

Per geval wordt bezien of een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Artikel 3.7.

Artikel 3.7.1. Bor

Artikel 4, zevende lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een installatie bij een agrarisch bedrijf, waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

Artikel 3.7.2. Uitgangspunten bij toepassing

Per geval wordt bezien of een omgevingsvergunning verleend kan worden.

Artikel 3.8.

Artikel 3.8.1. Bor

Artikel 4, achtste lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en de duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen.

Artikel 3.8.2 Uitgangspunten bij toepassing

Evenementen zijn toegestaan, mits:

  • ·

    het evenement maximaal drie keer per jaar per locatie/adres wordt georganiseerd;

  • ·

    voldaan wordt aan de bepalingen uit de APV en uit de Nota evenementenbeleid;

  • ·

    in de parkeerbehoefte is voorzien;

  • ·

    bij gebruik van een bouwwerk, het bouwwerk tijdens de duur van het evenement uitgerust is met voldoende en deugdelijke brandveiligheidsvoorzieningen, aangegeven op een plattegrondtekening (minimaal schaal 1:100) en op een situatietekening (minimaal schaal 1:1000).

Artikel 3.9.

Artikel 3.9.1. Bor

Artikel 4, negende lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits:

  • 1.

    het bouwwerk binnen de bebouwde kom is gelegen, en;

  • 2.

    de wijziging betrekking heeft op een oppervlakte van niet meer dan 1500 m², en;

  • 3.

    het aantal woningen gelijk blijft.

Artikel 3.9.2. Uitgangspunten bij toepassing

Aan huis gebonden beroep of bedrijf

Voor de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit in een woning of een bijbehorend bouwwerk bij een woning kan omgevingsvergunning worden verleend, mits:

  • ·

    het gebruik geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt. Dit betekent onder meer dat:

  • ·

    geen ontheffing wordt verleend voor het uitoefenen van die bedrijvigheid die meldingsplichtig is op grond van het activiteitenbesluit;

  • ·

    de maximale milieucategorie categorie 1 is;

  • ·

    het gebruik geen publieksgerichte voorziening betreft;

  • ·

    het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in de woning of in het bijbehorend bouwwerk uitvoert, tevens de bewoner van de woning is;

  • ·

    het niet betreft verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;

  • ·

    het gebruik van (een deel van) het bij de desbetreffende woning horende bijbehorend bouwwerk slechts is toegestaan, indien op het bij de woning behorende erf tenminste één parkeerplaats aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;

  • ·

    geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd verkoop via internet en voor zover voortkomend uit het aan huis gebonden beroep of bedrijf;

  • ·

    maximaal 30% van het vloeroppervlak van de woning, inclusief bijbehorende bouwwerken, ten behoeve van de beroeps- of bedrijfsmatige activiteit in gebruik mag zijn, met een absoluut maximum van 30 m².

Kleinschalig logeren

Kleinschalig logeren is toegestaan, mits:

  • ·

    de logeereenheden binnen de bestaande bebouwing bij of in een bestaande woning zijn gelegen;

  • ·

    het totaal aantal logeereenheden, zoals slaapkamers, maximaal 5 bedraagt en het aantal bedden maximaal 10 bedraagt;

  • ·

    de totale oppervlakte aan logeereenheden, inclusief bijbehorende voorzieningen, niet meer dan 50% van de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woning en de bijbehorende bouwwerken mag bedragen, tot een maximum van 150 m²;

  • ·

    er bij 2 of meer logeereenheden er per logeereenheid 1 parkeerplaats op eigen terrein aanwezig is of gelijktijdig wordt aangelegd;

  • ·

    omringende (agrarische) bedrijven niet onevenredig worden beperkt. In ieder geval moet minimaal voldaan worden aan de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten.

Detailhandel

Wijziging van het gebruik van een pand ten behoeve van detailhandel is slechts mogelijk indien dit niet in strijd is met het winkelconcentratiebeleid, zoals dit is neergelegd in het bestemmingsplan “Kom Reusel”, vastgesteld door de raad d.d. 23 september 2008. Per geval wordt bezien of ten behoeve van detailhandel omgevingsvergunning kan worden verleend. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als vooraf een planschadeverhaalsovereenkomst wordt gesloten.

