Regeling vervallen per 01-07-2016

Verordening Baatbelasting Riolering Buitengebied, Cluster 14, 1e wijziging

Geldend van 18-04-2009 t/m 30-06-2016

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van de "Baatbelasting Riolering Buitengebied 2004, Cluster 14, 1e wijziging"

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 5 januari 2005;

gelet op artikel 222 van de Gemeentewet, het 'Aangevuld bekostigingsbesluit Cluster 14', vastgesteld bij raadsbesluit van 25 februari 2002 en de nadere vaststelling van de eigen bijdrage bij raadsbesluit van 19 juli 2004;

gezien het advies van de Commissie Algemeen Bestuur;

besluit vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van de "Baatbelasting Riolering Buitengebied 2004, Cluster 14, 1e wijziging"

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    een onroerende zaak:

    • 1.

      een gebouwd eigendom;

    • 2.

      een ongebouwd eigendom;

    • 3.

      een samenstel van twee of meer aangrenzende gebouwde en/of ongebouwde eigendommen, voor zover voor die eigendommen eenzelfde belastingplichtige wordt aangemerkt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

    • 4.

      onder een eigendom wordt verstaan: een perceel volgens de kadastrale aanduiding.

  • b.

    het bestemmingsplan: Bestemmingsplan Buitengebied 1998, bestemmingsplan Bos en Natuurgebieden, Bestemmingsplan Hulselsedijk 96, Bestemmingsplan Buitengebied (1983), Uitbreidingsplan in Hoofdzaak (Reusel), Bestemmingsplan Buitengebied '88, Bestemmingsplan Buitengebied '98, herziening 2003-1 (Twisseltsebaan 4) en Bestemmingsplan '90 (Diessen).

  • c.

    het voorbereidingsbesluit: het besluit van de gemeenteraad van 8 maart 2004 waarin wordt verklaard dat voor een aantal percelen gelegen in het buitengebied een herziening van het bestemmingsplan wordt voorbereid.

  • d.

    peildatum: het tijdstip waarnaar beoordeeld wordt of een onroerende zaak gebaat is door de voorzieningen, welke door de gemeente zijn getroffen.

  • e.

    1. bestemming:de voor een onroerende zaak geldende bestemming op grond van het bestemmingsplan.

    • 2.

      gebruiksmogelijkheden: de op de peildatum voor een onroerende zaak geldende gebruiksmogelijkheden zoals vermeld in het bestemmingsplan zulks met in achtneming van een verleende vrijstelling, of in het voorbereidingsbesluit.

f. vrijstelling: voor of op de peildatum verleende vrijstelling als bedoeld in de voorschriften behorende bij de bestemming.

Artikel 2. Belastbaar feit

  • 1. Onder de naam 'Baatbelasting Riolering Buitengebied 2004, Cluster 14' wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken met de gebruiksmogelijkheden als bedoeld in artikel 5, lid 1, gelegen binnen de gemeente en op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart in grijs gearceerde percelen, die op de peildatum 11 maart 2004 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorziening omvat het leggen van riool(pers)leidingen met inbegrip van bijbehorende werken waaronder de plaatsing van rioolgemalen en rioolputten en bijbehorende werken.

Artikel 3. Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

  • 1. De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak overeenkomstig het gestelde in artikel 5.

  • 2. Indien in de periode gelegen tussen de in artikel 2, eerste lid genoemde datum en de datum van ingang van de heffing van deze verordening de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van een op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak is dan wel wordt overgedragen, wordt voor de vaststelling van de belastingschuld voor de na de overdracht op de datum van ingang van heffing bestaande onroerende zaken, uitgegaan van een verdeelsleutel op basis van het aantal nieuwe eigendommen.

Artikel 5. Belastingtarief:

Het tarief is afhankelijk van de score welke aan de onroerende zaak is toegekend. De belasting wordt bepaald overeenkomstig de score op basis van onderstaande tabel welke wordt vermenigvuldigd met de omrekeningsfactor als bedoeld in lid 3.

  • 2.

    Voor de percelen die vallen onder het voorbereidingsbesluit van 8 maart 2004 gelden dezelfde bestemmingen, gebruiksmogelijkheden en scores als bedoeld in lid 1.

  • 3.

    Aan elke score, bedoeld in de rechterkolom van lid 1, wordt een omrekeningsfactor met bijbehorend belastingbedrag toegekend volgens onderstaande tabel:

  • 4.

    Indien de gebruiksmogelijkheid als bedoeld in de tabel in lid 1 van toepassing is op meerdere eigendommen waarvoor niet één belastingplichtige geldt, is de overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 berekende belasting naar rato van het aantal eigendommen.

Artikel 6. Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende:

    • -

      5 jaren bij een belastingbedrag van € 1.500,00

    • -

      6 jaren bij een belastingbedrag van € 1.950,00

    • -

      7 jaren bij een belastingbedrag van € 2.400,00.

