Regeling vervallen per 01-09-2016

Besluit maatschappelijke ondersteuning 2016

Geldend van 30-01-2016 t/m 31-08-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2016

Intitulé

Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2016

Hoofdstuk 1 – Het persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 1.1

Voor de uitbetaling van het persoonsgebonden budget (hierna: pgb) wordt sinds 1 januari 2015 een zogenoemd trekkingsrechtmodel gehanteerd. Hierbij krijgen pgb-houders geen geld meer op de eigen rekening gestort, maar wordt dit op factuurbasis uitbetaald aan de door de pgb-houder gecontracteerde zorgverlener. Dit trekkingsrecht wordt uitgevoerd door de Sociale Verzekeringsbank (SVB). De pgb-houder is verplicht zich te houden aan de door de SVB gestelde bepalingen rondom het trekkingsrecht. Niet voldoen aan de bepalingen van de SVB ten aanzien van het trekkingsrecht kan tot gevolg hebben dat het pgb wordt ingetrokken. Een incidenteel pgb, voor de eenmalige aanschaf van een maatwerkvoorziening, wordt niet via de SVB afgehandeld, maar door de gemeente zelf financieel afgewikkeld.

Artikel 1.2

  • 1. Het incidenteel pgb voor vervoersvoorzieningen, roerende woonvoorzieningen en rolstoelen wordt vastgesteld overeenkomstig de bruikleenvergoeding die de gemeente aan haar leverancier verschuldigd zou zijn voor de goedkoopst adequate voorziening inclusief standaardaanpassingen. De hoogte wordt bepaald op 72 x het maandelijkse huurbedrag. Voor individuele aanpassingen aan de vervoersvoorziening of rolstoel wordt een aanvullend eenmalig pgb verstrekt.

  • 2. Het pgb voor voorzieningen van bouwkundige of woontechnische aard wordt vastgesteld voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het pgb te verwerven voorziening. Daarbij geldt een afschrijvingstermijn van 8 jaar of 15 jaar, waarbij 15 jaar als maximum geldt. Voor voorzieningen zoals kranen, muren en pakpalen geldt een afschrijvingstermijn van 15 jaar. Voor voorzieningen zoals trapliften geldt een afschrijvingstermijn van 8 jaar. Van deze termijnen kan gemotiveerd worden afgeweken.

  • 3. Een eenmalig pgb wordt uitbetaald nadat de cliënt de facturen heeft overlegd aan de gemeente en deze de facturen heeft gecontroleerd en akkoord heeft bevonden.

Artikel 1.3

  • 1. De pgb-houder die een periodiek pgb ontvangt, verantwoordt het pgb jaarlijks, op verzoek, op de wijze die daartoe is voorgeschreven. De pgb-houder wordt tijdig over de af te leggen verantwoor-ding geïnformeerd.

  • 2. De verantwoording bij de verstrekking van een eenmalig pgb kan geschieden door overlegging van de aankoopnota of een aankoopbewijs.

  • 3. Indien het pgb wordt verstrekt voor een bouwkundige voorziening wordt het definitieve pgb vast-gesteld en uitbetaald na gereedmelding van de voorziening.

Artikel 1.4

Het tarief voor een pgb, uitgevoerd door een professional:

  • 1.

    is gebaseerd op het te bereiken resultaat;

  • 2.

    is toereikend om effectieve en kwalitatief goede zorg in te kopen;

  • 3.

    bedraagt ten hoogste 80% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura.

Als een aanvrager met het pgb een voorziening wil bekostigen die duurder is dan kan worden betaald met het pgb, dan mag het pgb niet op voorhand worden geweigerd. Indien het tarief van de door de aanvrager gewenste aanbieder hoger is, blijft de hoogte van het pgb gelijk aan het tarief dat is be-paald op basis van hierboven genoemde punten. De extra kosten om de ondersteuning uit het pgb te contracteren, worden betaald door de aanvrager. Het pgb moet worden aangewend om de door het college gestelde doelstellingen te behalen.

Artikel 1.5

Het tarief voor een pgb voor ondersteuning door een persoon uit het sociaal netwerk, bedraagt ten hoogste € 20,00 per uur, maar niet meer dan 80% van het toepasselijke tarief voor Zorg in Natura. Dit tarief kan jaarlijks door het college worden geïndexeerd.

Artikel 1.6

Voor ondersteunende dienstverlening zoals juridisch advies, loondoorbetaling bij ziekte, wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en salarisadministratie bij werkgeverschap, kan de belanghebbende een beroep doen op de SVB mits de belanghebbende voldaan heeft aan de door de SVB gestelde voorwaarden.

Hoofdstuk 2 – Eigen bijdrage

Artikel 2.1

Wettelijk is bepaald dat de berekening en de inning van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzienin-gen of een pgb geschiedt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Aangezien de gevallen be-doeld in artikel 2.1.4, zevende lid van de wet (wat betreft de (crisis)opvang), vallen onder verantwoor-delijkheid van de centrumgemeente, wordt het aan de centrumgemeente over gelaten om te bepalen welke instantie de eigen bijdrage zal vaststellen en innen.