Seksinrichtingen

Per geval wordt bezien of een omgevingsvergunning verleend kan worden. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als vooraf een planschadeverhaalsovereenkomst wordt gesloten.

Horeca

Per geval wordt bezien of ten behoeve van een horecagelegenheid omgevingsvergunning kan worden verleend. Indien in een bepaald gebied of binnen een bepaald bestemmingsplan een vast aantal horecagelegenheden is toegestaan, kan in elk geval geen omgevingsvergunning worden verleend als dit aantal wordt overschreden. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als vooraf een planschadeverhaalsovereenkomst wordt gesloten.

Bedrijven

In principe dienen bedrijven gevestigd te worden op de bedrijfslocaties en -terreinen. Voor categorie I en II bedrijven, als zodanig vermeld in de Handreiking Bedrijven en Milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten is het denkbaar dat deze zich ook op andere locaties vestigen. Of omgevingsvergunning kan worden verleend, moet per geval beoordeeld worden, waarbij onder meer wordt gekeken naar de parkeermogelijkheden ter plaatse en de mogelijke verkeersaantrekkende werking. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als vooraf een planschadeverhaalsovereenkomst wordt gesloten.

Dienstverlening

Ten aanzien van zakelijke, winkelondersteunende en overige dienstverlening moet per geval worden bezien of de omgevingsvergunning kan worden verleend, waarbij onder meer wordt gekeken naar de parkeermogelijkheden ter plaatse en de mogelijke verkeersaantrekkende werking. Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend als vooraf een planschadeverhaalsovereenkomst wordt gesloten.

Artikel 3.10.

Artikel 3.10.1. Bor

Artikel 4, tiende lid van bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouder kunnen omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van een wijziging van het gebruik van een recreatiewoning voor bewoning, mits:

  • a.

    de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen, en;

  • b.

    de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderijen en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, en;

  • c.

    de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en;

  • d.

    de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Artikel 3.10.2. Uitgangspunten bij toepassing

Het gebruiken van deze mogelijkheid is uitgesloten. Hiervan wordt dus geen gebruik gemaakt. Het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden heeft op 8 november 2005 de “Nota permanente bewoning van recreatiewoningen” vastgesteld. Deze nota regelt hoe in Reusel-De Mierden met bewoning van recreatiewoningen wordt omgegaan.

Artikel 4. Hardheidclausule

Artikel 4.1. Ruimer dan de beleidregel

Het college van burgemeester en wethouders blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregel. Het college heeft de bevoegdheid om in ruimere zin af te wijken van de beleidsregel, binnen de maximale mogelijkheden van het Bor. Afwijken van de beleidsregel is mogelijk wanneer deze onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. In deze gevallen wordt de aanvraag om omgevingsvergunning voor advies voorgelegd aan een stedenbouwkundige en/of aan de welstandscommissie.

Artikel 4.2. Inperken van de beleidregel

Het college heeft ook de mogelijkheid om de beleidsregel in te perken in specifieke situaties, vooral in onderstaande situaties:

  • 1.

    Het woon- en leefmilieu van de omgeving aangetast wordt;

  • 2.

    De stedenbouwkundige-ruimtelijke structuur van de omgeving aangetast wordt, waarvan sprake is als:

    • a.

      de bebouwingskarakteristiek wordt aangetast;

    • b.

      de karakteristiek van de openbare ruimte wordt aangetast;

    • c.

      de diversiteit, qua verschijning, functie en tijdsbeeld, en de historische of stedenbouwkundige betekenis van de bebouwing wordt aangetast;

  • 3.

    De verkeersveiligheid onevenredig wordt aangetast;

  • 4.

    Belangen van derden onevenredig worden geschaad;

  • 5.

    De economische uitvoerbaarheid voor de gemeente niet is aangetoond.

Artikel 5. Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel kleine afwijkingen van bestemmingsplannen 2013”.

Artikel 6. Vervallen

Per inwerkingtreding van de gewijzigde/herziene “Beleidsregel kleine afwijkingen van bestemmingsplannen 2013” wordt de op 4 september 2012 vastgestelde “Beleidsregel kleine afwijkingen van bestemmingsplannen 2012” ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op 9 september 2013.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 3 september 2013.
Burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,
de secretaris, de burgemeester,
M.J. Doeven H.A.J. Tuerlings

Bijlage

1.Erfafscheidingen hoeksituaties d.d. 22 december 2009