Regeling vervallen per 08-12-2012

Beleidsnotitie preventie: Brandveiligheidsniveau bestaande bouw

Geldend van 27-02-2006 t/m 07-12-2012

Intitulé

Beleidsnotitie preventie: Brandveiligheidniveau bestaande bouw

januari 2004 Brandweer Zuidoost-Brabant

Inleiding

Recente gebeurtenissen waarbij meerdere doden en gewonden vielen, hebben tot gevolg gehad dat veel gemeenten de brandveiligheid van cafés en andere publieksgebouwen in hun verzorgingsgebied nadrukkelijk tegen het licht gingen houden. Onderzoek van de na de cafébrand in Volendam ingestelde commissie Alders, toonde aan dat bijna alle gemeenten een achterstand hebben bij het verstrekken van gebruiksvergunningen. Dat geldt ook voor veel gemeenten in de hulpverleningsregio Zuid-Oost Brabant. Veel gemeenten beginnen nu met een forse inhaalslag op het gebied van gebruiksvergunningen. Voorafgaand aan het uitvoeren van een dergelijke inhaalslag is het gewenst om een eenduidig bouwkundig niveau vast te stellen waaraan gebouwen moeten voldoen. Aan de hand van het vastgestelde bouwkundig niveau kunnen bouwwerken getoetst, gebruiksvergunningen verleend en eventueel aanschrijvingen op bouwkundige zaken worden uitgeschreven.

Bij de hernieuwde aandacht voor brandveiligheid en de gebruiksvergunning als instrument daarvoor, is de kernvraag: waar moeten gebouwen en inrichtingen aan voldoen om over een aanvaardbaar niveau van brandveiligheid te beschikken, dus om een gebruiksvergunning te verkrijgen?

Volgens de wet- en regelgeving zal in de eerste plaats het gebouw aan de minimale bouwkundige eisen moeten voldoen.

Dat geld immers voor elk gebouw, ook al is daar geen gebruiksvergunning voor vereist. De minimale bouwkundige eisen voor elk gebouw worden bepaald bij de bouwvergunning of zonodig ‘afgedwongen’ met een aanschrijving. De gebruiksvergunning is gericht op de extra inrichtings- en gebruikseisen voor die gebouwen waar, door de aard van het gebruik, een verhoogd brandveiligheidsrisico is te verwachten.

Het Bouwbesluit 2003 kent brandtechnische eisen voor nieuw te bouwen gebouwen én aan bestaande gebouwen.

In het Bouwbesluit zijn voor nieuwbouw de bouwkundige eisen in beginsel eenduidig vastgelegd, zij het dat er ook dan ruimte is voor ‘gelijkwaardige oplossingen’. Voor bestaande gebouwen zijn de bouwkundige eisen op een lager niveau eveneens vastgelegd, maar het effect is minder eenduidig. Zo is een nieuw gebouw na totstandkoming ook een bestaand gebouw geworden, maar het is dan niet zo dat voor de instandhouding vervolgens lagere kwaliteitseisen gelden. Het te handhaven bouwkundige kwaliteitsniveau wordt daarom uitgedrukt met het begrip ‘rechtens verkregen niveau’. Dat is de kwaliteit die het gebouw heeft verkregen bij de laatste bouwvergunning.

Indien een gemeente een gebruiksvergunning voor een bouwwerk wil verlenen, zal aan de hand van het Bouwbesluit getoetst moeten worden of het gebouw voldoet aan de eisen. Het brandveiligheidniveau van bestaande gebouwen voor het Bouwbesluit 1992 is echter een economisch niveau en heeft geen enkele relatie met brandveiligheid. De wetgever heeft nooit de intentie gehad om

gemeenten dit economisch niveau voor het verlenen van gebruiksvergunningen te laten hanteren. De wetgever heeft de gemeenten de vrijheid gegeven een eigen gemeentelijk beleid vast te stellen en uit te voeren. De wetgever stelt wel eisen aan het gebruiken van een eigen beleidsniveau. De eisen die hoger zijn dan het in het Bouwbesluit beschreven niveau voor de bestaande bouw, moeten gemotiveerd worden. De rechter stelt als eis aan toepassing van een eigen beleidsniveau dat het beleid kenbaar moet zijn. Met deze beleidsnotitie wordt aan deze voorwaarde voldaan.

