Regeling vervallen per 01-07-2016

Verordening Baatbelasting Riolering Buitengebied, Cluster A, 1e wijziging

Geldend van 18-04-2009 t/m 30-06-2016

Intitulé

Verordening op de heffing en de invordering van de Baatbelasting Riolering Buitengebied Cluster A, 1e wijziging

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 november 2006;

gelet op artikel 222 van de Gemeentewet, het 'Aangevuld bekostigingsbesluit Cluster A', vastgesteld bij raadsbesluit van 19 juli 2004;

gezien het advies van de Commissie Algemeen Bestuur;

besluit vast te stellen de:

Verordening op de heffing en de invordering van de Baatbelasting Riolering Buitengebied Cluster A, 1e wijziging

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    een onroerende zaak:

    • 1.

      een gebouwd eigendom;

    • 2.

      een ongebouwd eigendom;

    • 3.

      een samenstel van twee of meer aangrenzende gebouwde en/of ongebouwde eigendommen, voor zover voor die eigendommen eenzelfde belastingplichtige wordt aangemerkt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht;

  • b.

    het bestemmingsplan: Bestemmingsplan Buitengebied 1998, bestemmingsplan Bos en Natuurgebieden, Bestemmingsplan Hulselsedijk 96, Bestemmingsplan Buitengebied (1983), Uitbreidingsplan in Hoofdzaak (Reusel), Bestemmingsplan Buitengebied '88, Bestemmingsplan Buitengebied '98, herziening 2003-1 (Twisseltsebaan 4) en Bestemmingsplan '90 (Diessen).

  • c.

    peildatum: het tijdstip waarnaar beoordeeld wordt of een onroerende zaak gebaat is door de voorzieningen, welke door de gemeente zijn getroffen.

  • d.

    bestemming:de voor een onroerende zaak geldende bestemming op grond van het bestemmingsplan.

  • e.

    gebruiksmogelijkheden: de op de peildatum voor een onroerende zaak geldende mogelijkheden voor de oprichting van gebouwen c.q. gebruik ten behoeve van de in tabel als zodanig aangeduide functie, zulks met inachtneming van de bestemming, verleende vrijstelling.

  • f.

    vrijstelling: voor of op de peildatum verleende vrijstelling als 1. bedoeld in de voorschriften behorende bij de bestemming óf 2. bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening..

  • g.

    een bestemmingsvlak: een op de plankaart van het bestemmingsplan aangegeven aaneengesloten vlak, door middel van een bestemmingsgrens, een zelfstandige arcering en/of kleuring onderscheiden, met behulp waarvan aan gronden een bepaalde bestemming is toegekend.

  • h.

    tabel: de tabel als bedoeld in artikel 5, eerste lid en opgenomen als bijlage 1 bij deze verordening.

Artikel 2. Belastbaar feit

  • 1. Onder de naam 'Baatbelasting Riolering Buitengebied , Cluster A' wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken met de in de tabel opgenomen bestemming en vrijstelling met de in bedoelde tabel genoemde een of meerdere gebruiksmogelijkheden, gelegen binnen de rode omlijning op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op de peildatum 1 januari 2006 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of medewerking van het gemeentebestuur.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorziening omvat het leggen van riool(pers)leidingen met inbegrip van bijbehorende werken waaronder de plaatsing van rioolgemalen en riool pompputten en bijbehorende werken.

Artikel 3. Belastingplicht

De belasting wordt geheven van degene die van een onroerende zaak als bedoeld in artikel 2, eerste lid, het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

Indien de lasten die zijn verbonden aan de voorzieningen genoemd in artikel 2, tweede lid, ter zake van een onroerende zaak krachtens overeenkomst zijn of worden voldaan, wordt de belasting ter zake van die onroerende zaak niet geheven.

Artikel 4. Maatstaf van heffing

  • 1. De maatstaf van heffing is een bedrag per onroerende zaak overeenkomstig het gestelde in artikel 5.

