Regeling vervallen per 01-01-2012

Beleidsuitgangspunten uitvoering handhaving

Geldend van 30-01-2006 t/m 31-12-2011

Intitulé

Beleidsuitgangspunten uitvoering handhaving

Burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden;

Gelet op artikel 125 Gemeentewet en hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht voor een aantal gemeentelijke beleidsterreinen;

Besluiten vast te stellen;

Beleidsuitgangspunten uitvoering handhaving

1. INLEIDING

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden heeft op 7 maart 2005 het handhavingsbeleid vastgesteld in de vorm van een Handhavingsprogramma gemeente Reusel-De Mierden 2005-2008 (hierna: Handhavingsprogramma). Ter uitvoering van dit programma, zijn in deze nota een aantal beleidsregels en gedragsregels vastgelegd. Die hebben tot doel te komen tot een zo efficiënt mogelijke inzet van de beschikbare handhavingsinstrumenten.

Gekozen is voor een losbladig systeem dat regelmatig zal worden aangevuld.

Deze nota is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt de handhavingsstrategie uitgewerkt. De bestuurlijke sanctiemiddelen worden beschreven. Vervolgens wordt bepaald welk bestuurlijk handhavingsinstrument in beginsel zal worden gehanteerd. Voorts is een lijst met dwangsombedragen en de termijnen voor beëindiging opgenomen.

In hoofdstuk 3 zijn de beleidsregels opgenomen voor gedogen. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid is het wenselijk vast te leggen in welke gevallen en onder welke voorwaarden geen gebruik wordt gemaakt van de bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden.

In hoofdstuk 4 wordt aandacht gegeven aan rechtsverwerking en mogelijke complicaties indien er sprake is van wijziging in de eigendomssituatie. Tenslotte worden in dit hoofdstuk de uitgangspunten voor de toepassing van de hardheidsclausule beschreven.

In hoofdstuk 5 zijn de uitgangspunten van de handhaving zoals omschreven in hoofdstuk 1 tot en met 3 samengevat.

In bijlage 1 is een overzicht van de dwangsommen per overtreding opgenomen.

Om de handhavingstaak adequaat uit te kunnen oefenen is het gemeentebestuur een effectief handhavingsinstrumentarium toegekend. In bijlage 2 volgt daarvan een bespreking waarbij achtereenvolgens worden onderscheiden de bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten.

In bijlage 3 is een overzicht opgenomen van de standaardformulieren, modelbrieven en draaiboeken.

Tenslotte is in bijlage 4 een stappenplan opgenomen voor het opleggen van een dwangsom en het toepassen van bestuursdwang.

2.UITWERKING HANDHAVINGSSTRATEGIE.

2.1. Algemeen

In hoofdstuk 4 van het Handhavingsprogramma zijn de handhavingsstrategieën opgenomen. Op basis van het criterium 2.3 van de Kwaliteitscriteria Professionalisering van de Handhaving dient elke handhavingsorganisatie een sanctiestrategie te hebben opgesteld. In deze beleidsuitgangspunten wordt de in het handhavingsprogramma opgenomen sanctiestrategie verder uitgewerkt.

Voor de handhaving van de regelgeving staan de bestuursorganen een aantal wettelijke instrumenten ter beschikking. Deze zijn in bijlage 2 beschreven.

Door het Service Punt Handhaving (hierna: SEPH) is een handreiking bestuurlijke sanctiemiddelen opgesteld. De hoogte van de in laatstgenoemde handreiking opgenomen dwangsombedragen en de begunstigingstermijnen zijn overgenomen in deze gemeentelijke beleidsuitgangspunten.

In de handhavingszaken moet steeds per geval worden beoordeeld welke sanctie het beste in het vooruitzicht kan worden gesteld om een overtreder te bewegen een overtreding ongedaan te maken. De sanctiestrategie zorgt voor meer uniformiteit en voorkomt dat steeds opnieuw moet worden bepaald hoe de sanctie moet luiden. In concrete afwijkende situaties biedt de sanctiestrategie een referentiekader. De handreiking heeft betrekking op de algemene bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten, te weten bestuursdwang, dwangsom en intrekking vergunning.

Opgemerkt wordt dat onderhavig document slechts een handreiking betreft met daarin opgenomen richtinggevende voorbeelden. De aangetroffen omstandigheden blijven altijd bepalend voor het vaststellen van de wijze van optreden.

2.2. Bestuurlijke sanctiemiddelen.

Met betrekking tot het optreden tegen overtredingen van regels bestaat de mogelijkheid gebruik te maken van een drietal bestuurlijke sanctiemiddelen:

  • 1.

    Het toepassen van bestuursdwang;

  • 2.

    Het opleggen van een last onder dwangsom;

  • 3.

    Het geheel of gedeeltelijk intrekken van een vergunning.

Het toepassen van bestuursdwang

Bestuursdwang kan bij uitstek worden toegepast in de volgende situaties:

  • -

    Bij onomkeerbare situaties

  • -

    Er is sprake van een overtreding waardoor een acuut milieubedreigende situatie is ontstaan. Het voortduren van een overtreding kan onherstelbare schade aan het milieu tot gevolg hebben. (bijvoorbeeld: het constateren van een uitbreidende olieverontreiniging op het oppervlaktewater);

  • -

    Er dreigt acuut milieugevaar te ontstaan, er is echter nog geen sprake van een overtreding. In dat geval kan preventieve bestuursdwang worden toegepast;

  • -

    Bij acuut dreigende calamiteiten. Met name indien de overtreder in dergelijke situaties niet bereikbaar is (bijvoorbeeld bij XTC-afval of kadavers in of langs het water);

  • -

    Indien de overtreder niet genegen of (financieel) niet in staat is om de overtreding ongedaan te maken, kan bestuursdwang een adequaat instrument zijn;

  • -

    Het opleggen van dwangsom heeft niet het gewenste effect gehad of legalisering is niet mogelijk (bijvoorbeeld bij een dreigend faillissement van de overtreder).

Het opleggen van een last onder dwangsom

Een dwangsom is de sanctie waarbij de overtreder per tijdseenheid, per overtreding of ineens een geldbedrag verbeurt indien of zolang de overtreding voortduurt. Met het opleggen van een last onder dwangsom wordt, naast de plicht zich conform de voorschriften te gedragen, een voorwaardelijke plicht toegevoegd, namelijk die tot het betalen van een bedrag wanneer de dwangsom wordt verbeurd. De beschikking bevat een last om de overtreding te beëindigen en voortzetting en herhaling te voorkomen. Veelal zal daartoe een zogenaamde begunstigingstermijn worden gegeven. Een begunstigingstermijn is niet noodzakelijk indien de overtreder onmiddellijk tot naleving van de voor hem geldende verplichtingen in staat is.

Het intrekken van een vergunning

Het ten aanzien van een vergunning bevoegde gezag kan de vergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, indien niet overeenkomstig die vergunning is of wordt gehandeld, dan wel indien aan de vergunning verbonden voorschriften of regels niet worden nageleefd. Het bevoegd gezag mag pas tot intrekking overgaan nadat het de betrokkene de gelegenheid heeft geboden binnen een daartoe te bepalen termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met de vergunning. Als zelfstandig sanctiemiddel lijkt de intrekking weinig effectief. Je ontneemt hiermee immers iemands rechten maar je dwingt hiermee nog niet om iets te doen of na te laten. In de praktijk ziet het intrekken van een vergunning vaak op milieuvergunningen. Dit gaat dan vaak samen met sluiting van de inrichting. Dan dwingt men wel iemand om iets te doen of na te laten.

2.3. Bestuursdwang of dwangsom?

Bij de invoering van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn de begrippen bestuursdwang en dwangsom, en de vormvereisten daarvoor, vastgelegd in de wet. In bijlage 2 is van beide instrumenten een korte uitleg gegeven. Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

Ingevolge de artikelen 122 van de Provinciewet of 125 van de Gemeentewet of 61 van de Waterschapswet en 5:21 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht zijn de betreffende colleges bevoegd met bestuursrechtelijke handhavinginstrumenten op te treden tegen overtreding van regels welke die specifieke bevoegde gezagen uitvoeren. Handhavend optreden bestaat uit het toepassen van bestuursdwang. Deze bestuursdwangbevoegdheid impliceert tevens de dwangsombevoegdheid, wat inhoudt dat het bestuur aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen. Deze strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling daarvan te voorkomen.

Het bestuursorgaan kan voor een last onder dwangsom kiezen indien het belang dat het betrokken voorschrift beoogt te beschermen, zich daartegen niet verzet. Kortom: de dwangsom mag NIET worden gekozen als niet het risico mag worden gelopen dat de overtreding ondanks de last onder dwangsom nog zou worden voortgezet of herhaald. Gelijktijdige toepassing van bestuursdwang en een last onder dwangsom ter zake van één en dezelfde overtreding is niet mogelijk.

Toepassing van bestuursdwang leidt veelal tot aanzienlijk hogere bestuurslasten dan het opleggen van een last onder dwangsom. Het ongedaan maken van een overtreding door de gemeente vraagt een gedegen voorbereiding en zorgvuldige uitvoering van taken die flink wat organisatie vragen. Ook het kostenverhaal vraagt de nodige aandacht.

Het opleggen van een last onder dwangsom legt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van die taken bij de overtreder zelf en geeft de gemeente slechts de plicht om te toetsen of na het verstrijken van de gestelde termijn de overtreding ongedaan is gemaakt.

Keuze:

Ons college kiest dan ook, behoudens bijzondere omstandigheden, voor het opleggen van een last onder dwangsom als handhavingsinstrument, en wel om de volgende redenen:

  • a.

    de bestuurslasten bij een dwangsombeschikking zijn aanzienlijk lager dan bij bestuursdwang (louter administratief-juridisch; geen feitelijk optreden);

  • b.

    bij repeterende overtredingen is de dwangsom beduidend effectiever omdat de last na verwijdering blijft bestaan; als de overtreding opnieuw plaatsvindt, wordt de dwangsom alsnog verbeurd;

  • c.

    bij een eventuele vernietiging in beroep kan het besluit eenvoudig worden teruggedraaid;

  • d.

    een deel van de bestuurslast kan worden gefinancierd uit de opbrengsten van de verbeurde dwangsommen.

2.4. Preventieve bestuursdwang en dwangsom.

Preventieve handhaving houdt in dat op een tijdstip vóórdat een overtreding heeft plaatsgevonden, een bestuursdwangbesluit of een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom wordt genomen en bekendgemaakt. Het wettelijk stelsel gaat ervan uit dat bij een besluit tot het toepassen van bestuursdwang het bestuursorgaan de feitelijke situatie precies kan overzien en op dat moment een volledige belangenafweging kan maken. Aan dat vereiste kan alleen worden voldaan indien met voldoende zekerheid kan worden aangenomen dat een overtreding op een afzienbare termijn zal worden begaan. In de jurisprudentie wordt voor het besluiten tot en een aanzeggen van preventieve bestuursdwang als criterium aangehouden dat het gevaar dat een overtreding van een voorschrift zou plaatsvinden, klaarblijkelijk moet zijn.

Op grond van artikel 5:32, lid 2 Awb kan een last onder dwangsom alleen worden opgelegd teneinde een reeds gepleegde overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling daarvan te voorkomen. In de rechtspraak is uitgemaakt dat een preventieve last onder dwangsom aanvaardbaar is onder bijzondere omstandigheden.

Uit verschillende uitspraken blijkt dat de oplegging van bestuursdwang of een dwangsom gericht op voorkoming van herhaling van de overtreding onrechtmatig wordt geacht als het gaat om een eenmalige overtreding en er geen vrees bestaat dat er een herhaling of voortzetting zal plaatsvinden.

Keuze:

Een preventief handhavingsbesluit mag worden genomen als er sprake is van:

  • -

    klaarblijkelijk gevaar van een overtreding;

  • -

    een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift,

  • -

    op zeer korte termijn te verwachten overtreding.

2.5. Bepaling dwangsomhoogte/begunstigingstermijn.

2.5.1 Dwangsomhoogte.

Het opleggen van een dwangsom heeft tot doel overtredingen ongedaan te maken en eventuele vervolgovertredingen te voorkomen. Het bevoegde bestuursorgaan stelt een dwangsom vast alsmede een maximum waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd. De hoogte van een dwangsom is afhankelijk van de aard van de overtreding en staat in (redelijke) verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang. Daarnaast is de beoogde werking van de dwangsomoplegging van belang.

Hoe de hoogte van een dwangsom zich dus exact laat berekenen, kan niet worden vastgelegd. Duidelijk is dat de hoogte van een dwangsom afhankelijk is van:

  • 1.

    de (geschatte) kosten die de overtreder moet maken om de overtreding op te heffen of met andere woorden de dwangsom moet hoger zijn dan het (geschatte) financiële voordeel;

  • 2.

    de dwangsom moet voldoende dwang tot gevolg hebben om de overtreding op te heffen c.q. te beëindigen;

  • 3.

    voorkoming van herhaling, beperking van schade en herstel in de oorspronkelijke toestand;

  • 4.

    het wegnemen van ongerechtvaardigd voordeel dat de overtreder heeft genoten;

  • 5.

    de bevestiging van normen gesteld in het belang van het milieu, ruimtelijke ordening, natuur en landschap of de volksgezondheid; de geloofwaardigheid van de (normerende) overheid; de mogelijkheid tot overheidscontrole (meetvoorschriften en dergelijke); eerlijke concurrentieverhoudingen en rechtsgelijkheid.

  • 6.

    de financiële draagkracht van de overtreder.

In bijlage 1 is een lijst met dwangsombedragen voor een aantal overtredingen opgenomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat deze lijst niet uitputtend is bedoeld. De lijst is bedoeld als leidraad voor het opleggen van dwangsommen. Bij het opleggen van een dwangsom zal nog altijd een afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot de hoogte van het opgelegde bedrag en het economisch voordeel dan wel de schade voor het milieu.

Keuze:

Als uitgangspunt gelden de in de lijst (bijlage 1) opgenomen bedragen. Van deze bedragen kan gemotiveerd worden afgeweken waarbij, afhankelijk van de zwaarte van de overtreding, gekozen kan worden voor een hoger of lager bedrag, een andere

begunstigingstermijn of het toepassen van bestuursdwang.

2.5.2 Termijn voor beëindiging

De toepassing en het verbeuren van de dwangsom kan slechts plaatshebben nadat de overtreder de gelegenheid heeft gehad zelf de geëigende maatregelen te treffen om de overtreding ongedaan te maken. Een uitzondering op dit voorschrift is alleen de spoedshalve bestuursdwang.

De termijn moet zo worden gekozen dat de overtreder voldoende tijd heeft om de overtreding ongedaan te maken of ongedaan te laten maken. Van geval tot geval moet dit beoordeeld worden.

Om tot een onderscheid in de te bieden termijnen te komen is voor de verschillende situaties in de eerder genoemde lijst met dwangsombedragen een tabel opgenomen. Daarbij gelden de termijnen als richtlijnen, waarbij afwijkingen gemotiveerd moeten worden. De keuze voor de lengte van een begunstigingstermijn zoals gesteld in de Algemene wet bestuursrecht die van toepassing is op het bestuursrechtelijk handhaven, moet ook een weloverwogen beslissing zijn. Veel besturen hanteren een termijn die nagenoeg overeenkomt met de termijn om een voorlopige voorziening aan te vragen en/of een bezwaarschrift in te dienen (6 weken). Dit is geenszins standaard of een verplichting. Het indienen van een bezwaarschrift schorst namelijk de werking van het besluit niet. In de geest van de wetgeving dient de begunstigingstermijn zo kort mogelijk te zijn. Dit betekent dat de begunstigingstermijn dient overeen te komen met de termijn waarbinnen het voor de overtreder mogelijk is de strijdigheid ongedaan te maken. Een begunstigingstermijn is niet noodzakelijk indien de overtreder onmiddellijk tot naleving van de voor hem geldende verplichtingen in staat is.

Keuze:

De in bijlage 1 opgenomen begunstigingstermijnen zijn bedoeld als leidraad.

2.5.3 Het verbeuren van de dwangsommen

Voor het innen van de dwangsom is het voldoende dat na het verstrijken van de termijn de overtreding nog steeds wordt geconstateerd. Een rapport (met datum, situatietekening en foto’s) van de toezichthouder is in principe voldoende.

Keuze:

Ons college zal bij dwangbevel, het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, invorderen.

Dat moet dan wel gebeuren binnen zes maanden na de datum van het verbeuren van de dwangsom want daarna is deze bevoegdheid verjaard. Elke aanspraak op betaling stuit de verjaringstermijn. Er zal dan ook stringent op worden toegezien dat deze, geheel in de Awb geregelde procedure, zorgvuldig wordt uitgevoerd. Voor het innen van de dwangsom is inmiddels een procesbeschrijving opgesteld.

Dwangsom die een jaar niet is verbeurd

Op verzoek van de overtreder kan de last worden opgeheven indien gedurende een jaar na het van kracht worden van een dwangsombeschikking geen dwangsom is verbeurd, met andere woorden: geen overtreding is gepleegd. De strekking van de bepaling is dat een overtreder die zich een jaar lang netjes heeft gedragen, aanspraak heeft op een heroverweging van de aan hem opgelegde dwangsombeschikking. Het bestuur is niet verplicht om na een jaar van goed gedrag de dwangsombeschikking in te trekken. Indien niet wordt overgegaan tot het intrekken van een dwangsom dan dient het bestuur voldoende te motiveren waarom het de dwangsombeschikking nog wil handhaven.