Om te komen tot een gemeentelijk beleidsniveau brandveiligheid, is gekozen voor drie stappen. Iedere stap betekent een verdere verdieping en verfijning. Alle stappen zijn nodig om de volgende stap goed te kunnen vormgeven. Ook heeft iedere stap in de uitvoeringspraktijk haar eigen noodzaak.

De drie stappen zijn:

1 Eisenmatrix

Deze matrix geeft voor alle clusters van brandveiligheidsvoorzieningen en voor alle gebouwfuncties in globale zin het beleidsniveau aan. In een oogopslag zijn hier de verschillen tussen de gebruiksfuncties zichtbaar en de verhouding van het beleidsniveau tot de Bouwbesluitniveaus nieuwbouw en bestaande bouw.

2 Beleidspakket

Het beleidspakket is een uitwerking van de eisenmatrix op hoofdlijnen per gebouwfunctie. Het beleidspakket is noodzakelijk voor de bestuurlijke vaststelling van het te voeren beleid.

3 Werkpakket

De werkpakketten zijn de basis voor de technische uitvoering.

Uitvoeriger dan de beleidspakketten geven de werkpakketten de eisen aan waaraan een gebouw dient te voldoen. In dit hoofdstuk worden de achtergronden van de beleidsniveaus geschetst. Allereerst wordt ingegaan op de regelgeving die van toepassing is op de beleidsniveaus. Daarna wordt toegelicht hoe het systeem van de gemeentelijke beleidsvrijheden werkt en wat de mogelijkheden zijn. Ook wordt aangegeven hoe aan de door de rechter gewenste motivering gestalte kan worden gegeven.

De van toepassing zijnde regelgeving

De brandveiligheidseisen voor gebouwen en bouwwerken zijn ondergebracht in de bouwregelgeving. De basis voor de bouwregelgeving is de Woningwet. De Woningwet regelt in artikel 2 het bouwen, waaronder het brandveilig bouwen en in artikel 8 het gebruik van gebouwen en bouwwerken, waaronder het brandveilig gebruik. Naast de Woningwet zijn de brandbeveiligingsconcepten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van belang, hoewel dit geen wetgeving is. In de brandbeveiligingsconcepten – iedere gebouwfunctie kent een apart brandbeveiligingsconcept – worden de uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwfuncties beschreven. Deze uitgangspunten dienen als ingang voor de op grond van (onder meer) de Woningwet te formuleren brandveiligheidseisen.

Op basis van artikel 2 van de Woningwet is er een Algemene maatregel van bestuur (AmvB) met daarin eisen voor brandveilig bouwen, het Bouwbesluit. Op basis van artikel 8 van de Woningwet is er de gemeentelijke Bouwverordening met daarin opgenomen eisen voor het brandveilig gebruik van gebouwen.

De Woningwet geeft in de artikelen 14 en 17 de mogelijkheid om bestaande gebouwen op het gewenste brandveiligheidsniveau te brengen.

De Woningwet en het Bouwbesluit zijn de voornaamste regelingen geweest waarop het gemeentelijk beleidsniveau is gebaseerd. De brandbeveiligingsconcepten en het model Bouwverordening zijn nadrukkelijk gebruikt voor de kaders van het beleidsniveau.

De gemeentelijke beleidsvrijheden

Het Bouwbesluit kent, naast voorschriften voor nieuw te bouwen gebouwen, ook voorschriften aan bestaande gebouwen. De vraag is wat in feitelijke en procedurele zin, de waarde en het nut van het niveau bestaande bouw is en hoe hier mee omgegaan kan en moet worden. In deze paragraaf zal hierop nader ingegaan worden.

Nieuwbouw

Met de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen is het minimumniveau van brandveiligheid vastgelegd. Met deze eisen wordt niet meer en niet minder beoogd dan dat:

• een brand niet snel zal uitbreken;

• een eenmaal uitgebroken brand zich niet snel zal uitbreiden;

• er bij brand zo min mogelijk ongevallen plaatsvinden;

• de belendingen geen schade oplopen.

Met deze eisen geeft de overheid invulling aan haar zorgplicht betreffende de brandveiligheid en doet zij recht aan een van de uitgangspunten van de herziening van de bouwregelgeving, de deregulering.