  • 2.

    Het verzoek genoemd in het eerste lid dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 3.

    Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 4.

    De jaarlijkse belasting bedraagt:

    • -

      bij een belastingbedrag van € 1.500,00 het vijfde gedeelte hiervan.

    • -

      bij een belastingbedrag van € 1.950,00 het zesde gedeelte hiervan.

    • -

      bij een belastingbedrag van € 2.400,00 het zevende gedeelte hiervan.

  • 5.

    De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op het totaal van de aan het begin van het belastingjaar, waarin de afkoop plaats vindt, nog te verschijnen belastingbedragen.

  • 6.

    A. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

B. In afwijking van het bepaalde in onderdeel A, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel A, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

7.Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8. Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

Artikel 9. Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening Baatbelasting Riolering Buitengebied 2004, Cluster 14'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 januari 2005.
De voorzitter,
De griffier,

Toelichting voor de raad

Algemeen

Om een baatbelasting te kunnen heffen dient door de gemeenteraad een belasting-verordening te worden vastgesteld overeenkomstig de in de Gemeentewet ter zake opgenomen regels.

De wetgever gaat in artikel 222 van de Gemeentewet uit van een stelsel waarin lasten van voorzieningen worden omgeslagen over de door die voorzieningen gebate onroerende zaken. Voor ieder gebaat object wordt in beginsel een belastingschuld vastgesteld. De baatbelasting wordt echter niet geheven als de lasten ter zake van een bepaalde onroerende zaak langs andere weg worden verhaald, zoals in dit geval via een exploitatieovereenkomst.

Een verordening baatbelasting kan worden vastgesteld vanaf het moment dat een aanvang is gemaakt met de aanleg van de voorzieningen, doch uiterlijk twee jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Om te bepalen of een onroerende zaak is gebaat moet worden uitgegaan van een tijdstip dat is gelegen uiterlijk één jaar na voltooiing van de voorzieningen.

In de raadsvergadering van 25 april 2000 is het beleidsplan “Sanering ongerioleerde afvalwaterlozingen buitengebied”vastgesteld. In dit plan is gesteld, dat alle ongerioleerde panden waarvoor de kosten van aansluiting op een rioleringssysteem kleiner zijn dan

€ 14.688,87 incl. BTW, moeten worden voorzien van een rioleringssysteem ter voldoening aan de milieuwetgeving per 1 januari 2005.

Als gevolg van dit beleidsplan zijn ongerioleerde panden ingedeeld in clusters. De inventarisatie heeft geleid tot 21 clusters, welke middels drukriolering worden aangesloten. Voor deze clusters zijn de kosten van aanleg berekend op basis van nauwkeurige bestekscalculaties. In voornoemd beleidsplan is tevens bepaald dat de eigenaren van de percelen/panden een eigen bijdrage moeten betalen.

Voor het innen van de eigen bijdrage zijn twee manieren voorhanden, te weten de exploitatieovereenkomst en de baatbelasting.

Bij de exploitatieovereenkomst verklaart de betalende partij bereid te zijn de vastgestelde kosten te betalen en de gemeente verklaart de riolering aan te leggen. De overeenkomsten zijn gebaseerd op de Aangevuld Bekostigingsbesluiten van 25 februari 2002 en het raadsbesluit van 19 juli 2004 waarin de eigen bijdragen verlaagd zijn.

Indien eigenaren geen overeenkomst willen aangaan, kan door het instellen van een baatbelasting, een mogelijkheid om betaling van de bijdrage af te dwingen worden gecreëerd. Ingevolge artikel 222 van de Gemeentewet moet voor het heffen van een baatbelasting een Bekostigingsbesluit worden genomen. De eerdergenoemde Aangevuld Bekostigingsbesluiten voldoen aan de voorwaarden van een Bekostigingsbesluit.

De grondslag voor de kosten van de aanleg van riolering is gelegen in het gegeven dat een onroerende zaak baat ondervindt van de riolering die de gemeente aanlegt. De baatbelasting kan worden aangemerkt als een zakelijke objectieve belasting. De vraag of een onroerende zaak is gebaat, dient te worden beantwoord onafhankelijk van het gebruik dat van een onroerende zaak wordt gemaakt. Niet het feitelijke gebruik is relevant, maar de voor de onroerende zaak aanwezige objectieve gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. In de jurisprudentie is het bestemmingsplan als een objectief toetsingskader aanvaard. Wij hebben derhalve het bestemmingsplan als basis gebruikt voor het bepalen van de gebruiksmogelijkheden.

Niet alle percelen die zijn gebaat, zijn in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan; om deze percelen toch in de belasting te kunnen betrekken is in het voorbereidingsbesluit aangegeven wat de toekomstige gebruiksmogelijkheden zullen zijn.