Artikel 2.2

De bedragen per vier weken, de inkomensbedragen en de percentages die gelden voor de berekening van de eigen bijdrage door het CAK zijn gelijk aan die genoemd in artikel 3.1, eerste lid, van het (lan-delijk vastgestelde) Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Uitzondering hierop vormen de bedragen voor de maatwerkvoorziening begeleiding. Hiervoor wordt onderstaande kostprijs doorgegeven aan het CAK voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage voor begeleiding:

  • -

    niveau 1: € 150 per periode;

  • -

    niveau 2: € 250 per periode;

  • -

    niveau 3: € 350 per periode.

Indien naar het oordeel van college dient te worden afgeweken van de niveaus zoals opgenomen in de cliëntprofielen begeleiding, wordt maximaal het bedrag zoals opgenomen in artikel 2.2 onder ni-veau 3 aan het CAK doorgegeven.

Artikel 2.3

In de verordening is opgenomen dat voor maatwerkvoorzieningen en pgb’s een eigen bijdrage ver-schuldigd is. Voor de volgende maatwerkvoorzieningen is echter geen eigen bijdrage verschuldigd:

  • -

    rolstoelen;

  • -

    verhuiskostenvergoeding;

  • -

    bezoekbaar maken van de woning;

  • -

    vergoeding voor onderhoud en reparatie;

  • -

    voorzieningen waarvan de aanschafkosten lager zijn dan € 250,00;

  • -

    vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

  • -

    Vervoersvoorzieningen zoals bedoeld in artikel 5.1, 5.2 en 5.3.

Artikel 2.4

Indien het college een voorziening opricht of subsidieert, waarna deze een functie vervult als algeme-ne voorziening, wordt voor die voorziening bepaald of er een eigen bijdrage verschuldigd is bij het gebruik van deze voorziening. Indien een eigen bijdrage verschuldigd is, dan bepaalt het college de hoogte van de eigen bijdrage die betaald moet worden.

Artikel 2.5

Indien ondersteuning bij begeleiding in de vorm van een pgb volledig door een persoon uit het sociaal netwerk plaatsvindt, wordt 50% van de kostprijs doorgegeven aan het CAK. Dit bedrag wordt als uitgangspunt gehanteerd voor het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage door het CAK. Daarbij gelden de maximum bedragen zoals opgenomen in artikel 2.2 waarover een eigen bijdrage is verschuldigd.

Artikel 2.6

Indien een cliënt – buiten zijn eigen invloedsfeer om - niet gedurende de gehele periode van vier we-ken begeleiding ontvangt en de werkelijke kosten lager zijn dan de eigen bijdrage die cliënt is ver-schuldigd in die periode, kan cliënt een verzoek tot terugbetaling van de teveel geïnde eigen bijdrage indienen bij het college. Cliënt dient dit verzoek te voorzien van een gedegen onderbouwing. Indien cliënt geen uurtarief van de aanbieder kan onderbouwen, geldt een uurtarief van € 50 voor een pro-fessionele aanbieder en € 20 voor het sociaal netwerk. Bij toewijzing van het verzoek zal de teveel geïnde eigen bijdrage binnen 30 dagen door het college worden terugbetaald aan cliënt.

Artikel 2.7

Het college geeft bij een indicatie begeleiding het CAK opdracht om pas na de eerste volledige perio-de van vier weken vanaf de ingangsdatum van de voorziening de eigen bijdrage voor begeleiding te innen van cliënt.

Hoofdstuk 3 – Hulp bij het huishouden en begeleiding

Artikel 3.1

De cliënt kan, bij de maatwerkvoorziening hulp bij het huishouden in natura, een keuze maken tussen de zorgaanbieders met wie de gemeente na een aanbesteding een contract heeft gesloten. De tarie-ven per uur hulp bij het huishouden vallen binnen een bij de aanbesteding afgesproken bandbreedte en kunnen jaarlijks worden geïndexeerd.

Artikel 3.2

De belanghebbende kan, bij de maatwerkvoorziening begeleiding in natura, een keuze maken tussen de aanbieders waarmee de gemeente een contract heeft gesloten na de aanbesteding. De tarieven zijn vastgesteld per resultaat. De indicatie door de Wmo consulent bepaalt het resultaat dat bereikt moet worden. Op grond van het te bereiken resultaat kan de cliënt afspraken maken met de zorgaan-bieder van zijn keuze.

De tarieven voor begeleiding zijn voor alle aanbieders gelijk vastgesteld in de aanbesteding en kunnen jaarlijks worden geïndexeerd.