Er zijn geen eisen gesteld aan het voorkomen van schade door brand in het gebouw. De overheid rekent dit niet tot haar taak. Veelal zullen verzekeringsmaatschappijen extra eisen stellen om dergelijke risico's en schades tegen te gaan. Het Bouwbesluit heeft ook geen ander doel voor ogen gehad dan het realiseren van een ondergrens, een vangnet. De regelgever verwacht dat door het marktmechanisme (vraag en aanbod) in de praktijk een hoger niveau wordt gerealiseerd.

Bestaande bouw

Zoals gezegd zijn de eisen aan bestaande gebouwen van een ander (lager) niveau dan de eisen voor nieuw te bouwen gebouwen. De doelstelling van dit niveau heeft niets te maken met brandveiligheid, hoewel de toelichting op deze artikelen in het Bouwbesluit vaak anders doet vermoeden.

Zo'n toelichting geeft immers het volgende aan over een brandveiligheidseis aan bestaande gebouwen. Het niveau van deze voorschriften kan met het oog op brandveiligheid nog juist als ondergrens worden geaccepteerd.

Dit is in de meeste gevallen onjuist en ook strijdig met het gegeven dat de nieuwbouweisen juist een minimumniveau aangeven. De vaststelling van het niveau bestaande bouw heeft louter betrekking gehad op economische motieven. Het niveau is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 gebouwd werd. Het is dus niet meer dan een geaccepteerd niveau en in veel gevallen allerminst een acceptabel niveau.

Als voorbeeld kan hiervoor dienen het onderverdelen van een kantoorfunctie in brandcompartimenten. De nieuwbouweis is dat zo'n compartiment niet groter is dan 1.000 m2 en de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van de scheidingsconstructies van een dergelijk compartiment minimaal 60 minuten bedraagt. Deze waarden zijn opgebouwd uit het beheersbaar kunnen houden van een brand door de brandweer en de tijd die de brandweer nodig heeft om de brand te kunnen blussen.

Bij een bestaand kantoorfunctie is de compartimentgrootte verdubbeld en daarbij de WBDBO verlaagd naar 30 minuten. Iedere relatie met beheersbaarheid en inzettijd is dus volledig zoek. In de praktijk zal een brand dan ook zelfs niet tot de 2.000 m2 beperkt blijven.

De vraag dient zich aan op wat de waarde van het niveau bestaand gebouw is en wat de mogelijkheden van de gemeente zijn om hier in de praktijk anders mee om te gaan. Daarvoor moet eerst duidelijk zijn voor welke gebouwen dit niveau bestemd is. Veelal zullen dit gebouwen zijn die al wel in gebruik zijn, maar nog niet over de reeds genoemde gebruiksvergunning in het kader van de

brandveiligheid beschikken. Daarnaast gelden deze eisen voor het bestaande, niet te renoveren woningbestand.

Aanschrijven

Indien een gebouw niet (meer) voldoet aan de eisen voor de bestaande bouw, is de gemeente verplicht de eigenaar aan te schrijven indien het een tot bewoning bestemd gebouw betreft.

Bij een niet tot bewoning bestemd gebouw heeft de gemeente het recht een dergelijke aanschrijving te plegen.

De in zo'n aanschrijving vermelde prestatie-eisen hoeven niet louter tot doel te hebben dat het niveau bestaande bouw weer gerealiseerd wordt, maar mag verder gaan.

Maximaal kunnen eisen gesteld worden tot het niveau nieuwbouw. De artikelen 14 en 17 van de Woningwet geven hiervoor de mogelijkheden.

Het is dus mogelijk een bestaand gebouw aan de nieuwbouwvoorschriften te laten voldoen. De enige restrictie die de regelgever heeft gesteld, is dat alle eisen die boven het niveau bestaand bouw uitstijgen, moeten worden gemotiveerd.

Gelet op het op het gebied van brandveiligheid veelal zeer lage niveau aan bestaande bouw, is dit in de praktijk niet moeilijk te motiveren. De rechter heeft omschrijvingen geaccepteerd die niet verder gaan dan de in de aanschrijving opgenomen zinsnede "dat het niveau bestaande bouw uit oogmerk van brandveiligheid volstrekt onvoldoende is".

