Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2007, inclusief de bijlagen I-VI

Geldend van 01-08-2007 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 02-07-2007

Intitulé

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2007, inclusief de bijlagen I-VI

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders, nummer 07-214;

gezien het gevoerde Op Overeenstemming Gerichte Overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen;

Gelet op artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs;

Overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het basisonderwijs bij verordening te regelen;

besluit:

Onder gelijktijdige intrekking van de op 15 december 2003 vastgestelde “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Reusel- De Mierden”, thans vast te stellen de:

Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2007,

inclusief de bijlagen I-VI

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder

a minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b wet: de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, alsmede de Wet op het voortgezet onderwijs;

c bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school, die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente;

d school:

-school voor basisonderwijs:

een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs;

  • -

    school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra;

  • -

    school voor voortgezet onderwijs: een school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor algemeen voortgezet onderwijs en voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

e nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 75 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;

f voorziening: een van de voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2 van deze verordening;

g programma: het programma als bedoeld in artikel 12 van deze verordening;

h overzicht: het overzicht van de niet in het kader van de vaststelling van het programma ingewilligde aanvragen als bedoeld in artikel 13 van deze verordening;

i aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag voor vergoeding van een voorziening of voor bekostiging van bouwvoorbereiding van een voorziening als bedoeld in artikel 23 van deze verordening heeft ingediend;

j aanvraag: verzoek om vergoeding van een voorziening of om bekostiging van bouwvoorbereiding;

k voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, 15 jaren of langer noodzakelijk is;

l voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening in de huisvesting die, volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II van deze verordening, niet langer dan 15 jaren noodzakelijk is;

m permanent gebouw: schoolgebouw dat door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

n noodlokaal: verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 15 jaren als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren;

o gymnastiekruimte: ruimte die geschikt is voor het onderwijs in lichamelijke oefening;

p advies Onderwijsraad: een advies van de Onderwijsraad over de vaststelling van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, als bedoeld in artikel 95, negende lid van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid van de Wet op de expertisecentra en artikel 76f, negende lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

q verhuur: het gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

r gezamenlijke akte: de akte als bedoeld in artikel 110, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, eerste lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

s beslissing gedeputeerde staten: de beslissing van gedeputeerde staten in een geschil als bedoeld in artikel 110, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, tweede lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, tweede lid van de Wet op het voortgezet onderwijs;

t eigendomsoverdracht: de eigendomsoverdracht als bedoeld in artikel 110, vierde lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 108, vierde lid, van de Wet op de expertisecentra en artikel 76u, vierde lid van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting

Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:

a de voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen bestaande uit:

1 nieuwbouw voor een school die voor het eerst voor rijksbekostiging in aanmerking is gebracht, dan wel nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw waarin een school is gehuisvest, al dan niet op dezelfde locatie;

2 uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest;

3 gehele of gedeeltelijke ingebruikneming van een bestaand gebouw ten behoeve van de huisvesting van een school;

4 verplaatsing van een of meer bestaande noodlokalen ten behoeve van de huisvesting van een school;

5 terrein voor zover benodigd voor de realisering van een onder a sub 1 tot en met 4 omschreven voorziening;

6 inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

7 inrichting met meubilair voor zover deze nog niet eerder voor bekostiging van rijks- of gemeentewege in aanmerking is gebracht;

8 medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is, medegebruik van een gymnastiekruimte, alsmede, voor het ZMLK, medegebruik van een bad voor watergewenning;

b onderhoud aan gebouwen van een school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs bestaande uit een of meer activiteiten zoals onderscheiden in bijlage I;

c herstel van een constructiefout bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, alsmede uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet manifest geworden materiële schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie;

d herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw, onderwijsleerpakket of leer- en hulpmiddelen en meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden;

e huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs ten behoeve van het onderwijs in lichamelijke oefening.

Artikel 3 Bouwvoorbereiding voorzieningen

Ten aanzien van voorzieningen als bedoeld in artikel 2 kan, voor zover van toepassing, een aanvraag worden ingediend voor bekostiging van bouwvoorbereiding. Hierbij is het bepaalde in hoofdstuk 4 van toepassing.

Artikel 4 Vaststelling vergoeding voorzieningen

1 Bij toekenning van een van de in artikel 2 genoemde voorzieningen, of bij toekenning van bekostiging van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 3, wordt bij de wijze van vaststelling van de hoogte van de vergoeding een onderscheid gemaakt tussen vooraf genormeerde bedragen en bedragen gebaseerd op de feitelijk voorziene kosten per geval.

2 De genormeerde vergoedingsbedragen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel A. De vergoedingsbedragen die zijn gebaseerd op de feitelijke kosten worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in bijlage IV, deel B.

3 Deel A van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 1, 2, 6 en 7 en onder e;

Deel B van bijlage IV is van toepassing op de voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onder a, sub 3, 4, 5, 8 en onder b tot en met d, alsmede op voorzieningen, als bedoeld in artikel 3.

4 Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in het derde lid.

Artikel 5 Informatieverstrekking

1 Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.

2 Ter uitvoering van het gestelde in lid 1 kunnen door het college nadere aanwijzingen worden gegeven.

HOOFDSTUK 2 PROGRAMMA EN OVERZICHT

Paragraaf 2.1 Aanvragen programma

Artikel 6 Indiening aanvraag

1 Een aanvraag voor opneming van een voorziening op het programma wordt voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het betreffende programma door het bevoegd gezag ingediend bij het college.

2 Indien de aanvraag, als bedoeld in het eerste lid, op of na de in dat lid gestelde datum wordt ingediend, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

3 Het college is bevoegd om het bepaalde in het tweede lid buiten toepassing te verklaren dan wel de werking ervan op te schorten tot een nader door hen te bepalen datum.

Artikel 7 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag

1 De aanvraag vermeldt in ieder geval:

a de naam en het adres van de aanvrager;

b de dagtekening;

c de naam van de school en, voor zover van toepassing, het gebouw ten behoeve waarvan de voorziening is bestemd;

d welke voorziening wordt aangevraagd;

e de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening;

f de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening.

2 In aanvulling op de in het eerste lid vermelde gegevens gaat de aanvraag vergezeld van:

a een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

b de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd, indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder a, onderdelen 1 tot en met 4;

c een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak blijkt indien het een voorziening betreft bestaande uit nieuwbouw ter gehele of gedeeltelijke vervanging van een gebouw, uit onderhoud aan een gebouw van een school voor basisonderwijs of van een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, of uit herstel van een constructiefout;

d een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering van de voorziening, indien de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is;

e een voor aanbesteding gereed bouwplan en bouwbegroting, indien de aanvraag volgt op een toekenning van een vergoeding van de kosten van bouwvoorbereiding als bedoeld in artikel 25.

3 Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid deelt het college dit voor 15 februari schriftelijk mee aan de aanvrager. Daarbij wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld voor 15 maart de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet heeft verstrekt voor 15 maart, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

4De gegevens bedoeld in lid 2 onder a tot en met e mogen buiten beschouwing worden gelaten indien het college de indiening van deze gegevens niet noodzakelijk acht in verband met de aard of de inhoud van de gevraagde voorziening.

Artikel 8 Opgave ingediende aanvragen

Het college verstrekt ter informatie aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 23 ingediende aanvragen. Voor zover van toepassing geeft het college daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.

Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststelling programma en overzicht

Artikel 9 Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting

1 De aanvraag kan op verzoek van de aanvrager of van het college nader worden toegelicht.

2 Indien de aanvraag een voorziening betreft waarop het gestelde in artikel 4, derde lid, laatste volzin van toepassing is, treedt het college in overleg met de aanvrager indien het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde begroting van de kosten dient te worden aangepast. Wanneer in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag dan geeft het college dat, onder vermelding van de redenen, aan in het voorstel tot vaststelling van het bedrag, het programma en het overzicht als bedoeld in paragraaf 2.3.

Het college geeft in dit voorstel tevens de hoogte van het geraamde bedrag aan waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan bij de toepassing van het gestelde in paragraaf 2.3.

Artikel 10 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad

1 Alvorens het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen.

2 De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum van het overleg, als bedoeld in lid 1, schriftelijk daarvan in kennis gesteld. Zij worden hierbij tevens in kennis gesteld van de voorgenomen inhoud van het voorstel.

3 De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg als bedoeld in het eerste lid, kunnen vóór de in het tweede lid bedoelde datum hun zienswijze schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg hiervan in kennis.

4 Van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen, van de tijdig ingediende, schriftelijk kenbaar gemaakte zienswijzen en van de reactie van het college op deze zienswijzen, wordt door het college een verslag gemaakt. Het verslag wordt toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.

5 Indien een bevoegd gezag of het college een advies wenst van de Onderwijsraad over het voorstel met betrekking tot de voorgenomen inhoud van het programma in relatie tot de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting, dan wordt dit door het bevoegd gezag of het college tijdens het overleg als bedoeld in het eerste lid kenbaar gemaakt. Dit gebeurt aan de hand van een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover het advies van de Onderwijsraad wordt verwacht. Hierbij wordt tevens het verband aangegeven tussen deze onderwerpen en de vrijheid van richting en de vrijheid van inrichting.

6 De bevoegde gezagsorganen en het college worden in het overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijzen naar voren te brengen over een verzoek om advies van de Onderwijsraad. Het schriftelijke verzoek om advies en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen maken deel uit van het verslag van het overleg als bedoeld in het vierde lid.

7 Het college is belast met de indiening van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Daarbij zorgen zij ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken, waaronder het schriftelijk verslag van het overleg met de daarin opgenomen zienswijzen, ontvangt die nodig zijn voor de beoordeling van het verzoek.

8 Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Indien het geheel of gedeeltelijk opvolgen van het advies van de Onderwijsraad zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma, dan worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies van de Onderwijsraad.

9 Het nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen twee weken na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag als bedoeld in het vierde lid.

10 Het college kan in overeenstemming met de bevoegde gezagsorganen besluiten om in afwijking van lid 9 het overleg te laten plaats vinden binnen vier weken na toezending van het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen.

Paragraaf 2.3 Vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

Artikel 11 Tijdstip vaststelling

  • 1 Het college stelt het bekostigingsplafond vast dat beschikbaar is voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Dit bekostigingsplafond kan worden gesplitst in afzonderlijke bedragen per onderwijssoort en/of per voorziening.

  • 2 Het programma en het overzicht worden vastgesteld uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de datum genoemd in artikel 6 valt.

Artikel 12 Inhoud programma

1 De aangevraagde voorzieningen waarmee in het jaar volgend op het jaar van vaststelling van het programma een aanvang kan worden gemaakt, komen, voor zover het college heeft vastgesteld dat geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is, in aanmerking voor plaatsing op het programma. Daarbij past het college de regels toe met betrekking tot:

a de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

b de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

c de oppervlakte en indeling van schoolgebouwen als bedoeld in bijlage III.

Van de voor plaatsing op het programma in aanmerking komende voorzieningen neemt het college, aan de hand van de urgentiecriteria als bedoeld in bijlage V, uitsluitend voorzieningen op in het programma voor zover het bedrag of de deelbedragen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, toereikend zijn.

2 Op voorstel van het overleg, als bedoeld in artikel 10, kan het collegede raad verzoeken bij de vaststelling van het programma af te mogen wijken van de urgentiecriteria, als bedoeld in bijlage V.

3 Ten aanzien van elke in het programma opgenomen voorziening wordt, voor zover van toepassing, door het college aangegeven:

  • a.

    het genormeerde bedrag dat ingevolge bijlage IV, deel A voor de betreffende voorziening beschikbaar wordt gesteld;

  • b.

    Het geraamde bedrag gemoeid met de uitvoering van de voorziening als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin;

  • c.

    De voorwaarden betreffende ingebruikneming of buitengebruikstelling van gebouwen of lokalen.

Artikel 13 Inhoud overzicht

1 Het overzicht vermeldt de aangevraagde voorzieningen die, gelet op het bepaalde in de laatste volzin van artikel 12, eerste lid, niet in het programma zijn opgenomen.

2 Ten aanzien van elke in het overzicht opgenomen voorziening afzonderlijk wordt de reden aangegeven op grond waarvan de voorziening niet in het programma is

opgenomen.

Artikel 14 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht

1 De bekendmaking van de besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht geschiedt binnen twee weken na de datum van vaststelling door toezending door het college van de besluiten aan de aanvragers.

Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt van de besluiten door het college schriftelijk mededeling gedaan aan de overige bevoegde gezagsorganen.

2 De besluiten als bedoeld in het eerste lid worden tegelijkertijd met de bekendmaking ter inzage gelegd.

Paragraaf 2.4 Uitvoering programma

Artikel 15 Overleg wijze van uitvoering

  • 1. Zo spoedig mogelijk na de datum van vaststelling van het programma treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering van de op het programma geplaatste voorziening. Voor zover dit een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, omvat dit overleg tevens de wijze, waarop toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 16, vijfde lid. Tijdens het overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor de uitvoering van de voorziening.

  • 2. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag bepalen dat het overleg zoals genoemd in lid 1 niet plaatsvindt indien zij het overleg niet noodzakelijk achten in verband met de aard of de inhoud van de inhoud van de gevraagde voorziening.

Artikel 16 Goedkeuring plannen en begroting

1 Het bevoegd gezag dat ingevolge het vastgestelde programma aanspraak maakt op vergoeding van een voorziening, dient de plannen ter realisering van deze voorziening, alsmede de daarbij behorende kostenbegroting met aanduiding van het tijdstip, waarop de bekostiging een aanvang dient te nemen, ter goedkeuring in bij het college.

2 Binnen dertien weken na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde bescheiden beslist het college over de gevraagde goedkeuring. De aanvrager wordt binnen twee weken na de datum van deze beslissing hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

3 Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Ingeval naar het oordeel van het college sprake is van bedoelde wijziging, vervalt hiermee de aanspraak op vergoeding van de onderhavige voorziening.

4 De indiening van de in het eerste lid bedoelde begroting van kosten blijft achterwege indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

5 Nadat het college het bouwplan van een voorziening, als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin, heeft goedgekeurd, dient het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk bij het college de offertes in voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen negen weken na ontvangst van de offertes over het bekostigingsplafond dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening.

De laatste volzin van het tweede lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.

6 In afwijking van lid vijf mag het bevoegd gezag de in lid vijf genoemde offertes ook gelijktijdig met het bouwplan als genoemd in lid één indienen.

Artikel 16a Aanvang bekostiging

Het college kan bij de beslissing, als bedoeld in artikel 16, tweede lid, of artikel 16, vijfde lid, bepalen dat de beschikbaarstelling van de gelden in termijnen plaatsvindt. De beschikbaarstelling van de gelden geschiedt dan telkens op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen, voortkomend uit de realisering van de toegewezen voorziening.

Artikel 17 Vervallen aanspraak op bekostiging

  • 1. De aanspraak op bekostiging van een voorziening vervalt, indien niet binnen het jaar, volgend op het jaar van vaststelling van het programma een onherroepelijke bouwopdracht is verleend dan wel een onherroepelijke koop-, huur- of erfpachtovereenkomst is gesloten.

  • 2. Het college is bevoegd om het bepaalde in het eerste lid buiten toepassing te verklaren dan wel de werking ervan op te schorten tot een ander door hen te bepalen datum.

HOOFDSTUK 3 AANVRAGEN MET SPOEDEISEND KARAKTER

Paragraaf 3.1 Aanvraag

Artikel 18 Indiening aanvraag

Een aanvraag om bekostiging van een voorziening in de huisvesting die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, kan worden ingediend bij het college.

Artikel 19 Inhoud aanvraag

1 De aanvraag bevat in ieder geval de gegevens zoals vermeld in artikel 7, eerste lid. In aanvulling daarop dient de aanvrager de volgende gegevens te verstrekken:

a een nadere aanduiding van de omstandigheden die de voorziening in de huisvesting spoedeisend maken;

b de reden waarom de voorziening in de huisvesting niet kon worden aangevraagd in het kader van een nog vast te stellen programma;

c een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school, die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten, tenzij het college de indiening van een prognose niet noodzakelijk acht in verband met de aard of de inhoud van de gevraagde voorziening;

d een begroting van de kosten gemoeid met de uitvoering indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

2 Indien naar het oordeel van het college een of meer gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken, wordt dit binnen twee weken na datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld aan de aanvrager. De aanvrager heeft de gelegenheid de ontbrekende gegevens binnen twee weken na ontvangst van de mededeling in te dienen bij het college. Indien de aanvrager de vereiste ontbrekende gegevens niet binnen de in de vorige volzin bedoelde termijn heeft verstrekt, besluit het college de aanvraag niet te behandelen.

Paragraaf 3.2 Beoordeling aanvraag; uitvoering besluit

Artikel 20 Tijdstip beslissing

1 Het college beslist binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag of binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. Binnen twee weken na de datum van de beslissing wordt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis gesteld door het college.