2.5.4 Toetsing van een dwangsom

Slechts zelden vindt een toetsing van de hoogte van een dwangsom door de rechter of de Raad van State plaats. Er zijn wel voorbeelden bekend dat de hoogte van een dwangsom onderwerp van gesprek en advies is geweest tijdens de behandeling en advisering van een commissie bezwaar- en beroepschriften. Ook de vraag of terecht is gekozen voor het middel dwangsom, is geen vraag die indringend door de rechter wordt getoetst.

Concluderend wordt gesteld dat er geen duidelijke regels zijn om de hoogte van dwangsommen alsmede de eventueel daaraan verbonden maxima vast te stellen. Belangrijk is dat de vaststelling gemotiveerd plaatsvindt. Dan lijkt de jurisprudentie (in elk geval op dit moment) in het voordeel van de overheid te werken. De rechter zal dan van een opgelegde dwangsom niet snel zeggen dat de dwangsom te hoog is. Overigens behoudt de rechtbank bijvoorbeeld bij een inningprocedure altijd de bevoegdheid om de maximale dwangsom te matigen. Er zijn enkele uitspraken bekend dat de hoogte van de maximaal te verbeuren dwangsom daarbij is gereduceerd.

2.5.5 Feitelijke uitoefening van bestuursdwang en kostenverhaal.

Als de overtreder/rechthebbende niet binnen de vastgestelde begunstigingstermijn tot beëindiging of ongedaanmaking van de overtreding is overgegaan, zal worden overgegaan tot uitvoering van de bestuursdwang.

Artikel 5:25 van de Awb geeft aan dat de overtreder de kosten verbonden aan het toepassen van bestuursdwang moet betalen. Een uitzondering op deze regel vormt de situatie waarin het niet redelijk wordt geacht om die kosten geheel of gedeeltelijk te verhalen. Deze vraag moet worden beantwoord door een afzonderlijke belangenafweging. Daarbij spelen diverse factoren een rol, zoals het algemeen belang dat met de toepassing van bestuursdwang wordt gediend, de mate van verwijtbaarheid van de overtreder en de hoogte van de kosten.

Het college zal bij de uitvoering van bestuursdwang de kosten verhalen op de overtreder.

Er dient rekening mee gehouden te worden dat kosten alleen op de overtreder kunnen worden verhaald. Voor de uitvoering van bestuursdwang is een procesbeschrijving opgesteld, zie bijlage 4.

2.6. Legalisatiemogelijkheid

In het licht van het waarom een dwangsom wordt opgelegd is extra aandacht nodig voor de mogelijkheid tot legalisatie van een overtreding. Lange tijd leek jurisprudentie voeding te geven aan de theorie dat niet zou kunnen worden opgetreden tegen bijvoorbeeld het zonder vergunning in werking hebben van een inrichting, indien voor die inrichting zonder problemen alsnog een vergunning zou kunnen worden verleend. Het standpunt van de Raad van State dat dus in redelijkheid niet kan worden opgetreden als legalisering mogelijk is, is inmiddels iets gunstiger geworden. Er moet uitzicht zijn op legalisatie op korte termijn. In dat kader lijkt het dus gerechtvaardigd te stellen dat zonder ontvankelijke aanvraag er geen concreet uitzicht op legalisering op korte termijn is en niets handhaving in de weg lijkt te staan.

Overigens kunnen ook verstoringen van concurrentieverhoudingen of het geweld aandoen van het algemeen normbesef en dergelijke worden meegewogen. Indien er, ondanks legalisatiemogelijkheid, zulke nalevingsdoelen zijn geschaad dan is er ook legitimatie voor handhavend optreden. Naar de aard van de gezochte sanctie ligt in zo’n geval de inzet van het strafrecht – in dit geval dus op instigatie van het bestuur - het meest voor de hand, maar het is denkbaar dat het bestuur redenen ziet om toch (ook) bestuursrechtelijk op te treden. De betreffende overwegingen moeten dan natuurlijk wel in de handhavingsbeschikking worden benoemd.

3.UITWERKING GEDOOGSTRATEGIE.

3.1. Algemeen

Door het SEPH zijn conceptbeleidsregels opgesteld voor gedogen. Deze beleidsregels zijn een aanvulling op de vernieuwde handhavingstrategie “Zò handhaven we in Brabant”. Deze handhavingstrategie hebben wij bij besluit van 13 januari 2004 vastgesteld. In het handhavingsprogramma is deze strategie opgenomen (bijlage 4). Daarnaast sluiten de beleidsregels aan bij het Kwaliteitscriterium 2.4 in het kader van het proces Professionalisering van de handhaving. Deze beleidsregels geven de afspraken en handelwijzen weer ten aanzien van gedogen.

In paragraaf 3.2 zijn deze beleidsregels opgenomen. Er is voor gekozen om grotendeels aan te sluiten bij het door het SEPH aangeleverde concept. In paragraaf 3.3 volgt een toelichting bij deze beleidsregels.

3.2. Beleidsregels grenzen aan gedogen

Het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,

Overwegende dat ons college ingevolge de artikelen 125 Gemeentewet en 5:21 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd is met bestuursrechtelijke handhaving s instrumenten op te treden tegen overtreding van regels welke het gemeentebestuur uitvoert;

dat de bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving moet worden aangemerkt als een discretionaire bevoegdheid, hetgeen betekent dat niet in alle gevallen van overtreding de plicht bestaat om gebruik te maken van deze bevoegdheid;

dat het uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid wenselijk is in beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht vast te leggen in welke gevallen en onder welke voorwaarden door het college geen gebruik wordt gemaakt van de hun ter beschikking staande bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden;

dat gedogen van overtredingen van bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regels zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;

dat tot gedogen door het college dan ook alleen zal worden overgegaan voor een beperkte periode en alleen in die gevallen, waarin handhavend optreden kennelijk onredelijk zou zijn;

dat onderstaande beleidsregels een concretisering geven van het door het college gevoerde restrictieve gedoogbeleid binnen het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving;

dat verzoeken om te gedogen worden beoordeeld aan de hand van de in deze beleidsregels neergelegde criteria;

BESLUITEN:

vast te stellen de navolgende beleidsregels:

Definities

Artikel 1

Gedogen: het door het college afzien van het gebruik van ter beschikking staande bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten bij constatering van een overtreding van een bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regel, alsmede het door het college vooraf verklaren, dat tegen een overtreding van een bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regel die nog zal plaatsvinden, niet zal worden opgetreden.

Beperkt experiment: een experiment met een maximale duur van zes maanden, te houden ter verkrijging van relevante informatie, waarbij naar redelijke verwachting de belasting van de fysieke leefomgeving niet treedt buiten de door de vergunning geboden ruimte.

Inhoudelijke vereisten voor toepassing gedogen

Artikel 2

  • 1.

    Tot gedogen wordt slechts overgegaan, indien aan de volgende inhoudelijke vereisten is voldaan:

    • a.

      de te gedogen activiteit is verantwoord uit het oogpunt van bescherming van de fysieke leefomgeving;

    • b.

      er bestaat concreet uitzicht op legalisatie van de te gedogen activiteit;

    • c.

      indien vooruitlopend op besluitvorming omtrent vergunningverlening wordt gedoogd, is een genoegzame vergunningaanvraag ingediend;

    • d.

      indien vooruitlopend op besluitvorming omtrent vergunningverlening wordt gedoogd, is door het college een voorlopige inschatting gemaakt waaruit blijkt dat de te gedogen activiteit vergunbaar is;

    • e.

      er dient sprake te zijn van bijzondere omstandigheden die gedogen in het concrete geval rechtvaardigen.

  • 2.

    In geval van overmacht zijn de eisen sub b, c en d niet van toepassing.

  • 3.

    Indien aan de in het eerste lid gestelde eisen is voldaan, wordt niettemin niet tot gedogen overgegaan:

    • a.

      indien aan de zijde van de overtreder sprake is van recidiverend dan wel calculerend gedrag, dan wel

    • b.

      indien het college blijkt dat de te gedogen activiteit strijdig is met enige andere bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regel en het voor de handhaving van die regel bevoegde gezag kenbaar heeft gemaakt dat het met bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten tegen deze overtreding optreedt dan wel zal optreden.

Procedurele vereisten voor beslissingen tot gedogen

Artikel 3

  • 1.

    Tot gedogen wordt in beginsel slechts overgegaan op schriftelijk verzoek. De aanvrager geeft in zijn verzoek gemotiveerd aan welke bijzondere omstandigheden naar diens oordeel gedogen in dit geval rechtvaardigen. De beslissing op het gedoogverzoek wordt op schrift gesteld.

  • 2.

    Op verlenging van de geldigheidsduur van de gedoogbeschikking zijn het vorige artikel alsmede het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan ambtshalve tot gedogen worden overgegaan, na rechterlijke vernietiging of schorsing van een door ons genomen handhavingsbeschikking.

Beperkte experimenten

Artikel 4

  • 1.

    Tot het gedogen van een beperkt experiment wordt slechts overgegaan in één van de volgende gevallen:

    • a.

      de uit het experiment verkregen informatie is nodig ter onderbouwing van een vergunningaanvraag of melding en kan slechts langs empirische weg worden verkregen;

    • b.

      het experiment is noodzakelijk om te kunnen beoordelen of de in het experiment betrokken activiteiten technisch realiseerbaar zijn en zo ja onder welke randvoorwaarden;

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2, eerste lid sub a, alsmede het derde lid en artikel 3 wordt tot het gedogen van een beperkt experiment slechts overgegaan, indien aan de volgende vereisten is voldaan:

    • a.

      de verzoeker geeft schriftelijk en gemotiveerd aan wat het te houden experiment inhoudt, wat de duur van het experiment zal zijn, wat de doelstelling van het experiment is, wat de relatie is tot de vigerende vergunningen en welke invloed het experiment naar redelijke verwachting heeft op de fysieke leefomgeving, en

    • b.

      het experiment wordt in omvang beperkt tot hetgeen strikt noodzakelijk is voor het met het experiment te bereiken doel.

Citeertitel

Artikel 5

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels gedogen gemeente Reusel-De Mierden”.

3.3. Toelichting op beleidsregels

Algemeen:

Deze beleidsregels beogen zo duidelijk mogelijk aan te geven in welke uitzonderlijke gevallen, onder welke condities en volgens welke procedure ons college nog bereid is af te zien van het met bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten optreden tegen een overtreding en daarmee bereid is tot het (tijdelijk) gedogen van die overtreding over te gaan. Voor de ontwikkeling van deze beleidsregels is gebruik gemaakt van het door de provincie Noord-Brabant ontwikkelde "Beleidskader grenzen aan gedogen" van 22 mei 2001. In dit beleidskader is de motivatie voor het beschreven beleid te vinden.

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op de vernieuwde handhavingstrategie “Zò handhaven we in Brabant”. Deze handhavingstrategie hebben wij bij besluit van 13 januari 2004 vastgesteld. Daarnaast sluiten de beleidsregels aan bij het Kwaliteitscriterium 2.4 in het kader van het proces Professionalisering van de handhaving. Deze beleidsregels geven de afspraken en handelwijzen weer ten aanzien van gedogen. Met de inwerkingtreding van deze beleidsregels vervalt de eerder vastgestelde gedoogstrategie die in de Leidraad handhaving van 1993 was opgenomen.

Deze beleidsregels hebben betrekking op het gedogen van overtredingen van regels betreffende de fysieke leefomgeving. Men moet hierbij denken aan wetten en regelingen als de Wet milieubeheer, Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren, de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Woningwet, en de Algemene Plaatselijke Verordening.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrip gedogen: er is voor gekozen het begrip “gedogen” zó te formuleren, dat zoveel mogelijk vormen van bewust niet optreden tegen overtredingen binnen de reikwijdte van deze beleidsregels vallen en daarmee onderworpen zijn aan de in deze beleidsregels neergelegde bepalingen. Dit brengt met zich mee dat we bewust de ruimte om “informeel” te gedogen willen minimaliseren. Het begrip “gedogen” omvat zowel het niet optreden tegen een geconstateerde overtreding als het vooraf verklaren dat niet zal worden opgetreden tegen een nog te plegen overtreding. Uiteraard wordt dat niet-optreden aan allerlei voorwaarden gebonden, zowel procedureel als inhoudelijk, zoals blijkt uit de volgende artikelen.

Begrip beperkt experiment: alleen ingeval van een beperkt experiment zien wij in een aantal in deze beleidsregels genoemde gevallen aanleiding tot gedogen. Indien een te houden experiment niet voldoet aan de in de definitiebepaling opgenomen elementen, zal hiervoor een (tijdelijke) vergunning moeten worden aangevraagd, ook al zou het experiment wél zijn te scharen onder één van de in artikel 4 genoemde gevallen. Een belangrijke beperking is gelegen in het slot van de definitiebepaling. Een voorbeeld van een beperkt experiment is het door een afvalverwerkingsbedrijf dat vergunning heeft voor de verwerking van stof a, bij wijze van proef verwerken van stof b, waarbij naar redelijke verwachting binnen de doelvoorschriften van de vergunning wordt gebleven. De beleidsregel spreekt van “redelijke verwachting” omdat de enkele bewering van de kant van de aanvrager dat hieraan naar diens verwachting voldaan wordt, niet volstaat. Er moet van een zekere mate van objectiveerbaarheid sprake zijn, zodat het bevoegde gezag op dit aspect inhoudelijk kan toetsen.

Artikel 2

Het eerste lid geeft een aantal vereisten waaraan moet zijn voldaan, wil er sprake zijn van een situatie die voor gedogen in aanmerking komt. Bij de bescherming van de fysieke leefomgeving (onder a) kunnen allerlei aspecten in beeld zijn, naar gelang het betreffende wettelijke kader dat in beeld is. Bij de Wet milieubeheer kan het bijvoorbeeld gaan om verontreiniging of aantasting van een bepaald milieucompartiment of om externe veiligheid en bij de Flora- en Faunawet om de bescherming van bepaalde diersoorten. In het geval het gaat om een vergunningplichtige activiteit zijn de vereisten onder c en d een concrete uitwerking van het vereiste onder b.

Met het vereiste sub e wordt aangegeven dat alleen dán tot gedogen wordt overgegaan, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die gedogen in dit concrete geval rechtvaardigen. Omdat handhavend optreden de regel is en gedogen de uitzondering, dient in elk concreet geval bezien te worden of er voldoende termen aanwezig zijn om een uitzondering op de hoofdregel te maken. Bij bijzondere omstandigheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan zwaarwegende maatschappelijke of bedrijfseconomische belangen. Ook aan het bevoegde gezag toe te rekenen omstandigheden zoals vertraging bij de afwikkeling van een vergunningaanvraag kunnen onder omstandigheden aanleiding geven tot gedogen.

Het tweede lid verklaart een aantal vereisten uit het eerste lid niet van toepassing ingeval van overmacht. De achtergrond hiervan is, dat het bij overmacht de bedoeling is om bij het einde van de overmachtsituatie weer terug te keren naar de oude situatie.

Er zal bij overmacht dan ook in het algemeen geen sprake zijn van het vooruitlopen op een vergunning of van concreet uitzicht op legalisatie.

Onder overmacht verstaan wij een situatie waarin ten gevolge van een niet aan de betrokkene toe te rekenen omstandigheid (tijdelijk) een overtreding plaatsvindt van een bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regel. Met name in gevallen waarin een regel wordt overtreden om een hoger belang te beschermen (noodtoestand) zal gedogen het aangewezen middel kunnen zijn.

Het begrip overmacht vatten wij niet zo eng op als in het strafrecht gebeurt. Ook de situatie waarin vanwege een externe oorzaak de naleving van een wettelijk voorschrift onevenredig bezwarend is ten opzichte van het met die naleving te dienen doel begrijpen wij hieronder.

Voorbeeld: door logistieke problemen (die niet zijn toe te rekenen aan de inrichtinghouder) kan een bedrijf de aldaar ontstane afvalstoffen niet conform vergunning afvoeren. Het kan in deze situatie onredelijk zijn van het bedrijf te vergen dat het de productie maar stillegt, om zo te voorkomen dat de hoeveelheid afvalstoffen binnen het bedrijf groter wordt dan de vergunning toestaat. Hoewel hier in theorie aan de vergunning kan worden voldaan door de bedrijfsactiviteiten stil te leggen, is deze maatregel onevenredig zwaarder voor het bedrijf dan de naleving van het voorschrift oplevert voor het algemeen belang. In een dergelijke situatie kan ook artikel 3:4 lid 2 Algemene wet bestuursrecht onder omstandigheden aan handhavend optreden in de weg staan.

Het derde lid sub a betreft de situatie dat een overtreder in het verleden al meermalen dezelfde of een soortgelijke overtreding heeft begaan als die waarop het verzoek tot gedogen betrekking heeft (recidiverend gedrag). In een dergelijke situatie zien wij in beginsel geen aanleiding tot gedogen. Wij zullen in zo’n geval een uitdrukkelijk beroep doen op het Openbaar Ministerie teneinde het slechte naleefgedrag van de overtreder te corrigeren.