Het is mogelijk (maar niet verplicht) zowel tot bewoning bestemde als niet tot bewoning bestemde gebouwen aan te schrijven tot het treffen van brandveiligheidsvoorzieningen indien deze gebouwen nog wel voldoen aan het niveau bestaande bouw, maar niet meer aan het niveau nieuwbouw. Hier geldt dan dat al deze eisen gemotiveerd dienen te worden.

Gemeentelijk beleid

Het op deze wijze ophogen van de eisen aan bestaande gebouwen kan leiden tot verschillende niveaus voor dezelfde gebouwtypen, als het niveau niet vastligt. De rechter vindt dat de gemeente dit beleid moet vastleggen om rechtsongelijkheid te voorkomen. Het verdient dan ook aanbeveling om een dergelijk gemeentelijk beleid vast te stellen en vast te leggen.

Bij het verlenen van vrijstelling bij verbouw dient rekening gehouden te worden met dit gemeentelijk beleid omdat in sommige gevallen vrijstelling verleend kan worden tot het niveau bestaande bouw. Het is immers onjuist om bij vrijstelling naar een lager niveau te gaan dan bij een aanschrijving het geval is. Vrijstelling wordt dan dus beperkt tot het niveau van het gemeentelijk beleid.

De categorisering van de gebouwfuncties

Voor het vaststellen van de gebouwfuncties is aansluiting gezocht met het Bouwbesluit 2003. Deze is op 1 januari 2003 in werking getreden en bevat prestatie-eisen op het niveau nieuwbouw en op het niveau bestaande bouw voor alle soorten woongebouwen en utiliteitsgebouwen.

Het Bouwbesluit 2003 onderscheidt elf gebruiksfuncties, te weten:

1 woonfunctie;

2 bijeenkomstfunctie;

3 celfunctie;

4 gezondheidszorgfunctie;

5 industriefunctie;

6 logiesfunctie;

7 kantoorfunctie;

8 onderwijsfunctie;

9 sportfunctie;

10 winkelfunctie;

11 overige gebruiksfuncties.

Van iedere gebruiksfunctie is afgewogen of hiervoor een gemeentelijk beleidsniveau noodzakelijk is. Immers, de gebruiksfuncties kennen geen relatie met de gebruiksvergunningplicht zoals deze is opgenomen in de gemeentelijke Bouwverordening.

Gekozen is om voor tien gebruiksfuncties uit het Bouwbesluit 2003 een gemeentelijk beleidsniveau te formuleren. De categorie ‘overige gebruiksfuncties’ is achterwege gelaten omdat hier maatwerk geboden is.

Voor de woonfunctie is de subfunctie bejaardenhuizen (in algemene zin toepasbaar voor alle megawoningen), kamerverhuurfunctie en monumentale panden opgenomen zodat uiteindelijk voor twaalf gebruiksfuncties beleidspakketten zijn ontwikkeld. Woningen zijn eveneens buiten beschouwing gelaten omdat deze in beginsel niet in aanmerking komen voor een gebruiksvergunning.

In onderstaande tabel zijn deze gebruiksfuncties weergegeven en is daarbij aangegeven wat de relatie is met de in de gemeentelijke Bouwverordening vermelde gebruiksvergunningplichtige panden en welke soorten panden onder deze gebruiksfuncties behoren. Deze laatste zijn slechts ter indicatie en niet uitputtend.

Gebouwfunctie BB

Gebruiksvergunningplicht

Soorten panden

Bijeenkomstfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen aanwezig zullen zijn

Bioscopen

Concertgebouwen

Tentoonstellingsgebouwen

Discotheken

Restaurants

Cafés en bars

Sportkantines

Celfunctie

Bouwwerk waarin aan meer dan 4 personen in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft

Gevangenissen

Penitentiaire inrichtingen

Cellencomplexen politiebureaus

Gezondheidszorgfunctie

Bouwwerk waarin aan meer dan 4 personen in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft

Ziekenhuizen

Verpleegtehuizen

Gezondheidscentra

Huisartsenpraktijken

Industriefunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn. Bedrijfsmatig brandgevaarlijke of brandbevorderende stoffen worden opgeslagen genoemd in regeling Bouwbesluit 2003

Industriehallen

Opslaggebouwen

Logiesfunctie

Bouwwerk waarin aan meer dan 4 personen bedrijfsmatig nachtverblijf zal worden verschaft