2Indien een beschikking niet binnen vier weken kan worden gegeven, stelt het college de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

3 In afwachting van de beslissing als bedoeld in het eerste lid en voor zover noodzakelijk in het belang van de voortgang van het onderwijs, is het collegebevoegd om in overleg met het bevoegd gezag voorlopige voorzieningen te treffen.

Artikel 21 Inhoud beslissing

1 De aangevraagde voorziening wordt toegewezen, indien het college heeft vastgesteld dat het treffen van de voorziening, gelet op de voortgang van het onderwijs, geen uitstel kan lijden en geen van de in de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs opgenomen weigeringsgronden van toepassing is. Bij deze vaststelling past het collegede regels toe met betrekking tot:

a de beoordelingscriteria als bedoeld in bijlage I;

b de prognosecriteria als bedoeld in bijlage II;

c de oppervlakte en indeling van gebouwen als bedoeld in bijlage III.

2 De beslissing van het collegekan een gedeelte van de gewenste voorziening dan wel een andere dan de gevraagde voorziening omvatten.

3 Indien de aanvraag wordt toegewezen, vermeldt het college welk genormeerd bedrag ingevolge het bepaalde in bijlage IV, deel A voor de toegewezen voorziening beschikbaar wordt gesteld, dan wel wat het geraamde bedrag is indien het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

Artikel 22 Uitvoering beslissing

  • 1. Na bekendmaking van de beslissing als bedoeld in artikel 20, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze van uitvoering. Het bepaalde in de artikelen 15, 16 en 16a is daarbij overeenkomstig van toepassing.

  • 2. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag bepalen dat het overleg zoals genoemd in lid 1 niet plaatsvindt indien zij het overleg niet noodzakelijk achten in verband met de aard of de inhoud van de inhoud van de gevraagde voorziening.

HOOFDSTUK 4 BEKOSTIGING KOSTEN BOUWVOORBEREIDING

Artikel 23 Aanvraag

1 Het bevoegd gezag dat voornemens is een aanvraag in te dienen voor plaatsing op het programma van een voorziening als bedoeld in artikel 3, kan daaraan voorafgaand een aanvraag indienen bij het college voor bekostiging van de bouwvoorbereiding. Het betreft de voorbereiding voorafgaand aan het moment van aanbesteding van die voorziening.

2 De aanvraag wordt gedaan voor 1 februari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarin de bekostiging gewenst wordt.

3 De aanvraag gaat vergezeld van de volgende gegevens:

a de naam en het adres van de aanvrager;

b de dagtekening;

c de naam van de school ten behoeve waarvan bekostiging wordt gewenst;

d de reden, de gewenste omvang en de aanduiding van de gewenste locatie van de voorziening;

e het gewenste tijdstip van realisering van de voorziening;

f een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school die voldoet aan de in bijlage II omschreven vereisten;

g indien het nieuwbouw betreft ter vervanging van een bestaand gebouw: een rapportage waaruit de bouwkundige noodzaak van bekostiging blijkt;

h een begroting van de kosten als bedoeld in het eerste lid, indien bekostiging bouwvoorbereiding is aangemerkt als een voorziening bedoeld in artikel 4, derde lid, laatste volzin.

4 Bij het ontbreken van een of meer gegevens als bedoeld in het derde lid, deelt het college dit voor 15 februari van het jaar als bedoeld in het tweede lid schriftelijk mee aan de aanvrager en stelt hem in de gelegenheid om voor 15 maart van het jaar als bedoeld in het tweede lid de gegevens aan te vullen. Het gestelde in artikel 7, derde lid is daarbij van overeenkomstige toepassing.

5 Het college is bevoegd om het bepaalde in het tweede lid buiten toepassing te verklaren dan wel de werking ervan op te schorten tot een nader door hen te bepalen datum. In dit geval kan het college de termijnen uit het vierde lid evenredig opschorten.

Artikel 24 Toelichting en overleg aanvraag

1 Ten aanzien van het geven van een toelichting op de aanvraag of het overleg over de begroting is het gestelde in artikel 9 van overeenkomstige toepassing.

2 Voordat het college een besluit neemtover de aanvraag voor bekostiging van bouwvoorbereiding, treedt het college in overleg met de aanvrager.

Artikel 25 Beschikking op aanvraag

1 Het collegeneemt op het tijdstip als bedoeld in artikel 11, tweede lid een beslissing over de aanvraag.

2 De aanvraag wordt toegewezen indien en voor zover:

a er voldoende middelen voor bekostiging van bouwvoorbereiding beschikbaar zijn;

b de noodzaak van de gewenste voorziening voldoende vaststaat;

c er een reële mogelijkheid is dat de voorziening in het gewenste jaar van uitvoering voor bekostiging in aanmerking kan worden gebracht.

3 Indien de aanvraag wordt toegewezen, wordt in de beschikking vermeld tot welk bedrag de kosten van bouwvoorbereiding worden bekostigd.

4 Aan een toewijzing als bedoeld in het tweede lid kan de aanvrager geen rechten ontlenen ten aanzien van de plaatsing van de voorziening op enig toekomstig programma.

Artikel 26 Vervallen aanspraak bekostiging

1 De aanspraak op bekostiging van bouwvoorbereiding vervalt, indien niet binnen het jaar, volgend op het jaar van toekenning van de vergoeding daadwerkelijk is gestart met de bouwvoorbereiding.

2 Het college is bevoegd om het bepaalde in het eerste lid buiten toepassing te verklaren dan wel de werking ervan op te schorten tot een nader door hen te bepalen datum.

HOOFDSTUK 5 MEDEGEBRUIK

Paragraaf 5.1 Medegebruik ten behoeve van onderwijs of educatie

Artikel 27 Aanduiding omstandigheden

1 Het college kan overgaan tot vordering van een gedeelte van een gebouw of terrein, bestemd voor een school voor basisonderwijs, een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs en een school voor voortgezet onderwijs, dat tijdelijk of gedurende een gedeelte van de dag niet nodig zal zijn voor de aldaar gevestigde school of scholen, indien:

  • a.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een school berekend volgens het gestelde in bijlage III, delen A en B en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in artikel 6 of artikel 18 voor medegebruik of uitbreiding heeft ingediend;

  • b.

    het bevoegd gezag van een school een aanvraag voor een andere huisvestingsvoorziening heeft ingediend en door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien;

  • c.

    er sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze.

    • 2.

      Indien het college voornemens is om over te gaan tot vordering, als bedoeld in het eerste lid, voert zij daarover overleg met het bevoegd gezag waarvan de leegstand wordt gevorderd, alsmede met het bevoegd gezag waarvoor de voorziening is bestemd.

Artikel 28 Omschrijving leegstand

1 Er is sprake van leegstand in een lesgebouw:

a wanneer het betreft een gebouw van een school voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien uit de vergelijking van het aantal groepen zoals berekend op basis van bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van bijlage III, deel A blijkt dat er ten minste één leslokaal niet nodig is voor de daar gevestigde school of scholen;

b wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs (met uitzondering van een zelfstandige school voor praktijkonderwijs), indien uit de vergelijking van de ruimtebehoefte zoals berekend op basis van Bijlage III, deel B en de capaciteit van het gebouw zoals vastgesteld op basis van Bijlage III, deel A blijkt dat er een overschot is aan vierkante meters brutovloeroppervlakte tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat er binnen het overschot aan vierkante meters bruto vloeroppervlakte geen sprake is van onderbenutting van de onderwijsruimten. Voor een zelfstandige school voor praktijkonderwijs (niet zijnde een afdeling voor praktijkonderwijs) is hetgeen bepaald in lid a van dit artikel van toepassing.

2 Er is sprake van leegstand in een gymnastiekruimte:

a wanneer het betreft een gebouw dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs, indien de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college wordt vergoed minder is dan 40 klokuren.

b wanneer het betreft een gebouw van een school voor voortgezet onderwijs, indien uit de berekening op basis van bijlage III, deel B blijkt dat de benutting van het gebouw lager is dan 40 lesuren, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of het eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is.

c wanneer het een gebouw betreft dat gebruikt wordt door een of meer scholen voor basisonderwijs of voor (voortgezet) speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs, indien de som van de berekeningswijzen genoemd onder a en b een aantal klokuren lager dan 40 oplevert.

Artikel 29 Volgorde van vorderen

Indien er zich in meerdere gebouwen leegstand voordoet wordt in beginsel:

a als eerste de leegstand gevorderd in het gebouw dat in gebruik is bij een school van hetzelfde bevoegd gezag, tenzij uit oogpunt van doelmatigheid het vorderen van leegstand in een ander gebouw een betere oplossing biedt;

b vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw waarin een school van dezelfde richting is gehuisvest en

c vervolgens de leegstand gevorderd in het gebouw dat het dichtst gelegen is bij het hoofdgebouw van de school ten behoeve waarvan de vordering plaatsvindt.

Artikel 30 Vergoeding

De bevoegde gezagsorganen die het betreft stellen in onderling overleg, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, een vergoeding voor het medegebruik vast. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, geldt het bepaalde in bijlage IV, deel C.

Paragraaf 5.2 Medegebruik ten behoeve van culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden

Artikel 31 Aanduiding omstandigheden

Het college kan overgaan tot vordering indien:

a er sprake is van leegstand van een lesgebouw of een gymnastiekruimte zoals bepaald in artikel 28;

b er sprake is van onderbenutting van een sportveld van een school voor voortgezet onderwijs, blijkend uit het lesrooster van de school of scholen die dat sportveld voor het onderwijs gebruiken.

Artikel 32 Overleg en mededeling

1 Alvorens over te gaan tot vordering voert het college overleg met het bevoegd gezag.

2 In dat overleg komt in ieder geval aan de orde:

a voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt;

b of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school;

c welke maatregelen eventueel noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;

d wat naar de mening van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is;

e de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs een aanvang kan nemen.

3 Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling over de vordering aan het bevoegd gezag.

HOOFDSTUK 6 EINDE GEBRUIK GEBOUWEN EN TERREINEN

Artikel 33 Tijdstip beëindiging gebruik; staat van onderhoud

1 Nadat een gebouw of terrein niet meer door het bevoegd gezag nodig is voor de huisvesting van een school wordt het gebruik van het gebouw of terrein zo spoedig mogelijk beëindigd, doch, voor zover het betreft een voor permanent gebruik bestemde voorziening, uiterlijk op de datum genoemd in de door het college en het bevoegd gezag ondertekende gezamenlijke akte of de datum zoals vastgesteld door gedeputeerde staten bij de beslissing inzake een geschil over de totstandkoming van de gezamenlijke akte.

2 De beëindiging van het gebruik van een voorziening geschiedt, voor zover van toepassing, overeenkomstig de in bijlage III, deel A, gegeven voorschriften over de vaststelling van de hierbij in acht te nemen rangorde.

3 Indien er, naar het oordeel van het college, mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein bedoeld in het eerste lid, dat tot de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag behoort, wordt een staat van onderhoud opgemaakt.

4 De staat van onderhoud wordt opgemaakt in opdracht van het college na overleg met het bevoegd gezag.

5 Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. In dat overleg wordt, indien van toepassing, vastgesteld welk deel van het onderhoud alsnog door het bevoegd gezag wordt uitgevoerd of welk bedrag in plaats daarvan aan het college betaald wordt. Indien het overleg niet tot overeenstemming leidt, stellen partijen vast welke handelwijze gevolgd wordt.

6 Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege indien dit naar het oordeel van het college niet nodig is.

HOOFDSTUK 7 GEBRUIK GYMNASTIEKRUIMTE VOOR BASISONDERWIJS

Artikel 34 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik

  • 1. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs verstrekt jaarlijks voor 1 juni voorafgaande aan het volgende schooljaar een opgave van de voor dat schooljaar voor de school gewenste onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte. Deze opgave bevat de volgende gegevens:

    • a.

      de gewenste omvang van het onderwijsgebruik uitgedrukt in een aantal klokuren;

    • b.

      de aanduiding van de gymnastiekruimte of –ruimten waarin het gebruik wordt gewenst;

    • c.

      de tijden waarop het onderwijsgebruik gedurende een schoolweek wordt gewenst.

  • 2. De jaarlijkse opgave van het gewenste onderwijsgebruik van eengymnastiekruimte als bedoeld in het eerste lid wordt beschouwd als eenaanvraag in de zin van artikel 19, met dien verstande dat op de afhandeling vaneen dergelijke aanvraag het bepaalde in dit artikel van toepassing is;

  • 3. Het college stelt jaarlijks voor 1 juli voorafgaande aan het daaropvolgende schooljaar op basis van de ingediende opgaven een voorstel tot inroostering vast van het onderwijsgebruik door scholen voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs van de op het grondgebied van de gemeente gelegen gymnastiekruimten.Hiertoe wordt het gewenste onderwijsgebruik afgezet tegen de beschikbare capaciteit van de gymnastiekruimten, waarbij wordt uitgegaan van een capaciteit van 26 klokuren per week per gymnastiekruimte.Het college is bevoegd om op verzoek van het bevoegd gezag uit te gaan van een lager aantal klokuren per week, ingeval en voor zover daartoe in enig geval op grond van roostertechnische overwegingen aanleiding bestaat.

  • 4. Het college neemt bij de vaststelling van het voorstel tot inroostering het volgende in acht:

    • a.

      de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een gymnastiekruimte, zoals opgenomen in bijlage I, deel B;

    • b.

      het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van een gymnastiekruimte wordt voor de betreffende school het eerste ingeroosterd voor die gymnastiekruimte;

    • c.

      het gymnastiekonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één gymnastiekruimte.

  • 5. Het voorstel tot inroostering vermeldt per school voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs de volgende gegevens:

    • a.

      Het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd in een gymnastiekruimte;

    • b.

      De aanduiding van de gymnastiekruimte waarin en de tijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt;

    • c.

      Een nadere onderverdeling van het aantal klokuren per gymnastiekruimte wanneer het gebruik in meer dan één gymnastiekruimte plaatsvindt;

    • d.

      Voor zover het gewenste aantal klokuren hoger is dan het aantal klokuren dat ingevolge de beleidsregel bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt,wordt vermeld hoeveel klokuren voor rekening komen van het bevoegd gezag van de school. Het college neemt het aantal klokuren zoals bedoeld in sub d slechts op in het voorstel tot inroostering voor zover daarvoor nog capaciteit beschikbaar is, nadat rekening is gehouden met het totale klokuurgebruik dat voor bekostiging door de gemeente in aanmerking komt.

  • 6. Het voorstel tot inroostering wordt door het college binnen twee weken na vaststelling toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen.

HOOFDSTUK 8 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 36 Ontheffingsbepaling

Het College kan in bijzondere gevallen van één of meer bepalingen uit deze verordening afwijken of deze buiten beschouwing laten.

Artikel 37 Indexering

Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV, deel A opgenomen prijsindexen en systematiek van prijsbijstelling.

Artikel 38 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 augustus 2007, na de datum van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2007. Gelijktijdig met de inwerkingtreding wordt de laatstelijk bij besluit van 15 december 2003, gewijzigde ”Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2003” ingetrokken.

Artikel 39 Citeertitel

De verordening kan worden aangehaald als: "Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2007".

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van 2 juli 2007.
De raad voornoemd,
de griffier, de voorzitter,
G.F.H. van Ham. I. de Jong-van den Heuvel.

BIJLAGE I CRITERIA VOOR BEOORDELING VAN AANGEVRAAGDE

VOORZIENINGEN

Per onderwijssector en per voorziening worden hieronder de nadere voorwaarden opgesomd waaronder – behoudens de financiële toets – de voorziening voor bekostiging in aanmerking komt.

De criteria voor beoordeling van aangevraagde voorzieningen vallen uiteen in twee delen:

– deel A: lesgebouwen;

– deel B: voorzieningen voor lichamelijke oefening.

Waar in deze bijlage het afwezig zijn van de mogelijkheid om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren als beoordelingscriterium geldt, wordt hieraan voldaan in geval elders geen leegstand voorhanden is en overigens in situaties, waarin naar het oordeel van het college gerechtvaardigde termen aanwezig zijn om op een gemotiveerd verzoek van het bij medegebruik betrokken bevoegd gezag af te zien van medegebruik.

Dergelijke termen worden in elk geval aanwezig geacht:

1.ingeval medegebruik niet mogelijk is binnen de in navolgende tabel voor de onderscheiden onderwijsruimten gegeven afstand (hemelsbreed):

BaO

SpeO

VO

Leslokaal

Speellokaal

Gymlokaal

-> 20 klokuren

-> 15 klokuren

-> 5 klokuren

-> 10 klokuren

-> 10 groepen vso

-> 6 groepen so

-> 3 groepen so

2000 m

300 m

-

1000 m

3500 m

7500 m

-

-

-

-

2000 m

300 m

-

-

-

-

1000 m

2000 m

3500 m

7500 m

2000 m

-

2000 m

-

-

-

-

-

-

-

2.ingeval medegebruik ertoe leidt dat de leerlingen van de school worden verspreid over meer dan drie locaties.