Naast recidiverend gedrag kan er ook sprake zijn van zogenaamd “calculerend” gedrag. Onder calculerend gedrag verstaan wij een handelen of nalaten waaruit kan worden afgeleid dat de overtreder doelbewust niet de normale wettelijke procedures volgt. Dit gedrag kan zijn ingegeven door bijvoorbeeld economische belangen. Te denken valt aan een inrichtinghouder die vooruitlopend op de verlening van de milieuvergunning vast met zijn activiteiten aanvangt en vervolgens een verzoek tot gedogen indient. Deze handelwijze levert de overtreder een tijdwinst op ten opzichte van zijn concurrenten.

Ook in deze situatie is een beroep op het Openbaar Ministerie aangewezen om de overtreder te prikkelen zich in het vervolg wél aan de wettelijke (wacht)termijnen te houden. Wellicht ten overvloede merken wij op dat indien sprake is van recidiverend of calculerend gedrag aan de zijde van de overtreder, wij het gedoogverzoek uitdrukkelijk afwijzen.

Het derde lid sub b beoogt te voorkomen dat de ongewenste situatie ontstaat, dat door ons tot gedogen wordt overgegaan, terwijl de te gedogen activiteit tevens in strijd is met een andere regel, waarvoor wij handhaving wel wenselijk vinden. Het kan ook zijn dat voor de handhaving van die regel een ander bevoegd gezag tot handhaving overgaat. Het is dan van groot belang dat in een dergelijke situatie intensief overleg plaatsvindt tussen de verschillende bevoegde gezagen.

Te denken valt bijvoorbeeld aan een situatie waarin een gedoogverzoek betrekking heeft op een activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan. Indien wij handhavend wensen op te treden tegen deze overtreding, is het niet wenselijk en ook voor de burger verwarrend als voor dezelfde activiteit op basis van andere regelgeving het betreffende bevoegde gezag wel tot gedogen overgaat.

Artikel 3

Uit de Algemene wet bestuursrecht en de door de bestuursrechter gevormde jurisprudentie volgt ondubbelzinnig dat de schriftelijke beslissing tot gedogen moet worden aangemerkt als een beschikking. Dit betekent dat alle eisen die door de Algemene wet bestuursrecht en de jurisprudentie aan beschikkingen gesteld worden, rechtstreeks en onverkort op de gedoogbeschikking van toepassing zijn. Belangrijke eisen die de Algemene wet bestuursrecht stelt aan een beschikking zijn bijvoorbeeld: zorgvuldige voorbereiding (artikel 3:2) met een uitwerking in de artikelen 4:7 en 4:8 (hoorplichten), belangenafweging (artikel 3:4).en deugdelijke en kenbare motivering (artikelen 3:46 en 3:47).

Artikel 3 voegt aan deze wettelijke en jurisprudentiële eisen gesteld aan beschikkingen een aantal specifieke procedurele vereisten voor gedoogbeschikkingen toe.

Naast deze specifieke vereisten wordt in gedoogbeschikkingen een aantal standaardclausules opgenomen, die erop neerkomen dat:

a: het bevoegd gezag (ons college) onder omstandigheden de gedoogbeschikking kan intrekken;

b: de gedoogbeschikking wordt verleend voor een beperkte duur (maximaal 6 maanden);

c: de aanvrager van de gedoogbeschikking voor eigen rekening en risico de betreffende activiteit onderneemt en

d: politie en justitie een eigen verantwoordelijkheid hebben om met de hen ter beschikking staande bevoegdheden tegen de activiteit op te treden.

Het tweede lid verklaart op verlenging van de geldigheidsduur van de gedoogbeschikking de inhoudelijke vereisten en de procedure voor verlening van de (primaire) gedoogbeschikking van overeenkomstige toepassing. Voor verlenging van de geldigheidsduur moet derhalve opnieuw aan de inhoudelijke eisen worden getoetst. De verlengingsbeschikking moet evenals de primaire beschikking gebaseerd zijn op een schriftelijk en gemotiveerd verzoek.

Uitgangspunt is, dat een verzoek tot verlenging slechts in uitzonderingsgevallen zal worden gehonoreerd. Bij de verlening van de (primaire) gedoogbeschikking is immers al een uiterste termijn gesteld. Verlenging zal bijvoorbeeld aan de orde kunnen zijn indien een noodsituatie langer duurt dan voorzien was bij de verlening van de (primaire) gedoogbeschikking.

Soms heeft niet de overtreder, maar hebben juist wij of derden belang bij de verlening van een gedoogbeschikking onder voorwaarden. Dit is met name het geval indien door rechterlijke vernietiging of schorsing van een door ons genomen handhavingsbeschikking een terzake van de in die beschikking betrokken overtreding ongeconditioneerde en vanuit het oogpunt van bescherming van de fysieke leefomgeving onwenselijke situatie ontstaat. Het derde lid opent de mogelijkheid het door de vernietiging of schorsing ontstane “vacuüm” als het ware op te vullen met een gedoogbeschikking onder voorwaarden ter bescherming van de fysieke leefomgeving.

Terzijde merken wij op dat een weigering van een verzoek om te gedogen geen beschikking is waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Artikel 4

Het is van groot belang dat wij beschikken over voldoende informatie om te kunnen beoordelen of wij tot het gedogen van een beperkt experiment overgaan. In het tweede lid wordt dan ook een aantal eisen gesteld aan een verzoek tot gedogen van een beperkt experiment. Wordt het verzoek onvoldoende onderbouwd en gemotiveerd, dan zullen wij niet tot gedogen overgaan.

4. Diversen

4.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht gegeven aan rechtsverwerking en wordt ingegaan op de mogelijke complicaties indien sprake is van wijziging in de eigendomssituatie.Tenslotte worden in dit hoofdstuk de uitgangspunten voor de toepassing van de hardheidsclausule beschreven.

4.2. Rechtsverwerking

Het algemeen principe is uiteraard dat het gemeentebestuur altijd de bevoegdheid heeft om op te treden tegen hetgeen in strijd met de regels is gedaan. Wanneer het bestuur echter gedurende langere tijd niet reageert op een overtreding, kan bij de overtreder de indruk ontstaan dat tegen zijn illegale handelen niet (meer) wordt opgetreden. Uiteindelijk kan zelfs sprake zijn van rechtsverwerking.

Er moeten wel bijzondere omstandigheden zijn, wil het gemeentebestuur het recht om op te treden verliezen. Van zo een bijzondere omstandigheid is alleen sprake als het gemeentebestuur zelf de verwachting heeft gewekt dat tegen de overtreding niet meer zou worden opgetreden. Over die gewekte verwachtingen is in de loop der jaren heel wat jurisprudentie ontstaan, die enige aanknopingspunten biedt voor een afwegingskader.

Die punten zijn:

  • 1.

    Is het bestuur op de hoogte van de overtreding(en), en zo ja, sedert wanneer? Wanneer bij de overtreder immers twijfels behoorden te bestaan over de vraag of het bestuur van het illegale handelen op de hoogte was, mag hij ook niet de verwachting hebben dat het bestuur daarin wenst te berusten. Hier speelt eveneens mee de vraag of het bestuur op de hoogte had behoren te zijn.

  • 2.

    Het bestuur moet na het verkrijgen van de kennis van de overtreding, jaren hebben achterovergeleund, zonder maatregelen te treffen.

De overgangssituatie kent als speelveld enerzijds deze rechtsverwerking en anderzijds de situatie waarop het reguliere beleid van toepassing kan worden verklaard. Probleem blijft dat de grens van rechtsverwerking een vage is. Ook is uit recente jurisprudentie af te leiden dat er bij bouwen niet snel sprake is van rechtsverwerking.

4.3. Complicatie bij nieuwe eigenaar

Afzonderlijke aandacht verdient het nog als uit de procedure naar voren komt dat de eigenaar, nadat de overtreding heeft plaats gehad, zijn eigendomsrecht heeft overgedragen.

In zo’n geval kan géén dwangsom worden opgelegd, omdat de nieuwe eigenaar niet “de overtreder” is en alleen aan een overtreder een dwangsom kan worden opgelegd. Tegen deze overtredingen kan tegen de nieuwe eigenaar alleen met behulp van bestuursdwang worden opgetreden. Kostenverhaal op de nieuwe eigenaar is niet mogelijk, alleen op de overtreder kunnen de kosten worden verhaald. Hierbij moet de beslissing tot bestuursdwang aan beiden (overtreder en rechthebbende) bekend worden gemaakt.

Van geval tot geval beslist ons college of handhavend wordt opgetreden.

4.4. Hardheidsclausule

In dit en de vorige hoofdstukken is een aantal beleids- en uitvoeringsregels geformuleerd die tot doel hebben te komen tot een efficiënte en effectieve handhaving. Het zijn uiteraard algemene uitgangspunten voor het handelen. Dit impliceert dat er altijd bijzondere omstandigheden zijn die in een concreet geval tot een andere dan hier beschreven aanpak leiden. Of, om het in de termen van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht te formuleren:

“Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.”

Op een aantal elementen uit deze formulering wordt hierna ingegaan.

1. Het bestuur handelt overeenkomstig deze nota

Het vastleggen van beleidsregels in deze nota heeft tot gevolg dat ons college of de burgemeester in principe handelen overeenkomstig de uitgangpunten die in de nota zijn geformuleerd en dat ook derden daarop kunnen vertrouwen.

2. Behoudens bijzondere omstandigheden

Er kunnen bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van de beleidsregels in een concreet geval tot onevenredige gevolgen kunnen leiden. Er kunnen talloze aanleidingen zijn om hierop een beroep te doen. Het is aan de overtreder of andere belanghebbenden bij de aanschrijving om bijzondere belangen aan de orde te stellen. Het bestuur zal zelf niet actief naar dergelijke belangen zoeken.

Ook kan hier al worden vastgelegd dat een beroep op dergelijke bijzondere omstandigheden vrijwel nooit kan worden gedaan als de overtreder op voorhand al was meegedeeld welke consequenties zijn handelen zou hebben, en hij desalniettemin de overtreding heeft gepleegd.

3. Als uitkomst van een belangenafweging

De bijzondere belangenafweging moet tot de slotsom leiden dat de doelen die met de handhaving zijn gediend in geen verhouding staan tot de belangen die de overtreder heeft bij het voortduren van de illegale situatie. Het moet dus vrijwel per definitie om relatief ondergeschikte overtredingen gaan. Immers, als er sprake is van gevaarzetting, schade, hinder, overlast en dergelijke zal de belangenafweging al snel naar handhaving (moeten) leiden.

In het algemeen zal dan ook alleen een beroep op de hardheidsclausule kunnen worden gedaan als er een combinatie is van:

  • -

    niet expliciet verwijtbaar handelen, met

  • -

    bijzondere omstandigheden die afweging vragen en

  • -

    relatief ondergeschikte overtredingen.

Wordt aan een van deze vereisten niet voldaan dan ligt een positief besluit naar aanleiding van een beroep op de hardheidsclausule niet in de rede.

5. Uitgangspunten bij handhaving

Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de in de hoofdstukken 1 tot en met 3 vastgelegde keuzes weergegeven

Hoofdstuk 2, Uitwerking handhavingstrategie

Keuze voor bestuursdwang of dwangsom

Ons college kiest, behoudens bijzondere omstandigheden, voor het opleggen van een last onder dwangsom als handhavingsinstrument, en wel om de volgende redenen:

  • 1.

    de bestuurslasten bij een dwangsombeschikking zijn aanzienlijk lager dan bij bestuursdwang (louter administratief-juridisch; geen feitelijk optreden);

  • 2.

    bij repeterende overtredingen is de dwangsom beduidend effectiever omdat de last na verwijdering blijft betaan; als de overtreding opnieuw plaatsvindt, wordt de dwangsom alsnog verbeurd;

  • 3.

    bij een eventuele vernietiging in beroep kan het besluit eenvoudig worden teruggedraaid;

  • 4.

    een deel van de bestuurslast kan worden gefinancierd uit de opbrengsten van de verbeurde dwangsommen.

Dwangsomhoogte

Als uitgangspunt gelden de in bijlage 1 opgenomen bedragen. Van deze bedragen kan gemotiveerd worden afgeweken waarbij, afhankelijk van de zwaarte van de overtreding, gekozen kan worden voor een hoger/lager bedrag, een andere begunstigingstermijn of het toepassen van bestuursdwang.

Het verbeuren van de dwangsommen

Voor het innen van de dwangsom is het voldoende dat na het verstrijken van de termijn de overtreding nog steeds wordt geconstateerd. Een rapport (met datum, beschrijving, situatietekening en foto’s) van de toezichthouder is in principe voldoende.

Ons college zal bij dwangbevel, het verschuldigde bedrag, verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, invorderen.

Kostenverhaal bestuursdwang

Indien wordt gekozen voor het toepassen van bestuursdwang dan zal ons college bij de uitvoering van bestuursdwang de kosten verhalen op de overtreder. De kosten kunnen alleen op de overtreder worden verhaald.

Hoofdstuk 3 Uitwerking gedoogstrategie

Het college van burgemeester en wethouders van Reusel-De Mierden,

overwegende dat het college ingevolge de artikelen 125 Gemeentewet en 5:21 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd is met bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten op te treden tegen overtreding van regels welke het gemeentebestuur uitvoert;

dat de bevoegdheid tot bestuursrechtelijke handhaving moet worden aangemerkt als een discretionaire bevoegdheid, hetgeen betekent dat niet in alle gevallen van overtreding de plicht bestaat om gebruik te maken van deze bevoegdheid;

dat het uit een oogpunt van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid wenselijk is in beleidsregels in de zin van de Algemene wet bestuursrecht vast te leggen in welke gevallen en onder welke voorwaarden door het college geen gebruik wordt gemaakt van de ons ter beschikking staande bestuursrechtelijke handhavingsbevoegdheden;

dat gedogen van overtredingen van bij of krachtens wettelijk voorschrift gestelde regels naar het oordeel van het college zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;

dat tot gedogen door het college dan ook alleen zal worden overgegaan voor een beperkte periode en alleen in die gevallen, waarin handhavend optreden kennelijk onredelijk zou zijn;

dat de beleidsregels in hoofdstuk 3 een concretisering geven van het door het college gevoerde restrictieve gedoogbeleid binnen het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving;

dat verzoeken om te gedogen worden beoordeeld aan de hand van de in deze beleidsregels neergelegde criteria.

BIJLAGE 1

In bijgaande tabel zijn voor bijbehorende overtredingen zowel de dwangsomrichtingen als de aan de dwangsommen verbonden maxima vermeld. Het zijn bedragen afkomstig uit eerder genomen dwangsombeschikkingen.De aangetroffen omstandigheden blijven derhalve bepalend voor het vaststellen van de hoogten en de maximaal te verbeuren dwangsommen. De individuele vaststelling van de dwangsomhoogten is dermate belangrijk, dat de lijst in geen enkel geval mag leiden tot calculerend gedrag van bedrijven of personen. Heel duidelijk moet het zijn dat aan de lijst geen rechten kunnen worden ontleend.

Omschrijving

Overtreding

Hoogte dwangsom

Maximum

Begunstigingstermijn

BODEM

Keuring tank niet uitgevoerd

€ 50

€ 1.250

2 weken

Ontbreken vloeistofdichte vloer

€ 200 per m2 vloer

3 maanden

Ontbreken vloeistofdichte vloer tankstation

€ 2.300

€ 34.000

1-3 maanden

Vloer of lekbak niet goed

€ 250

€ 25.000

1-3 maanden

Werkzaamheden op een niet vloeistofdichte vloer

€ 2.300

€ 46.000

1 maand

Vloeistoffen in bodem brengen

€ 500

€ 50.000

1 maand

Geen vloeistofdichte vloer rondom afleverzuil

€ 450

€ 9.000

1-3 maanden

Geen certificaat van vloeistofdichte vloer

€ 125

€ 1.250

2 maanden

Geen controle vloeistofdichte vloer

€ 250

€ 2.500

2 maanden

Vaatwerk niet in lekbakken

€ 250

€ 5.000

1 maand

Opslag accu’s niet in lekbakken

€ 250

€ 5.000

1 maand

Tank niet tegen aanrijden beschermd

€ 1.150

€ 11.500

3 maanden

Geen bodem nulsitiatieonderzoek uitgevoerd

€ 500

€ 5.000

1 maand

Tank niet boven lekbak

€ 700

€ 14.000

2 maanden

Slechte opslag van afval

€ 250

€ 5.000

1 maand

Niet saneren van ondergrondse tank

€ 900

€ 9.000

3 maanden

Opslag vaste mest niet op mestdichte plaat

€ 125

€ 2.500

3 maanden

Geen water / sludge-controle uitgevoerd

€ 450

€ 4.500

1 maand

Opslag ongevuld vaatwerk niet als gevuld vaatwerk

€ 250

€ 5.000

1 maand

Lekke leidingen

€ 500

€ 50.000

1 week

LUCHT

Metingen niet correct uitgevoerd

€ 50

€ 1.250

1 maand

Gasafvoer niet conform BEES

€ 250

€ 25.000

1 maand

Uitmonding afvoerpijp afzuiginstallatie niet op hoogte

€ 750

€ 15.000

1-3 maanden

LUCHT

Onderzoek emissiebeperkingen niet uitgevoerd

€ 250

€ 25.000

1-3 maanden

Voorschriften stankhinder niet naleven

€ 250

€ 25.000

1 maand

Stofoverlast veroorzaken

€ 250

€ 25.000

1-3 maanden

Ontbreken filterinstallatie

€ 250

€ 25.000

1-3 maanden

Geen ontgeuringsinstallatie

€ 1.150

€ 23.000

1-3 maanden

Ontbreken dampretour stage II

€ 1.150

€ 17.000

2 maanden

Ontbreken CFK-logboek

€ 150

€ 3.000

1 maand

Slechte opslag dierlijk afval

450

13.500

2 maanden

WATER

Vetafscheider vol

€ 450

€ 9.000

1 week

Ontbreken afscheiderinstallatie

€ 1.500

€ 30.000

3 maanden

Ontbreken controlevoorziening

€ 450

€ 7.500

3 maanden

Niet tijdig legen olie- en benzineafscheider

€ 500

€ 10.000

1 week

Geen peilbuizen plaatsen

€ 700

€ 14.000

2 maanden

Bemonstering grondwater niet uitgevoerd

€ 450

€ 9.000

2 maanden

Overschrijding van ‘algemene’ emissie-eisen

€ 500

€ 50.000

2 weken

GELUID

Overlast geluid door ventilator, airco e.d.