  • 2. Indien in de periode gelegen tussen de in artikel 2, eerste lid genoemde datum en de datum van ingang van de heffing van deze verordening de eigendom, het bezit of beperkt recht van een gedeelte van een op de in artikel 2, eerste lid genoemde datum bestaande onroerende zaak is dan wel wordt overgedragen, wordt voor de vaststelling van de belastingschuld voor de na de overdracht op de datum van ingang van heffing ontstane onroerende zaken, uitgegaan van de belastingschuld voor de onroerende zaak vóór de overdracht van bedoeld gedeelte hiervan, gedeeld door het aantal op de datum van ingang heffing bestaande onroerende zaken.

Artikel 5. Belastingtarief:

  • 1. Het tarief is afhankelijk van de score welke ingevolge de bestemmin of de vrijstelling en de daarbij behorende gebruiksmogelijkheid die aan de onroerende zaak is toegekend. Het in lid 3 bepaalde belastingbedrag wordt bepaald overeenkomstig de score op basis van de tabel en de omrekeningsfactor als bedoeld in lid

  • 2. Aan elke score, bedoeld in de kolom “score” van de tabel, wordt een omrekeningsfactor met bijbehorend belastingbedrag toegekend volgens onderstaande overzicht:

Artikel 6. Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende:

    • -

      5 jaren bij een belastingbedrag van € 1.500,00

    • -

      6 jaren bij een belastingbedrag van € 1.950,00

    • -

      7 jaren bij een belastingbedrag van € 2.400,00

  • 1.

    Het verzoek genoemd in het eerste lid dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

  • 2.

    Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3.

    De jaarlijkse belasting bedraagt:

    • -

      bij een belastingbedrag van € 1.500,00 het vijfde gedeelte hiervan.

    • -

      bij een belastingbedrag van € 1.950,00 het zesde gedeelte hiervan.

    • -

      bij een belastingbedrag van € 2.400,00 het zevende gedeelte hiervan.

  • 4.

    De belasting over de nog niet verstreken belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op het totaal van de aan het begin van het belastingjaar, waarin de afkoop plaats vindt, nog te verschijnen belastingbedragen.

  • 5.

    A. Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak als bedoeld in het eerste lid eindigt of wijzigt als gevolg van het overdragen van eigendom, bezit of beperkt recht, wordt de nieuwe genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met ingang van het eerstvolgende belastingjaar een aanslag ineens opgelegd voor de resterende belastingjaren van het belastingtijdvak, berekend overeenkomstig het vierde lid van dit artikel.

B. In afwijking van het bepaalde in onderdeel A, wordt op verzoek van de in dat onderdeel bedoelde belastingplichtige de jaarlijkse heffing overeenkomstig het eerste lid gecontinueerd. Het verzoek daartoe dient binnen zes weken na de dagtekening van de aanslag ingevolge onderdeel A, schriftelijk bij de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar te worden ingediend.

6.Ingeval de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse heffing en in de loop van het belastingtijdvak de eigendom, het bezit of het beperkt recht van een gedeelte van de onroerende zaak wordt overgedragen, wordt, voor de verdeling van de resterende belastingschuld, de maatstaf van heffing als bedoeld in artikel 4 voor de betreffende onroerende zaken opnieuw vastgesteld voor de nog niet verstreken belastingjaren.

Artikel 7. Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 8. Termijnen van betaling

De aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.

Artikel 9. Kwijtschelding

Bij de invordering van de baatbelasting wordt geen kwijtschelding verleend.

Artikel 10. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de baatbelasting.

Artikel 11. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendmaking.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening Baatbelasting Riolering Buitengebied , Cluster A'.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2006.
De voorzitter,
De griffier,

Toelichting voor de raad

Algemeen

Om een baatbelasting te kunnen heffen dient door de gemeenteraad een belasting-verordening te worden vastgesteld overeenkomstig de in de Gemeentewet ter zake opgenomen regels.