Voor begeleiding gelden in 2016 de volgende tarieven:

Cliëntprofiel Stabiliteit en behoud Vergoeding per maand

Niveau 1 Enkelvoudig 243 euro

Niveau 2 Enkelvoudig complex of meervoudig 492 euro

Niveau 3 Meervoudige complex 1.141 euro

Cliëntprofiel Verandering en groei Vergoeding per maand

Niveau 1 Enkelvoudig 332 euro

Niveau 2 Enkelvoudig complex of meervoudig 596 euro

Niveau 3 Meervoudige complex 1.155 euro

Cliëntprofiel Welbevinden Vergoeding per maand

Niveau 1 Enkelvoudig 244 euro

Niveau 2 Enkelvoudig complex of meervoudig 458 euro

Niveau 3 Meervoudige complex 1.082 euro

Overige Vergoeding per aanwezige dag

Opslag rolstoelvervoer 16,50 euro

Artikel 3.3

Voor ondersteunende dienstverlening zoals juridisch advies, loondoorbetaling bij ziekte, wettelijke aansprakelijkheidsverzekering en salarisadministratie bij werkgeverschap, kan de belanghebbende een beroep doen op de SVB mits de belanghebbende voldaan heeft aan de door de SVB gestelde voorwaarden.

Hoofdstuk 4 – Woonvoorzieningen

Artikel 4.1

Het college stelt voor woonvoorzieningen het voorlopige pgb vast:

  • 1.

    direct na de selectie indien de kosten vooraf duidelijk zijn te bepalen;

  • 2.

    na ontvangst van de offerte(s).

Artikel 4.2

Indien de kosten voor een woningaanpassing hoger zijn dan € 7.500 (het verhuisprimaatbedrag) dient het primaat van verhuizing afgewogen te worden.

Artikel 4.3

Indien het primaat van verhuizing wordt toegepast, conform artikel 4.4.4 van de Wmo beleidsregels, kan een verhuiskostenbudget worden toegekend. Het budget voor de verhuiskosten bedraagt eenma-lig € 2.850 voor een alleenstaande, € 3.450 voor een echtpaar, en voor een meeverhuizend gezinslid € 600 tot een maximum van € 5.250 per gezin.

Artikel 4.4

Het budget dat als maximum wordt verstrekt voor het bezoekbaar maken van een woning als ge-noemd in artikel 4.4.3 van de Wmo beleidsregels bedraagt € 4.000.

Artikel 4.5

Indien de woning van belanghebbende, na uitbreiding in verband met een aanpassing, in waarde vermeerdert, dient het deel van de aanpassingskosten dat overeenkomt met het bedrag van de waar-devermeerdering door belanghebbende zelf te worden bekostigd. Belanghebbende kan, ten behoeve van de waardebepaling, zelf een onafhankelijk erkend taxateur aanwijzen. Indien belanghebbende, aantoonbaar, de kosten niet zelf kan financieren kan een rentevrije en aflossingsvrije hypotheek door de gemeente worden genomen. Belanghebbende dient twee afwijzingen van erkende hypotheekver-strekkers te overleggen aan het college. Kosten van taxatie en vestiging van hypotheek komen voor rekening van de gemeente.

Hoofdstuk 5 – Vervoersvoorzieningen

Artikel 5.1

Indien belanghebbende in aanmerking komt voor deelname aan het collectief vraagafhankelijk vervoer maar in het bezit is van een eigen, in goede staat verkerende, auto kan hij in plaats van deelname aan het collectief vervoer in aanmerking komen voor een pgb voor de aanpassing van zijn auto tot een maximum bedrag van € 2.300.

Artikel 5.2

  • 1. Indien de belanghebbende bij de toekenning van een vervoersvoorziening geheel afhankelijk is van vervoer door een individuele taxi, waardoor gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer in het geheel niet mogelijk is, kan een budget worden verstrekt op declaratiebasis. Het budget bedraagt voor taxivervoer maximaal € 5.900 per jaar en voor vervoer per rolstoeltaxi € 7.800 per jaar.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid gelden voor kinderen tot 16 jaar de onderstaande budgetten:

    • -

      0 tot 4 jaar: geen vergoeding;

    • -

      4 tot 12 jaar: per jaar 25 % van het normbudget;

    • -

      12 tot 16 jaar: per jaar 50 % van het normbudget.

Artikel 5.3

Bij gebruik van het collectief vraagafhankelijk vervoer worden aan de belanghebbende 700 zones op jaarbasis toegekend.

Hoofdstuk 6 – Rolstoelvoorzieningen

Artikel 6.1

Een incidenteel pgb voor de aanschaf van een sportrolstoel of vergelijkbare sportvoorziening wordt vastgesteld op het maximum van € 2.900 voor een periode van 3 jaar. In dit budget is tevens het on-derhoud begrepen.

Hoofdstuk 7 – Slotbepalingen

Artikel 7.1

De bedragen genoemd in dit Besluit maatschappelijke ondersteuning worden jaarlijks geïndexeerd conform de prijsontwikkeling op basis van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Cen-traal bureau voor de Statistiek.

Artikel 7.2

Dit Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2016 treedt in werking op 30 januari 2016 en werkt terug tot en met 1 januari 2016. Het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2015 wordt ingetrokken op vorengenoemde datum.

Dit Besluit wordt aangehaald als Besluit Maatschappelijke Ondersteuning 2016.