Indien de riolering is aangelegd, heeft een ongerioleerde lozer welke binnen een afstand van 40 meter van de riolering gelegen is, op basis van het Lozingenbesluit Bodembescherming c.q. het Lozingenbesluit Oppervlaktewater de verplichting tot aansluiting op de riolering. De onroerende zaken die aan dit criterium voldoen, zijn aangemerkt als gebate onroerende zaken. De kosten voor het treffen van de nodige voorzieningen voor aansluiting op de riolering op eigen terrein dienen door de eigenaren zelf te worden voldaan.

Artikel 1 begripsomschrijvingen

Om misverstanden te voorkomen is in dit artikel een omschrijving van het begrip onroerende zaak opgenomen. Aangesloten wordt bij de eigendomsgrenzen. Het gebruik heeft geen invloed op de afbakening van een onroerende zaak.

Ook is in dit artikel aangegeven wat in deze verordening onder het bestemmingsplan wordt verstaan. De peildatum is 11 maart 2004.

Gespreid over de gehele gemeente is een groot aantal bestemmingsplannen van toepassing. De naam van de diverse bestemmingsplannen is in dit artikel vermeld.

Percelen die gebaat zijn maar niet in overeenstemming zijn met een bestemmingsplan worden middels een Voorbereidingsbesluit, waarin is aangegeven wat de toekomstige gebruiksmogelijkheden zullen zijn, alsnog in de belasting te betrekken. Daarmee wordt de feitelijke situatie in overeenstemming gebracht met het bestemmingsplan.

Artikel 2 belastbaar feit

Gebate gebied

Via artikel 2 maakt de kaart waarop het gebate gebied is aangegeven deel uit van de belastingverordening. De kaart is gewaarmerkt ten bewijze dat zij behoort bij het besluit van de gemeenteraad waarbij de belastingverordening is vastgesteld.

Door het in kaart brengen van het belastinggebied maakt de gemeente kenbaar welke onroerende zaken door de getroffen voorzieningen binnen het gebate gebied vallen en derhalve zijn of worden gebaat. Het afgebakende gebate gebied is gelijk aan het gebate gebied dat is aangegeven op de kaart bij het ‘Aangevuld bekostigingsbesluit Cluster 14 van 25 februari 2002. Tevens zijn de percelen die vallen onder het voorbereidingsbesluit van 8 maart 2004 onderdeel van het gebate gebied, en waren ook reeds opgenomen in de gebiedsaanduiding behorende bij het Aangevuld Bekostigingsbesluit.

Tijdstip gebaat zijn

In artikel 2 is het tijdstip van gebaat zijn vermeld: De peildatum waarnaar het gebaat zijn wordt bepaald is 11 maart 2004. Naar de toestand op dit tijdstip is beoordeeld of de onroerende zaken gebaat zijn door de getroffen of nog te treffen voorzieningen. Er vindt naar de toestand op deze datum een eenmalige beoordeling plaats over de vraag of een onroerende zaak gebaat is de aanleg van de riolering. Dit brengt mee dat latere wijzigingen in het gebaat zijn van een onroerende zaak geen invloed hebben op de verschuldigde belasting. Ook latere bijbouw of afbraak van objecten kan niet leiden tot wijziging in het bestand van belaste objecten. Hierdoor wordt voorkomen dat latere wijzigingen in het objectenbestand kunnen leiden tot het onverbindend worden van de tariefstelling.

Voorzieningen

Bepalend voor de baatbelasting zijn uitsluitend die voorzieningen waarop de verordening betrekking heeft. Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid is het zeer essentieel dat de verordening de specifieke voorzieningen vermeldt welke aanleiding geven tot profijt van de in het desbetreffende deel van de gemeente gelegen onroerende zaken. Artikel 2, tweede lid, vermeldt daarom dat via de baatbelasting de kosten van de aanleg van drukriolering worden verhaald.

Artikel 3 Belastingplicht

In dit artikel wordt de belastingplicht omschreven. Belastingplichtig zijn natuurlijke personen en rechtspersonen zoals vennootschappen, stichtingen en verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzieningen gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 2, het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

De wet gaat uit van belastingheffing tenzij de kosten van de voorzieningen krachtens overeenkomst worden voldaan. De gemeente dient de kosten van de getroffen voorzieningen om te slaan over alle gebate percelen, zowel over de ‘belastingpercelen’ als over de percelen waarvoor langs privaatrechtelijke weg wordt bijgedragen. Indien eigenaren een exploitatieovereenkomst getekend hebben, wordt er van die onroerende zaak geen belasting geheven.