Hotels

Jeugdherbergen

Pensions

Kantoorfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn

Kantoor

Onderwijsfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn

Basisscholen

Middelbare en hogere scholen

Universiteiten

Sportfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn

Sporthallen

Gymzalen

Winkelfunctie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn

Winkels

Warenhuizen

Winkelcentra

Woonfunctie (bejaardentehuizen)

Bouwwerk waarin aan meer dan 4 personen bedrijfsmatig woonverblijf zal worden verschaft, anders dan een huishouden per woning

Bejaardentehuizen

Woonfunctie (kamerverhuur)

waar bij voortduring niet zelfstandige woongelegenheden wordt verschaft aan 4 of meer personen die niet behoren tot het gezin van de rechthebbende: van een niet zelfstandige woongelegenheid is sprake wanneer de personen in overwegende mate gebruik moeten maken van gezamenlijk bad, toilet- of kookfaciliteiten

Kamerverhuurbedrijven

Monumentale functie

Bouwwerk waarin meer dan 50 personen tegelijk aanwezig zullen zijn

Kerken

Kastelen

De categorisering van de brandveiligheidseisen

Systematiek heeft zwaar gewogen bij het samenstellen van het Bouwbesluit. Bij het groeperen van de brandveiligheidseisen, is het verloop van een brand en de gevolgen daarvan aangehouden. Op zich lijkt dit een logische en duidelijke opbouw. Het probleem is echter dat dit niet strookt met het logisch en systematisch toetsen van een gebouw op de brandveiligheidsvoorzieningen. Omdat dit laatste voor een goede toetsing het uitgangspunt dient te zijn, is een andere verdeling van de brandveiligheidseisen noodzakelijk. In dit plan zijn de brandveiligheidseisen gegroepeerd in zes clusters. Voor deze indeling is gekozen omdat deze clusters de volgorde van ontwerpen en toetsen

van brandveiligheidsvoorzieningen chronologisch volgen.

De herindeling leidt tot de volgende zes clusters:

1 brandcompartimenten;

2 rookcompartimenten;

3 ontvluchting;

4 brandveiligheid constructies;

5 materiaalgebruik;

6 brandbeveiligingsinstallaties.

Toelichting clusters

1 Brandcompartimenten

Een gebouw wordt allereerst verdeeld in brandcompartimenten.

Brandcompartimenten hebben tot doel een brand te beperken tot een vooraf vastgesteld gebied.

Hiermee kan worden voorkomen dat er te veel van het pand in brand raakt, waardoor de schade te groot wordt en de brand onbeheersbaar wordt en daardoor niet meer effectief kan worden bestreden. Brandcompartimenten kunnen gerealiseerd worden door bouwkundige maatregelen (fysieke compartimentering) of door het installatietechnisch beheersen van brand- en rook (virtuele compartimentering).

2 Rookcompartimenten

Als de brandcompartimenten bekend zijn worden deze onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten. Deze hebben tot doel de rookverspreiding te beperken waardoor de bij brand vluchtende mensen niet te lang door de rook moeten vluchten. Rookcompartimenten kunnen gerealiseerd worden door bouwkundige maatregelen (rookscheidingen, vluchtdeuren) of door installatietechnische voorzieningen (bijvoorbeeld rookafvoer).

3 Ontvluchting

Nadat de aanwezige personen het rookcompartiment hebben verlaten moeten zij vanuit de vluchtmogelijkheden een veilig gebied kunnen bereiken. Bij het dimensioneren van deze routes moet rekening gehouden worden met de onafhankelijkheid van de vluchtmogelijkheden en het maximaal aantal personen dat van deze routes gebruik zal maken. Tevens is voor een veilige ontvluchting de

inrichting van de brand- en rookvrije vluchtroute en van belang (zoals bijvoorbeeld materiaalgebruik).

4 Constructieve veiligheid

De dragende constructies en de hoofddraagconstructie van het gebouw dienen een van tevoren vastgestelde tijd weerstand te bieden tegen bezwijken in geval van brand.

5 Materiaalgebruik

Om brandontwikkeling, brandvoortplanting en rookproductie tegen te gaan of te beperken, worden eisen gesteld aan de toepassing van (bouw)materialen.

6 Brandbeveiligingsinstallaties

Deze installaties zijn noodzakelijk om er voor te zorgen dat het ontdekken of bestrijden van brand en het veilig ontvluchten in geval van brand effectief plaats kan vinden. Daarnaast is een aantal brandbeveiligingsinstallaties noodzakelijk om de brandbestrijding te ondersteunen.