De wetgever gaat in artikel 222 van de Gemeentewet uit van een stelsel waarin lasten van voorzieningen worden omgeslagen over de door die voorzieningen gebate onroerende zaken. Voor ieder gebaat object wordt in beginsel een belastingschuld vastgesteld. De baatbelasting wordt echter niet geheven als de lasten ter zake van een bepaalde onroerende zaak langs andere weg worden verhaald, zoals in dit geval via een exploitatieovereenkomst.

Een verordening baatbelasting kan worden vastgesteld vanaf het moment dat een aanvang is gemaakt met de aanleg van de voorzieningen, doch uiterlijk twee jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Om te bepalen of een onroerende zaak is gebaat moet worden uitgegaan van een tijdstip dat is gelegen uiterlijk één jaar na voltooiing van de voorzieningen.

In de raadsvergadering van 25 april 2000 is het beleidsplan “Sanering ongerioleerde afvalwaterlozingen buitengebied” vastgesteld. In dit plan is gesteld, dat alle ongerioleerde panden waarvoor de kosten van aansluiting op een rioleringssysteem kleiner zijn dan

€ 14.688,87 incl. BTW, moeten worden voorzien van een rioleringssysteem ter voldoening aan de milieuwetgeving per 1 januari 2005.

Als gevolg van dit beleidsplan zijn ongerioleerde panden ingedeeld in clusters.

Voor deze clusters zijn de kosten van aanleg berekend op basis van nauwkeurige bestekscalculaties. In voornoemd beleidsplan is tevens bepaald dat de eigenaren van de percelen/panden een eigen bijdrage moeten betalen. De 1e fase is reeds afgesloten.

In de 1e fase zijn niet alle onroerende zaken voorzien van een aansluitmogelijkheid op de riolering. In de 2e fase worden wederom een aantal onroerende zaken voorzien van een aansluitmogelijkheid, deze onroerende zaken zijn ingedeeld in clusters. Dit heeft voor fase 2 geleid tot 14 clusters, cluster A t/m O.

Voor de clusters C, G, H, I, J zijn met alle belanghebbenden exploitatieovereenkomsten afgesloten. Voor deze clusters hoeft geen baatbelasting traject opgestart te worden.

Voor het innen van de eigen bijdrage zijn twee manieren voorhanden, te weten de exploitatieovereenkomst en de baatbelasting.

Bij de exploitatieovereenkomst verklaart de betalende partij bereid te zijn de vastgestelde kosten te betalen en de gemeente verklaart de riolering aan te leggen. De overeenkomsten zijn gebaseerd op de Aangevuld Bekostigingsbesluiten van 19 juli 2004.

Indien eigenaren geen overeenkomst willen aangaan, kan door het instellen van een baatbelasting, een mogelijkheid om betaling van de bijdrage af te dwingen worden gecreëerd. Ingevolge artikel 222 van de Gemeentewet moet voor het heffen van een baatbelasting een Bekostigingsbesluit worden genomen. De eerdergenoemde Aangevuld Bekostigingsbesluiten voldoen aan de voorwaarden van een Bekostigingsbesluit.

De grondslag voor de kosten van de aanleg van riolering is gelegen in het gegeven dat een onroerende zaak baat ondervindt van de riolering die de gemeente aanlegt. De baatbelasting kan worden aangemerkt als een zakelijke objectieve belasting. De vraag of een onroerende zaak is gebaat, dient te worden beantwoord onafhankelijk van het gebruik dat van een onroerende zaak wordt gemaakt. Niet het feitelijke gebruik is relevant, maar de voor de onroerende zaak aanwezige objectieve gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden. In de jurisprudentie is het bestemmingsplan als een objectief toetsingskader aanvaard. Wij hebben derhalve het bestemmingsplan als basis gebruikt voor het bepalen van de gebruiksmogelijkheden.