€ 450

€ 6.750

1-3 maanden

Overtreding geluidsvoorschriften*

€ 1.150

€ 23.000

1 week**

Muziekbegrenzer niet aangebracht

€ 1.150

€ 23.000

1 maand

Nadere eis m.b.t. verblijf van bezoekers in de inrichting tussen 02.00 uur en 06.00 uur

€ 1.150

€ 11.500

1 week

Werken met open deuren (geluidsoverlast) per constatering

€ 250

€ 5.000

1 week

Overlast, in werking buiten vergunde uren

€ 250

€ 25.000

1 dag

AFVAL

Opslag niet overeenkomstig voorschriften

€ 250

€ 25.000

1-3 maanden

Bedrijfsafval wordt niet regelmatig afgevoerd

€ 250

€ 25.000

1-3 maanden

Gevaarlijk afval wordt niet correct afgevoerd

€ 500

€ 50.000

1 maand

* bij evenementen gelden dezelfde geluidnormen, tenzij anders bepaald in de ontheffing/vergunning

** dit is afhankelijk van ernst overtreding en mogelijkheden om de overtreding ongedaan te maken, beoordelen van geval tot geval

Omschrijving

Overtreding

Hoogte dwangsom

Maximum

Begunstigingstermijn

AFVAL

Niet registreren verwijdering gevaarlijk afval

€ 250

€ 25.000

1 maand

Niet vergunde opslag van bedrijfsafval

€ 250

€ 25.000

1 maand

Niet vergunde opslag van gevaarlijk afval

€ 500

€ 50.000

2 weken

Verbranden van afval

€ 500

€ 25.000

2 weken

RISICO

Geen brandblussers

€ 50

€ 1.250

2 weken

Keuring blusmiddelen niet juist

€ 50

€ 1.250

2 weken

Opslag gevaarlijke stoffen niet conform voorschriften

€ 250

€ 25.000

1 maand

Het ontbreken van bordjes

€ 50

€ 1.250

2 weken

Brandwerendheid onvoldoende

€ 250

€ 25.000

1-3 maanden

ALGEMEEN

Onveilige opstelling gasflessen

€ 25 per fles

€ 2.500

1 week

Keuringstermijn gasfles verstreken

€ 125

€ 2.500

4 weken

Afleveren LPG zonder toezicht (evt. in nacht)

€ 1.000

€ 20.000

1 week

LPG-installatie binnen 5 m van erfgrens

€ 5.000

€ 75.000

1-3 maanden

Schuren zonder afzuiginstallatie per keer

€ 250

€ 2.500

1 week

Niet melden van calamiteiten / meldingen ongewone voorvallen (Hfst. 17 Wm)

€ 250

€ 25.000

1 dag

Inrichting niet schoon

€ 450

€ 4.500

1-3 weken

Parkeervoorschriften niet naleven

€ 50 per overtreding

€ 1.250

1 dag

Verbranden van afvalstoffen binnen inrichting

€ 250

€ 5.000

1 dag

Geen doeltreffende maatregelen tegen ongedierte

€ 250

€ 5.000

1 week

Metsbassins niet overeenkomstig bouwtechnische richtlijnen

€ 4.5000

€ 67.500

1-3 maanden

Afleveren vuurwerk aan personen jonger dan 16 jaar

€ 450

€ 9.000

1 dag

Niet indienen of tijdig indienen van rapporten (geluids-, mjv en dergelijke)

€ 450

€ 6.750

1 week

ALGEMEEN

Melding 8:19 niet gedaan/ingediend

nvt

nvt

nvt

8.40 melding niet gedaan/ingediend

€ 150,-

€ 1.500,-

1 maand

In werking zonder vergunning, geen aanvraag maar geen opzet

€ 1.000 p.w.

€ 50.000

2 maanden*

In werking zonder vergunning, geen aanvraag en ook geen aanvraag willen doen

bestuursdwang

nvt

2 maanden

* indien al lang in werking zonder vergunning kan gekozen worden voor 1 maand

ILLEGALE BOUW

Bouwen zonder vergunning kwalificatie licht

€ 1.000 p.w.

€ 10.000

Min. 6 weken

Bouwen zonder vergunning kwalificatie matig

€ 1.500 p.w.

€ 15.000

Min. 6 weken

Bouwen zonder vergunning kwalificatie ernstig

€ 2.000 p.w.

€ 20.000

Min. 6 weken

Bouwen in afwijking met de vergunning kwalificatie licht

€ 1.000 p.w.

€ 10.000

Min. 6 weken

Bouwen in afwijking met de vergunning kwalificatie matig

€ 1.500 p.w.

€ 15.000

Min. 6 weken

Bouwen in afwijking met de vergunning kwalificatie ernstig

€ 2.000 p.w.

€ 20.000

Min. 6 weken

ILLEGAAL GEBRUIK

Illegale bewoning van bijgebouwen

€ 1.500 p.w.

€ 15.000

Min. 6 weken

Overig illegaal gebruik

€ 1.500 p.w.

€ 15.000

Min. 6 weken

Permanente bewoning van recreatiewoningen

€ 1.500 p.w.

€ 15.000

Min. 6 weken

CUMULATIE

Cumulatie illegale bouw en illegaal gebruik kwalificatie licht

€ 2.000 p.w.

€ 20.000

6 weken

Cumulatie illegale bouw en illegaal gebruik kwalificatie matig

€ 2.500 p.w.

€ 25.000

6 weken

Cumulatie illegale bouw en illegaal gebruik kwalificatie ernstig

€ 3.000 p.w.

€ 30.000

6 weken

Cumulatie meerdere overtredingen in aantal van 2 tot en met 4

€ 800 p.w. per overtreding

€ 8.000 per overtreding

6 weken

CUMULATIE

Cumulatie meerdere overtredingen in aantal van 4 tot en met 6

€ 800 p.w. per overtreding

€ 8.000 per overtreding

6 weken

Cumulatie meerdere overtredingen in aantal meer dan 7

€ 800 p.w. per overtreding

€ 8.000 per overtreding

6 weken

DIVERS RO

Dwangsom ineens kwalificatie licht

€ 12.500

n.v.t.

6 weken

Dwangsom ineens kwalificatie matig

€ 25.000

n.v.t.

6 weken

Dwangsom ineens kwalificatie ernstig

€ 37.500

n.v.t.

6 weken

Bijlage 2

Handhavingsinstrumenten

1 Inleiding

Om de handhavingstaak adequaat uit te kunnen oefenen is het gemeentebestuur een effectief handhavingsinstrumentarium toegekend. In dit hoofdstuk volgt daarvan een bespreking waarbij achtereenvolgens worden onderscheiden de bestuursrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten.

2 Overleg

Het is van belang te onderstrepen dat in alle gevallen voorop staat dat overleg het allereerste instrument is om te pogen een overtreding van de voorschriften ongedaan te maken. Niet alle overtreders zullen zich er namelijk van bewust zijn een overtreding te hebben begaan of weigerachtig zijn aan de beëindiging daarvan mee te werken. Om de zaken niet onnodig juridisch op de spits te drijven, moet de overtreder eerst over de overtreding worden geïnformeerd, met het verzoek om deze vrijwillig ongedaan te maken. Daarbij kan de overtreder in de gelegenheid worden gesteld zijn reactie op de ontstane situatie te geven. Pas nadat blijkt dat de overtreding niet door minnelijk overleg kan worden beëindigd komen de daadwerkelijke handhavingsinstrumenten aan bod.

3 Bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten

Dit betreft de uitoefening van bestuursdwang, het opleggen van een last onder dwangsom, de intrekking van een vergunning/ontheffing, de legalisatie achteraf en het gedogen. Deze instrumenten zijn er op gericht overtredingen ongedaan te maken of verdere overtredingen, dan wel een herhaling daarvan, te voorkomen (zgn. reparatoire sancties). In het voorontwerp betreffende de invoering vierde tranche van de Awb wordt voorzien in een aanpassing van de huidige regeling omtrent bestuursdwang en de dwangsom.

Daarnaast voorziet het voorontwerp in de invoering van de bestuurlijke boete (Titel 5.4). De bestuurlijke boete heeft, anders dan de voornoemde handhavingsinstrumenten, een punitief (leedtoebrengend) karakter. Omdat de regeling zich nog in de voorontwerpfase bevindt, wordt daaraan in dit kader slechts in zeer beperkte mate aandacht geschonken.

4 Bestuursdwang

De kern van handhaving in zijn enge betekenis van het opleggen van repressieve sancties wordt gevormd door de bevoegdheid tot het uitoefenen van bestuursdwang. De bevoegdheid om in de plaats van bestuursdwang een dwangsom op te leggen is daarvan afgeleid. Afdeling 5.3 van de Awb bevat de regels omtrent de besluitvorming en de toepassing van bestuursdwang.

De bestuursdwangbevoegdheid is voor gemeenten neergelegd in artikel 125 Gemeentewet.

Het uitoefenen van bestuursdwang omvat volgens artikel 5:21 Algemene wet bestuursrecht (Awb): “het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten”.

De essentie van het artikel is dat het bestuursorgaan door feitelijk handelen optreedt tegen het overtreden van normen die direct of indirect uit de wet voortvloeien. Dit feitelijk handelen ziet niet alleen toe op de verplichting om iets te doen, dat wil zeggen een gebodsbepaling na te leven (bijv. een brandwerende voorziening aanbrengen), maar heeft vooral ook betrekking op de verplichting om iets na te laten. Juist het overtreden van een verbod om een bepaalde handeling achterwege te laten doet zich namelijk veelvuldig voor. Als voorbeeld kan dienen het verbod in artikel 40 van de Woningwet om te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning. In dat geval kan door toepassing van bestuursdwang de verdere doorgang van de bouwwerkzaamheden worden belet en kan hetgeen reeds is gebouwd worden afgebroken. Opmerking verdient dat het feitelijk handelen nooit mag zijn gericht op de verplichting een rechtshandeling te verrichten.

Uit het artikel volgt verder dat kan worden opgetreden tegen afwijkingen van hetgeen bij of krachtens de wet verplicht is gesteld. De term bij of krachtens de wet duidt er op dat kan worden opgetreden tegen overtredingen van algemeen verbindende voorschriften in wetten in formele zin (bijv. de Woningwet en de Wet milieubeheer), zowel als gedelegeerde wetgeving (Algemene maatregelen van bestuur zoals bijv. het Bouwbesluit en het Besluit- sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer) en autonome gemeentelijke verordeningen (bijv. de bouwverordening en de APV).

Artikel 5:21 Awb spreekt algemeen van een bestuursorgaan en geeft niet aan welk orgaan binnen de gemeente bevoegd is bestuursdwang toe te passen. Op grond van artikel 5:22 Awb bestaat deze bevoegdheid slechts indien zij bij of krachtens de wet is toegekend. Voor gemeenten is deze bevoegd-

heidstoedeling neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. Dit artikel opent in het eerste lid met de bepaling dat de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen berust bij het gemeentebestuur. Uit het tweede lid van dit artikel volgt de hoofdregel dat onder gemeentebestuur in het kader van

de toepassing van bestuursdwang wordt begrepen het college van burgemeester en wethouders. Volgens het derde lid van artikel 125 Gemeentewet lijdt deze regel slechts uitzondering indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels die door de burgemeester worden uitgeoefend. In dat geval is de burgemeester bevoegd. Aan de raad komt dus geen zelfstandige bevoegdheid tot het daadwerkelijk uitoefenen van bestuursdwang toe.

Tot slot wordt opgemerkt dat uit de zinsnede door of vanwege volgt dat het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van bestuursdwang niet slechts aan ambtenaren van de gemeente kan worden opgedragen maar ook aan derden (particulieren).

Het besluit tot het toepassen van bestuursdwang moet op schrift worden gesteld en, spoedeisende gevallen uitgezonderd, voorafgaand aan het feitelijk optreden ter kennis van betrokkene(n) gebracht (art. 5:24 lid 1 Awb). De op schrift gestelde beslissing tot toepassing van bestuursdwang geldt als een beschikking en is daarmee vatbaar voor bezwaar en beroep. In de beschikking moet worden vermeld welk voorschrift is of wordt overtreden (art. 5:24 lid 2 Awb). Verder moet nauwkeurig worden omschreven welke maatregelen nodig zijn om de uitoefening van bestuursdwang te voorkomen en moet de betrokkene een redelijke termijn worden gegund om zelf aan de aanschrijving te voldoen

(art. 5:24 lid 4 Awb). De bestuursdwangbeschikking is voorts onderworpen aan alle geschreven en ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit betreft in het bijzonder het beginsel van een zorgvuldige voorbereiding dat er toe verplicht de nodige kennis te vergaren omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen (art. 3:2 Awb). Verder geldt het beginsel dat alle bij het besluit betrokken belangen op zorgvuldige wijze tegen elkaar moeten worden afgewogen (art. 3:4 Awb). Ook dient het besluit op deugdelijke, voor begrijpelijke wijze, te worden gemotiveerd (artn. 3:46/3:47 Awb).

4.1 Geadresseerden

Voor de bestuursdwangprocedure is het in de eerste plaats van belang te bepalen aan wie de aanschrijving moet worden gericht. Uitgangspunt daarbij is het derde lid van artikel 5:24 Awb: de aanschrijving moet worden bekendgemaakt aan de overtreder, aan de rechthebbende op het gebruik van de zaak ten aanzien waarvan bestuursdwang wordt toegepast en aan de aanvrager.

De wijze van bekendmaking is geregeld in artikel 3:41 Awb.

In veel gevallen is de feitelijke overtreder dezelfde als de rechthebbende op het gebruik van de zaak, maar dat is niet altijd het geval: de overtreder kan de zaak inmiddels hebben doorverkocht aan de huidige rechthebbende. Behalve eigenaar kan onder rechthebbende tevens worden begrepen een pachter, huurder of vruchtgebruiker.

Het belang van het onderscheid tussen de overtreder en de rechthebbende volgt vooral uit de artikelen 5:25 en 5:25 Awb: als de feitelijke overtreder niet tevens de rechthebbende op de zaak is, moeten zij weliswaar beiden worden aangeschreven, maar de eventuele kosten van bestuursdwang kunnen uitsluitend op de overtreder en niet op de huidige rechthebbende op de zaak worden verhaald.

De vraag wie als overtreder moet worden aangemerkt zal per geval dienen te worden beoordeeld aan de hand van de formulering van de geschonden norm. Als voorbeeld kan dienen het in artikel 40 van de Woningwet neergelegde verbod om te bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning.

Het ligt in de rede dat bij schending van dit voorschrift de betreffende opdrachtgever (eindverantwoordelijke) als feitelijk overtreder wordt aangemerkt. Indien de zaak is doorverkocht aan een derde, zal deze derde uit de mede aan hem gerichte bestuursdwangbeschikking begrijpen dat hij, als rechthebbende op de zaak, de gelegenheid krijgt de illegale situatie te beëindigen,

maar dat de kosten van eventuele bestuursdwanguitoefening niet op hem maar op de overtreder, i.c. de opdrachtgever, zullen worden verhaald.

Dit betekent dat de gemeente het risico loopt dat zij met de bestuursdwangkosten blijft zitten in het geval de overtreder niet meer is te achterhalen en/of juridisch of feitelijk niet is meer in staat is om de overtreding ongedaan te maken. In dat geval zal de weigerachtige derde-rechthebbende op de zaak “slechts” moeten gedogen dat de gemeente bestuursdwang toepast, zij het voor haar eigen rekening.

Ook aan de eventuele verzoeker om handhaving moet de bestuursdwangaanschrijving bekend worden gemaakt. Een dergelijk verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag om een beschikking als bedoeld in artikel 4:1 Awb. Wil de aanvrager ontvankelijk worden verklaard, dan dient hij rechtstreeks als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 Awb te worden aangemerkt. De aanvrager kan tegen een afwijzende beschikking in bezwaar en beroep gaan. Een uitzondering op deze algemene regel is artikel 18:14 van de Wet milieubeheer. Hierin is opgenomen dat eenieder een verzoek om handhaving in kan dienen. Artikel 18:14 Wet milieubeheer is inmiddels per 1 juli 2005 aangepast aan de algemene regeling van de Awb.