DEEL A Lesgebouwen

1 School voor basisonderwijs

De voorzieningen genoemd onder 1.2, 1.3.1, 1.3.2, 1.3.3. en 1.10 d worden in beginsel niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard.

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede, voor zover het betreft een tijdelijke voorziening, van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname als bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, zodat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten ten opzichte van de levensduurverlenging);

b1 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn (of zullen zijn) en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 het feit dat de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren.

Daarnaast kan sprake zijn van vervangende bouw als:

a vervanging per saldo geen meerkosten met zich meebrengt, zulks ter beoordeling van het college;

b vervanging van een gebouw noodzakelijk is als gevolg van een herschikkingoperatie;

c vervanging in verband met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening noodzakelijk is;

d de vervanging is bestemd voor een zelfstandige school, die nog niet beschikt over een voor blijvend gebruik bestemde voorziening en waarvan aan de hand van een prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, wordt aangetoond, dat deze voorziening gedurende ten minste vijftien jaren nodig zal zijn en dat de school op lange termijn over voldoende levensvatbaarheid beschikt.

Indien het voor de realisering van de vervangende bouw noodzakelijk is dat het oude gebouw moet worden gesloopt, vindt toekenning van sloopkosten plaats.

1.3 Uitbreiding

1.3.1 Uitbreiding met een of meer leslokalen

De noodzaak voor uitbreiding met een of meer leslokalen blijkt uit:

a het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw of de gebouwen als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is;

b1 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b2 het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde uitbreiding deze groep(en) leerlingen kan (kunnen) worden verwacht of

b3 het feit dat de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont, dat er een of meer groepen leerlingen aanwezig zijn die niet voor maximaal vier jaren binnen het gebouw of gebouwen kunnen worden gehuisvest en

c het afwezig zijn van een beschikbaar (komend) en geschikt of geschikt te maken gebouw alsmede van mogelijkheden om door medegebruik een passende extra huisvesting voor de school te realiseren, terwijl

d evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat door gebruikmaking van een bestaand verschil in oppervlakte tussen de feitelijk aanwezige bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte, zoals is vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, geheel of gedeeltelijk inpandig een of meer benodigde leslokalen te maken.

1.3.2 Uitbreiding basisschool met een tweede speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een tweede speellokaal blijkt uit:

a het feit dat de basisschool ten minste vijf groepen jongste leerlingen (van vier en vijf jaar oud) van ten minste 20 leerlingen telt en dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en voor ten minste vijftien jaren voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht terwijl

b voor het spelen van (een deel van) de vier- en vijfjarigen geen gebruik kan worden gemaakt van een gymnastiekruimte of van een speellokaal van een andere basisschool of school voor speciaal onderwijs.

1.3.3. Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs met een speellokaal

De noodzaak voor uitbreiding met een speellokaal blijkt uit:

a het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten;

b het feit dat de school volgens de prognose die voldoet aan de vereisten uit bijlage II aantoont dat de school ten minste vijftien jaren zal blijven bestaan en

c het feit dat in het gebouw geen speellokaal aanwezig is, terwijl

d medegebruik van een speellokaal of gymnastiekruimte niet mogelijk is en

e evenmin tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, de mogelijkheid bestaat om door gebruikmaking van een bestaand verschil tussen de feitelijk aanwezige brutovloeroppervlakte, zoals vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, inpandig een speellokaal te maken.

1.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging of uitbreiding in aanmerking komt, terwijl

b1 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor blijvend gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht of

b2 de te huisvesten groepen leerlingen aanwezig zijn of zullen zijn en dat voor een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze groepen leerlingen kunnen worden verwacht en

c er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren;

d er geen ander, beter geschikt of beter geschikt te maken gebouw aanwezig is of op korte termijn beschikbaar komt en

e de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw of uitbreiding.

1.5 Verplaatsing bestaande noodlokalen

De noodzaak van verplaatsing van noodlokalen blijkt uit het feit dat:

a er op basis van een prognose die voldoet aan de eisen uit bijlage II een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor ten minste vier jaren is, waarin beschikbare lege of leegkomende noodlokalen kunnen voorzien, terwijl

b er geen mogelijkheden zijn om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren en

c de kosten van verplaatsing redelijk zijn ten opzichte van de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal groepen en dezelfde tijdsduur, zulks ter beoordeling van het college.

1.6 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor nieuwbouw, uitbreiding, ingebruikneming of verplaatsing van noodlokalen toestemming wordt gegeven en verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein noodzakelijk is om deze toestemming te effectueren, zodanig dat de oppervlakte van het terrein voldoet aan de eisen gesteld in bijlage III, deel D.

1.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, danwel de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra onderwijsleerpakket, indien het aantal groepen gewogen leerlingen van de school na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal onderwijs onderwijsleerpakket blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.8 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak voor eerste aanschaf van meubilair blijkt uit het feit dat de school, op grond van de laatste teldatum voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, danwel de meest recente teldatum, uitgebreid wordt met ten minste één groep leerlingen, en voor zo’n uitbreiding in de periode vanaf 1 augustus 1985 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.

Bij fusie van scholen kan er alleen sprake zijn van extra meubilair, indien het aantal groepen ongewogen leerlingen na fusie groter is dan dat van de aan de fusie deelnemende scholen. De noodzaak voor een toeslag tweede speellokaal meubilair blijkt uit het feit dat een basisschool uitgebreid wordt met een tweede speellokaal.

1.9 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat er ten minste één groep leerlingen extra boven de capaciteit van het gebouw als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, aanwezig is.

1.10 Aanpassing

De voorziening aanpassing bestaat uit:

a wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor een school voor basisonderwijs, gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

b een integratieverbouwing om een ander gebouw te kunnen afstoten of om, afgezien van een speellokaal, een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs geschikt te maken voor kinderen jonger dan zes jaar;

c creëren (extra) leslokaal binnen het gebouw;

d creëren speellokaal binnen het gebouw;

e voorzieningen in verband met eisen voortkomend uit de wet en regelgeving;

f vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties;

g het aanbrengen van een traplift bij meerlaagse schoolgebouwen;

h het waar mogelijk in samenhang met de voorziening onderhoud geheel of gedeeltelijk moderniseren van een schoolgebouw.

Ad a

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de huisvestingseisen voor een school voor basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad b

De noodzaak voor een integratieverbouwing teneinde een schoolgebouw te kunnen afstoten blijkt uit het feit dat door terugloop van het aantal groepen leerlingen het gebruik van een gebouw kan of moet worden beëindigd omdat binnen een of meer andere gebouwen in gebruik bij de school voldoende ruimte aanwezig is, terwijl deze niet zijn ingericht voor het onderwijs aan vier en vijfjarigen of zes- tot twaalfjarigen.

De noodzaak voor een integratieverbouwing in een gebouw van een speciale school voor basisonderwijs blijkt uit het feit dat 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten tot de school, terwijl het gebouw niet geschikt is voor het onderwijs aan leerlingen jonger dan zes jaar.

Ad c

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat er meer groepen leerlingen aanwezig zijn dan waar het gebouw, als vastgesteld op grond van bijlage III, deel A, ruimte voor biedt, terwijl er tevens sprake is van een bruikbaar verschil tussen de feitelijke bruto oppervlakte en de genormeerde bruto oppervlakte dat het mogelijk maakt inpandig een of meer noodzakelijke extra leslokalen te creëren. Bovendien dienen er geen mogelijkheden tot medegebruik aanwezig te zijn.

Indien het inpandig creëren van een leslokaal meer kost dan uitbreiding, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad d

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de school niet beschikt over een speellokaal en er geen ruimte groter dan 56 m2 aanwezig is en er bovendien geen medegebruik van een speellokaal van een school mogelijk is. Voor een speciale school voor basisonderwijs is de noodzaak ook afhankelijk van het feit dat tot de school minimaal 12 kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten.

Indien het inpandig creëren van een speellokaal meer kost dan uitbreiding, zulks ter beoordeling van het college, op grond van bijlage IV, deel A, wordt beslist alsof uitbreiding de gevraagde voorziening is.

Ad e

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl dat verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad f

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Ad g

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit de aanwezigheid van een gehandicapte leerling of leraar waarvoor vanwege de handicap van betrokkene de betreffende voorziening noodzakelijk is en het tevens niet mogelijk is om zodanige organisatorische maatregelen te treffen dat betrokkene het volledige onderwijsproces op de begane grond kan volgen, respectievelijk kan geven.

Ad h

Met deze voorziening wordt beoogd om schoolgebouwen met een permanente bouwaard ca. elke 40 jaar aan te passen aan veranderde onderwijskundige eisen.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.11 Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a.

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht onderhoud primair onderwijs.

  • b.

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

  • c.

    algehele vervanging van raditoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde gebouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, het gebouw nog ten minste vier jaren voor de school nodig is.

Noodzakelijk onderhoud aan een noodlokaal komt voor bekostiging in aanmerking indien:

a het noodlokaal op basis van een prognose, die voldoet aan de in bijlage II gestelde vereisten, nog ten minste vier jaren nodig is; en

b voor de aanwezige groepen leerlingen geen gebruik kan worden gemaakt van medegebruik binnen een straal van 2.000 meter hemelsbreed.

1.12 Herstel van constructiefouten

De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.13 Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

DEEL B Voorzieningen voor lichamelijke oefening

1 School voor basisonderwijs

1.1 Nieuwbouw

De noodzaak van nieuwbouw blijkt uit:

a het feit dat de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt en

b het afwezig zijn van de mogelijkheid om door medegebruik een passende huisvesting voor het bewegingsonderwijs van de school te realiseren en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.2 Vervangende bouw

De noodzaak van vervangende bouw blijkt uit:

a het in zo’n slechte/matige conditie zijn van voldoende en voldoende zwaarwegende gebouwelementen volgens de bouwkundige opname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid onder c, dat onderhoud en/of aanpassingen geen redelijk resultaat opleveren (in kosten en ten opzichte van de levensduurverlenging) en

b het afwezig zijn van de mogelijkheid om door medegebruik een passende huisvesting voor het bewegingsonderwijs van de school te realiseren en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.3 Uitbreiding

De noodzaak van uitbreiding van de oefenruimte blijkt uit:

a het feit dat de oppervlakte van de zaal (oefenvloer) kleiner is dan 140 m2 en het effectief gebruik van de gymnastiekruimte daardoor belemmerd wordt en

b het afwezig zijn van de mogelijkheid om door medegebruik een passende huisvesting voor het bewegingsonderwijs van de school te realiseren en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren de groepen leerlingen waarvoor het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is aanwezig (zullen) zijn.

1.4 Ingebruikneming van een gymnastiekruimte

De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:

a1 het feit dat de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of

a2 het feit dat het huidige gebouw voor vervanging, conform het gestelde bij 1.2 onder a, in aanmerking komt en

b het afwezig zijn van de mogelijkheid om door medegebruik een passende huisvesting voor het bewegingsonderwijs van de school te realiseren en

c het feit dat de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren aanwezig (zullen) zijn en

d de kosten van ingebruikneming inclusief aanpassingen in redelijke verhouding, zulks ter beoordeling van het college, staan ten opzichte van de kosten van vervangende bouw.

1.5 Terrein

De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.

1.6 Eerste inrichting onderwijsleerpakket

De noodzaak van eerste inrichting onderwijsleerpakket blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting onderwijsleerpakket voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

1.7 Eerste inrichting meubilair

De noodzaak van eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat nieuwbouw van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder eerste inrichting meubilair voor bewegingsonderwijs is verstrekt.

De noodzaak van aanvullende eerste inrichting meubilair blijkt uit:

a het feit dat uitbreiding of ingebruikneming van een gymnastiekruimte voor de desbetreffende school is of wordt goedgekeurd en

b het feit dat voor de desbetreffende groepen leerlingen nog niet eerder (een deel van) het noodzakelijke meubilair is verstrekt.

1.8 Medegebruik

De noodzaak van medegebruik blijkt uit het feit dat het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren gymnastiek noodzakelijk is en waarvoor binnen de momenteel in gebruik zijnde gymnastiekruimte(n) geen plaats is.

1.9 Aanpassing

De aanpassingen bestaan uit:

1 het maken van voldoende wasgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

2 het maken van voldoende kleedgelegenheid waar deze bij de gymnastiekruimte ontbreekt en dit belemmerend werkt op het effectief gebruik, dan wel de mogelijkheden tot medegebruik, van de gymnastiekruimte;

3 wijzigingen bij ingebruikneming van een gebouw indien het gebouw anders niet geschikt is voor het primair onderwijs gelet op de eisen gesteld in bijlage III, delen A en D;

4 voorzieningen voor eisen voortkomend uit wet- en regelgeving;

5 vervangen van oliegestookte verwarmingsinstallaties.

Ad 1

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee wasgelegenheden zijn.

Ad 2

De noodzaak blijkt uit het feit dat er geen twee kleedruimten zijn.

Ad 3

De noodzaak blijkt uit het feit dat ingebruikneming van het desbetreffende gebouw op basis van de beoordelingscriteria, zoals genoemd onder 1.4, noodzakelijk is, doch het gebouw niet voldoet aan de inrichtingseisen voor gymnastiekruimten voor het basisonderwijs, terwijl deze wel tegen redelijke kosten, zulks ter beoordeling van het college, te verwezenlijken zijn.

Ad 4

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het niet overeenkomen van het gebouw met de geldende wet en regelgeving, terwijl onontkoombaar is dat dit verschil op korte termijn moet worden opgeheven.

Ad 5

De noodzaak voor deze activiteit blijkt uit het feit dat de oliegestookte verwarmingsinstallatie in een zo slechte conditie verkeert dat vervanging noodzakelijk is.

Bovenstaande aanpassingen kunnen plaatsvinden indien zij noodzakelijk zijn en indien de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren voldoende leerlingen om de school in stand te kunnen houden, kunnen worden verwacht. Indien de betreffende aanpassing absoluut noodzakelijk is voor de voortgang van het onderwijs, terwijl volgens de prognose onvoldoende leerlingen worden verwacht, wordt de aanpassing slechts goedgekeurd, als er geen andere, goedkopere, voorziening mogelijk is.

1.10Onderhoud

De voorziening onderhoud bestaat uit:

  • a.

    onderhoud aan de buitenzijde van het gebouw voorzover omschreven in het overzicht ‘onderhoud primair onderwijs’.

  • b.

    (algehele) vervanging van binnenkozijnen en binnendeuren (inclusief hang- en sluitwerk);

  • c.

    algehele vervanging van radiatoren, convectors en leidingen voor centrale verwarming.

De noodzaak van onderhoud blijkt uit het feit dat het gevraagde bouwelement of een gedeelte daarvan ten minste in een matige conditie verkeert volgens de bouwopname zoals bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder c, terwijl regulier onderhoud door het bevoegd gezag niet langer volstaat.

Gehuurde gebouwen komen niet in aanmerking voor onderhoud.

Noodzakelijk onderhoud aan permanente gebouwen komt voor bekostiging in aanmerking indien op basis van een prognose, die voldoet aan de vereisten, gesteld in Bijlage II, het gebouw nog tenminste vier jaren voor de school nodig is.

1.11 Herstel constructiefouten

De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.

1.12 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden

De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.

I 1 Overzicht ‘Onderhoud PO’

Activiteiten die behoren tot het onderhoud:

  • ·

    Vervangen binnenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

  • ·

    Vervangen buitenkozijnen inclusief hang en sluitwerk (renovatie activiteit).

  • ·

    Vervangen radiatoren, convectoren, leidingen (renovatie activiteit).

  • ·

    Vervangen dakpannen inclusief houtwerk, dakrand en goten.

  • ·

    Vervangen boeiboorden.

BIJLAGE II CRITERIA VOOR OPSTELLING EN TOETSING VAN LEERLINGPROGNOSES

In bijlage I is voor de voorzieningen aanpassing en onderhoud aangegeven van welke prognosetermijn moet worden uitgegaan. Leidraad hierbij is geweest dat voor (meer) ingrijpende voorzieningen een lange termijnprognose vereist is, terwijl voor voorzieningen met minder financieel gevolg die noodzakelijk zijn om het gebouw te kunnen blijven gebruiken, volstaan kan worden met een kortetermijnprognose.

De prognose geeft per jaar inzicht in het aantal te verwachten leerlingen van de school of nevenvestiging door in elk geval rekening te houden met:

a het voedingsgebied of de voedingsgebieden;

b de aanwezige bevolking, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen;

c de woningvoorraad en wijzigingen daarin inclusief een eventuele uitbreiding van het voedingsgebied;

d de veranderingen in de onderscheiden leeftijdsgroepen van de bevolking als gevolg van migratie, sterfte en geboorte;

e de veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad;

f de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de school en

g het onderwijs dat wordt gegeven.