Indien de riolering is aangelegd, heeft een ongerioleerde lozer welke binnen een afstand van 40 meter van de riolering gelegen is, op basis van het Lozingenbesluit Bodembescherming c.q. het Lozingenbesluit Oppervlaktewater de verplichting tot aansluiting op de riolering. De onroerende zaken die aan dit criterium voldoen, zijn aangemerkt als gebate onroerende zaken. De kosten voor het treffen van de nodige voorzieningen voor aansluiting op de riolering op eigen terrein dienen door de eigenaren zelf te worden voldaan.

Artikel 1 begripsomschrijvingen

Gespreid over de gehele gemeente is een groot aantal bestemmingsplannen van toepassing. De naam van de diverse bestemmingsplannen is in dit artikel vermeld.

Artikel 2 belastbaar feit

Gebate gebied

Via artikel 2 maakt de kaart waarop het gebate gebied is aangegeven deel uit van de belastingverordening. De kaart is gewaarmerkt ten bewijze dat zij behoort bij het besluit van de gemeenteraad waarbij de belastingverordening is vastgesteld.

Door het in kaart brengen van het belastinggebied maakt de gemeente kenbaar welke onroerende zaken door de getroffen voorzieningen binnen het gebate gebied vallen en derhalve zijn of worden gebaat. Het afgebakende gebate gebied is gelijk aan het gebate gebied dat is aangegeven op de kaart bij het ‘Aangevuld bekostigingsbesluit Cluster A’ van 19 juli 2004.

Tijdstip gebaat zijn

In artikel 2 is het tijdstip van gebaat zijn vermeld: De peildatum waarnaar het gebaat zijn wordt bepaald is 1 januari 2006. Naar de toestand op dit tijdstip is beoordeeld of de onroerende zaken gebaat zijn door de getroffen of nog te treffen voorzieningen. Er vindt naar de toestand op deze datum een eenmalige beoordeling plaats over de vraag of een onroerende zaak gebaat is de aanleg van de riolering. Dit brengt mee dat latere wijzigingen in het gebaat zijn van een onroerende zaak geen invloed hebben op de verschuldigde belasting. Ook latere bijbouw of afbraak van objecten kan niet leiden tot wijziging in het bestand van belaste objecten. Hierdoor wordt voorkomen dat latere wijzigingen in het objectenbestand kunnen leiden tot het onverbindend worden van de tariefstelling.

Voorzieningen

Bepalend voor de baatbelasting zijn uitsluitend die voorzieningen waarop de verordening betrekking heeft. Voor de duidelijkheid en de rechtszekerheid is het zeer essentieel dat de verordening de specifieke voorzieningen vermeldt welke aanleiding geven tot profijt van de in het desbetreffende deel van de gemeente gelegen onroerende zaken. Artikel 2, tweede lid, vermeldt daarom dat via de baatbelasting de kosten van de aanleg van drukriolering worden verhaald.

Artikel 3 Belastingplicht

In dit artikel wordt de belastingplicht omschreven. Belastingplichtig zijn natuurlijke personen en rechtspersonen zoals vennootschappen, stichtingen en verenigingen, die van de door gemeentelijke voorzieningen gebate onroerende zaken, zoals vermeld in artikel 2, het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht.

De wet gaat uit van belastingheffing tenzij de kosten van de voorzieningen krachtens overeenkomst worden voldaan. De gemeente dient de kosten van de getroffen voorzieningen om te slaan over alle gebate percelen, zowel over de ‘belastingpercelen’ als over de percelen waarvoor langs privaatrechtelijke weg wordt bijgedragen. Indien eigenaren een exploitatieovereenkomst getekend hebben, wordt er van die onroerende zaak geen belasting geheven.