Artikel 4 en 5 Maatstaf van heffing en tarief

Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeentelijke wetgever vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Belangrijk bij de keuze van een heffingsmaatstaf is of zij aansluit bij de aard van de voorzieningen die worden aangelegd. Er is gekozen voor een heffingsmaatstaf die zoveel mogelijk aansluit bij het objectieve karakter van de baatbelasting en bij de baat bij de getroffen voorzieningen, zodoende is gekozen om uit te gaan van de bestemming conform het vigerende bestemmingsplan of het voorbereidingsbesluit van 8 maart 2004.

De tarieven zijn in de raadsvergadering van 19 juli 2004 aangepast.

In artikel 5 is een kolom opgenomen met de bijbehorende belastingbedragen.

Voor de berekening van de exploitatiebijdrage zijn de volgende elementen van belang:

  • -

    de berekeningsbasis ofwel de bestemming van de onroerende zaak/perceel

  • -

    de basisbijdrage; door de raad bij besluit van 19 juni 2004 bepaald op € 1.750,--

  • -

    de vermenigvuldigingsfactor die is gekoppeld aan de totaalscore op basis van de bestemming.

Als berekeningsbasis geldt de bestemming van de onroerende zaak zoals die in het betreffende bestemmingsplan is opgenomen of de bestemming, zoals die bij de herziening van het bestemmingsplan zal worden vastgesteld. Voor een aantal percelen waarvoor een herziening van het bestemmingsplan in voorbereiding is, is op 8 maart 2004 een voorbereidingsbesluit genomen.

Elke bestemming geeft een score en de totaalscore is gekoppeld aan een vermenigvuldi-gingsfactor: score 1 = factor 1; score 2 = factor 1,3; score 3 of 4 = factor 1,6; score 5 of 6 = factor 1,9; score 7 of 8 of meer = factor 2,2. De verschuldigde bijdrage is het basisbedrag (€ 1.750,--) x de berekende factor.

Deze wijze van vaststellen van de verschuldigde belasting is uiteraard alleen aan de orde voor zover een onroerende zaak is gebaat. Is een onroerende zaak niet gebaat dan is het heffen van een baatbelasting niet aan de orde.

Artikel 5, lid 4

In de situaties waarin binnen een gebruiksmogelijkheid (als bedoeld in tabel lid 1) meerdere eigendommen (van verschillende belastingplichtigen) zijn gelegen, vindt de berekening van de verschuldigde belasting plaats op basis van het hiervoor beschreven systeem. De verdeling van de berekende belasting geschiedt vervolgens op basis van het aantal eigendommen binnen de gebruiksmogelijkheid.

De rechtvaardiging hiervan ligt in het feit dat de gebruiksmogelijkheid in het bestemmingsplan of voorbereidingsbesluit is vastgelegd; het aantal eigendommen speelt voor deze gebruiksmogelijkheid geen rol.

Op deze wijze wordt tevens bereikt dat bij gelijke gebruiksmogelijkheden het totaal verschuldigde bedrag aan belasting gelijk is ongeacht het aantal eigendommen.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse heffing

De baatbelasting is in beginsel een heffing ineens. De belastingplichtige zal, na het vervallen van het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is, de heffing ineens moeten betalen. Op verzoek van de belastingplichtige kan de baatbelasting echter in de vorm van een jaarlijkse belasting worden geheven, afhankelijk van het belastingbedrag. In dit artikel is een regeling opgenomen voor belastingplichtigen die de baatbelasting gespreid over de door de gemeente vastgestelde termijn willen betalen. Belastingplichtigen dienen hiertoe een verzoek te doen. De gemeente heeft de vrijheid om ook buiten de gestelde termijn het verzoek alsnog in te willigen. In het vijfde lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor het geval dat een belastingplichtige, op wie de gespreide regeling van betaling van toepassing is, gedurende de loop van de belastingperiode ophoudt belastingplichtig te zijn.

Artikel 7 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 8 Termijnen van betaling

In dit artikel zijn de termijnen van betaling opgenomen. Er is gekozen voor twee termijnen, de eerste vervalt de maand volgend op de dagtekening van het aanslagbiljet, de tweede termijn twee maanden later.

Artikel 9 Kwijtschelding

Er is gekozen voor een bepaling in de verordening die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van baatbelasting wordt verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Aangezien artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat al hetgeen voor de heffing en de invordering van belang is in de belastingverordening moet staan, hebben wij ervoor gekozen in de verordening een bepaling op te nemen die aangeeft dat het mogelijk is dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de betreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze wordt aan de belastingplichtige burger duidelijk gemaakt dat er nog nadere regels kunnen gelden.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet het besluit tot vaststelling van een belastingverordening worden bekendgemaakt. Artikel 142 van de Gemeentewet bepaalt vervolgens dat de verordening in werking treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is opgenomen, niet liggende voor de vaststelling en bekendmaking van de verordening. In dit geval is gekozen voor het volgen van de wettelijke regeling.