Ook de overtreder kan op zijn beurt, bij toewijzing van de aanvraag, bezwaar en beroep aantekenen tegen de hem opgelegde bestuursdwangbeschikking. De bestuursdwangbeschikking vormt in deze situatie eigenlijk het antwoord op het verzoek van de aanvrager zodat er veelal mee kan worden

volstaan hem een afschrift van de aanschrijving toe te zenden.

Artikel 5:24 Awb laat tot slot onverlet dat naast de overtreder, de rechthebbende op de zaak en de verzoeker om handhaving nog andere belanghebbenden van het bestuursdwangbesluit mededeling wordt gedaan. Daarbij dient, gelet op artikel 3:43 Awb, in de eerste plaats te worden gedacht aan degenen die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijzen naar voren hebben gebracht.

4.2 Begunstigingstermijn

Artikel 5:32 lid 5 Awb legt de verplichting op om in de aanschrijving een termijn op te nemen waarbinnen de aangeschrevene in de gelegenheid wordt gesteld om zelf de in de aanschrijving omschreven maatregelen te nemen om de tenuitvoerlegging door of vanwege het gemeentebestuur te

voorkomen. De gekozen termijn moet redelijk zijn en in ieder geval voldoende lang om de aangeschrevene daadwerkelijk in staat te stellen om aan de aanschrijving te voldoen. De lengte van de termijn is afhankelijk van de aard van de te treffen maatregelen en kan variëren van enkele uren in de wat meer spoedeisende of eenvoudige gevallen tot enkele weken of zelfs maanden

in gevallen waarbij de te treffen maatregelen noodzakelijkerwijs de nodige tijd vergen. De termijn mag echter niet dermate lang zijn dat er feitelijk sprake is van een gedoogbesluit.

In sommige gevallen kan geheel van het toekennen van een begunstigingstermijn worden afgezien. Dit is onder omstandigheden toelaatbaar bijvoorbeeld indien de aanschrijving is gericht op het voorkomen van een herhaling van een overtreding of slechts de verplichting oplegt om een bepaalde handeling na te laten. Daarnaast kan een begunstigingstermijn achterwege worden gelaten in zeer spoedeisende situaties.

Na afloop van de toegekende begunstigingstermijn zal moeten worden gecontroleerd of de overtreding conform de (voor)aanschrijving is beëindigd. Daaraan zijn de nodige eisen verbonden. De administratieve rechter toetst algemeen zeer nauwkeurig op het punt van bewijs van de overtreding. Het is daarom aan te bevelen om steeds volledig rapport op te maken van de exacte waarneming.

4.3 Hoorplicht

Indien een overtreding wordt geconstateerd waartegen het voornemen bestaat met bestuursdwang op te treden dient, gelet op artikel 4:8 Awb, de belanghebbende tegen wie de voorgenomen beschikking zich richt in de gelegenheid te worden gesteld hieromtrent zijn zienswijze naar voren te brengen. Ingediende bedenkingen moeten bij de uiteindelijke afweging of bestuursdwang zal worden toegepast te worden meegenomen. Het horen is vormvrij en kan zonodig ook telefonisch plaatsvinden. Wel is het raadzaam om in alle gevallen in een beknopt verslag weer te geven wat door de belanghebbende

is gezegd (zie bijlage 3).

In artikel 4:11 Awb zijn de algemene uitzonderingen op de hoorplicht opgenomen. Zo kan daarvan worden afgezien indien de vereiste spoed zich daartegen verzet (art. 4:11 lid 1 onder a. Awb) Van een zodanige spoedeisendheid is onder meer sprake als de ernst van de situatie direct ingrijpen rechtvaardigt. Als voorbeeld kan worden gedacht aan instortingsgevaar of het direct stopzetten van illegale lozingen op het riool.

4.4 Spoedeisende bestuursdwang

De Awb onderscheidt twee gevallen van spoedeisendheid ten aanzien van de toepassing van bestuursdwang. In het eerste geval behoeft geen termijn te worden gegund om de overtreding ongedaan te maken (art. 5:24 lid 5 Awb). In die situatie wordt wel een besluit genomen, op schrift gesteld en bekend gemaakt, maar wordt het bestuursdwangbesluit onmiddellijk na bekendmaking ervan door of vanwege het gemeentebestuur uitgevoerd. Opgemerkt wordt overigens dat het gemeentebestuur niet te gemakkelijk mag aannemen dat een dergelijke situatie zich voordoet.

Het tweede geval gaat nog een stap verder. In zeer spoedeisende situaties kan het gemeentebestuur onmiddellijk met bestuursdwang optreden, zelfs nog voordat een schriftelijke beslissing tot bestuursdwang is genomen (art. 5:24 lid 6 Awb). De reeds ten uitvoer gebrachte beslissing dient achteraf alsnog zo spoedig mogelijk op schrift te worden gesteld en op de normale wijze bekend gemaakt. Het spreekt voor zich dat vooral bij het aanmenen van zeer spoedeisende situaties grote terughoudendheid in acht moet worden genomen.

4.5 Stillegging bouwwerkzaamheden

Het stilleggen van bouwactiviteiten (bouwstop) is een bijzondere bestuursdwangbevoegdheid die met de invoering van de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht onder de regels van de bestuursdwang is gebracht. Anders dan voorheen is deze bevoegdheid niet langer rechtstreeks

vanuit de Woningwet en de bouwverordening aan de toezichthouder toegekend.

Op grond van artikel 100 van de Woningwet en artikel 11.1 van de bouwverordening juncto artikel 5.21 Awb is het thans een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het college kan het stilleggen van illegale bouwactiviteiten mandateren aan daartoe aangewezen ambtelijke toezichthouders die deze bevoegdheid dan ook alleen nog maar namens van het college kunnen uitoefenen.

Het stilleggen van de bouw in de gevallen die zijn genoemd in artikel 11.1 van de bouwverordening geldt uitsluitend bouwactiviteiten die in strijd zijn met de bij of krachtens de Woningwet gegeven voorschriften. Het stopzetten van illegale sloopactiviteiten dient derhalve gebaseerd te worden op de algemene bestuursdwangbevoegdheid van artikel 125 Gemeentewet.

Zoals hiervoor is aangegeven, behoeft in spoedeisende gevallen de beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet van tevoren op schrift te worden gesteld. Dit geldt ook de stillegging van bouwwerkzaamheden. De “bouwstop” dient er immers toe te voorkomen dat de illegale situatie verder in ernst en omvang toeneemt. Gebeurt dat niet dan zou een verdere belangenafweging omtrent de vraag of volledige afbraak van het gebouwde moet plaatsvinden kunnen worden gefrustreerd. Een voorafgaande schriftelijke bestuursdwangwaarschuwing zal echter veelal uit een standaarddocument bestaan, en behoeft dus weinig tijd in beslag te nemen.

Ook bij het stilleggen van bouwwerkzaamheden is het vereist dat in het geval onverwijlde spoed zich tegen voorafgaande schriftelijke kennisgeving verzet, de mondeling aangezegde bestuursdwang zo spoedig mogelijk wordt gevolgd door de schriftelijke vastlegging van het besluit en de bekendmaking

(overhandiging of toezending) daarvan. Tegen dit besluit staan de normale rechtsmiddelen van de Awb open (bezwaar en beroep).

4.6 De bestuursdwangaanschrijving

Samengevat dient de bestuursdwangaanschrijving in ieder geval de volgende onderdelen te bevatten:

  • -

    door wie, wanneer en op welke wijze de overtreding is geconstateerd;

  • -

    een duidelijke omschrijving van de feitelijke toestand of gedraging waardoor een wettelijk voorschrift wordt overtreden en van de daarbij betrokken belangen;

  • -

    de vermelding van het wettelijke voorschrift dat is overtreden;

  • -

    de motivering waarom de overtreding niet voor legalisering in aanmerking komt (belangenafweging);

  • -

    de afweging van de ingediende zienswijze;

  • -

    de wettelijke grondslag van de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang;

  • -

    een concrete omschrijving (lastgeving) van datgene wat de overtreder moet doen om bestuursdwang te voorkomen;

  • -

    een redelijke termijn waarbinnen de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld om zelf de overtreding ongedaan te maken (begunstigingstermijn);

  • -

    de waarschuwing dat wanneer wordt nagelaten de overtreding te beëindigen, dit door of vanwege de gemeente zal geschieden op de wijze zoals in de lastgeving is vermeld;

  • -

    de waarschuwing dat de kosten van eventueel uit te oefenen bestuursdwang geheel of gedeeltelijk op de overtreder zullen worden verhaald;

  • -

    een bezwaarclausule waarin is aangegeven bij wie en binnen welke termijn een bezwaarschrift kan worden ingediend;

  • -

    de vermelding van de mogelijkheid om en de wijze waarop een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd.

Gelet op de hoeveelheid eisen die aan een bestuursdwangbesluit worden gesteld en de belangen en risico’s die met de uitoefening van bestuursdwang zijn gemoeid, is het gebruik van standaardbrieven aan te bevelen (deze zijn in bijlage 3 opgenomen). Een zekere standaardisering werkt bovendien efficiencyverhogend. Het verdient echter opmerking dat elke handhavingszaak op zich zelf staat en maatwerk vereist, zodat steeds per geval kritisch moet worden gekeken of en hoeverre de standaardbrief aanpassing behoeft.

4.7 De feitelijke uitvoering van bestuursdwang

Als de overtreder/rechthebbende de hem gegunde termijn tot beëindiging of ongedaanmaking van de overtreding onbenut heeft gelaten, is het gemeentebestuur bevoegd om op te treden. In eenvoudige gevallen zal bestuursdwang kunnen worden uitgeoefend door ambtenaren in dienst van de gemeente. Bij technisch moeilijker uit te voeren zaken zullen derden, die beschikken over de nodige menskracht en materieel, middels machtiging met de uitvoering kunnen worden belast.

Op de feitelijke uitvoering bestuursdwang zijn van toepassing de bepalingen in afdeling 5.3 Awb, in het bijzonder de artikelen 5:27 (betreden van plaatsen en woningen), 5:28 (verzegeling) 5:29 (meevoeren en opslaan van zaken) en 5:30 (verkopen, om niet overdragen of vernietigen van meegenomen zaken).

Het daadwerkelijke optreden ter uitvoering van een bestuursdwangaanschrijving is juridisch gezien feitelijk handelen, en valt daarom niet binnen de competentie van de bestuursrechter. De betrokkene die zich niet kan vinden in de wijze waarop de bestuursdwang is uitgevoerd zal bij de burgerlijke

rechter een oordeel moeten vragen. Deze zal beoordelen of de uitvoering correct heeft plaatsgevonden. Daarbij spelen met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol.

4.8 Het kostenverhaal

Artikel 5:25 Awb geeft de mogelijkheid de kosten verbonden aan de toepassing van bestuursdwang op de overtreder te verhalen, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen. Als voorwaarde voor het verhaalsrecht geldt echter wel dat in de bestuursdwangbeschikking is vermeld dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder plaatsvindt.

De verhaalbare kosten zijn de kosten van uitvoering van bestuursdwang (bijv. de kosten van opslag en bewaring van in beslag genomen goederen en van sloopwerkzaamheden) en de kosten verbonden aan de voorbereiding, voor zover deze kosten zijn ontstaan ná het verstrijken van de termijn die

aan de overtreder is gegund om zelf de overtreding te beëindigen. Van belang is dat ingevolge artikel 5:25, vijfde lid Awb, de voorbereidingskosten ook mogen worden verhaald indien de feitelijke toepassing van bestuursdwang achterwege blijft door de opheffing van de illegale situatie door de

overtreder zelf. Voorwaarde is dan wel dat deze kosten pas zijn gemaakt na het verstrijken van de begunstigingstermijn.

Verder zijn voor verhaal vatbaar kosten die dienen als schadevergoeding aan

derden in het geval bij de feitelijke uitvoering van bestuursdwang terreinen van derden moesten worden betreden en daarbij schade is veroorzaakt (art. 5:25 lid 6 Awb). Tot slot valt onder verhaalbare kosten de wettelijke rente (ingeval van niet tijdige betaling van gevorderde kosten).

De invordering vindt plaats bij toegezonden nota, en bij niet betaling bij dwangbevel (art. 5:26 Awb). Tegen een dwangbevel staat gedurende zes weken de mogelijkheid open verzet aan te tekenen bij de rechtbank. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel, maar kan op verzoek

van de gemeente worden opgeheven.

In het voorontwerp vierde tranche Awb zijn de invorderingskosten van bestuursdwang onder de titel bestuursrechtelijke geldsschulden gebracht (voorgestelde afdeling 4.4.4). De huidige dwangbevel- en verzetprocedures komen daarmee te vervallen. Deze procedures worden vervangen door een

geharmoniseerde invorderingsprocedure en de regeling van het executiegeschil volgens artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering.

5 Dwangsom

Artikel 5:32 Awb bepaalt in samenhang met artikel 125 Gemeentewet dat het gemeentebestuur in plaats van het toepassen van bestuursdwang bevoegd is een last onder dwangsom op te leggen. De bevoegdheid tot het op leggen van een dwangsom is dus gekoppeld aan, en daarmee afhankelijk gesteld van, de bestuursdwangbevoegdheid. Dit betekent dat de dwangsombevoegdheid niet apart in een bijzondere wet behoeft te zijn toegekend. Uit het feit dat de dwangsombevoegdheid geldt als alternatief voor de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang volgt echter niet dat aan bestuursdwang een principiële voorkeur moet worden toegekend: de dwangsom is een volwaardig alternatief voor bestuursdwang.

De last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding door de overtreder zélf ongedaan te maken, dan wel een herhaling of verdere overtreding te voorkomen, een en ander op straffe van het verbeuren van een bepaald geldbedrag indien daaraan niet binnen de daartoe gestelde termijn gehoor aan

wordt gegeven. Uit de jurisprudentie blijkt dat dwangsommen ook in bepaalde gevallen preventief kunnen worden opgelegd zodra het gevaar voor de overtreding klaarblijkelijk dreigt. In het voorontwerp betreffende de invoering van de vierde tranche van de Awb wordt deze lijn voortgezet.

De dwangsom is uitdrukkelijk geen afkoopsom, maar een pressiemiddel om de overtreder er toe te bewegen de illegale situatie eigenhandig te beëindigen. Dit in tegenstelling tot bestuursdwang, waarbij door feitelijk optreden door de gemeente de overtreding ongedaan wordt gemaakt.

Bij sanctietoepassing zal het gemeentebestuur moeten kiezen welk middel wordt ingezet. Deze keuze zal in beginsel niet behoeven te worden gemotiveerd. Het gemeentebestuur is echter niet geheel vrij in haar keuze. Voor dwangsomoplegging kan niet worden gekozen als het belang dat het betrokken

voorschrift beoogt te beschermen zich daartegen verzet (art. 5:32 lid 3 Awb). In die gevallen heeft het gemeentebestuur geen andere keuze dan, al dan niet na voorafgaande kennisgeving, bestuursdwang toe te passen. Hierbij valt te denken aan spoedeisende situaties die onmiddellijk ingrijpen

noodzakelijk maken. Daarnaast is een belangrijke beperking van de dwangsom gelegen in het feit dat deze uitsluitend aan de overtreder kan worden opgelegd (zie hierna paragraaf 5.1).

Het is mogelijk om beide sancties na elkaar te hanteren. Als de dwangsom geen effect heeft, kan deze worden ingetrokken om vervolgens bestuursdwang toe te passen. Ook kan opnieuw een dwangsom worden opgelegd als de eerste dwangsomoplegging niet tot beëindiging van de overtreding heeft geleid. Bestuursdwang en dwangsom mogen echter nooit gelijktijdig van

kracht mag zijn (art. 5:31 Awb).

Voor de dwangsomaanschrijving geldt zowel procedureel als inhoudelijk in grote lijnen hetzelfde als voor de bestuursdwangaanschrijving. Zo dient het besluit tot het opleggen van een dwangsom op schrift te worden gesteld en ter kennis van betrokkene en de eventuele verzoeker om handhaving te worden gebracht

(art. 3:41 Awb). Het dwangsombesluit geldt eveneens als een beschikking die vatbaar is voor bezwaar en beroep. Ingevolge artikel 3:45 Awb dient de bezwaar- en beroepsmogelijkheid in de beschikking te worden vermeld. Ook in de dwangsombeschikking moet worden vermeld welk voorschrift is of wordt overtreden en moet nauwkeurig worden omschreven welke maatregelen nodig zijn om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen (vergelijk art. 5:24 lid Awb). Daarbij moet betrokkene evenals bij de uitoefening van bestuursdwang een redelijke termijn (begunstigingstermijn) worden gegund om zelf aan de aanschrijving te voldoen (art. 5:32 lid 5). Voorts dient ook bij de dwangsomoplegging de betrokkene conform artikel 4:8 Awb vooraf te worden gehoord. Tot slot is de dwangsombeschikking evenals de bestuursdwangbeschikking onderworpen aan alle geschreven en ongeschreven

algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het in het bijzonder het zorgvuldigheidsvereiste en het vereiste van een deugdelijke motivering.

Hieronder volgt in de paragrafen 5.1 tot en met 5.4 een toelichting op de dwangsomoplegging. Aan de orde komen achtereenvolgens de geadresseerden, de hoorplicht, de varianten in de dwangsomoplegging en de hoogte van de dwangsom. Van de inhoud van de dwangsombeschikking wordt een puntsgewijze samenvatting gegeven in paragraaf 5. Tot slot wordt in de paragrafen 6 en 7 het bewijs van overtreding en de invordering van de dwangsom besproken.