Artikel 4 en 5 Maatstaf van heffing en tarief

Er is in de Gemeentewet geen heffingsmaatstaf opgenomen voor de baatbelasting. Dit houdt in dat de gemeentelijke wetgever vrij is in het bepalen van de heffingsmaatstaf, met dien verstande dat het bedrag van een gemeentelijke belasting niet afhankelijk kan worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Belangrijk bij de keuze van een heffingsmaatstaf is of zij aansluit bij de aard van de voorzieningen die worden aangelegd. Er is gekozen voor een heffingsmaatstaf die zoveel mogelijk aansluit bij het objectieve karakter van de baatbelasting en bij de baat bij de getroffen voorzieningen, zodoende is gekozen om uit te gaan van de bestemming conform het vigerende bestemmingsplan.

Een onderdeel van artikel 5 is de tabel, die als bijlage 1 behorende bij de verordening is opgenomen. Deze tabel bevat een overzicht van de bestemmingen en de gebruiksmogelijkheden die binnen deze bestemmingen mogelijk zijn. Deze tabel is mede bepalend voor de berekening van de bijbehorende belastingbedragen.

Voor de berekening van de exploitatiebijdrage zijn de volgende elementen van belang:

  • -

    de berekeningsbasis ofwel de bestemming en de bijbehorende gebruiksmogelijkheden van de onroerende zaak.

  • -

    de basisbijdrage; door de raad bij besluit van 19 juni 2004 bepaald op € 1.750,--

  • -

    de vermenigvuldigingsfactor die is gekoppeld aan de totaalscore op basis van de bestemming.

Als berekeningsbasis gelden de gebruiksmogelijkheden op grond van bestemming of vrijstelling van de onroerende zaak zoals die in het betreffende bestemmingsplan is opgenomen of de bestemming, zoals die bij de herziening van het bestemmingsplan zal worden vastgesteld. Zijn de vrijstelling en de herziening (voorbereidingsbesluit) ook nu aan de orde? Zo niet, dan deze gedeelten van de tekst verwijderen.

De tabel voorziet in bestemmingen en gebruiksmogelijkheden binnen deze bestemmingen. Onder gebruiksmogelijkheden wordt verstaan de verschillende mogelijkheden van het gebruik van de gronden met het oog op het oprichten van gebouwen c.q. gebruik ten behoeve van de in tabel als zodanig aangeduide functie; zulks met inachtneming van de bestemming, de verleende vrijstelling of het voorbereidingsbesluit. (NB: Is een vrijstelling of voorbereidingsbesluit aan de orde op de peildatum, zo niet dan dit de desbetreffende tekst verwijderen). Bezien vanuit het perspectief van het begrip onroerende zaak kunnen zich binnen een bestemming meerdere gebruiksmogelijkheden voordoen. De gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming zijn op hun beurt weer afhankelijk van deze bestemming. Een voorbeeld: binnen de bestemming Agrarisch bouwblok van het bestemmingsplan Buitengebied 96 is het toegestaan een agrarisch bedrijf met een woning te realiseren. Het valt in het kader van de definitie van het begrip “onroerende zaak” niet uit te sluiten dat de gebruiksmogelijkheden Agrarisch bedrijf en Wonen zich binnen de bestemming Agrarisch bouwblok ook los van elkaar voordoen. In dit geval dient de belastingschuld te worden afgestemd op deze separate gebruiksmogelijkheden.

NB: dit systeem brengt met zich mee dat binnen een enkelvoudige gebruiksmogelijkheid een grote onroerende zaak van bijvoorbeeld 100 m² net zoveel betaalt als een kleine onroerende zaak van 5 m². Deze ongelijkheid is in het verleden reeds bezien en verwerkt.

De gebruiksmogelijkheden binnen een bestemming bepalen een score. De totaalscore van de gebruikmogelijkheden is vervolgens gekoppeld aan een omrekeningsfactor: score 1 = factor 1; score 2 = factor 1,3; score 3 of 4 = factor 1,6; score 5 of 6 = factor 1,9; score 7 of 8 of meer = factor 2,2. De verschuldigde bijdrage is het basisbedrag (€ 1.750,--) x de berekende factor.