De prognose is niet meer dan twee jaar oud.

De prognose omvat in elk geval de bovenstaande gegevens a t/m g voor een periode van 6 jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Het voedingsgebied van de school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is (of bij nieuwbouwwijken: zal zijn). In het basisonderwijs (basisschool) wordt bij de prognose in ieder geval een beschrijving geleverd van het voedingsgebied op wijkniveau. Voor een speciale school voor basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het voortgezet onderwijs kan, indien het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. Bij aanlevering van een prognose dienen de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode op papier te zijn afgedrukt. Bij deze levering worden in elk geval de gebruikte programmatuur en de aannames/assumpties met betrekking tot het gestelde onder d tot en met g, waarop de prognose is gebaseerd, aangegeven en onderbouwd.

Het college is bevoegd onderscheiden naar onderwijssoort nadere regels te stellen betreffende de criteria waaraan een prognose moet voldoen. Voorafgaand aan de vaststelling door het college vormen de nadere regels onderwerp van overleg aangaande het lokaal onderwijsbeleid als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b van de “Verordening overleg lokaal onderwijsbeleid.”

BIJLAGE III CRITERIA VOOR OPPERVLAKTE EN INDELING

De criteria voor oppervlakte en indeling vallen uiteen in vier delen:

– deel A: de bepaling van de capaciteit;

– deel B: wijze van bepalen van de ruimtebehoefte;

– deel C: de bepaling van de omvang van de toekenning;

– deel D: minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen.

DEEL A De bepaling van de capaciteit

1 School voor basisonderwijs

De capaciteit van de gebouwen voor het basisonderwijs wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden.

1.1 Gebouwen van hoofd en nevenvestigingen (inclusief de T&B-dislocaties met een permanente of tijdelijke bouwaard

De bruto vloeroppervlakte (verder aan te duiden als BVO) van een gebouw is de BVO zoals is bepaald aan de hand van het gestelde in III-1, de "Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs".

Basisschool

De capaciteit van een gebouw voor een basisschool wordt vastgelegd in het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Het aantal groepen is gelijk aan het aantal lokalen in het desbetreffende gebouw. Het aantal lokalen in een gebouw betreft het aantal lesruimten, inclusief het handvaardigheidlokaal, groter dan of gelijk aan 42 m2. De speellokalen worden niet meegeteld.

Indien een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen (rijks)vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.

Om te kunnen bepalen of een gebouw is overgedimensioneerd dient een relatie te worden gelegd tussen de capaciteitsbepaling van een gebouw op basis van het aantal groepen en normatieve capaciteitsvaststelling.

Het aantal groepen waarvoor een gebouw normatief geschikt is, wordt, op basis van de BVO, vastgesteld met behulp van de hierna volgende tabellen 1, 2 en 3 voor respectievelijk huisvesting met een permanente bouwaard en huisvesting met een tijdelijke bouwaard.

Tabel 1 Gebouwen met een permanente bouwaard

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin meer dan 30 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale BVO (inclusief m² BVO voor onderwijskundige

Vernieuwingen)

2

350

3

465

4

580

5

785

6

900

7

1.015

8

1.130

9

1.245

10

1.360

11

1.475

12

1.590

13

1.705

En vervolgens te verhogen met 115 m² ten behoeve van

één groep leerlingen

Indien het gebouw beschikt over een tweede speellokaal,

wordt de minimale BVO opgehoogd met 90 m²

Permanente gebouwen voor een basisschool waarin minder dan 31 leerlingen worden gehuisvest

Aantal groepen leerlingen

Minimale BVO (inclusief m² BVO voor onderwijskundige

vernieuwingen)

2

330

Tabel 2 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, zelfstandige huisvesting

Aantal groepen leerlingen

Minimale BVO

2

305

3

410

4

515

5

710

6

815

7

920

8

1.025

En vervolgens telkens te verhogen met 105 m² ten behoeve van één groep leerlingen

Tabel 3 Gebouwen met een tijdelijke bouwaard, aanvullende huisvesting

Aantal groepen leerlingen

Minimale BVO

1

100

2

180

3

260

4

340

5

420

En vervolgens telkens te verhogen met 80 m² ten behoeve van één groep leerlingen

Indien het werkelijke aantal lokalen in een gebouw afwijkt van het aantal groepen zoals vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, is het aantal lokalen de capaciteit van het gebouw. In het geval dat het aantal lokalen kleiner is dan het aantal groepen zoals is vastgesteld op basis van de tabellen 1, 2 of 3, wordt de zogenaamde verschiloppervlakte bepaald tussen de werkelijke BVO en de normatieve BVO behorend bij het aantal groepen waarvoor het gebouw geschikt is. Deze verschiloppervlakte is het aantal m2 waarmee de BVO van het gebouw is ‘overgedimensioneerd’. De registratie vindt plaats vanwege het mogelijk verwerken van deze ‘overdimensionering’ van de BVO op het moment dat het gebouw ten behoeve van de vergroting van de capaciteit moet worden uitgebreid.

1.2Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard

1.2Basisschool

1.2Voor het bepalen van de capaciteit van dislocaties voor basisscholen geldt het gestelde onder 1.1 met uitzondering van de verwijzing naar de tabellen 1, 2 en 3. Voor de bepaling van het aantal te huisvesten groepen leerlingen wordt uitgegaan van 105 m2 BVO per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een permanente bouwaard en van 80 m2 per groep leerlingen indien sprake is van een gebouw met een tijdelijke bouwaard.

1.21.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties

1.2De vaststelling van de rangorde geschiedt om te kunnen bepalen van welk gebouw als eerste het gebruik beëindigd wordt als er sprake is van een daling van het aantal leerlingen. Dit is het gebouw met het hoogste rangordenummer.

1.2Indien een voorziening in de huisvesting bestaat uit een hoofdgebouw (van een school, een hoofdvestiging of een nevenvestiging) en een of meer dislocaties, wordt de rangorde tussen deze gebouwen vastgesteld. Dit is de rangorde zoals deze is vastgelegd in de gegevensadministratie van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Indien de rangorde opnieuw moet worden vastgesteld, doordat nieuwe gebouwen moeten worden toegevoegd, wordt de rangorde als volgt vastgesteld. Het hoofdgebouw is het gebouw dat qua oppervlakte, indeling en bouwkundige staat het meest geschikt is om als het enige gebouw voor de school te dienen. Dit is in de regel het grootste gebouw. Het hoofdgebouw krijgt nummer 1, vervolgens vindt doornummering plaats voor de dislocaties met een permanente bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit en vervolgens de dislocaties met een tijdelijke bouwaard te beginnen met de dislocatie met de grootste capaciteit.

1.2Bij een fusie van twee of meer scholen wordt het gebouw van de overblijvende school het hoofdgebouw. Indien de overige gebouwen van de bij de fusie betrokken scholen noodzakelijk zijn voor de huisvesting van de gefuseerde scholen, gelet op de capaciteit van het hoofdgebouw, dan krijgen zij als dislocatie een plaats in de rangorde zoals hiervoor omschreven.

1.2De vaststelling van de rangorde vindt plaats conform het vorenstaande tenzij na overleg tussen het bevoegd gezag van de school en het college, het college anders beslist.

1.21.4 Terrein

1.2Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen, waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het kadaster. Indien de kadastrale perceelsgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.

1.5Inventaris

1.2Met de inventarisgegevens worden de gegevens bedoeld, waarmee het aantal groepen van de desbetreffende school wordt vastgesteld, waarvoor het onderwijsleerpakket en meubilair aanwezig is. De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

1.2a. onderwijsleerpakket

1.2Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • -

    Het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor onderwijsleerpakket noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen onderwijsleerpakket is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • -

    Het bovenstaand aantal groepen onderwijsleerpakket dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel onderwijsleerpakket

OUD

NIEUW

2

2

3

3

4

4

5

5

6

6

7

7

8

8

9

10

10

11

11

12

12

13

13

14

14

15

15

16

16

17

17

19

18

20

19

20

20

21

21

23

22

24

23

25

24

26

25

28

26

28

27

30

28

30

29

32

30

33

1.2b. meubilair

1.2Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, wordt bepaald aan de hand van de volgende twee stappen:

  • -

    Het aantal groepen waarvoor meubilair aanwezig is, is gelijk aan het aantal groepen waarvoor meubilair noodzakelijk is bij aanvang van het schooljaar 2001/2002. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor meer groepen meubilair is verstrekt, toont het college dit aan door middel van de door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen afgegeven beschikkingen, dan wel door middel van de correspondentie tussen het college en het desbetreffende schoolbestuur. Van het laatste is sprake indien het college, zonder tussenkomst van het ministerie, zelf heeft voorzien in de eerste aanschaf van meubilair. Indien in het verleden, na inwerkingtreding van de WBO, voor minder groepen meubilair is verstrekt, toont het bevoegd gezag van de school dit aan.

  • -

    Het bovenstaand aantal groepen meubilair dient te worden geconverteerd met behulp van onderstaande omrekentabel:

Omrekentabel meubilair

OUD

NIEUW

2

2

3

3

4

4

5

5

6

7

7

8

8

9

9

11

10

12

11

13

12

14

13

15

14

17

15

18

16

19

17

20

18

22

19

23

20

24

21

25

22

26

23

27

24

29

25

30

26

31

27

32

28

33

29

34

30

36

1.2De aanwezigheid van het onderwijsleerpakket en de aanwezigheid van het meubilair worden afzonderlijk vastgelegd.

1.21.6 Gymnastiekruimten

1.21.6.1 Gymnastiekruimte

1.2De capaciteit van een gymnastiekruimte voor het basisonderwijs bedraagt 40 klokuren.

1.21.6.2 Terrein

1.2De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande gymnastiekruimten gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.

1.21.6.3 Inventaris

1.2De inventaris aanwezig op 1 januari 1997 wordt geacht voldoende te zijn.

1.2DEEL B Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte

1.21 School voor basisonderwijs

1.1Lesgebouwen

1.2Basisschool

1.2Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor de huisvestingsbehoefte. Het bepalen van de huisvestingsbehoefte als gevolg van een aanvraag voor opneming op het programma, is afhankelijk van de vraag of een voor blijvend gebruik bestemde voorziening dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt toegekend. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder a. Ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool wordt voor de bepaling van de ruimtebehoefte van de school uitgegaan van de formule onder b.

1.2De formatie die aan de basisscholen is opgebouwd uit de bestanddelen formatie onderbouw (A), formatie bovenbouw (B), kleine scholentoeslag (C) en schoolgewicht (D).

1.2a Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor blijvend gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

1.2 G = (A + B + C) / 179

1.2Waarbij:

1.2G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

1.2Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

1.2A = het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

1.2Het verkregen getal A wordt niet afgerond.

1.2B = het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

1.2Het verkregen getal B wordt niet afgerond.

1.2C = 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

1.2Het verkregen getal C wordt niet afgerond.

1.2b Formule ten behoeve van de bepaling van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening voor een basisschool:

1.2G = (A + B + C + D) / 179 + E + 0,5 F

1.2Waarbij:

1.2G = de ruimtebehoefte van de school uitgedrukt in een aantal groepen.

1.2Het verkregen getal G wordt rekenkundig afgerond op een geheel aantal groepen.

1.2A = a het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

1.2b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 4 tot en met 7 jaar dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 9.

1.2Het verkregen getal wordt niet afgerond.

1.2B = a het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

1.2b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) het aantal leerlingen van 8 jaar en ouder dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 6,17.

1.2Het verkregen getal wordt niet afgerond.

1.2C = a 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06).

1.2b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) 280 minus (het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, vermenigvuldigd met 2,06). Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor C op 0 bepaald.

1.2Het verkregen getal wordt niet afgerond.

1.2D = a som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35 % van het totaal aantal leerlingen dat op de meest recente teldatum 1 oktober op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

1.2b (indien de formatie opnieuw wordt berekend bij een toename van het aantal leerlingen zoals bedoeld in het Besluit bekostiging WPO) som van de gewichten op basis van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven, verminderd met 8,35 % van het totaal aantal leerlingen dat op de datum van de meest recente telling op de school is ingeschreven. Indien het schoolgewicht D hoger is dan 80% van het aantal op de meest recente teldatum 1 oktober ingeschreven leerlingen van de school, wordt het schoolgewicht D vastgesteld op 80% van het aantal op de meest recente telling op de school ingeschreven leerlingen. Het verkregen getal wordt rekenkundig afgerond op een geheel getal. Dit gehele getal wordt vervolgens vermenigvuldigd met 3,2.

1.2Indien de uitkomst van deze berekening negatief is, wordt de factor D Op 0 bepaald. Het verkregen getal wordt niet afgerond.

1.2E = aanvullende formatie op grond van bijzondere omstandigheden, toegekend op basis van artikel 120, vijfde lid van de Wet op het primair onderwijs.

1.2F = het aantal formatieplaatsen onderwijsachterstandenbestrijding dat door de gemeente wordt bekostigd vanuit de specifieke uitkering.

1.2Speciale school voor basisonderwijs

1.2Voor een speciale school voor basisonderwijs is het aantal groepen bepalend voor de omvang van de permanente en voor de omvang van de tijdelijke voorziening. Het aantal groepen wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de 'n-factor'. De ‘n-factor’ voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

1.2Gymnastiekruimten

1.2Basisschool

1.2Voor een basisschool is het aantal groepen bepalend voor het aantal klokuren gymnastiek. Per groep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek. Het aantal groepen is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Ten behoeve van de bepaling van het aantal formatieplaatsen wordt uitgegaan van de formule

1.2G = (A + B + C + D) / 179

1.2De componenten G, A, B, C en D zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

1.2Voor het bepalen van het aantal groepen 6-12 jarigen wordt aangesloten bij het normatieve overzicht ‘splitsing aantal groepen leerlingen’ zoals weergegeven in tabel 5.

1.2Tabel 5 ‘Splitsingstabel aantal groepen leerlingen (G)’

1.2Deze tabel geeft inzicht in de genormeerde splitsing van het aantal groepen leerlingen (G) in groepen 4- en 5-jarigen en groepen 6- tot en met 12-jarigen ten behoeve van het onderwijs in de lichamelijke oefening.

Aantal groepen per school (G)

Aantal groepen 4-5 jarigen

Aantal groepen 6-12 jarigen

2

1

1

3

1

2

4

2

2

5

2

3

6

2

4

7

3

4

8

3

5

9

3

6

10

3

7

11

4

7

12

4

8

13

4

9

14

5

9

15

5

10

16

5

11

17

6

11

18

6

12

19

6

13

20

6

14

21

7

14

22

7

15

23

7

16

24

8

16

25

8

17

26

8

18

27

9

18

28

9

19

29

9

20

30

9

21

31

10

21

32

10

22

33

10

23

34

11

23

35

11

24

36

11

25

37

11

26

38

12

26

39

12

27

40

12

28

41

13

28

42

13

29

43

13

30

44

14

30

45

14

31

46

14

32

47

14

33

48

15

33

49

15

34

50

15

35

1.2Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal groepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.

1.3Bepaling aantal groepen ten behoeve van (uitbreiding van) eerste aanschaf onderwijsleerpakket en meubilair.

1.2Basisschool

1.2De inrichting van een basisschool bestaat uit de volgende componenten:

  • a.

    onderwijsleerpakket

  • b.

    meubilair

1.2a. onderwijsleerpakket

1.2Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

1.2G = (A + B + C + D) / 179 + E

1.2De componenten G, A, B, C, D en E zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

1.2b. meubilair

1.2Ten behoeve van de bepaling van de omvang van de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt voor de bepaling van het aantal groepen uitgegaan van de onderstaande formule:

1.2G = (A + B + C) / 179

1.2De componenten G, A, B en C zijn identiek aan de componenten zoals opgenomen in de formule voor permanent gebruik bestemde voorzieningen in bijlage III, deel B, onder 1.1.

1.2Speciale school voor basisonderwijs

1.2Het aantal groepen onderwijsleerpakket en meubilair wordt bepaald door het aantal leerlingen te delen door de ‘N-factor’. De N-factor is bepalend voor de groepsgrootte. De N-factor voor een speciale school voor basisonderwijs is 15. Het verkregen getal wordt alleen naar boven afgerond indien het cijfer achter de komma groter is dan 5. In het andere geval wordt het getal naar beneden afgerond.

1.2DEEL C De bepaling van de omvang van de toekenning

1.2De bepaling van de omvang van een inhoudelijk goedgekeurde voorziening is noodzakelijk om op basis van bijlage IV, de financiële normering, de financiële consequenties vast te stellen.

1.21 School voor basisonderwijs

1.21.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen

1.2De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald aan de hand van het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

1.2Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

1.2Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing of door aanpassing in combinatie met uitbreiding van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

1.2Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, dan wel aanpassing en uitbreiding van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

1.2Een toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat.