5.1 Geadresseerden

Tussen bestuursdwang en dwangsom bestaan belangrijke verschillen. Zo kan, anders dan bij bestuursdwang, de last onder dwangsom uitsluitend worden opgelegd aan de overtreder. Hoewel dit niet rechtstreeks uit de wet blijkt, wordt daarbij als voorwaarde gesteld dat deze het in zijn macht heeft

de last uit te voeren of na te komen, dat wil zeggen daartoe zowel juridisch als feitelijk in staat is.

Het feit dat uitsluitend de overtreder en niet enig ander persoon tot nakoming van de last kan worden aangeschreven, is van grote betekenis voor de mogelijkheid van een dwangsomoplegging. In het geval dat iemand bijvoorbeeld een illegaal bouwwerk heeft geplaatst en dit vervolgens heeft verkocht

aan een derde, is het opleggen van een last onder dwangsom niet (meer) mogelijk omdat de feitelijke overtreder het (juridisch) niet meer in zijn macht heeft om de last tot afbraak uit te voeren. In een dergelijk geval kan uiteraard wel worden besloten tot het toepassen van bestuursdwang jegens de huidige rechthebbende op de zaak. De kosten van uitoefening van bestuursdwang kunnen dan echter niet op hem worden verhaald. Zie in dit verband hiervoor paragraaf 4.8.

5.2 Hoorplicht

Alvorens de dwangsombeschikking wordt opgelegd, dient de overtreder in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze hieromtrent naar voren te brengen (art. 4:8 Awb). Van de hoorplicht kan worden afgezien in de gevallen als genoemd in artikel 4:11 Awb. Een uitzondering hierop vormt het bepaalde onder sub a. van dit artikel (spoedeisendheid). In spoedeisende gevallen dient immers niet voor het instrument dwangsom te worden gekozen op grond van artikel 5:32 lid 3 Awb.

5.3 Varianten in dwangsomoplegging

De dwangsom kan, gelet op artikel 5:32 lid 4 Awb, worden opgelegd als een bedrag ineens, per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. De keuze voor een bedrag ineens kan worden gemaakt als het de bedoeling is een eenmalige activiteit tegen te gaan. Bij

ruimtelijke regelgeving valt in dit verband te denken aan grondgebruik of gebruik van opstallen. Een dwangsom per tijdseenheid komt met name aan de orde indien er sprake is van een continue overtreding van voorschriften. Deze situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij een illegaal opgericht bouwwerk.

Indien regelmatig voorschriften van een vergunning of ontheffing worden overtreden, ligt het meer voor de hand om een dwangsom per overtreding op te leggen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de overtreding van een terrassen- of uitstalvergunning.

In alle gevallen dient een vast bedrag te worden vastgesteld waarboven geen dwangsommen meer worden verbeurd. Dit bedrag moet in redelijke verhouding staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

5.4 De hoogte van de dwangsom

De dwangsom moet zo hoog zijn dat er voor de overtreder voldoende dwang van uit gaat om de overtreding te beëindigen of niet te herhalen. Het bedrag moet dus in ieder geval minimaal gelijk zijn aan het geschatte financiële voordeel dat de overtreder heeft. De voor de overtreder nadelige gevolgen van het dwangsombesluit zullen echter niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de doelen die met het besluit zijn beoogd. De dwangsom is enkel bedoeld om illegale situaties te beëindigen en mag geen punitief (= extra leed toebrengend) karakter krijgen. Het bepalen van de hoogte van de dwangsom is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Met de

volgende factoren kan rekening worden gehouden:

  • -

    de schade voor de samenleving;

  • -

    de onwil van de overtreder;

  • -

    de financiële draagkracht van de overtreder;

  • -

    het bestuurlijke belang bij de naleving van de regelgeving.

Algemeen kan de rechterlijke standaardoverweging worden aangehouden dat het bedrag in redelijke verhouding moet staan tot de beoogde werking van de dwangsom en het door de overtreding geschonden belang. Er behoeft dan ook niet naar te worden gestreefd om voor dezelfde overtredingen een gelijke dwangsom te bepalen. Voor de ene overtreder zal de dwangsom eerder

een aansporing zijn dan voor de andere, meer vermogende, overtreder.

Het is dus mogelijk dat twee verschillende overtreders terzake van eenzelfde overtreding een andere dwangsom opgelegd krijgen vanwege het verschil in financiële draagkracht. Dit lijkt op het eerste gezicht in strijd met het rechtsgelijkheidsbeginsel, maar is het niet. De verschillende vermogensposities leiden tot een verschillende invulling van het begrip effectiviteit. Differentiatie

in de hoogte van dwangsommen is derhalve mogelijk.

5.5 De dwangsomaanschrijving

Samengevat dient de dwangsombeschikking ten minste de volgende onderdelen te bevatten:

  • -

    door wie, wanneer en op welke wijze de overtreding is geconstateerd;

  • -

    een duidelijke omschrijving van de feitelijke toestand of gedraging waardoor een wettelijk voorschrift wordt overtreden en van de daarbij betroken belangen;

  • -

    de vermelding van het wettelijke voorschrift dat is overtreden;

  • -

    de motivering waarom de overtreding niet voor legalisering in aanmerking komt (belangenafweging);

  • -

    de afweging van de ingediende zienswijze;

  • -

    de wettelijke grondslag van de bevoegdheid tot het opleggen van een dwangsom;

  • -

    een concrete omschrijving (lastgeving) van datgene wat de overtreder moet doen om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen;

  • -

    een redelijke termijn waarbinnen de overtreder in de gelegenheid wordt gesteld om zelf de overtreding ongedaan te maken (begunstigingstermijn);

  • -

    de vaststelling van de dwangsom per tijdseenheid of per overtreding (of bedrag ineens);

  • -

    het maximale bedrag aan te verbeuren dwangsommen;

  • -

    een bezwaarclausule waarin is aangegeven bij wie en binnen welke termijn een bezwaarschrift kan worden ingediend;

  • -

    de vermelding van de mogelijkheid om en de wijze waarop een voorlopige voorziening kan worden aangevraagd.

Ook bij dwangsombesluiten is het gebruik van standaardbrieven aan te bevelen in verband met de hoeveelheid eisen die daaraan worden gesteld, de belangen en risico’s die aan de uitoefening er van zijn verbonden en uit een oogpunt van efficiency. Ook hier geldt echter dat elk geval maatwerk vereist.

(zie bijlage 3).

5.6 Het bewijs van overtreding

Een belangrijk punt bij de dwangsom is gelegen in de sfeer van controle. Er zal in de regel veelvuldig, dat wil zeggen telkens bij afloop van een dwangsom per tijdseenheid, en op verschillende momenten bij dwangsommen per overtreding gecontroleerd moeten worden of de overtreding conform de

(voor)aanschrijving is beëindigd. Dit maakt de controle op de uitvoering van de last onder dwangsom erg arbeidsintensief. De administratieve rechter toetst bovendien algemeen zeer nauwkeurig op het punt van bewijs van de overtreding. Het is daarom aan te bevelen om steeds volledig rapport op te

maken van de exacte waarneming (zie bijlage 3).

5.7 De invordering van de dwangsom

Voorop staat het uitgangspunt dat verbeurde dwangsommen ook daadwerkelijk worden ingevorderd. Hoewel de wet noch de jurisprudentie daartoe verplicht, moet dit worden beschouwd als een wezenlijk onderdeel van de dwangsomoplegging. Dit uitgangspunt is met name ingegeven door het feit dat een geloofwaardig en effectief handhavingsbeleid teniet gaat als de invordering achterwege zou blijven. Als het op voorhand niet duidelijk is of er voldoende (bestuurlijk) draagvlak bestaat voor de invordering, is het raadzaam van dwangsomoplegging af te zien.

Ten aanzien van de invordering zijn de drie vormen van de dwangsom bepalend.

Bij een dwangsom ineens zal de eenmalige constatering dat de overtreding is begaan voldoende zijn om de dwangsom te verbeuren. Bij een dwangsom per overtreding zal steeds moeten worden geconstateerd dat de overtreding is gepleegd. Tot slot zal bij een dwangsom per tijdseenheid steeds bij het verval van een tijdseenheid een dwangsom verbeurd zijn als geconstateerd wordt dat de overtreding voortduurt. Van de constateringen dient in alle gevallen rapport te worden opgemaakt door de daartoe aangewezen toezichthouder of inspecteur.

De invordering is een handeling naar burgerlijk recht en vangt in de regel aan met de toezending van een nota met daarin het bedrag dat aan dwangsommen is verbeurd. Eenmaal verbeurde dwangsommen komen toe aan de gemeente.

Het is aan te bevelen in de nota een betalingstermijn op te nemen. Bij niet tijdige betaling is de overtreder van rechtswege in verzuim overeenkomstig artikel 6:83 van het Burgerlijk Wetboek. Bij verzuim van betaling kan vervolgens de invordering van de verbeurde dwangsommen

plaatsvinden bij dwangbevel (art. 5:33 Awb).

Behalve de verbeurde dwangsommen kunnen ook andere kosten worden ingevorderd.

Daaronder vallen in ieder geval de kosten van de betekening van het dwangbevel, de wettelijke rente gerekend vanaf het tijdstip van verzuim en de overige door de deurwaarder bij de uitvoering van het dwangbevel gemaakte kosten (art. 5:33 lid 2 juncto art. 5:26 lid 2 Awb).

Tegen het dwangbevel kan binnen zes weken na betekening verzet bij de rechter worden aangetekend (art. 5:26 lid 3 Awb). Vragen over de hoogte van de dwangsom staan dan niet meer ter discussie. Deze bezwaren konden in de bezwaar- en beroepschriftenprocedure aan de orde worden gesteld. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging, maar kan op verzoek van de gemeente door de verzetsrechter worden opgeheven (art. 5:26 lid 4 Awb).

Onder omstandigheden kan op verzoek van de overtreder de dwangsombeschikking worden ingetrokken (opheffen van de last), de looptijd ervan voor een bepaalde termijn wordt opgeschort of de hoogte van de opgelegde dwangsom worden verminderd (art. 5:34 Awb lid 2). Voor intrekking bestaat

bijvoorbeeld aanleiding in het geval de overtreder definitief niet meer in staat is aan de aanschrijving te voldoen, ook indien dit aan de overtreder zelf is te wijten. In dat geval is het overigens voorstelbaar dat de bezwaarmaker al wel dwangsommen heeft verbeurd.

Opschorting ligt in de rede in het geval het de overtreder tijdelijk onmogelijk is om aan de aanschrijving te voldoen. Gedurende de termijn van opschorting worden geen dwangsommen verbeurd. Voor vermindering van de hoogte van de dwangsommen kan worden gekozen in het geval gedeeltelijk aan de aanschrijving is voldaan.

Een jaar na het van kracht worden van de aanschrijving zonder dat deze is overtreden kan deze op verzoek van de overtreder door het gemeentebestuur worden opgeheven (art. 5:34 lid 2). Dit laat onverlet dat het gemeentebestuur reeds binnen een jaar ambtshalve kan besluiten de aanschrijving op te heffen of in te trekken.

Tot slot wordt opgemerkt dat de bevoegdheid tot invordering van de verbeurde dwangsommen na verloop van zes maanden na het tijdstip waarop zij zijn verbeurd is verjaard. Dit betekent dat betrekkelijk snel zal moeten worden besloten of tot invordering zal worden overgegaan. De verjaring kan evenwel worden gestuit door elke handeling die er op is gericht de verjaring te stuiten zoals het verzenden van een aanmaning of nota.

Zoals hiervoor reeds is opgemerkt in paragraaf 4.8 (kostenverhaal bij bestuursdwang) wordt de huidige invorderingsregeling gewijzigd. Deze regeling wordt vervangen door de voorgestelde afdeling 4.4.4 dat voorziet in een geharmoniseerde invorderingsprocedure van bestuursrechtelijke geldschulden.

6. Intrekken vergunning/ontheffing

Het gemeentebestuur kan besluiten een voor de overtreder begunstigende beschikking te wijzigen of zelfs geheel in te trekken. Voor de overtreder heeft dat tot gevolg dat de voorheen vergunde activiteiten niet meer, of niet meer in volle omvang, mogen worden uitgeoefend. Voor intrekking of wijziging van een begunstigende beschikking kan aanleiding bestaan indien wordt gehandeld in strijd met de verleende beschikking of met de daaraan verbonden voorschriften, vooral indien er sprake is van voortdurende of zeer zware overtredingen.

Opgemerkt wordt dat bij gebonden beschikkingen - zoals de bouwvergunning - intrekking of wijziging alleen mogelijk is voor zover dat is bepaald in de wettelijke regeling op basis waarvan de beschikking is verleend (zie bijv. art. 59 Woningwet). De intrekking van een vrije beschikking is soms wettelijk

geregeld. Indien daarvoor geen wettelijke regeling is, bestaat de bevoegdheid tot intrekking of wijziging bij wijze van sanctie slechts voor zover uit de aard van de beschikking of uit het wettelijke kader waarbinnen de beschikking is verleend niet het tegendeel voortvloeit.

Bij de intrekking of wijziging van een begunstigende beschikking dient voor ogen te worden gehouden dat veelal niet met deze sanctie kan worden volstaan, maar dat deze gepaard dient te gaan met de toepassing van bijvoorbeeld bestuursdwang. Hierbij valt te denken aan het intrekken van een horeca-

exploitatievergunning of een gebruiksvergunning in het kader van de brandveiligheid. Tot slot wordt opgemerkt dat het besluit tot intrekken of wijzigen van een begunstigende beschikking moet voldoen aan alle eisen die voortvloeien uit het geschreven en het ongeschreven recht. In dat verband kunnen vooral worden genoemd het beginsel van zorgvuldige voorbereiding en het materiële zorgvuldigheidsbeginsel.

7 Legalisatie achteraf

Bij legalisatie achteraf in handhavingssituaties wordt er alsnog een wettelijke basis gelegd onder een verboden activiteit. Daarbij dient te worden vooropgesteld dat legalisatie geen automatisme behoort te zijn om illegale situaties ongedaan te maken. Legalisatie is in beginsel onomkeerbaar en vereist daarom een zorgvuldige belangenafweging alvorens daartoe wordt besloten. Bij deze belangenafwegingen zal met name aandacht moeten worden besteed aan de actualiteitswaarde van de toepasselijke regelgeving, het maatschappelijke draagvlak, de precedentwerking, het algemeen belang en de belangen van derden. Indien tot legalisatie wordt besloten zal het legalisatiebesluit

deugdelijk moeten worden gemotiveerd en ook voor het overige dienen te voldoen aan alle geschreven en ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

8 Gedogen

Onder gedogen wordt verstaan het niet optreden door de overheid tegen overtredingen van wettelijke voorschriften terwijl zij daarvan op de hoogte is of redelijkerwijs geacht kan worden te zijn. De bevoegdheid om de overtreding van regels te gedogen, kan worden gezien als de tegenhanger van de

bevoegdheid om de naleving van regels te handhaven. Beide bevoegdheden kunnen worden aangemerkt als discretionaire, vrije bevoegdheden van het gemeentebestuur. Hoeveel vrijheid bestaat, is afhankelijk van de uitkomst van een zorgvuldige afweging van alle bij het concrete geval betrokken belangen. Daarbij spelen dezelfde belangen een rol als bij de hiervoor besproken legalisatie.

Gedogen is naar zijn aard in strijd met de bedoeling van de wet. Uit de jurisprudentie komt naar voren dat op de overheid een beginselplicht tot handhaven rust indien daar door derde-belanghebbenden om wordt verzocht.

Daarom mag blijkens de jurisprudentie - hoge uitzonderingen daargelaten - ten aanzien van bestemmingsplannen niet een algemeen gedoogbeleid worden gevoerd. Hierdoor zou immers het wettelijke systeem buiten werking worden gesteld. Bij overtreding van de voorschriften van een bestemmingsplan moet het gemeentebestuur, in het geval dat van handhaving wordt afgezien, in beginsel dus vrijstelling worden verleend of het bestemmingsplan (partieel) worden herzien. Gelet op het uitzonderlijke karakter van gedogen moet derhalve als uitgangspunt gelden dat met gedogen zeer

terughoudend wordt omgegaan.

Algemeen geldt dat gedogen alleen is toegestaan bij overgangs- en overmachtsituaties.

Uit de jurisprudentie komen daarnaast ook andere situaties naar voren waarbij gedogen toelaatbaar wordt gedacht. Het gaat daarbij onder meer om de volgende situaties:

  • -

    overtredingen van incidentele of voorbijgaande aard

  • -

    overtredingen waarbij concreet uitzicht op legalisering bestaat;

  • -

    geringe overtredingen in combinatie met bijzondere omstandigheden;

  • -

    overtredingen waarbij handhaven in strijd is met het vertrouwens-, rechtszekerheids-

of gelijkheidsbeginsel.

8.1 Onderscheid in gedogen tussen milieu- en bouwregelgeving

Het gedogen in milieuzaken is een in de literatuur en de jurisprudentie behoorlijk uitgekristalliseerd fenomeen. Uitgangspunt bij gedogen in milieuzaken is dat vergunningverlening in de (nabije) toekomst mogelijk moet zijn. Gedogen kan in feite dus alleen indien er sprake is van de bovengenoemde

situaties.