Toegepast op het voorbeeld van de bestemming Agrarisch Bouwblok betekent dit het volgende:

  • ·

    In het geval op een onroerende zaak de gebruiksmogelijkheid Agrarisch bedrijf met Wonen van toepassing is, geldt een score 2 en een omrekeningsfactor 1,3, hetgeen leidt tot een belastingschuld van 1,3 x € 1.750,-- = € 2.275. In deze situatie zijn er voor de desbetreffende onroerende zaak meerdere gebruiksmogelijkheden toegestaan.

  • ·

    In het geval voor een onroerende zaak de gebruikmogelijkheid Agrarisch bedrijf van toepassing is, geldt de score 1 en een omrekeningsfactor 1, hetgeen leidt tot een belastingschuld van 1 x € 1.750,-- = € 1.750. In deze situatie is er op de onroerende zaak slechts 1 gebruiksmogelijkheid toegestaan: Agrarisch bedrijf (en dus niet tevens Wonen), hetgeen een andere belastingschuld rechtvaardigt. In deze situatie geldt er slechts 1 gebruiksmogelijkheid: Agrarisch bedrijf (en dus niet tevens Wonen), oftewel een enkelvoudige gebruiksmogelijkheid.

  • ·

    In het geval op een onroerende zaak de gebruiksmogelijkheid Wonen van toepassing is, geldt een score 1 en een omrekeningsfactor 1, hetgeen leidt tot een belastingschuld van 1 x € 1.750,-- = € 1.750. Ook in deze situatie is er op de onroerende zaak slechts 1 gebruiksmogelijkheid toegestaan: Wonen (en dus niet tevens Agrarisch bedrijf), hetgeen een andere belastingschuld rechtvaardigt. In deze situatie geldt er slechts 1 gebruiksmogelijkheid: Wonen (en dus niet tevens Agrarisch bedrijf), oftewel enkelvoudige gebruiksmogelijkheid.

Van belang is echter dat ongeacht de samenstelling van de scores van de gebruiksmogelijkheden, de totaalscore van alle gebruiksmogelijkheden tezamen niet wordt overschreden.

De omvang van de omrekeningsfactor kent een degressieve opbouw; dit om daarmee de degressieve stijging van de baatwerking bij toename van de gebruiksmogelijkheden tot uitdrukking te brengen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat voor iedere onroerende zaak waarvoor een score 1 geldt, een aparte aansluitmogelijkheid wordt gecreëerd, waardoor de vaststelling van een voor die onroerende zaken gelijkblijvend basisbedrag gerechtvaardigd is. Bij een toename van de gebruiksmogelijkheden binnen de bestemming nemen weliswaar de gebruiksmogelijkheden van de riolering (en daarmee de baatwerking) toe, doch deze toename leidt niet tot een proportionele stijging van de daarmee verband houdende aanlegkosten. Een degressieve opbouw is om die reden gerechtvaardigd.

Lid 3 voorziet in een regeling voor het bepalen van het belastingbedrag in de situatie dat binnen een bestemmingsvlak met een in de tabel opgenomen gebruikmogelijkheid met de aanduiding *, meerdere onroerende zaken zijn gelegen. In deze situatie wordt uitgegaan van het aan een onroerende zaak ingevolge de tabel en lid 2 bepaalde toe te kennen belastingbedrag, vermenigvuldigd met een breuk, waarbij de teller bestaat uit 1 en de noemer bestaat uit het getal dat overeenkomt met het aantal binnen de gebruiksmogelijkheid gelegen onroerende zaken. Voorbeeld met de gebruiksmogelijkheid Wonen. De gebruiksmogelijkheid Wonen is een enkelvoudige gebruiksmogelijkheid; er is slechts 1 woning toegestaan. In het geval op de peildatum binnen deze gebruiksmogelijkheid 2 onroerende zaken aanwezig zijn, wordt het bedrag als volgt berekend: bij de enkelvoudige gebruiksmogelijkheid Wonen geldt de score 1, die volgens het overzicht in lid 3 leidt tot een bedrag van € 1.750. In het geval binnen de gebruiksmogelijkheid 2 onroerende zaken aanwezig zijn, wordt het bedrag van € 1.750,-- vermenigvuldigd met de bereik ½ = € 875,-- per onroerende zaak.