1.2Een tweede toeslag voor een afzonderlijk speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor permanent gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.21.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

1.2De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, uitbreiding, dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is. Het verschil is minimaal 1 groep.

1.2Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

1.2Een tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding dan wel uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, de vijfde groep omvat. Indien de voorziening in de huisvesting een uitbreiding dan wel een uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw betreft, geldt tevens als voorwaarde dat het bestaande gebouw geen speellokaal bevat. Een tweede tijdelijke voorziening voor één groep extra ten behoeve van een speellokaal wordt toegekend indien de omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen nieuwbouw dan wel vervangende nieuwbouw de veertiende groep omvat.

1.2Indien in de gegevensadministratie van de gemeente een zogenaamde verschiloppervlakte is opgenomen, zijnde het verschil tussen het werkelijk aanwezige aantal m2 en het aantal m2 behorende bij de geregistreerde capaciteit van het uit te breiden gebouw, wordt bezien in hoeverre de noodzakelijke uitbreiding van de capaciteit van het gebouw kan worden gerealiseerd door aanpassing van het bestaande gebouw. Het betreft de verschiloppervlakte zoals omschreven in deel A van deze bijlage: ‘De bepaling van de capaciteit’.

1.2Uitbreiding van het gebouw vindt plaats indien de kosten van aanpassing van het gebouw, hoger zijn dan de kosten van uitbreiding sec van het gebouw.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening ingebruikneming wordt bepaald door de omvang van het gebouw of gebouwgedeelte dat noodzakelijk is voor het aantal groepen waarvoor huisvesting ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar noodzakelijk is. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtebehoefte’.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening in de huisvesting medegebruik wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor huisvesting, ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar, noodzakelijk is en het aantal groepen waarvoor huisvesting aanwezig is.

1.2De omvang van de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening verplaatsing van noodlokalen wordt bepaald door het aantal groepen waarvoor huisvesting noodzakelijk is ten minste vier jaar en korter dan vijftien jaar. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in deel B van deze bijlage: ‘Wijze van bepalen van de ruimtehoefte’.

1.21.3 Overige voor blijvend gebruik dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen

1.2De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en het gestelde in bijlage III, deel D.

1.2Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket voor het aantal groepen, op basis van het aantal gewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum, dan wel de meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

1.2Voor een basisschool wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening eerste aanschaf van het meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het meubilair, wordt bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor eerste aanschaf van het meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor het aantal groepen, op basis van het aantal ongewogen leerlingen, zoals normatief kan worden gevormd op de, voor het indienen van de aanvraag, laatst bekende teldatum, dan wel de meest recente teldatum. Het aantal groepen wordt bepaald zoals beschreven in paragraaf 1.3 van deel B van deze bijlage.

1.2Voor een basisschool wordt een toeslag onderwijsleerpakket tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal. Voor een basisschool wordt een toeslag meubilair tweede speellokaal toegekend indien er sprake is van een uitbreiding met een tweede speellokaal.

1.2Voor een speciale school voor basisonderwijs wordt de omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, dan wel uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair, bepaald door het verschil tussen het aantal groepen waarvoor reeds eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair is bekostigd en de normatief noodzakelijke eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair voor het aantal groepen, zoals normatief kan worden gevormd op basis van de, voor het indienen van de aanvraag laatst bekende teldatum, dan wel de meest recente teldatum.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening onderhoud wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.2De omvang van de goedgekeurde voor blijvend, dan wel voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket/leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.21.4 Gymnastiekruimten

1.2De omvang van de goedgekeurde nieuwbouw, dan wel vervangende nieuwbouw, wordt bepaald door de minimumnormen bij de realisering zoals aangegeven in onderdeel D van deze bijlage.

1.2De omvang van de goedgekeurde uitbreiding van een gymnastiekruimte wordt bepaald door de goedgekeurde onderdelen zoals aangegeven bij de criteria voor de beoordeling van een voorziening in lichamelijke oefening, het onderdeel uitbreiding (bijlage I).

1.2De omvang van de goedgekeurde aanpassing wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn om het gebouw geschikt te maken voor het onderwijs, dan wel voor de voortgang van het onderwijs.

1.2De omvang van het goedgekeurde terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om de gymnastiekruimte, dan wel de uitbreiding van de gymnastiekruimte te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen met betrekking tot de terreinoppervlakte.

1.2De omvang van de goedgekeurde aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair, in geval van ingebruikneming of uitbreiding van de gymnastiekruimte, wordt bepaald door de noodzakelijke eerste aanschaf van het meubilair voor andere leerlingen dan waarvoor de gymnastiekruimte oorspronkelijk is bedoeld.

1.2De omvang van het goedgekeurde onderhoud aan de gymnastiekruimte wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.2De omvang van het goedgekeurde herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.

1.2DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen

1.21 School voor basisonderwijs

1.2– minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;

1.2– 1 speellokaal per school met een minimum netto oppervlakte van 84 m2; vanaf de veertiende groep een tweede speellokaal met een minimum netto oppervlakte van 84 m²;

1.2– minimumoppervlakte leslokaal: 42 m2 netto.

1.22 Gymnastiekruimten

1.2– De oefenruimte is minimaal 252 m2 netto.

1.2– De hoogte van de oefenruimte is minimaal 5 m.

1.2– Het gymnastiekgebouw bevat ten minste 2 kleedruimten met een was/-douchegelegenheid.

1.2III-1 Overzicht ‘Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen in het primair onderwijs’

1.2De vaststelling van de bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw:

1.2De bruto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakten van alle onderwijsruimten en andere ruimten op alle vloerniveaus.

1.2De bruto vloeroppervlakte van ieder vloerniveau wordt begrensd door de buitenomtrek c.q. het buitenvlak van de begrenzing van het gebouw op vloerhoogte. De oppervlakte van trappen en liften dient op ieder vloerniveau tot de bruto vloeroppervlakte te worden gerekend. De oppervlakte van verbindende ruimten tussenin of aanpandige gymnastieklokalen wordt toegerekend aan het lesgebouw. Bij scheidingswanden tussen het lesgebouw en in of aanpandig gelegen gymnastieklokalen wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie. Tot de bruto vloeroppervlakte wordt niet gerekend een schalmgat of een vide, voor zover de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2.

1.2Uitzonderingen:

1.2In en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. Indien de bruto vloeroppervlakte niet of moeilijk te bepalen is, mogen de netto oppervlakten van alle ruimten worden opgeteld. De bruto vloeroppervlakte wordt dan verkregen door de gevonden nettovloeroppervlakte te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

1.2Bij zolderruimten, kelders of souterrains in gebruik als onderwijsruimte of andere ruimte, wordt de bruto vloeroppervlakte bepaald door de nettovloeroppervlakte van dat deel van de ruimte met een vrije hoogte > 2,60 m te vermenigvuldigen met de factor 1,1.

1.2Voor zover een zolderruimte, kelder of souterrain wordt gebruikt als berging, keuken, stencilruimte of werkkast telt deze niet mee voor de berekening van de brutovloeroppervlakte.

1.2 In onderstaande tekst zijn de wijzigingen verwerkt zoals vermeld in de Nieuwsbrief VNG nr. 1788.

1.2Bijlage IV Financiële normering

1.2De financiële normering valt uiteen in drie delen:

1.2– deel A: vergoeding op basis van normbedragen;

1.2– deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten;

1.2– deel C: bepaling medegebruikstarief.

1.2DEEL A Vergoeding op basis van normbedragen

1.2In onderstaande normbedragen voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding (paragrafen 1.1, 1.2, 2.1, 2.2 en 3.1) is tevens een vergoeding voor bouwvoorbereiding opgenomen. Deze vergoeding omvat 8% (bij projecten tot een bruto-vloeroppervlakte van 2500 m²) respectievelijk 5% (bij grotere projecten) van het aangegeven normbedrag. Bij de uiteindelijke genormeerde vergoeding van een op het programma geplaatste voorziening voor (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding wordt de toegekende genormeerde vergoeding voor de kosten van de bouwvoorbereiding in mindering gebracht.

1.21 School voor basisonderwijs

1.2In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

1.2– nieuwbouw (paragraaf 1.1);

1.2– uitbreiding (paragraaf 1.2);

1.2– tijdelijke voorziening (paragraaf 1.3);

1.2– eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 1.4);

1.2– aanpassing (paragraaf 1.5) en

1.2– gymnastiek (paragraaf 1.6).

1.2De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.21.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

1.2De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in een vijftal kostencomponenten, te weten:

1.2– kosten voor terrein;

1.2– bouwkosten;

1.2– toeslag voor paalfundering;

1.2– toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

1.2– toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen/maken en verhuiskosten bij vervangende bouw.

1.2In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

1.2Kosten voor terreinen

1.2Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht, zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Ook bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de minimaal benodigde oppervlakte van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

1.2Bouwkosten

1.2De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

1.2De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vaste voet (incl. twee groepen) € 695.712,26

  • -

    Elke volgende groep € 136.110,32

1.2De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vaste voet (incl. vier groepen) € 1.126.666,07

  • -

    Elke volgende groep € 130.508,35

  • -

    Bedrag toeslag extra ruimte € 155.366,73

1.2Toeslag voor paalfundering

1.2Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten

1.21 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief twee respectievelijk vier groepen) en een bedrag per groep.

1.2De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1.2 1 < 15 m 15 < 20 m 20 m

  • -

    Vaste voet (incl. twee groepen) € 9.794,84 € 14.246,26 € 22.741,25

  • -

    Elke volgende groep € 1.983,58 € 3.355,07 € 6.004,89

1.2De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 1 < 15 m 15 < 20 m 20 m

  • -

    Vaste voet (incl. vier groepen) € 15.371,62 € 23.680,38 € 39.621,66

  • -

    Elke volgende groep € 1.820,62 € 3.079,49 € 5.510,15

  • -

    Bedrag toeslag extra ruimte € 2.167,56 € 3.665,87 € 6.559,59

1.2Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

1.2In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

1.2De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Geen paalfundering nodig € 106.521,94

  • -

    Lengte paalfundering 1 < 15 meter € 108.073,73

  • -

    Lengte paalfundering 15 < 20 meter € 109.147,16

  • -

    Lengte paalfundering 20 meter € 111.220,42

1.2Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw.

1.2Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en, indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie.

1.2De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) zoals hieronder opgenomen, is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

1.2De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Permanente bouw € 5.405,67

  • -

    Tijdelijke bouw € 2.703,98

1.21.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

1.2Voor uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard tot 1035 m2 bruto-vloeroppervlakte (maximaal 9 groepen) is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 1.1).

1.2Kosten voor terrein

1.2Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

1.2Bouwkosten

1.2De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

1.2De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vaste voet € 98.231,61

  • -

    Bedrag per groep € 157.464,92

1.2De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vaste voet € 101.128,04

  • -

    Bedrag per groep € 146.670,26

  • -

    Bedrag toeslag extra ruimte € 174.607,40

1.2Toeslag voor paalfundering

1.2Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van de uitbreiding van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag en een bedrag per groep.

1.2De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1.2 1 < 15 m 15 < 20 m 20 m

  • -

    Vaste voet € 4.397,25 € 5.734,74 € 9.200,62

  • -

    Per groep € 695,82 € 1.803,48 € 3.646,00

1.2De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: 1 < 15 m 15 < 20 m 20 m

  • -

    Vaste voet € 4.437,48 € 5.787,23 € 9.284,84

  • -

    Per groep € 634,20 € 1.646,51 € 3.329,22

  • -

    Toeslag extra ruimte € 755,48 € 1.960,58 € 3.963,70

1.2Toeslag voor een afzonderlijk speellokaal

1.2In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat een afzonderlijk speellokaal steeds in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) plaatsvindt.

1.2De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Geen paalfundering nodig € 123.233,98

  • -

    Lengte paalfundering 1< 15 m € 123.777,88

  • -

    Lengte paalfundering 15< 20 m € 124.644,91

  • -

    Lengte paalfundering 20 m € 126.087,45

1.2In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

  • -

    Geen paalfundering nodig € 221.433,54

  • -

    Lengte paalfundering 1 < 15 m € 227.780,97

  • -

    Lengte paalfundering 15 < 20 m € 229.167,18

  • -

    Lengte paalfundering 20 m € 230.292,35

1.2Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

1.2Hiervoor gelden dezelfde bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.21.3 Tijdelijke voorziening

1.2De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 1.1).

1.2Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

1.2Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

1.2– Per groep: 80 m2;

1.2– Toeslag voor eerste groep: 20 m2;

1.2– Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2.

1.2Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor het eerste lokaal een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, die als hoofdgebouw gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter ook in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

1.2De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep alsmede bedragen voor de beide toeslagen. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering, de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is.

1.2De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vast bedrag € 40.430,98 (€ 40.057,27)

  • -

    Bedrag per groep € 79.486,12 (€ 74.933,67)

  • -

    Toeslag eerste groep € 19.871,39 (€ 18.733,56)

  • -

    Toeslag hoofdlocatie € 158.971,66 (€ 149.867,34)

1.2Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen

1.2Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen (tussen haakjes staan de bedragen indien paalfundering niet noodzakelijk is).

1.2De vergoeding voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Vast bedrag € 22.726,58 (€ 18.248,88)

  • -

    Bedrag per groep € 83.288,25 (€ 81.199,46)

1.2Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

1.2Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd.

1.2In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten)

1.21.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

1.2Basisschool

1.2De bedragen voor eerste inrichting vallen uiteen in bedragen voor onderwijsleerpakket (OLP) en bedragen voor meubilair. De hierna opgenomen bedragen zijn investeringsbedragen per school met een gegeven aantal groepen. Bij uitbreiding wordt het uit te keren bedrag bepaald aan de hand van het verschil tussen de investeringsbedragen van de school met en zonder uitbreiding.

1.2Voor nieuwe instituten geldt dat op de hierna genoemde bedragen, bij eerste aanschaf van het totale onderwijsleerpakket en meubilair, een korting wordt toegepast van 10%.

1.2De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Aantal groepen

OLP

Meubilair

Totaal

2

41.782,02

24.937,81

66.319,83

3

47.546,84

33.511,63

81.058,47

4

59.167,98

42.353,75

101.521,73

5

65.144,74

50.928,09

116.072,83

Elke volgende groep

6.328,28

5.982,96

12.311,24

Toeslag tweede speellokaal

825,02

5.722,43

6.547,45

1.2Speciale school voor basisonderwijs

1.2De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair voor een speciale school voor basisonderwijs bestaat uit: een vaste voet inclusief vier groepen, een bedrag voor elke volgende groep en een toeslag bij de vorming van de twaalfde groep.

1.2Vaste voet (incl. vier groepen) € 123.153,68

1.2Elke volgende groep €12.851,08

1.2Toeslag bij de twaalfde groep € 16.559,26

1.2Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend.

1.21.5 Aanpassing

1.2Alle aanpassingen worden vergoed op basis van werkelijke kosten

1.2(zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.21.6 Gymnastiek

1.2Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

1.2Nieuwbouw

1.2De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 746.345,82 (op het schoolterrein) respectievelijk € 761.441,11 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

1.2Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Paallengte 1<15 meter € 15.011,92

  • -

    Paallengte 15<20 meter € 20.694,71

  • -

    Paallengte 20 meter € 29.064,82

1.2Uitbreiding

1.2Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

1.2Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs er als volgt uit:

  • -

    Uitbreiding met 112 t/m 120 m2 € 173.404,03

  • -

    Uitbreiding met 120 t/m 150 m2 € 210.796,41

1.2Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1.2 112-120m2 121-150m2

  • -

    Paallengte 1 < 15 meter € 6.720,58 € 8.403,45

  • -

    Paallengte 15 < 20 meter € 11.640,42 € 14.546,78

  • -

    Paallengte 20 meter € 19.030,81 € 23.788,51

1.2Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

1.2Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school/de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

1.2– Indien de gymnastiekzaal van een andere school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed.

1.2– Indien de gymnastiekzaal van een school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed.

1.2– Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren.

1.2– Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

1.2OLP/meubilair

1.2De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal bedraagt voor zowel een basisschool als een speciale school voor basisonderwijs

1.2€ 45.305,43.

1.22 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs

1.2In dit hoofdstuk zijn genormeerde bedragen opgenomen voor:

1.2– nieuwbouw (paragraaf 2.1);

1.2– uitbreiding (paragraaf 2.2);

1.2– tijdelijke voorziening (paragraaf 2.3);

1.2– eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair (paragraaf 2.4) en

1.2– gymnastiek (paragraaf 2.5).

1.2Daar waar in de financiële normering voor het (voortgezet) speciaal onderwijs sprake is van een ‘bedrag vaste voet’ is dit bedrag mede bestemd voor het aantal groepsruimten dat onderdeel is van de vaste voet aan brutovloeroppervlakte zoals weergegeven in tabel 4 ruimtenormering (v)so. Het ‘bedrag per groep’ in de financiële normering is het bedrag dat wordt vergoed voor iedere groep bovenop het aantal groepen dat onderdeel is van de vaste voet.