In de bouwregelgeving ligt de zaak enigszins anders, met name in situaties waarbij belangen van derden niet aan de orde zijn en/of waarbij de belangen van (openbare) veiligheid en volksgezondheid geen rol spelen. De afweging van belangen kan daarbij met zich meebrengen dat bijvoorbeeld, gelet ook op de overige omstandigheden, een iets te hoog schuurtje wordt gedoogd zonder dat de gemeente in de toekomst van plan is het bestemmingsplan daarop aan te passen of daarvoor expliciet vrijstelling te verlenen. Dit laatste vanwege de precedentwerking die dit met zich mee zou brengen. Het "te hoge" schuurtje dient een uitzondering te blijven.

8.2 Vormen van gedogen

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen passief en actief gedogen. Van passief gedogen is sprake wanneer er niet wordt opgetreden terwijl de gemeente wel op de hoogte is van de overtreding. Dit kan op den duur leiden tot rechtsverwerking, tenzij de ernst van de situatie aanvankelijk verkeerd werd ingeschat of het illegale handelen wordt geïntensiveerd. Passief gedogen dient in de toekomst dan ook niet (meer) voor te komen. Idealiter dient op alle overtredingen op de een of andere manier gereageerd te worden.

Van actief gedogen wordt gesproken als het gemeentebestuur expliciet te kennen geeft niet tegen de overtreding op te zullen treden. Het actief gedogen kan aan een termijn of aan een persoon worden verbonden. Tijdelijk gedogen vindt vaak plaats wanneer legalisatie wordt verwacht, wanneer de

activiteiten op afzienbare termijn zullen worden beëindigd, of wanneer het bedrijf op termijn zal worden verplaatst. Bij tijdelijk gedogen loopt de gemeente overigens het risico dat eventuele rechtsopvolgers niet op de hoogte zijn van de tijdelijkheid van de gedoogsituatie. Dit kan later optreden bemoeilijken.

Verder dient er rekening mee te worden gehouden dat bij wijziging van het bestemmingsplan de situatie wordt gelegaliseerd op grond van de overgangsbepalingen.

Het gedogen kan ook worden gebonden aan een bepaalde persoon (op grond van bijzondere individuele omstandigheden) door uitdrukkelijk te bepalen dat de gedoogsituatie alleen voor de gedoogde geldt, en niet voor eventuele rechtsopvolgers. Om te voorkomen dat bij zowel tijdelijk als bij

persoonsgebonden gedogen de rechtsopvolger niet op de hoogte is van de gedoogsituatie, kan bij overeenkomst een informatieplicht op de gedoogde worden gelegd.

Tot slot. Een gedoogverklaring kan worden ingetrokken bij wijziging van omstandigheden of in verband met zwaarwegender belangen van derden. Zie in dit verband ook paragraaf 1.6 (Intrekken vergunning/ontheffing).

8.3 Vereisten voor gedogen

Ten aanzien van het gedogen in milieusituaties is een aantal voorwaarden ontwikkeld waaraan een gedoogbeschikking in elk geval moet voldoen.

Omdat het gedogen van overtredingen van de bouwregelgeving zoals hierboven aangegeven toch een ander karakter draagt (immers niet in alle gevallen is legalisatie mogelijk), kunnen niet alle milieugedoogvoorwaarden onverkort worden overgenomen.

De volgende voorwaarden zijn echter wel noodzakelijk:

  • -

    het gedogen moet uitdrukkelijk en schriftelijk gebeuren;

  • -

    van tevoren dient het voornemen daartoe ter inzage gelegd te worden;

  • -

    het gedogen moet steun vinden in een zorgvuldige motivering;

  • -

    indien van toepassing, moet een zo kort mogelijke en duidelijke tijdsduur worden aangegeven;

  • -

    in de gedoogbeschikking moet een bezwaar- en beroepsmogelijkheid zijn vermeld.

9 Privaatrechtelijke handhavingsinstrumenten

Het privaatrecht is niet uitsluitend voorbehouden aan private (rechts)personen maar biedt ook de overheid de mogelijkheid om op korte termijn rechtsmaatregelen te treffen, zoals het kort geding en het conservatoir beslag. Een belangrijk verschil met bestuursrechtelijke handhaving is gelegen in het

feit dat een aantal vormen van privaatrechtelijke handhaving pas kan geschieden na rechterlijke tussenkomst. De burgerlijke rechter zal eerst een vordering moeten toewijzen, terwijl in het bestuursrecht de rechter achteraf eventueel toetst of de sanctieoplegging toelaatbaar is geweest. Bovendien kent het privaatrecht in tegenstelling tot het bestuursrecht verplichte procesvertegenwoordiging.

Privaatrechtelijk handhaven is slechts mogelijk indien er private belangen van de gemeente op het spel staan. Te denken valt aan het illegaal gebruiken van of bouwen op gemeentegrond. In dat geval kan een vordering uit onrechtmatige daad ex artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) worden

ingesteld. Aan een vordering uit onrechtmatige daad wordt als eis gesteld dat daaraan 'voldoende belang' ten grondslag ligt (art. 3:303 Burgerlijk Wetboek (BW)). Met behulp van deze actie kan bij de burgerlijke rechter zowel schadevergoeding worden gevorderd als een rechterlijk verbod of bevel (art.

3:296 BW).

Andere mogelijkheden zijn het gebruik van de privaatrechtelijke overeenkomst en het hanteren van de eigenaarsbevoegdheid. Voorbeelden van privaatrechtelijke overeenkomsten zijn een erfpachtscontract, een beleidsovereenkomst of een convenant. Indien de overeenkomst niet wordt nagekomen, kan een actie uit wanprestatie (art. 6:74 BW) worden ingesteld. Veelal maakt een boetebeding deel uit van dergelijke overeenkomsten.

Bij de uitoefening van haar eigendomsrecht van gronden en opstallen komt het gemeentebestuur in beginsel alle bevoegdheden toe die een private eigenaar ook bezit. Op grond van artikel 3:14 BW mag de gemeente deze bevoegdheid echter niet uitoefenen in strijd met de geschreven en ongeschreven

regels van het publiekrecht. Dit betreft in het bijzonder de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast bepaalt artikel 3:15 BW dat de begripsbepalingen betreffende het vermogensrecht in het algemeen (artt. 3:11-14 BW) ook toepassing vinden buiten het vermogensrecht, voor zover

de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

In de jurisprudentie wordt de vraag naar de toelaatbaarheid van privaatrechtelijk optreden in plaats van de bestuursrechtelijke methode algemeen beheerst door de zogenaamde “twee-wegenleer”. Dit houdt kort gezegd in dat de desbetreffende bestuursrechtelijke regeling niet op onaanvaardbare wijze

mag worden doorkruist door privaatrechtelijk optreden. De voornaamste criteria die daarbij een rol spelen zijn de vraag of de bestuursrechtelijke regeling als exclusief moet worden beschouwd, de vraag of de bestuursrechtelijke regeling meer rechtswaarborgen biedt dan privaatrechtelijk optreden, en de vraag of met de bestuursrechtelijke weg een vergelijkbaar resultaat kan worden behaald als met de privaatrechtelijke weg. Bij een bevestigend antwoord op één van deze vragen heeft de publiekrechtelijk weg voorrang.

10 Strafrechtelijke handhavingsinstrumenten

In veel gevallen zal de overtreding van een bestuursrechtelijke norm tevens een overtreding van een strafrechtelijke norm inhouden. Dat betekent dat het Openbaar Ministerie de overtreder ook strafrechtelijk kan vervolgen. Daarvoor wordt de handhavingsstrategie ‘Zo handhaven wij in Brabant’ gebruikt. Het opleggen van een strafrechtelijke sanctie heeft voornamelijk als doel opzettelijke “leedtoebrenging” (vermogens- en vrijheidsbenemende sancties) en heeft daardoor een geheel ander karakter dan bestuursrechtelijke sancties. Deze zijn uitsluitend gericht op herstel van normovertredingen. Vanwege dit verschil sluiten beide instrumenten elkaar niet uit en kunnen zij naast elkaar worden toegepast.

Het strafrecht leent zich goed voor overtredingen die niet meer kunnen worden hersteld en waardoor de toepassing van bestuursdwang of dwangsom dus niet meer mogelijk is. Daarnaast is het strafrecht een geëigend instrument bij zich herhalende overtredingen. Tot slot kan het strafrecht het bestuursrecht ondersteunen, er van uitgaande dat een strafrechtelijke vervolging in sommige situaties meer impact heeft op de overtreder dan een gemeentelijke aanschrijving.

Vanwege het belang dat aan strafrechtelijke handhaving kan worden toegekend, vindt regelmatig overleg plaats tussen de gemeente, het Openbaar Ministerie en de politie. Daarbij kunnen vanuit ieders bevoegdheid en verantwoordelijkheid afspraken worden gemaakt over de inzet en de toepassing van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhavingsinstrumenten.

11 Gefaseerde aanpak

De handhavingstrajecten van bestuursdwang en van de dwangsom kunnen worden onderverdeeld in vijf fasen. Deze fasen lopen in hoofdlijnen parallel. Onderstaand volgt daarom een gezamenlijke uitwerking van deze vijf fasen.

In de bijlagen is de beschreven werkwijze verkort in een draaiboek weergegeven.

Bestuursdwang in 5 fasen:

  • -

    constatering van de overtreding en legalisatie is (niet) mogelijk, informatieve brief;

  • -

    eerste waarschuwing met de mogelijkheid om zienswijze naar voren te brengen;

  • -

    bestuursdwangbeschikking;

  • -

    verstrijken van de termijn en de feitelijke uitvoering van bestuursdwang;

  • -

    invordering van de gemaakte uitvoerings- en voorbereidingskosten.

Dwangsom in 5 fasen:

  • -

    constatering van de overtreding en legalisatie is (niet) mogelijk, informatieve brief;

  • -

    eerste waarschuwing met de mogelijkheid om zienswijze naar voren te brengen;

  • -

    dwangsombeschikking;

  • -

    verstrijken van de termijn en het verbeuren van de dwangsommen;

  • -

    invordering van de verbeurde dwangsommen.

Fase 1: Constatering van de overtreding en legalisatie is (niet) mogelijk, informatieve brief

Elk handhavingstraject vangt aan met de constatering dat een overtreding heeft plaatsgevonden. Van de overtreding wordt een rapportage opgesteld. Betrokkene ontvangt vervolgens een eerste informatieve brief met in ieder geval het verzoek een toelichting op de ontstane situatie te geven. Afhankelijk van de uitkomsten van intern overleg wordt betrokkene in deze informatieve brief wel of niet gewezen op de mogelijkheid om een legalisatieverzoek in te dienen. Er ontstaan dan de volgende mogelijkheden.

  • 1.

    Indien legalisatie wel mogelijk is, vermeldt de brief tevens de termijn waarbinnen een legalisatieverzoek moet worden ingediend. Eventuele aanvraagformulieren worden meegezonden. Als betrokkene daarop een ontvankelijk legalisatieverzoek indient, wordt dat verder op de gebruikelijke wijze afgehandeld. Daarmee eindigt het handhavingstraject, tenzij het legalisatieverzoek alsnog wordt afgewezen.

  • 2.

    Indien legalisatie niet mogelijk is, kan in de informatieve brief worden volstaan met het verzoek om beëindiging van de overtreding en het geven van een toelichting op de ontstane situatie. De informatieve brief vermeldt daarbij de termijn waarbinnen de overtreding moet zijn beëindigd. Als de overtreding niet binnen de gestelde termijn wordt beëindigd, breekt de tweede fase van het handhavingstraject aan, tenzij blijkt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de situatie wordt gedoogd of anderszins van het nemen van verdere stappen wordt afgezien. Als tot gedogen wordt besloten, volgt een gedoogbeschikking en eindigt het handhavingstraject.

  • 3.

    Betrokkene wordt in alle gevallen waarin (bijv. wegens geringe ernst van de overtreding of veranderde prioriteitsstelling) van het nemen van vervolgstappen wordt afgezien, schriftelijk op de hoogte gebracht. Hiermee wordt voorkomen dat na de eerste informatieve brief een “open einde” ontstaat, en de overtreder in onzekerheid verkeert of de gemeente verdere stappen onderneemt. Na deze brief eindigt het handhavingstraject, tenzij er sprake is gewijzigde omstandigheden (overtreding wordt geïntensiveerd) of er klachten van derden ontstaan.

Fase 2: Eerste waarschuwing met de mogelijkheid om zienswijze naar voren te brengen

Bij het uitblijven van een reactie c.q. van een legalisatieverzoek mag er in principe vanuit worden gegaan dat er niet gelegaliseerd kan worden. Er dient dan ook een vervolgactie te komen in de vorm van een tweede brief met daarin een vooraankondiging bestuursrechtelijke maatregelen.

De vooraankondiging wordt zowel aangetekend als niet-aangetekend verzonden.

In de vooraankondiging kunnen tevens de eventueel te nemen handhavingmaatregelen worden aangegeven alsmede de mededeling dat de kosten daarvan voor rekening van de overtreder komen.

Op de datum waarop aan deze eerste waarschuwing moet zijn voldaan, wordt gecontroleerd of daaraan gehoor is gegeven. Van de situatie ter plaatse wordt op het tijdstip van controle verslag gemaakt. Het verslag wordt aan het dossier toegevoegd.

Als de overtreder gebruik maakt van de in de vooraankondiging geboden gelegenheid

zijn zienswijze naar voren te brengen, wordt daarvan verslag gemaakt.

Uit de door de overtreder ingebrachte zienswijze kunnen omstandigheden blijken die in het kader van de - altijd noodzakelijke - belangenafweging alsnog tot een vorm van legalisering (gedogen) van de overtreding zouden kunnen leiden. Het verslag van het horen wordt bij het dossier gevoegd.

Op verzoek wordt het verslag aan de overtreder toegezonden.

In alle gevallen waarin niet op de vooraankondiging wordt gereageerd of de ingebrachte zienswijze niet tot een ander oordeel leidt dan dat de overtreding dient te worden beëindigd, zal het handhavingtraject verder voltooid dienen te worden.

Als op de vooraankondiging gereageerd wordt met het beëindigen van de overtreding, eindigt het handhavingtraject. Als alsnog een legalisatieverzoek wordt ingediend, wordt dat als een normale aanvraag afgehandeld.

Fase 3: Opleggen bestuursdwang/dwangsombeschikking

De bestuursdwang- of dwangsombeschikking wordt zowel aangetekend als niet aangetekend verzonden. Voor de inhoud van de beschikking wordt verwezen naar paragraaf 4.6 respectievelijk 5.5.

Op het tijdstip waarop de in de betreffende beschikking opgenomen begunstigingstermijn eindigt, vindt controle op de naleving plaats. Daarvan wordt verslag gemaakt. Het verslag wordt aan het dossier toegevoegd.

Fase 4: Verstrijken van de termijn en de feitelijke uitvoering van de bestuursdwang / het verbeuren van de dwangsom

(spoedeisende) bestuursdwang

Voordat tot de daadwerkelijke uitvoering van de bestuursdwang wordt overgegaan,

is het aan te bevelen om, zo mogelijk ook in spoedeisende gevallen,

een actieplan te maken. In dit actieplan moet onder meer worden gedacht

aan de volgende zaken:

  • -

    wie moet bij de uitvoering van de bestuursdwang worden betrokken en dus tijdig worden ingelicht (andere afdelingen, brandweer, politie en aannemer);

  • -

    als er goederen zullen worden meegenomen, moeten vervoer, opslagruimte en verzekering van de goederen tegen diefstal, brand en beschadiging worden geregeld;

  • -

    als er woningen moeten worden binnengetreden moet er worden gezorgd voor een machtiging o.g.v. de Algemene wet op binnentreden (standaardformulier 2). Ook zal een verslag van het binnentreden moeten worden gemaakt (standaardformulier 3);

  • -

    als er terreinen van derden moeten worden betreden, moet dit 48 uur van tevoren aan de derden worden aangekondigd. Deze termijn is wettelijk voorgeschreven maar kan in geval van spoedeisendheid wel een probleem geven. Lukt het niet om de termijn te halen, maar is het wel absoluut noodzakelijk om het terrein van derden te betreden, dan wordt dit nadien zo spoedig mogelijk alsnog aan de derde meegedeeld.

  • -

    de vraag of de Officier van Justitie tevoren moet worden ingelicht;

  • -

    de vraag of er een persbericht moet worden opgesteld.

Van de feitelijke uitvoering bestuursdwang worden foto’s en/of video-opnamen gemaakt (situatie voor, tijdens en na de uitvoering), en wordt verslag gemaakt.

Eventueel meegevoerde goederen worden schriftelijk vastgelegd, eventueel voorzien van foto’s, opgeslagen en bewaard. De overtreder wordt in afschrift een formulier toegezonden waarop de meegenomen goederen zijn geregistreerd. Daarbij wordt aangegeven waar de goederen zijn opgeslagen en dat deze tegen betaling van de kosten van bestuursdwang zijn af te halen. De gemeente heeft daarbij een retentierecht. Dit betekent dat de gemeente de goederen achter kan houden tot de betaling heeft plaatsgevonden.

Indien het bij de uitvoering van de bestuursdwang noodzakelijk bleek de woning van betrokkene binnen te treden is een machtiging vereist. Van het binnentreden wordt verslag gemaakt. Bij spoedeisende bestuursdwang zonder voorafgaande kennisgeving wordt het besluit tot toepassing van bestuursdwang alsnog zo spoedig mogelijk aan de overtreder bekend gemaakt.