De rechtvaardiging hiervan ligt in het feit dat de gebruiksmogelijkheid in het bestemmingsplan, voorbereidingsbesluit is vastgelegd; het aantal eigendommen speelt voor deze gebruiksmogelijkheid geen rol.

Op deze wijze wordt tevens bereikt dat bij gelijke gebruiksmogelijkheden het totaal verschuldigde bedrag aan belasting gelijk is ongeacht het aantal eigendommen.

De wijze van vaststellen van de verschuldigde belasting zoals beschreven in deze artikelen, is uiteraard alleen aan de orde voor zover een onroerende zaak is gebaat. Is een onroerende zaak niet gebaat, dan is het heffen van een baatbelasting niet aan de orde.

Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse heffing

De baatbelasting is in beginsel een heffing ineens. De belastingplichtige zal, na het vervallen van het tijdstip waarop de belasting verschuldigd is, de heffing ineens moeten betalen. Op verzoek van de belastingplichtige kan de baatbelasting echter in de vorm van een jaarlijkse belasting worden geheven, afhankelijk van het belastingbedrag. In dit artikel is een regeling opgenomen voor belastingplichtigen die de baatbelasting gespreid over de door de gemeente vastgestelde termijn willen betalen. Belastingplichtigen dienen hiertoe een verzoek te doen. De gemeente heeft de vrijheid om ook buiten de gestelde termijn het verzoek alsnog in te willigen. In het vijfde lid van dit artikel is een regeling opgenomen voor het geval dat een belastingplichtige, op wie de gespreide regeling van betaling van toepassing is, gedurende de loop van de belastingperiode ophoudt belastingplichtig te zijn.

Artikel 7 Wijze van heffing

Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In deze verordening is gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.

Artikel 8 Termijnen van betaling

In dit artikel zijn de termijnen van betaling opgenomen. Er is gekozen voor twee termijnen, de eerste vervalt de maand volgend op de dagtekening van het aanslagbiljet, de tweede termijn twee maanden later.

Artikel 9 Kwijtschelding

Er is gekozen voor een bepaling in de verordening die regelt dat in het geheel geen kwijtschelding van baatbelasting wordt verleend.

Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Aangezien artikel 217 van de Gemeentewet bepaalt dat al hetgeen voor de heffing en de invordering van belang is in de belastingverordening moet staan, hebben wij ervoor gekozen in de verordening een bepaling op te nemen die aangeeft dat het mogelijk is dat het college van burgemeester en wethouders nadere regels kan stellen met betrekking tot de heffing en de invordering van de betreffende gemeentelijke belasting. Op deze wijze wordt aan de belastingplichtige burger duidelijk gemaakt dat er nog nadere regels kunnen gelden.

Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel

Ingevolge artikel 139 van de Gemeentewet moet het besluit tot vaststelling van een belastingverordening worden bekendgemaakt. Artikel 142 van de Gemeentewet bepaalt vervolgens dat de verordening in werking treedt met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking, tenzij in de verordening een ander tijdstip is opgenomen, niet liggende voor de vaststelling en bekendmaking van de verordening. In dit geval is gekozen voor het volgen van de wettelijke regeling.

Toelichting, behorende bij het raadsbesluit tot vaststelling van de verordening baatbelasting riolering buitengebied, Cluster A.