1.2Bij toekenning van nieuwbouw of uitbreiding van een nevenvestiging zijn deze normbedragen niet van toepassing. Deze voorzieningen worden toegekend op basis van deel B van deze bijlage.

1.2De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

1.22.1 Nieuwbouw (permanente bouwaard)

1.2De financiële normering valt uiteen in een zestal kostencomponenten, te weten:

1.2– kosten voor terrein;

1.2– bouwkosten;

1.2– toeslag voor paalfundering;

1.2– toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal;

1.2– toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie;

1.2– toeslag voor sloopkosten, herstel van terreinen en verhuiskosten bij vervangende bouw.

1.2In het geval van vervangende nieuwbouw waarbij sprake is van uitbreiding van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen zoals opgenomen in de financiële normering voor uitbreiding (permanente bouwaard).

1.2Kosten voor terreinen

1.2Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Voor de bepaling van de minimale omvang van het terrein wordt verwezen naar bijlage III, deel D.

1.2Bouwkosten

1.2De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. Per schoolsoort is er een schoolsoortspecifieke correctiefactor. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Bedrag toeslag ER

SO-zmlk

985.748,82

118.078,99

124.293,61

VSO-zmlk

985.261,26

113.390,86

97.540,66

SO-lz

1.031.592,95

121.925,97

128.022,16

VSO-lz

936.240,54

95.646,78

107.602,27

1.2Voor SOVSO-scholen gelden de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep.

Bedrag correctie per groep

Bedrag toeslag ER

SO

VSO

SOVSO-zmlk

995.136,58

121.712,67

-2.509,65

125.476,86

100.381,49

SOVSO-lz

1.021.577,91

119.534,76

-16.904,07

144.890,58

78.482,26

1.2Toeslag voor paalfundering

1.2Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In veel gevallen zal echter ook fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag (inclusief het aantal bijbehorende groepen), een bedrag voor elke extra groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedragen vaste voet

Bedragen per groep

Bedragen toeslag ER

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

SO-zmlk

13.446,91

20.703,91

34.625,73

1.647,23

2.786,20

4.985,38

1.734,05

2.932,81

5.247,56

VSO-zmlk

14.707,25

21.143,94

35.413,07

1.612,49

2.727,58

4.880,29

1.387,09

2.346,31

4.198,10

SO-lz

14.366,25

22.258,57

37.407,33

1.734,05

2.932,81

5.247,56

1.820,29

3.079,43

5.509,74

VSO-lz

13.273,78

20.410,72

34.101,17

1.387,09

2.346,31

4.198,10

1.560,48

2.639,60

4.722,86

1.2De volgende bedragen (in euro) vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben SOVSO-scholen ook recht op een bedrag voor de vaste voet. Dit bedrag is gelijk aan het bedrag voor de vaste voet van de SO-component van de SOVSO-school.

Bedragen per groep

Bedragen correctie per groep VSO

Bedragen toeslag ER SO

Bedragen toeslag ER VSO

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 > 20

20

SOVSO

-zmlk

1.681,85

2.844,90

5.090,20

-34,68

-58,66

-104,95

1.733,86

2.932,9

5.247,6

1.387,1

2.346,31

4.198,10

SOVSO

-lz

1.716,53

2.903,55

5.195,15

-242,74

-410,60

-734,67

2.080,64

3.519,5

6.297,2

1.127,0

1.906,4

3.410,96

1.2Toeslag voor een speellokaal

1.2In de hierboven genoemde bedragen is geen rekening gehouden met de toewijzing van een speellokaal. De toeslag bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte gerealiseerd kan worden.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Geen paalfundering nodig € 106.521,94

  • -

    Lengte paalfundering 1 < 15 meter € 108.073,73

  • -

    Lengte paalfundering 15 < 20 meter € 109.147,16

  • -

    Lengte paalfundering 20 meter € 111.220,42

1.2Toeslag voor liftinstallatie

1.2Indien bij nieuwbouw van een school een liftinstallatie wordt aangebracht geldt het volgende vergoedingsbedrag:

1.2– Lift, inclusief aanbrengen schacht: € 107.280,30

1.2Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw

1.2Indien vervangende nieuwbouw plaatsvindt, bestaat de mogelijkheid dat het oude schoolgebouw gesloopt dient te worden. Het desbetreffende terrein moet daarna worden hersteld en indien de vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats wordt gerealiseerd, dienen de leerlingen te verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding zoals hieronder opgenomen is gebaseerd op een vast bedrag per groep, afhankelijk van het type huisvesting dat gesloopt dient te worden.

1.2De genormeerde vergoeding voor sloopkosten (inclusief eventuele verhuiskosten) wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Permanente bouw € 5.405,67 per groep

  • -

    Tijdelijke bouw € 2.703,98 per groep

1.22.2 Uitbreiding (permanente bouwaard)

1.2Voor uitbreiding van de huisvesting in een permanente bouwaard tot 1000 m2 bruto-vloeroppervlakte is onderstaand de financiële normering weergegeven. Bij grotere uitbreidingen dient te worden uitgegaan van de financiële normering voor nieuwbouw (permanente bouwaard) (paragraaf 2.1).

1.2Kosten voor terreinen

1.2Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen. Indien uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, wordt bij de bepaling van de kosten voor het terrein dezelfde systematiek gevolgd als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

1.2Bouwkosten

1.2De bouwkosten omvatten de bouwkosten van het lokaal, inclusief fundering op staal, alsmede aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag, een bedrag per groep en, indien van toepassing, een toeslag voor extra ruimte. Met deze vergoedingsbedragen kan de in bijlage III aangegeven bruto-vloeroppervlakte worden gerealiseerd.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedragen vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag extra ruimte

SO-zmlk

91.496,64

132.701,80

139.686,11

VSO-zmlk

90.599,62

128.634,47

110.653,31

SO-lz

91.496,64

139.686,11

146.670,41

VSO-lz

88.805,57

108.462,15

122.019,92

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Bedrag correctie SOSVO

Toeslagen extra ruimte

SO

VSO

SOVSO-zmlk

91.496,64

135.495,52

-2.793,72

139.686,11

111.748,89

SOVSO-lz

90.599,62

136.933,47

-19.364,33

165.979,96

89.905,81

1.2Toeslag voor paalfundering

1.2Bij de hiervoor genoemde bouwkosten is rekening gehouden met fundering van het gebouw op staal. In een aantal gevallen zal echter fundering op palen nodig zijn. De kosten variëren met de lengte van de paalfundering; er zijn drie categorieën, te weten 1 tot 15 meter, 15 tot 20 meter en 20 meter en langer. De vergoeding is uitgedrukt in een vast bedrag, een bedrag voor elke groep alsmede een bedrag voor de toekenning van extra ruimte (ER).

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1.2vast bedrag (per uitbreiding):

  • -

    Paallengte 1 < 15 meter € 4.016,02

  • -

    Paallengte 15 < 20 meter € 5.237,21

  • -

    Paallengte 20 meter € 7.953,84

Bedragen per groep in euro

Bedragen toeslag ER in euro

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

SO-zmlk

574,02

1.489,95

3.012,37

604,23

1.568,37

3.170,92

VSO-zmlk

561,93

1.458,59

2.948,95

483,38

1.254,70

2.536,73

SO-lz

604,23

1.568,37

3.170,92

634,44

1.646,79

3.329,46

VSO-lz

483,38

1.254,70

2.536,73

543,80

1.411,53

2.853,83

1.2De volgende bedragen (in euro) vormen de toeslag voor de paalfundering voor SOVSO-scholen. Naast deze bedragen hebben de scholen ook recht op de hiervoor genoemde vaste bedragen.

Bedrag correctie SOVSO per groep

Bedragen toeslag ER SO

Bedragen toeslag ER VSO

Bedrag correctie SOVSO per groep

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

1 < 15

15 < 20

20

SOVSO-zmlk

586,10

1.521,32

3.075,79

-12,08

-31,37

-63,42

604,23

1.568,37

3.170,92

483,38

1.254,70

2.536,7

SOVSO-lz

598,18

1.522,69

3.139,21

-84,59

-219,57

-443,93

725,07

1.882,05

3.805,10

392,75

1.019,44

2.061,1

1.2Toeslag liftinstallatie

1.2Indien bij uitbreiding van het gebouw tevens een liftinstallatie wordt aangebracht kan aanspraak worden gemaakt op de volgende vergoeding:

1.2– lift, inclusief aanbrengen schacht: € 128.948,97

1.2Toeslag voor een speellokaal

1.2In de hiervoor genoemde bedragen is geen rekening gehouden met toewijzing van een speellokaal. De vergoeding voor een speellokaal bestaat uit een vast bedrag per ruimte, afhankelijk van de lengte van de paalfundering, waarmee 90 m2 ruimte kan worden gerealiseerd.

1.2Voor een speellokaal in combinatie met een uitbreiding van ten minste één groep (lokaal) geldt de toeslag zoals die is opgenomen in paragraaf 2.1.

1.2In geval van uitbreiding met alleen een speellokaal zonder gelijktijdige toekenning van een ander lokaal, wordt de vergoeding op basis van de volgende bedragen bepaald:

  • -

    Geen paalfundering nodig € 221.433,54

  • -

    Lengte paalfundering 1 < 15 m € 227.780,97

  • -

    Lengte paalfundering 15 < 20 m € 229.167,18

  • -

    Lengte paalfundering 20 m € 230.292,35

1.2Toeslag voor sloopkosten, herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw.

1.2Voor deze toeslag gelden dezelfde voorwaarden en bedragen als bij nieuwbouw (permanente bouwaard).

1.22.3 Tijdelijke voorziening

1.2De hierna genoemde bedragen zijn afgestemd op de investeringslasten ten behoeve van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt in nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie, uitbreiding van een (permanente) hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw en uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. Daarnaast wordt ingegaan op realisering van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijke gebruik bestemde voorziening. Wat betreft grondkosten wordt ervan uitgegaan dat een tijdelijke voorziening in principe op het aanwezige terrein kan worden gerealiseerd. Is dit niet het geval dan geldt voor de beschikbaarstelling van terrein dezelfde procedure als bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

1.2Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie

1.2Bij de berekening van de hieronder genoemde bedragen voor nieuwbouw van noodlokalen is uitgegaan van de volgende bruto-vloeroppervlakte:

1.2– Per groep: 80 m2

1.2– Toeslag voor eerste groep: 20 m2

1.2– Toeslag voor nieuwbouw als hoofdlocatie: 160 m2

1.2Elk voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw heeft een aantal standaardvoorzieningen nodig (entree en dergelijke). In verband hiermee wordt voor de eerste groep een toeslag gegeven. Hiernaast dienen voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen die als hoofdlocatie gaan fungeren, ook te beschikken over een aantal ruimten, die normaliter in een permanent hoofdgebouw aanwezig zijn (lerarenkamer, administratieruimte en dergelijke). Hiervoor wordt eveneens een toeslag gegeven.

1.2De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering alsmede eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. Indien paalfundering niet noodzakelijk is, dient een aftrek plaats te vinden van de volgende bedragen:

  • -

    Voor de vaste voet € 373,72

  • -

    Per groep € 4.551,87

  • -

    Toeslag eerste groep € 1.138,40

  • -

    Toeslag nieuwbouw als hoofdlocatie € 9.103,17

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

Toeslag eerste groep

Toeslag hoofdlocatie

SO-zmlk

41.774,07

76.699,40

19.197,62

153.580,92

VSO-zmlk

42.135,21

77.406,72

19.385,83

155.086,62

SG-zmlk

42.496,35

78.114,04

19.574,04

156.592,31

SO-lz

41.051,79

75.284,77

18.821,19

150.569,53

VSO-lz

41.412,93

75.992,09

19.009,40

152.075,23

SG-lz

41.774,07

76.699,40

19.197,62

153.580,93

1.2Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

1.2Uitbreiding tijdelijke voorziening

1.2Ook bij uitbreiding van tijdelijke voorzieningen wordt wat betreft de bruto-vloeroppervlakte uitgegaan van 80 m2 per groep. De vergoeding bestaat uit een vast bedrag en een bedrag per groep. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten en de toeslag voor de paalfundering. Indien geen paalfundering noodzakelijk is, dient het bedrag voor de vaste voet te worden verminderd met

1.2€ 4.477,70 en het bedrag per groep met € 2.088,79.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Bedrag vaste voet

Bedrag per groep

SO-zmlk

23.004,24

82.167,79

VSO-zmlk

23.004,24

82.167,79

SG-zmlk

23.004,24

82.167,79

SO-lz

23.004,24

82.167,79

VSO-lz

22.647,96

80.627,81

SG-lz

22.826,10

81.397,80

1.2Voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen alsmede voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen kan een aparte toeslag worden gegeven. Voor de bedragen wordt verwezen naar de toeslag bij nieuwbouw (paragraaf 2.1).

1.2Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen

1.2Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.22.4 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair

1.2De vergoeding voor eerste inrichting voor onderwijsleerpakket en meubilair bestaat uit:

1.2een vaste voet inclusief vier groepen;

1.2een bedrag voor elke volgende groep;

1.2een toeslag voor extra ruimte (SO 12e groep, VSO 13e groep).

Vaste voet

Elke volgende groep

Toeslag extra ruimte

SO-zmlk

130.550,92

11.260,78

15.028,48

VSO-zmlk

133.219,37

9.160,96

20.808,58

SO-lz

133.191,73

12.820,25

14.929,49

VSO-lz

145.528,25

10.553,66

15.105,97

1.2Indien de toekenning van het aantal groepen eerste inrichting en meubilair één of meer van de eerste vier groepen omvat, wordt de vaste voet naar rato toegekend. Voor een nevenvestiging wordt per groep het bedrag voor elke volgende groep toegekend.

1.22.5 Gymnastiek

1.2Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

1.2Nieuwbouw

1.2De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 746.345,83 (op het schoolterrein) en € 761.441,11 (op afzonderlijk terrein). Deze vergoeding omvat tevens de kosten van fundering op staal, alsmede de inrichting van het terrein. De grondkosten zijn hierin niet begrepen.

1.2Voor LG-scholen en MG-scholen met een LG- of MLK/ZMLK-component is er een toeslag van 50 m2 (grotere entree en kleed- en doucheruimte). Met deze toeslag is een bedrag gemoeid van € 74.869,28.

1.2Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven. Indien extra ruimte voor LG en MG-scholen van 50 m2 beschikbaar is gesteld, geldt een hogere toeslag (tussen haakjes vermeld). De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Paallengte 1 < 15 meter € 15.011,92 (€ 18.927,89)

  • -

    Paallengte 15 < 20 meter € 20.694,71 (€ 26.213,65)

  • -

    Paallengte 20 meter € 29.064,82 (€ 37.725,85)

1.2Uitbreiding

1.2Bij uitbreiding van gymnastiekruimte wordt in eerste instantie aangesloten bij de vergoeding voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2.

1.2Bij kleine gymnastiekzalen, waarvan de oefenvloer een oppervlakte heeft van 140 m2 of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 m2. Afhankelijk van de benodigde uitbreiding zien de bedragen er als volgt uit:

  • -

    Uitbreiding met 112 t/m 120 m2 € 173.404,03

  • -

    Uitbreiding met 120 t/m 150 m2 € 210.796,41

1.2Indien bij de uitbreiding van de oefenvloer paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte.

1.2De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

1.2 112-120m2 121-150m2

  • -

    Paallengte 1 < 15 meter € 6.720,58 € 8.403,45

  • -

    Paallengte 15 < 20 meter € 11.640,42 € 14.546,78

  • -

    Paallengte 20 meter € 19.030,819 € 23.788,51

    Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening

    Naast gymnastiek in een eigen lokaal van de school of nevenvestiging is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik of huur (van een andere school of nevenvestiging /de gemeente/een commerciële exploitant). Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie bestaat recht op de volgende vergoeding:

    • -

      indien de gymnastiekzaal van een andere school of nevenvestiging voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele deel van het klokuurbedrag aan de eigenaar vergoed;

    • -

      indien de gymnastiekzaal van een school of nevenvestiging voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het vaste en het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed;

    • -

      indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, volstaat ingebruikgeving van de accommodatie voor het vastgesteld aantal klokuren;

    • -

      indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, zal de huurprijs (stichtingskosten + materiële instandhouding) worden vergoed. De huurprijs wordt door de gemeente aan de exploitant voldaan.

    OLP/meubilair

    De vergoeding voor de eerste inrichting met OLP/meubilair voor een gymnastiekzaal voor (voortgezet) speciaal onderwijs ziet er als volgt uit:

    Schoolsoort

    Bedrag in euro

    SO-zmlk

    34.163,48

    VSO-zmlk

    41.744,28

    SOVSO-zmlk

    45.302,32

    SO-lz

    34.163,48

    VSO-lz

    41.744,28

    SOVSO-lz

    45.302,32

    3 School voor voortgezet onderwijs

    De financiële normering voor het voortgezet onderwijs is onderverdeeld in:

    – nieuwbouw/uitbreiding (paragraaf 3.1);

    – tijdelijke voorzieningen (paragraaf 3.2);

    – eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair (paragraaf 3.3); en

    – gymnastiek (paragraaf 3.4).