Gebruikseisen in het gemeentelijk beleidsniveau

In beginsel lenen gebruikseisen zich niet voor opneming in een pakket met bouwtechnische maatregelen. Immers, gebruikseisen worden gesteld op basis van artikel 8 van de Woningwet en zijn opgenomen in de gemeentelijke Bouwverordening. Deze eisen zijn op twee manieren afdwingbaar. Enerzijds door het geven van directe werking aan deze eisen (eenieder moet aan deze eisen voldoen

zonder dat ze op een andere wijze kenbaar zijn gemaakt dan alleen opname in de Bouwverordening).

Anderzijds door het opnemen van deze gebruikseisen in een af te geven gebruiksvergunning.

Ook is een cluster ‘gebruik’ toegevoegd aan de in de vorige paragraaf genoemde zes clusters. De volgende voorwaarden zijn, voorzover van toepassing op de desbetreffende gebruiksfunctie, opgenomen in dit cluster:

1 kleine blusmiddelen.

Kleine blusmiddelen zijn opgenomen omdat het Bouwbesluit slechts de toepassing kent van brandslanghaspels. Deze brandslanghaspels zijn echter niet in ieder gebouw verplicht. Bij een aantal gebruiksfuncties geldt de eis voor toepassing van brandslanghaspels pas vanaf een gebruiksoppervlakte van 500 m2. Bij een kleinere gebruiksoppervlakte kan een brandblusmiddel echter zeer effectief zijn.

De kosten-batenanalyse voor een klein blusmiddel is gunstig en is het gevoelsmatig niet acceptabel (en aan het publiek moeilijk uit te leggen) dat er wel investeringen aan bijvoorbeeld rookscheidingen gedaan moeten worden, maar dat uit oogpunt van brandveiligheid een blusmiddel niet noodzakelijk is. Om deze redenen is in die gevallen dat er pas vanaf 500 m2 een brandslanghaspel noodzakelijk

is, de toepassing van een klein blusmiddel opgenomen:

1 Gebruiksoppervlakte tussen 0 en 250 m2:

draagbaar blustoestel met 6 kg poeder of 6 liter schuimvormend middel;

2 Gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2:

minihaspel met een slanglengte van 15 meter.

3 In kerken in de directe nabijheid van kaarsen of andere brandbare materialen:

blusdeken.

Bijlage A: Matrix beleidsniveaus

Brandcompartiment

Rookcompartiment

Ontvluchting

Constructies

Materialen

Installaties

Gebruik

Bijeenkomst-functie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

<250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Celfunctie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Subbrand-Compartimenten NB

Rookcompartimenten NB

Alle ontvluchtingseisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Gezondheidszorgfunctie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Subbrand-Compartimenten NB

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Industrie-functie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Logiesfunctie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Subbrand-Compartimenten NB

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Kantoorfunctie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Onderwijs-functie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Winkelfunctie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Sportfunctie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Woonfunctie (kamerverhuur

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Alle ontvluchtingseisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

BMI beschreven

Bouwlaag <150m2 blustoestel

Bouwlaag >150m2 minihaspel

Woonfunctie (bejaarden-tehuis)

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Subbrand-Compartimenten NB

Rookcompartimenten NB

Alle ontvluchtingseisen NB

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Monumentale functie

Brandcompartimenten algemeen GB

WBDBO brandcompartimenten 30 minuten

Rookcompartimenten NB

Uitgangsbreedte GB

Draairichting deuren GB

Overige eisen NB Kerken uitzondering beschreven

Hoofddraagconstructie GB

Vluchtwegen GB

Brandbaarheid BB

Brandvoortplanting BB

Rookontwikkeling BB

Brandslanghaspels en noodverlichting NB

Overige installaties GB

Kerken uitzondering beschreven

250m2 blustoestel

>250m2 minihaspel

Kerken uitzondering beschreven

NB = Nieuwbouw

BB = Bestaande bouw

GB = Gemeentelijk beleidsniveau

De beleidspakketten

Inleiding

De beleidspakketten zijn de door het gemeentebestuur vast te stellen pakketten brandveiligheidseisen aan bestaande gebouwen. Bij de opzet van deze pakketten zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

1 het niveau moet zodanig eenduidig zijn dat er bij de toepassing geen verschillen van inzicht kunnen

bestaan;

2 er dient op een eenvoudige wijze inzicht te zijn in het niveau dat wordt vastgesteld (het gemeentelijk

beleidsniveau) en de relaties met de in het Bouwbesluit aangegeven niveaus voor nieuwbouw en bestaande bouw;

3 er dient op eenvoudige wijze inzicht te zijn in de motivatie van het gekozen gemeentelijk beleidsniveau.