De raadsgriffier,

Bijlage 1, behorende bij de ‘Verordening Baatbelasting Riolering Buitengebied, cluster A’ vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2006

Mij bekend, de griffier

Tabel

Bestemming

Gebruiksmogelijkheid

score

Toepassing artikel 5, lid 3

Bestemmingsplan “Buitengebied 98”

1

Agrarisch bouwblok

Agrarisch bedrijf met wonen

2

Agrarisch bedrijf zonder wonen

1

*

Wonen zonder agrarisch bedrijf

1

*

2

Agrarisch Bouwblok met nevenactiviteit

Agrarisch bedrijf met wonen en nevenactiviteit

3

Agrarisch bedrijf met wonen zonder nevenactiviteit

2

Agrarisch bedrijf met nevenactiviteit zonder wonen

2

Agrarisch bedrijf zonder wonen en nevenactiviteit

1

*

3

Semi- of niet agrarisch bedrijf

Nevenactiviteit zonder agrarisch bedrijf en wonen

1

*

Nevenactiviteit met wonen zonder agrarisch bedrijf

2

Wonen zonder agrarisch bedrijf en nevenactiviteit

*

4

Wonen

Wonen

1

*

5

Wonen Wk1

Wonen met kampeerboerderij

2

Wonen zonder kampeerboerderij

1

*

Kampeerboerderij zonder wonen

1

*

6

Wonen Wk2

Wonen met kampeerboerderij en kampeerplaatsen

4

Wonen met kampeerboerderij

2

Wonen en kampeerplaatsen

3

Kampeerboerderij en kampeerplaatsen

3

Wonen zonder kampeerboerderij en kampeerplaatsen

1

*

Kampeerboerderij zonder wonen en kampeerplaatsen

1

*

Kampeerplaatsen zonder wonen en kampeerboerderij

2

*

7

Detailhandel

Detailhandel met wonen

2

Detailhandel zonder wonen

1

*

Wonen zonder detailhandel

1

*

8

Horeca

Horeca en wonen

2

Horeca zonder wonen

1

*

Wonen zonder horeca

1

*

9

Recreatie

Recreatie en wonen

2

Recreatie zonder wonen

1

*

Wonen zonder recreatie

1

*

10

Maatschappelijke voorzieningen

Kapel of centrum voor ruimtelijke vormgeving met wonen

2

Kapel of centrum voor ruimtelijke vormgeving zonder wonen

1

*

Wonen zonder Kapel of centrum voor ruimtelijke vormgeving

1

*

Bestemmingsplan “Bos- en natuurgebieden”

11

Agrarisch bouwblok

Agrarisch bedrijf met wonen

2

Agrarisch bedrijf zonder wonen

1

*

Wonen zonder agrarisch bedrijf

1

*

12

Wonen

Wonen

1

*

Bestemmingsplan “Hulsesedijk 96”

13

paaardensportterrein

Binnen/buitenmanege

1

*

Bestemmingsplan Buitengebied (1983)

14

Agrarisch gebied

Agrarisch bedrijf met wonen

2

Agrarisch bedrijf zonder wonen

1

*

Wonen zonder agrarisch bedrijf

1

*

Uitbreidingsplan in hoofdzaak (Reusel)

15

Landelijk gebied II

Agrarisch bedrijf met wonen

2

Agrarisch bedrijf zonder wonen

1

*

Wonen zonder agrarisch bedrijf

1

*

Bestemmingsplan Buitengebied ‘88

16

Agrarisch Bouwblok

Agrarisch bedrijf met wonen

2

Agrarisch bedrijf zonder wonen

1

*

Wonen zonder agrarisch bedrijf

1

*

17

Eengezinshuizen in open bebouwing

wonen

1

*

Bestemmingsplan Buitengebied ’98, herziening 2003-1 Twisseltsebaan 4)

18

Wonen

wonen

1

*

Bestemmingsplan Buitengebied ’90 Diessen

19

Bosgebied

Recreatie en wonen

2

Recreatie zonder wonen

1

*

Wonen zonder recreatie

1

*

1.Onder gebruiksmogelijkheid Wonen wordt verstaan 1 woning.

2.Indien op een onroerende zaak meerdere gebruiksmogelijkheden uit deze tabel van toepassing zijn, worden de scores die behoren bij deze meerdere gebruiksmogelijkheden bij elkaar opgeteld.