    De in dit hoofdstuk opgenomen normbedragen zijn bijgesteld ten behoeve van de vergoedingen voor 2007. De bedragen zijn gebaseerd op het prijspeil van 1 juli 2006 en voorzien van het MEV-indexcijfer voor 2007. De systematiek van prijsbijstelling en indexering is opgenomen in hoofdstuk 4.

    3.1 Nieuwbouw en uitbreiding

    Er bestaat geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding. Bij uitbreiding vindt veelal ook aanpassing van het bestaande gebouw plaats (zie voor de vaststelling van het bedrag voor de component ‘aanpassing’ deel B).

    De financiële normering voor nieuwbouw en uitbreiding valt uiteen in een tweetal kostencomponenten:

    – kosten van terreinen;

    – bouwkosten.

    Kosten van terreinen

    Er is geen genormeerd bedrag per vierkante meter opgenomen, aangezien de gemeente het terrein om niet beschikbaar (eventueel na aankoop) stelt en het juridisch eigendom overdraagt aan het schoolbestuur. Indien een terrein dient te worden aangekocht zullen de kosten zichtbaar moeten worden gemaakt ten behoeve van het programma. Bij het beschikbaar stellen van gemeentelijke terreinen kan het, ten behoeve van de interne verrekening tussen de gemeentelijke diensten, wenselijk zijn om de kosten van de terreinen zichtbaar te maken. Voor de bepaling van de kosten voor het terrein wordt aangesloten bij de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen.

    Bouwkosten

    Bouwkosten omvatten de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering op staal, alsmede de aanleg en inrichting van het schoolterrein. In het bedrag voor de vaste normkosten wordt een tweetal vergoedingen onderscheiden, te weten een vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten en een vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten. De ruimteafhankelijke kosten bestaan uit bedragen per m2 bruto-vloeroppervlak voor de afzonderlijke ruimtesoorten van een schoolgebouw. De indeling van deze bedragen geschiedt aan de hand van de hoofdindeling van de ruimtelijke normering naar type ruimte zoals opgenomen in Bijlage III, deel B.

    De sectie-afhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 m2 bruto-vloeroppervlak uit een vast bedrag per huisvestingsvoorziening, alsmede een vast bedrag per sectie. Voor kleinere projecten worden geen sectie-afhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per m2 bruto-vloeroppervlakte.

    De bedragen zijn opgenomen in de tabel op de volgende bladzijde met vaste bedragen per m2 bruto-vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. Voor de berekening van de vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten worden de benodigde aantallen m2 per type ruimte van de goedgekeurde huisvestingsvoorziening, berekend op basis van Bijlage III, Deel C, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort. Berekening van de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten geschiedt door optelling van de algemene vaste voet en de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, dan wel beide, afhankelijk van de secties waaruit de op basis van Bijlage III goedgekeurde huisvestingsvoorziening bestaat. De vergoeding voor de ruimteafhankelijke kosten en de vergoeding voor de sectie-afhankelijke kosten vormen tezamen de totale vergoeding voor de vaste normkosten.

    Bedragen voor ruimteafhankelijke kosten per bruto m2 (in euro)

    < 460 m2

    > 460 < 2500 m2

    > 2500 m2

    Algemene en specifieke ruimte

    1.900,78

    1.128,04

    1.101,03

    Werkplaatsen

    1.856,50

    1.501,77

    1.501,77

    Werkplaatsen consumptief

    2.254,37

    1.899,63

    1.899,63

    Specifieke ruimte:

    – (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

    – handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren.

    Werkplaatsen:

    – techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

    – consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

    – grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

    – landbouw: groen-praktijk;

    De overige ruimte is algemene ruimte.

    Bedragen voor de sectie-afhankelijke kosten per voorziening (in euro)

    > 460 < 2500 m2

    > 2500 m2

    Vaste voet algemeen

    119.934,92

    119.934,92

    Vaste voet algemene sectie

    235.423,20

    328.704,64

    Vaste voet werkplaatssectie

    43.530,53

    43.530,53

    Tot de werkplaatssectie behoren de volgende werkplaatsen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, consumptieve techniek, meten, elektrotechniek, grafische techniek, installatietechniek, lasserij, mechanische techniek en motorvoertuigentechniek. De specifieke en algemene ruimten behoren tot de algemene sectie. De overige theorie-, theorievak- en (specifieke) vaklokalen en tevens de directie- en nevenruimten behoren tot de categorie algemeen.

1.2Aanvullende normkosten

1.2Bij de onderbouwing van het bedrag voor de vaste normkosten is uitgegaan van een standaardlocatie. Echter, als gevolg van plaatselijke omstandigheden kunnen extra kosten optreden. Voor een beperkt aantal omstandigheden wordt een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld. Dit beperkt zich tot een tweetal aspecten, te weten fundering en bemaling.

1.2In de hiervoor genoemde vergoedingsbedragen is uitgegaan van fundering op staal. In veel gevallen zal echter paalfundering noodzakelijk zijn. Het criterium voor toekenning van een bedrag voor (paal)fundering is het op te stellen sonderingsrapport.

1.2De vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte en de omvang van de bouw in bruto-vloeroppervlakte (A). De vergoeding kan worden berekend aan de hand van de volgende formules:

1.2Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2

1.2Paallengte 1 tot 15 meter € 3.496,26 + (€ 18,35 * A)

1.2Paallengte 15 tot 20 meter € 3.722,22 + (€ 31,03 * A)

1.2Paallengte 20 meter of langer € 4.155,73 + (€ 55,53 * A)

1.2Uitbreiding 1000 m2

1.2Paallengte 1 tot 15 meter € 4.269,57 + (€ 6,43 * A)

1.2Paallengte 15 tot 20 meter € 5.568,96 + (€ 16,67 * A)

1.2Paallengte 20 meter of langer € 8.456,92 + (€ 33,72 * A)

1.2Om in aanmerking te komen voor een aanvullende bedrag voor bemaling is de grondwaterstand maatgevend. Indien deze grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een bedrag per m2 goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend.

1.2De vergoeding bedraagt € 12,14 per m2 terrein.

1.23.2 Tijdelijke voorziening

1.2Het vergoedingsbedrag voor een tijdelijke voorziening in het voortgezet onderwijs is gebaseerd op een vergoedingsformule, afhankelijk van het type voorziening.

1.2De volgende typen van tijdelijke voorzieningen worden onderscheiden:

1.2– nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen;

1.2– huur van tijdelijke lokalen.

1.2Nieuwbouw/uitbreiding tijdelijke lokalen

1.2Het bedrag voor de huisvestingskosten van nieuwbouw en uitbreiding met tijdelijke lokalen wordt vastgesteld aan de hand van de volgende formule:

1.2€ 604,85 * A + € 41.584,32

1.2A = het toegekende aantal m2 bruto-vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting.

1.2Voor de berekening van A wordt verwezen naar bijlage III, deel C. Alle directe en indirecte kosten gemoeid met de realisatie van de voorziening moeten worden bestreden uit het ter beschikking gestelde bedrag. Tot die kosten behoren onder meer het aansluiten van de tijdelijke huisvestingsvoorziening op nutsvoorzieningen, de leges en het geschikt maken van het terrein inclusief fundering voor de te plaatsen tijdelijke huisvestingsvoorziening.

1.2Huur van tijdelijke lokalen

1.2Naast aankoop kan een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw ook worden gehuurd. In principe zijn er twee typen huur mogelijk: huur van een noodlokaal en huur van een bestaand gebouw. Beide soorten huur worden vergoed op basis van werkelijke kosten (zie deel B: vergoeding op basis van feitelijke kosten).

1.23.3 Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair

1.2De toekenning van een vergoeding voor eerste inrichting met inventaris (leer- en hulpmiddelen en meubilair) is gekoppeld aan de huisvestingsvoorzieningen nieuwbouw (niet zijnde vervangende nieuwbouw), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd. Indien bij uitbreiding wordt verwezen naar medegebruik is toekenning van inventaris slechts van toepassing indien inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt dan wel niet geschikt is.

1.2De hoogte van de vergoeding is afhankelijk van het type ruimte dat wordt gerealiseerd. Door het verschil te bepalen tussen de aanwezige bruto vloeroppervlakte per ruimtetype en het te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype wordt de hoogte van de vergoeding bepaald aan de hand van de in onderstaande tabel genoemde bedragen.

1.2Normbedragen inventaris per ruimtetype (in euro)

Ruimtetype

Functie

Inventaris / m2

Algemeen

139,56

Specifiek

(Uiterlijke) verzorging/mode en commercie

326,18

Handel/verkoop/administratie

199,54

Praktijkonderwijs

267,91

Werkplaatsen

Techniek algemeen

342,21

Consumptief

662,71

Grafische techniek

1.267,00

Landbouw

0,00

1.2Specifieke ruimte:

1.2– (uiterlijke)verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie;

1.2– handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren;

1.2Werkplaatsen:

1.2– techniek algemeen: bouwtechniek, machinale houtbewerking, meten, elektrotechniek, installatietechniek, lasserij, metaal, voertuigentechniek;

1.2– consumptief: werkplaats consumptieve techniek;

1.2– grafische techniek: werkplaats grafische techniek;

1.2– landbouw: groen-praktijk;

1.2– praktijkonderwijs: praktijkwerkplekken.

1.2De overige ruimte is algemene ruimte.

1.23.4 Gymnastiek voortgezet onderwijs

1.2Bouwkosten nieuwbouw/uitbreiding

1.2De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een gymnastiekzaal met een bruto-vloeroppervlakte van 455 m2 bedraagt € 746.345,83 (op het schoolterrein) respectievelijk € 761.441,11 (op afzonderlijk terrein).

1.2De vergoeding voor de bouwkosten van een gymnastiekzaal omvat alle schaal- en ruimteafhankelijke kosten, alsmede kosten voor de inrichting van het terrein. De kosten voor de aankoop van grond zijn hierin niet begrepen.

1.2Indien paalfundering noodzakelijk is, wordt een toeslag gegeven afhankelijk van de benodigde paallengte. De vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:

  • -

    Paallengte 1 < 15 meter: € 15.011,92

  • -

    Paallengte 15 < 20 meter: € 20.694,71

  • -

    Paallengte > 20 meter: € 29.064,82

1.2Medegebruik/huur van een niet-eigen lokaal

1.2Naast gymnastiek in een eigen ruimte van de school is er tevens gymnastiek mogelijk in een bestaande gymnastiekaccommodatie door middel van medegebruik van een gymnastiekaccommodatie van een andere school, de gemeente of een commerciële exploitant. Afhankelijk van de eigenaar van de accommodatie is de school voor voortgezet onderwijs de volgende vergoeding verschuldigd:

1.2a Indien de gymnastiekruimte van een andere school voor voortgezet onderwijs wordt gebruikt, wordt het variabele en het vaste deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

1.2Indien de gymnastiekruimte van een school voor primair onderwijs wordt gebruikt, wordt in ieder geval het variabele deel van het klokuurbedrag vergoed voor het aantal lesuren medegebruik. Als de gebruiksduur van de gymnastiekruimte vanwege het medegebruik door de VO-school boven de 26 klokuren uitkomt, dient de VO-school voor het aantal uren dat boven de 26 klokuren ligt ook het vaste deel van het klokuurbedrag te vergoeden.

1.2b Indien een gymnastiekaccommodatie van de gemeente wordt gebruikt, is de school voor voortgezet onderwijs de gemeente een bedrag aan exploitatiekosten verschuldigd voor het aantal lesuren gebruik. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

1.2c Indien een gymnastiekaccommodatie van een commerciële exploitant wordt gebruikt, betaalt de school voor voortgezet onderwijs de huurprijs (stichtingskosten en materiële instandhouding). De gemeente betaalt aan de school een stichtingskostenvergoeding als onderdeel van de huur. De hoogte van deze stichtingskostenvergoeding bedraagt het verschil tussen huurbedrag en het vaste en variabele deel van het klokuurbedrag voor het aantal uren gebruik. Voor de hoogte van het klokuurbedrag wordt aangesloten bij het vaste en variabele deel van de klokuurvergoeding in het primair onderwijs.

1.2Voor de hoogte van het vaste deel van het klokuurbedrag onder a, b en c wordt het vaste bedrag, zoals genoemd in de beleidsregel voor bekostiging gymnastiekruimte voor basisonderwijs en (voortgezet)speciaal onderwijs onderdeel 'Vergoeding per klokuur', gedeeld door 26. Vermenigvuldiging van het op deze wijze verkregen bedrag met het aantal uren resulteert in het totale vaste deel van de klokuurvergoeding dat een school voor voortgezet onderwijs moet vergoeden.

1.2Huur sportvelden

1.2Gedurende maximaal 8 weken per jaar kan een school aanspraak maken op een vergoeding van de huur van een sportveld. De vergoeding voor deze kosten bedraagt € 20,99 per klokuur.

1.2Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen/meubilair

1.2In geval van nieuwbouw (als eerste voorziening), uitbreiding en ingebruikneming (niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw) waarbij de eerste inrichting nog niet eerder van overheidswege is bekostigd, bestaat aanspraak op vergoeding voor eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. Bij de voorzieningen vervangende nieuwbouw en medegebruik bestaat geen aanspraak op eerste inrichting met leer- en hulpmiddelen/meubilair. De vergoeding, afhankelijk van het type toegekende gymnastiekaccommodatie wordt bepaald op basis van de volgende bedragen (in euro):

Meubilair

L.h.m

Totaal

Eerste lokaal

956,84

57.058,38

58.016,25

Tweede lokaal

956,84

44.509,87

45.466,71

Derde lokaal

956,84

19.350,81

20.307,65

Oefenplaats 1

12.601,24

12.601,24

Oefenplaats 2

1.454,65

1.454,65

1.24 Indexering

1.2De in deze bijlage genoemde normbedragen zijn afgeleid van het prijspeil van 1 juli 1996. Jaarlijks worden door het college de werkelijke prijsontwikkeling in het afgelopen jaar en de verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het vaststellen van de hoogte van de vergoeding in het jaar van uitvoering van het programma bekendgemaakt.

1.2Werkelijke prijsontwikkeling

1.2Jaarlijks worden de normbedragen aangepast aan de werkelijke prijsontwikkeling tot 1 juli van het lopende jaar. Om te voorkomen dat elk jaar alle tabellen aangepast zouden moeten worden, wordt jaarlijks na 1 juli het prijsbijstellingscijfer bekendgemaakt.

1.2Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het CBS-indexcijfer ‘Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100 (inclusief BTW)’, gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek bouwnijverheid’ van het CBS over het tweede kwartaal van het lopende jaar en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar.

1.2Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek wordt als prijsbijstellingscijfer aangehouden het verschil tussen het CBS-indexcijfer ‘Consumentenindex van alle huishoudens’ (NR-reeks), gepubliceerd in de ‘Maandstatistiek van de prijzen’ van het CBS over de maand juli van het lopende jaar en de maand juli van het daaraan voorafgaande jaar.

1.2Indien de CBS-indexcijfers “Nieuwbouwwoningen; outputindex 2000=100” over het tweede kwartaal van het lopend jaar niet (tijdig) beschikbaar zijn, worden de CBS-cijfers over het eerste kwartaal van het lopende en het tweede kwartaal van het daaraan voorafgaande jaar gehanteerd.

1.2Verwachte prijsontwikkeling ten behoeve van het programma

1.2Naast de bijstelling van de prijzen tot 1 juli van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld is het noodzakelijk om een inschatting te maken van het werkelijk prijsniveau in het jaar van uitvoering van het programma. Dit is noodzakelijk om de hoogte van de vergoeding bij vaststelling van het programma en het moment van vergoeding vast te stellen.

1.2Voor de voorzieningen nieuwbouw en uitbreiding geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer (Macro-economische verkenningen) ‘bruto investeringen door bedrijven in woningen’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

1.2Voor de voorzieningen onderhoud, eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair en de klokuurvergoedingen gymnastiek geldt als prijsindexcijfer het MEV-cijfer ‘prijsmutatie van de netto-materiële overheidsconsumptie’, zoals bekendgemaakt op de derde dinsdag in september.

1.2 DEEL B Vergoeding op basis van feitelijke kosten

1.2In artikel 4 van deze verordening is aangegeven welke voorzieningen worden vergoed op basis van normbedragen en welke voorzieningen worden vergoed op basis van feitelijke kosten. Indien goedgekeurde huisvestingsvoorzieningen, ingevolge artikel 4, 3e lid laatste volzin, worden vergoed op basis van feitelijke kosten, dient aan de in dit deel van de bijlage opgenomen aanbestedingsregels te worden voldaan.