Dwangsom

Na afloop van de in de beschikking genoemde begunstigingstermijn wordt gecontroleerd of de overtreding is beëindigd. Van de controle wordt verslag, zo mogelijk met foto’s, gemaakt. Deze gegevens worden aan het dossier toegevoegd.

Als de overtreding tijdig is beëindigd, eindigt het handhavingstraject. Daarvan wordt schriftelijk mededeling gedaan aan de overtreder, eventueel onder intrekking van de dwangsombeschikking.

Als de overtreding niet voor het einde van de toegekende begunstigingstermijn is beëindigd kan, bij dwangsommen per tijdseenheid, de overtreder schriftelijk worden meegedeeld dat vanaf dat tijdstip dwangsommen worden verbeurd. Hiertoe bestaat echter geen wettelijke verplichting.

Fase 5: Inning van de gemaakte voorbereidingskosten/verbeurde dwangsommen

De in het kader van bestuursdwang gemaakte kosten respectievelijk verbeurde dwangsommen worden ingevorderd door het sturen van een nota. Zonodig wordt een betalingsherinnering verstuurd en een deurwaarder ingeschakeld waarna invordering plaatsvindt bij dwangbevel (artikel 5:26 Awb).

Bijlage 3.

STANDAARDFORMULIEREN, MODELBRIEVEN EN DRAAIBOEKEN.

Overzicht standaardbrieven

Milieu

  • -

    Voornemen last onder dwangsom cat 1

  • -

    Voornemen last onder dwangsom cat 2

  • -

    Vooraankondiging bestuursdwang

  • -

    Opleggen bestuursdwang

  • -

    Herstelbrief cat 2

  • -

    Last onder dwangsom cat 1

  • -

    Last onder dwangsom cat 2

  • -

    Uitspraak verzoek handhaving

  • -

    Afschrift relevante partners

  • -

    Checklist flankerend beleid

  • -

    Verzoek flankerend beleid

  • -

    Conceptbrief prioriteit laag

  • -

    Bestuursdwang spoed

  • -

    Betaling verbeurde dwangsom

  • -

    Kostenverhaal bestuursdwang

Ruimtelijke ordening/bouwen en wonen

  • -

    Uitnodiging gesprek

  • -

    Voorwaarschuwing

  • -

    Controlerapport

  • -

    Checklist bouwen

  • -

    Vooraankondiging last onder dwangsom gebruik

  • -

    Last onder dwangsom gebruik

  • -

    Vooraankondiging last onder dwangsom bouwen

  • -

    Last onder dwangsom bouwen

  • -

    Vooraankondiging bestuursdwang bouwen

  • -

    Opleggen bestuursdwang bouwen

  • -

    Opleggen bouwstop

  • -

    Opname op handhavingslijst overtreder

  • -

    Opname op handhavingslijst verzoeker (geen belanghebbende)

  • -

    Opname op handhavingslijst verzoeker 2

  • -

    Prioriteit laag overtreder

  • -

    Uitspraak verzoek handhaving

  • -

    Uitspraak verzoek handhaving definitief

  • -

    Verdaging 4:13 Algemene wet bestuursrecht

  • -

    Sluiten dossier

  • -

    Betaling verbeurde dwangsom

  • -

    Betaling kosten bestuursdwang

  • -

    Opleggen bouwstop

  • -

    Stuiting verjaring

Checklist controlerapport Reusel-De Mierden (bouwen)

Paraaf en datum

Inhoud controlerapport

Te ondernemen actie

Actie ter plaatse

Actie op kantoor (vòòr of nà de controle)

In het archiefdossier kijken of er al eerder iets is gebeurd/afgesproken/toegezegd/vergund

X

Duidelijk verwoorden wat er illegaal is, graag uitvoerig

X

Nagaan wie de eigenaar en/of huurder is

X

Maatvoering (bij illegale bouw):

·lengte

·breedte

·hoogte

·op schaal uittekenen!

·afstand tot de perceelsgrenzen

X

Situatie schetsen op schaal op tekening of kadastraal kaartje

(voorzien van een datum!)

X

Contact opnemen met de eigenaar of huurder over de constatering

X

Foto’s maken en positie waaruit de foto’s zijn gemaakt aangeven (bij illegaal gebruik ook binnen!)

X

Gemaakte foto’s op een A4tje zetten (voorzien van een datum!) en bij het controlerapport voegen

X

Indien noodzakelijk contact opnemen met andere afdelingen (Milieu, Openbare werken, Grondzaken) en daar de stand van zaken nagaan

X

Handtekening inspecteur op procesverbaal

X

LET OP: dat controledatum is vermeld!

X

Kopieën bestemmingsplankaart en bestemming (muv Buitengebied ’98) en luchtfoto bijvoegen

X

Kadastraal uittreksel bijvoegen

X

Legalisatietoets (bij lage prioriteit ook een eerste legalisatietoets uitvoeren)

X

Bestaande en nieuwe situatie, indien van toepassing, bijvoegen (voorzien van een datum!)

X

Indien er wordt geconstateerd dat men nog aan het bouwen is:

controlerapport direct bij de juristen neerleggen!

Bijlage 4 Stappenplan handhavingsinstrumenten: bestuursdwang en last onder dwangsom

I

Het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom

Procedureschema besluit tot opleggen van een last onder dwangsom

Actie

Duur

Opmerking

1

Constatering overtreding + rapportage

2

Handhaver informeren

3

Intern Besluit over verdere procedure

Er bestaan in principe drie mogelijkheden die hierna worden uitgewerkt namelijk:

3.1 legaliseren

3.2 gedogen

3.3 handhaven

3.1

Legaliseren aanschrijven tot aanvraag vergunning of vrijstelling

aan te vragen binnen een termijn

Termijn in de regel stellen op 4 weken

3.1.1

Controle of aan verzoek is voldaan

Wordt niet aan verzoek voldaan dan naar stap 3.3

3.1.2

Is aan verzoek voldaan procedure tot legalisering starten

3.1.3

Besluit tot legalisering door middel van het verlenen van een vrijstelling of ontheffing nemen

Beroep en bezwaar mogelijk tegen legaliseringsbesluit

3.2

Legalisering door het nemen van een gedoogbesluit

3.2.1

Vooraankondiging gedoogbesluit bekend maken mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen

Termijn in de regel stellen op 4 weken

Het concept-gedoogbesluit ook bekend maken aan derde – belanghebbende die om handhaving heeft verzocht

3.2.2

Nemen van een gedoogbesluit

In de regel is gedogen tijdelijk dus een instandhoudingstermijn verbinden aan het gedoogbesluit

Beroep en bezwaar mogelijk tegen gedoogbesluit

3.2.3

Beroep en bezwaar tegen gedoogbesluit

Zie voor de beroep en beroep en bezwaar stap 3.3.5 tot en met 3.3.11 (na herroeping of vernietiging gedoogbesluit overwegen of stap .3.1 e.v. of stap 3.3 e.v. moet worden toegepast)

3.3

1e waarschuwing (kan ook inhouden weigering gedoogbesluit te nemen)

Schriftelijk verzenden. Betreft informatieve brief (geen beroep en bezwaar mogelijk)

3.3.1

Controle of overtreding is beëindigd

Redelijke termijn na verzending van de eerste waarschuwing

Schriftelijk rapport opmaken

3.3.2

Vooraankondiging besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom

Concept- besluit ook bekend maken aan eventueel een derde – belanghebbende die om handhaving heeft verzocht

3.3.3

Mogelijkheid voor de overtreder tot het indienen van zienswijzen

Termijn voor het indienen van zienswijzen 2 weken (schriftelijk en na afspraak ook mondeling)

3.3.4

Besluit aan overtreder die de overtreding kan beëindigen

Besluit ook bekend maken aan eventueel een derde – belanghebbende die om handhaving heeft verzocht

3.3.5

Bezwaarschrift

Zes weken na bekendmaking van het besluit aan de overtreder

Het indienen van een bezwaarschrift schort het verloop van de begunstigingstermijn niet op

3.3.6

Voorlopige voorziening

Gedurende termijn voor de behandeling van het bezwaarschrift

Voorzieningenrechter van de rechtbank kan het verloop van de begunstigingstermijn opschorten. Schorsing duurt in de regel totdat in de bodemprocedure een uitspraak is gedaan vervolgens eventueel opnieuw voorlopige voorziening vragen

3.3.7

Beslissing op bezwaarschrift

Binnen 14 weken nadat bezwaarschrift is ingediend

Indien gegrond herroeping van besluit (3.3.4) en dan terug naar stap 3.1 of 3.2 c.q. een nieuw handhavingsbesluit nemen (3.3.4)

3.3.8

Beroep bij de rechtbank

Binnen zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaarschrift

3.3.9

Uitspraak rechtbank

Indien gegrond vernietiging van besluit (3.3.4) en dan terug naar stap 3.1 of 3.2 c.q. een nieuwe beslissing op bezwaar nemen (3.3.7)

3.3.10

Hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank

Eventueel verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak

3.3.11

Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Indien gegrond vernietiging van besluit (3.3.4) en dan terug naar stap 3.1 of 3.2 c.q. een nieuwe beslissing op bezwaar nemen (3.3.7)

3.3.12

Controle of de overtreding beëindigd is, op de eerste dag na het aflopen van de begunstigingstermijn

Bij beëindiging overtreding (herstel in de vorige situatie ) binnen de begunstigingstermijn intrekken dwangsom. Begunstigingstermijn kan verlopen zijn ondanks dat besluit nog niet onherroepelijk is dan in de regel toch stappen 3.3.13 tot en met 3:3.15 uitvoeren.

Is de begunstigingstermijn reeds verstreken voor het beëindigen van de overtreding dan bezien of er dwangsommen zijn verbeurd waarvoor de procedure genoemd in 3.3.13 tot en met 3.18 moet worden gevolgd.

3.3.13

Verbeuren dwangsom ex lege wanneer overtreding niet voor het verloop van de begunstigingstermijn is beëindigd.

3.3.14

Dwangsom innen

(rekening sturen met verzoek tot betaling)

Binnen 6 maanden na het verbeuren

Besluit tot inning is niet voor beroep en bezwaar vatbaar.

Rekening sturen van een verbeurde dwangsom met uiterste betalingstermijn binnen zes maanden na de datum van het verbeuren van de dwangsom.(artikel 5:35, lid 1 Awb). Door het versturen van een rekening wordt deze verjaringstermijn gestuit op grond van artikel 3:11 BW tot en met artikel 3:119 BW

3.3.15

Uitvaardigen dwangbevel vermeerderd met rente. De deurwaarder zorgt voor betekening van het deurwaarderexploot en voor de invordering bij dwangbevel

Mogelijkheid van verzet tegen dwangbevel tot invordering van de verbeurde dwangsom

3.3.16

Verzet bij de rechtbank

Binnen zes weken na betekening van het dwangbevel

Verzet door middel van dagvaarding gemeente bij burgerlijke rechter. Gemeente schakelt advocaat in.

3.3.17

Opheffing schorsing vragen bij de rechtbank

Ingeval er verzet is aangetekend. Verzet schorst de werking van het dwangbevel

Eventueel opheffing schorsing dwangbevel vragen.

3.3.18

Inning van de dwangsom door middel van het leggen van beslag door de deurwaarder

II

Stappenplan besluit tot toepassing van bestuursdwang

Besluit tot het toepassen van bestuursdwang

Actie

Duur

Opmerking

1

Constatering overtreding + rapportage

2

Handhaver informeren

3

Intern besluit over verdere procedure

Er bestaan in principe drie mogelijkheden die hierna worden uitgewerkt namelijk:

3.1 legaliseren

3.2 gedogen

3.3 handhaven

3.1

Legaliseren aanschrijven tot aanvraag vergunning of vrijstelling

aan te vragen binnen een termijn

Termijn in de regel stellen op 4 weken

3.1.1

Controle of aan verzoek is voldaan

Wordt niet aan verzoek voldaan dan naar stap 3.3

3.1.2

Is aan verzoek voldaan procedure tot legalisering starten

3.1.3

Besluit tot legalisering door middel van het verlenen van een vrijstelling of ontheffing nemen

Beroep en bezwaar mogelijk tegen legaliseringsbesluit

3.2

Legalisering door het nemen van een gedoogbesluit

3.2.1

Vooraankondiging gedoogbesluit bekend maken mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen

Termijn in de regel stellen op 4 weken

Het concept - gedoogbesluit ook bekend maken aan derde – belanghebbende die om handhaving heeft verzocht

3.2.2

Nemen van een gedoogbesluit

In de regel is gedogen tijdelijk dus een instandhoudingstermijn verbinden aan het gedoogbesluit

Beroep en bezwaar mogelijk tegen gedoogbesluit

3.2.3

Beroep en bezwaar tegen gedoogbesluit

Zie voor de beroep en beroep en bezwaar stap 3.3.5 tot en met 3.3.11 (na herroeping of vernietiging gedoogbesluit overwegen of stap .3.1 e.v. of stap 3.3 e.v. moet worden toegepast)

3.3

1e waarschuwing (kan ook inhouden weigering gedoogbesluit te nemen)

Schriftelijk verzenden. Betreft informatieve brief (geen beroep en bezwaar mogelijk)

3.3.1

Controle of overtreding is beëindigd

Redelijke termijn na verzending van de eerste waarschuwing

Schriftelijk rapport opmaken

3.3.2

Vooraankondiging besluit tot het toepassen van bestuursdwang

Concept- besluit ook bekend maken aan eventueel een derde – belanghebbende die om handhaving heeft verzocht

3.3.3

Mogelijkheid voor de overtreder tot het indienen van zienswijzen

Termijn voor het indienen van zienswijzen 2 weken (schriftelijk en na afspraak ook mondeling)

3.3.4

Besluit aan diegene die het in zijn macht heeft de overtreding te beëindigen

Besluit ook bekend maken aan eventueel een derde – belanghebbende die om handhaving heeft verzocht

Geen besluit nemen wanneer er ten aanzien van dezelfde overtreding nog een last onder dwangsom in werking is

3.3.5

Bezwaarschrift

Zes weken na bekendmaking van het besluit aan de overtreder

Het indienen van een bezwaarschrift schort het verloop van de begunstigingstermijn niet op

3.3.6

Voorlopige voorziening

Gedurende termijn voor de behandeling van het bezwaarschrift

Voorzieningenrechter van de rechtbank kan het verloop van de begunstigingstermijn opschorten. Schorsing duurt in de regel totdat in de bodemprocedure een uitspraak is gedaan vervolgens eventueel opnieuw voorlopige voorziening vragen

3.3.7

Beslissing op bezwaarschrift

Binnen uiterlijk 14 weken nadat bezwaarschrift is ingediend

Indien gegrond herroeping van besluit (3.3.4) en dan terug naar stap 3.1 of 3.2 c.q. een nieuw handhavingsbesluit nemen (3.3.4)

3.3.8

Beroep bij de rechtbank

Binnen zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaarschrift

3.3.9

Uitspraak rechtbank

Indien gegrond vernietiging van besluit (3.3.4) en dan terug naar stap 3.1 of 3.2 c.q. een nieuwe beslissing op bezwaar nemen (3.3.7)

3.3.10

Hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank

Eventueel verzoek om voorlopige voorziening indienen bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak

3.3.11

Uitspraak Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Indien gegrond vernietiging van besluit (3.3.4) en dan terug naar stap 3.1 of 3.2 c.q. een nieuwe beslissing op bezwaar nemen (3.3.7)

3.3.12

Controle of de overtreding beëindigd is, op de eerste dag na het aflopen van de begunstigingstermijn

Bij beëindiging overtreding (herstel in de vorige situatie ) binnen de begunstigingstermijn intrekken bestuursdwangbesluit Begunstigingstermijn kan verlopen zijn ondanks dat besluit nog niet onherroepelijk is dan gelet op de betrokken belang bezien of stappenplan feitelijke uitvoering bestuursdwang moet worden uitgevoerd

3.3.13

Feitelijke uitvoering van bestuursdwang

3.3.14

Verhaal van de kosten van daadwerkelijke toepassing van bestuursdwang door inning van kosten

(rekening sturen met verzoek tot betaling)

Binnen 6 maanden na het verbeuren

Besluit tot inning is niet voor beroep en bezwaar vatbaar. Rekening sturen van de kosten met uiterste betalingstermijn. Op grond van artikel 3:11 BW tot en met artikel 3:119 BW zijn deze bepalingen op de invordering van toepassing

3.3.15

Uitvaardigen dwangbevel vermeerderd met rente. De deurwaarder zorgt voor betekening van het deurwaarderexploot en voor de invordering bij dwangbevel

Mogelijkheid van verzet tegen dwangbevel tot invordering van de verbeurde dwangsom.

3.3.16

Verzet bij de rechtbank

Binnen zes weken na betekening van het dwangbevel

Verzet door middel van dagvaarding gemeente bij burgerlijke rechter. Gemeente schakelt advocaat in.

3.3.17

Opheffing schorsing vragen bij de rechtbank

Ingeval er verzet is aangetekend. Verzet schorst de werking van het dwangbevel

Eventueel opheffing schorsing dwangbevel vragen

3.3.18

Inning van de kosten door middel van het leggen van beslag door de deurwaarder