1.2Europese aanbesteding

1.2Indien de omvang van een opdracht of contract boven een bepaald bedrag uitkomt, worden ingevolge het Besluit overheidsaanbestedingen van de Europese Unie (2004/18/EG) toegepast. Deze richtlijnen gelden vanaf de volgende bedragen:

1.2– 211.000 Eur (exclusief BTW) voor leveringen en diensten;

1.2– 5.278.000 Eur (exclusief BTW) voor werken.

1.2Bouwactiviteiten, zoals nieuwbouw, uitbreiding en dergelijke, vallen onder de definitie ‘werken’. Aankoop van bijvoorbeeld meubilair of onderwijsleerpakket valt onder ‘leveringen’. Bij aankoop van gebouwen en terreinen is de richtlijn uiteraard niet van toepassing.

1.2Opdrachten onder het Europees drempelbedrag

1.2Op opdrachten onder het Europees drempelbedrag zijn de richtlijnen, zoals vastgelegd in het Besluit overheidsaanbestedingen, van toepassing.

1.2Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de verordening worden afspraken gemaakt over de wijze van aanbesteding. Als uitgangspunt hierbij geldt dat op basis van het vastgestelde gemeentelijk beleid bepaald wordt op welke wijze een opdracht wordt aanbesteed, tenzij het college na overleg anders beslist.

1.2 DEEL C Bepaling medegebruikstarieven

1.2Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs, voor (voortgezet) speciaal onderwijs, voor voortgezet onderwijs alsmede een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs betaalt voor het onderwijsgebruik van een lokaal, niet zijnde een gymnastiekruimte, een vergoeding. Deze vergoeding is gelijk aan het bedrag dat voor elke groep bij meer dan zes groepen ter beschikking wordt gesteld binnen de groepsafhankelijke programma’s van eisen voor het basisonderwijs, zoals jaarlijks wordt bekendgemaakt door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

1.2 BIJLAGE V CRITERIA VOOR DE URGENTIE VAN DE AANGEVRAAGDE

1.2 VOORZIENINGEN

1.21 Volgorde van hoofdprioriteiten

1.2Huisvestingsvoorzieningen aangevraagd voor hetzelfde jaar die voldoen aan de criteria, als bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdelen a, b en c worden ter samenstelling van het programma en het overzicht gerangschikt in volgorde van prioriteit.

1.2Ten eerste vindt de rangschikking plaats naar hoofdprioriteit:

1.21 voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen;

1.22 voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven i.c. onderhoud van gebouwen voor primair onderwijs;

1.23 voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen bestaande uit aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding inhouden;

1.24 voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs.

1.2Ad 1

1.2Hieronder vallen nieuwbouw, uitbreiding, eerste inrichting (los van andere voorzieningen aangevraagd), verplaatsing noodlokalen, medegebruik en het inpandig of deels inpandig creëren van lesruimten, inclusief (voor zover van toepassing) het daarbij horende terrein en de eerste inrichting. Ook vergroting van de capaciteit voor onderwijs in de lichamelijke oefening bijvoorbeeld door nieuwbouw van een gymnastiekruimte behoort tot deze hoofdprioriteit. Vervangende bouw en ingebruikneming van een gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen vallen slechts in deze hoofdprioriteit, indien zij dienen om een tekort aan capaciteit op te heffen.

1.2Ad 2

1.2Vervangende bouw, ingebruikneming van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw inclusief de noodzakelijke aanpassingen, onderhoud in het primair onderwijs, herstel van constructiefouten, herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden en de aanpassing ‘vervanging van een oliegestookte verwarmingsinstallatie’ in het primair onderwijs vormen de tweede hoofdprioriteit.

1.2Ad 3

1.2Aanpassingen van gebouwen voor primair onderwijs met uitzondering van het (deels) inpandig creëren van lesruimten en vervanging van een oliegestookte verwarming vallen onder hoofdprioriteit 3.

1.2Ad 4

1.2Invulling van hoofdprioriteit 4 zal afhangen van de gevolgen van nieuwe onderwijskundige inzichten voor gebouwen. Daarnaast vallen hieronder de activiteiten van aanpassingen van meer algemene aard en herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden voor zover dit niet spoedeisend is.

1.22 Nadere volgorde binnen de hoofdprioriteiten: de subprioriteiten

1.2Vervolgens wordt binnen elke hoofdprioriteit op basis van de subprioriteit de nadere volgorde bepaald. Daarbij wordt voor enige hoofdprioriteiten, namelijk de hoofdprioriteiten 2, 3 en 4, de subprioriteit bepaald afhankelijk van de functie die een ruimte heeft. Indien meerdere voorzieningen voor plaatsing op het programma in aanmerking komen, worden de subprioriteiten steeds per voorziening opnieuw toegepast.

1.2Onder lesruimten vallen: theorielokalen/leslokalen, vaklokalen/speellokalen en gymnastiekruimten.

1.2Onder niet lesruimten vallen: kabinetten, personeelsruimten en overige nevenruimten binnen het gebouw.

1.2Onder het begrip overige ruimte vallen: bergingen, fietsenstallingen en voorzieningen aan het terrein.

1.22.1 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen om capaciteitstekorten als bepaald op basis van bijlage III op te heffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

1.2a als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen;

1.2b vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen en

1.2c vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan gymnastiekruimten opheft.

1.22.2 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om een adequaat onderhoudsniveau te handhaven’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

1.2a als eerste die voorziening aan een gebouw waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

1.2b vervolgens die voorziening aan een theorielokaal/leslokaal waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

1.2c vervolgens die voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

1.2d vervolgens die voorziening aan een niet lesruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend;

1.2e vervolgens die voorziening aan een overige ruimte waarbij volgens het bouwkundige rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de laagste score qua kwaliteit wordt toegekend.

1.22.3 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen noodzakelijk om te voldoen aan bij of krachtens de wet gestelde verplichtingen waaronder aanpassingen voor zover deze geen capaciteitsuitbreiding betreffen’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

1.2a als eerste de voorziening aan een gebouw dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

1.2b vervolgens de voorziening aan een theorielokaal/leslokaal dat niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

1.2c vervolgens de voorziening aan een vaklokaal/speellokaal/gymnastiekruimte dat niet voldoet aan de wet- en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is;

1.2d vervolgens de voorziening aan een niet lesruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is; en

1.2e vervolgens de voorziening aan een overige ruimte die niet voldoet aan de wet en regelgeving en waarbij de bouwkundige conditie volgens het rapport zoals bedoeld in artikel 7, lid 2 onder c, de minste is.

1.22.4 Binnen de hoofdprioriteit ‘voorzieningen die wenselijk zijn als gevolg van nieuwe onderwijskundige inzichten en/of gewenste bouwkundige

1.2 aanpassingen om gebouwen aan te passen aan de eigentijdse eisen van het onderwijs’ komt voor plaatsing op het programma in aanmerking:

1.2a als eerste de voorziening voor theorielokalen/leslokalen waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

1.2b vervolgens de voorziening voor vaklokalen/speellokalen/gymnastiekruimten waarbij het percentage leerlingen waarvoor het nieuwe onderwijskundige beleid geldt het hoogst is;

1.2c vervolgens de voorziening aan niet lesruimte die als lesruimte in gebruik wordt genomen waarbij het percentage leerlingen waarvoor nieuw onderwijskundig beleid geldt het hoogst is;

1.2d vervolgens herstel of vervanging van schade in bijzondere omstandigheden, waarbij de ernst van de schade het hoogst is; en

1.2e vervolgens de activiteit ten behoeve van aanpassingen van meer algemene aard, waarbij de ouderdom van het niet aangepaste gebouw het hoogste is.

1.2 Bijlage VI Lokaal Maatwerk

1.2Deel A Doel Lokaal Maatwerk

1.2De voorliggende verordening is tot stand gekomen op basis van de modelverordening van de VNG. Centraal uitgangspunt van deze verordening is dat op basis van vooraf vastgestelde regelgeving aan schoolbesturen de mogelijkheid wordt geboden om een bij wet vastgesteld aanbod aan voorzieningen aan te vragen. Dit aanbod kan beschouwd worden als het minimaal vereiste aanbod aan huisvestingsvoorzieningen (de zorgplicht).

1.2De praktijksituatie vraagt om oplossingen die niet altijd kunnen worden gerealiseerd op grond van de regels van de verordening. Omdat juist met deze situaties goed om te kunnen gaan, is de bijlage “Lokaal Maatwerk” toegevoegd aan deze verordening.

1.2Deze bijlage maakt het mogelijk om daar waar die behoefte er bij de schoolbesturen en bij de gemeente is, praktijkgericht om te kunnen gaan met de verordening. Dit kan leiden tot het nemen van besluiten die afwijken van de verordening of daarop een aanvulling vormen.

1.2Als in gezamenlijk overleg besloten wordt af te wijken van de verordening of de verordening aan te vullen, gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1.

    een afspraak lokaal maatwerk wordt in het OOGO* op grond van overeenstemming vastgelegd in een advies aan de gemeenteraad;

  • 2.

    deze afspraak is beargumenteerd op grond van heldere en meetbare criteria;

  • 3.

    gelijke behandeling in gelijke gevallen;

  • 4.

    een nieuwe afspraak dient in de verordening te worden vastgelegd in de bijlage lokaal maatwerk.

1.2Mede op grond van deze uitgangspunten is een procedure overeengekomen die geldt voor het leveren van lokaal maatwerk. Deze procedure wordt in deel B toegelicht.

1.2*:OOGO: Op Overeenstemming Gericht Overleg met het lokale onderwijsveld.

1.2Deel B Procedure Lokaal Maatwerk

1.2In de verordening worden wettelijk vereiste bepalingen geformuleerd met behulp waarvan gemeenten het onderwijshuisvestingsbeleid vorm kunnen geven. Indien gemeenten daarnaast op grond van lokale omstandigheden aanvullend of afwijkend beleid willen formuleren, zal dit beleid uiteindelijk vertaald moeten worden naar een wijziging van de verordening. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van het definiëren van extra voorzieningen of een andere formulering van criteria van noodzakelijkheid, omvang of financiële normering van bepaalde voorzieningen.

1.2De gemeente Reusel-De Mierden hanteert de volgende procedure voor het maken van afspraken in het kader van lokaal maatwerk:

  • 1.

    een afspraak lokaal maatwerk wordt overeengekomen in het Op Overeenstemming Gericht Overleg in de gemeente Reusel-De Mierden tussen de scholen voor het primair en voortgezet onderwijs en de gemeente. De afspraak wordt in de vorm van een advies aan de gemeenteraad voorgelegd;

  • 2.

    een afspraak is gebaseerd op heldere, meetbare criteria. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van o.a. het Integrale Huisvestingsplan (IHP), het Planmatige Onderhoudsbeheer (POB) en de leerlingenprognose;

  • 3.

    vanaf het moment dat een afspraak vastligt in de verordening geldt deze afspraak ook voor vergelijkbare situaties;

  • 4.

    een afspraak lokaal maatwerk wordt vastgelegd in bijlage VI, Deel C van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Reusel-De Mierden; hiertoe is een besluit van de gemeenteraad vereist;

  • 5.

    een afspraak lokaal maatwerk wordt op de volgende manier beschreven:

1.2Nr. Korte omschrijving

1.2Verwijzing naar het onderdeel in de verordening waarop de afspraak betrekking heeft.

·Afspraak:

1.2Beschrijving concrete afspraak

1.2 Deel C Afspraken Lokaal Maatwerk

I.Toepassing van medegebruik bij ruimtebehoefte

1.2Bijlage I, algemeen.

1.2Bijlage I, deel A, onder 1.9

·Afspraak:

1.2Als een school recht heeft op uitbreiding zal deze pas worden toegekend als er geen leegstaande lokalen beschikbaar zijn waar middels “medegebruik” gebruik van kan worden gemaakt om deze ruimtebehoefte op te vangen. In de verordening wordt een tweetal criteria genoemd op grond waarvan afgezien kan worden van medegebruik als blijkt dat:

  • -

    de bouwtechnische en/of de functionele en/of de onderwijskundige kwaliteit niet voldoende is. Dit moet worden aangetoond op grond van een door alle partijen erkend rapport over de kwaliteit van de schoolgebouwen (bijvoorbeeld het IHP of een rapport van de inspectie van het onderwijs) en;

  • -

    het aantal jaren dat medegebruik zou moeten plaatsvinden 5 jaar of meer is. Dit moet worden aangetoond door middel van prognoses die voldoen aan de in de verordening gestelde criteria.

  • II.

    Criterium permanente uitbreiding

1.2Artikel I onder k, l en n

1.2Bijlage I, Deel A en B

1.2Bijlage III, deel C, onder 1 en 2

·Afspraak:

1.2Eén van de criteria om aanspraak te kunnen maken op permanente uitbreiding is dat op grond van een prognose dient te worden aangetoond dat het extra aantal leerlingen waarvoor de uitbreiding noodzakelijk is, voor tenminste 15 jaar kan worden verwacht. Het is echter redelijk om dit criterium van 15 jaren voor permanente bouw te verlagen naar 10 jaar.

1.2Hiervoor gelden de volgende argumenten:

  • -

    in de praktijk blijkt dat de voorspelde leerlingenaantallen in de prognoses na een periode van 10 jaar niet juist zijn. Dit heeft onder andere te maken met het woningbouwprogramma van de gemeente. Dit wordt meestal voor 10 jaren vastgesteld. Op deze manier kan permanente uitbreiding niet worden aangetoond;

  • -

    ook economische overwegingen spelen hierbij een rol. De kosten van uitbreiding voor langere termijn zijn relatief namelijk lager dan de kosten voor uitbreiding met een tijdelijke voorziening.

  • III.

    Vergoeding inzake bouwkundige en installatietechnische aanpassingen ter verkrijging van een gebruiksvergunning (brandveiligheid)

1.2Bijlage I, deel A, 1.10, onder e

1.2Bijlage III, deel C, onder 1.3

·Afspraak:

1.2Schoolbesturen zijn op basis van de woningwet verplicht om te beschikken over een gebruiksvergunning brandveiligheid. Gelet op de noodzaak om schoolgebouwen waar nodig snel overeenkomstig de eisen uit de regelgeving over brandveiligheid aan te passen, brengt de gemeenteraad de eenmalige investeringskosten van bouwkundige aanpassingen aan het gebouw en installatietechnische aanpassingen voor vergoeding in aanmerking die op basis van onderhavige regelgeving noodzakelijk zijn en terstond uitgevoerd dienen te worden. Over de kosten van onderhoud, vervanging en doormelding zijn de onderstaande afspraken gemaakt:

1.2Onderdeel ten laste van ten laste van

1.2Brandmeldings- en ontruimingsinstallaties

  • -

    investering t.b.v. 1e aanleg X

  • -

    onderhoud X

  • -

    vervanging X

  • -

    abonnement PAC X

  • -

    melding X

  • -

    leges aanvraag gebruiksvergunning (*1/2) X X

  • -

    opleiding Opgeleid Persoon X

  • -

    inzet Opgeleide Persoon X

1.2Inbraakbeveiliging

  • -

    investering X

  • -

    onderhoud X

  • -

    vervanging X

  • -

    abonnement PAC X

  • -

    melding (*3) X

1.2*1: op brandveiligheidsbudget van gemeente, aangevuld vanuit de scholen;

1.2*2: een gebruiksvergunning wordt verleend voor onbepaalde tijd en wordt jaarlijks door de gemeente gecontroleerd. Hieraan zijn vooralsnog geen kosten verbonden;

1.2*3: mogelijkheden:

  • -

    PAC meldt bij sleutelbeheerder en deze maakt afspraak met politie;

  • -

    PAC meldt door naar een particulier beveiligingsbedrijf.

1.2Aanvragen van een schoolbestuur worden vergezeld van een rapport waaruit onomstotelijk blijkt dat op basis van wettelijke regelgeving een voorziening noodzakelijk is en dat deze voorziening terstond getroffen dient te worden. Aanvragen zijn voorzien van een kostenraming.

IV.Bepaling capaciteit van schoolgebouwen basisonderwijs

1.2Bijlage III, deel A, onder 1.1

·Afspraak:

1.2Voor nieuwbouw en uitbreiding van permanente huisvesting geldt dat de oorspronkelijke minimum capaciteitsnormen voor de brutovloeroppervlakte zijn verhoogd. De normen zijn nu zodanig dat rekening wordt gehouden met ruimte (m2) voor onderwijskundige vernieuwingen.

1.2De capaciteitsnormen worden vermeld in tabel 1 van bijlage III, deel A.

1.2Let wel: er kan op grond van het verschil in de bestaande totale capaciteit van een school en de in de verordening genoemde normen geen aanspraak worden gemaakt op uitbreiding in het kader van onderwijskundige vernieuwingen.