Om aan deze uitgangspunten te voldoen, is gekozen voor een matrixoverzicht (zie hiervoor). In deze matrix is voor alle gebouwfuncties en (clustering van) brandveiligheidseisen aangegeven wat de relatie is met de Bouwbesluit eisen (niveaus nieuwbouw en bestaande bouw), wat de motivatie is om tot het voorgestelde niveau te komen en wat de daaruit volgende eisen zijn. Daarna is per gebouwfunctie aangegeven wat de brandveiligheidseisen zijn.

Deze brandveiligheidseisen zijn gegeven in relatie tot het Bouwbesluit. In de werkpakketten zijn de eisen in zelfstandige vorm aangegeven.

De beleidspakketten zijn samengesteld met als voornaamste input de benodigde brandveiligheid. Toch is zoveel mogelijk rekening gehouden met de gevolgen van deze beleidspakketten voor investeringen, technische uitvoering en eventuele stopzetting van bedrijfsvoering c.q. sluiting van het pand.

Overzicht van de gebouwfuncties

Uitgangspunt voor het vaststellen van de gebouwfuncties waarvoor een beleidspakket (en in het verlengde daarvan een werkpakket) is opgesteld, zijn de in paragraaf 2.1.2 aangegeven gebouwfuncties. Deze gebouwfuncties zijn:

1 bijeenkomstfunctie;

2 celfunctie;

3 gezondheidszorgfunctie;

4 industriefunctie;

5 kantoorfunctie;

6 logiesfunctie;

7 onderwijsfunctie;

8 sportfunctie;

9 winkelfunctie;

10 woonfunctie kamerverhuur;

11 woonfunctie bejaardentehuis;

12 monumentale functie.

Overzicht van de beleidsniveaus

In bijlage A (zie hiervoor) is in een matrix een overzicht weergegeven van de beleidsniveaus. Op deze wijze is eenvoudig te zien welke beleidsniveaus zijn aangehouden en hoe deze zich verhouden tot de niveaus nieuwbouw en bestaande bouw. Ook is snel de relatie te zien tussen de beleidsniveaus van de verschillende gebouwfuncties.

Algemene toelichting eisen

In deze paragraaf wordt een algemene toelichting en motivatie gegeven op de uitgangspunten en keuzes van de beleidsniveaus. In de beleidspakketten zelf is, daar waar nodig, een nadere toelichting gegeven.

Brandcompartimenten

Uitgangspunt voor deze categorie zijn de eisen voor de bestaande bouw. Het probleem dat zich voordoet bij dit niveau is de hoogte van de brandwerendheid op branddoorslag en brandoverslag van de brandcompartimenten. Deze is bij bestaande gebouwen 20 minuten. Dat is onvoldoende om de brandweer de kans te geven de brand binnen het brandcompartiment tegen te houden, zodat een verdere branduitbreiding over het gehele gebouw mogelijk is. Anderzijds is hier pas indirect sprake van een risico voor personen omdat een veilige ontvluchting met andere eisen gerealiseerd wordt. Het nieuwbouwniveau van 60 minuten lijkt de enige juiste eis, maar is verhoudingsgewijs zwaar bij bestaande gebouwen. Om deze reden is gekozen voor een tussenliggend niveau van 30 minuten,

waarbij de brandweer in veel gevallen (niet te groot of hoog gebouw en/of een snelle brandmelding) de uitbreiding van de brand tot staan kan brengen.

Rookcompartimenten

Uitgangspunt voor de rookcompartimenten is het niveau nieuwbouw, omdat deze eisen alles te maken hebben met een veilige ontvluchting. De zwaarte van deze eisen is afhankelijk van de bezetting van het gebouw of het aantal aanwezige personen. Hoe meer mensen per gebruiksoppervlakte, hoe zwaarder de eisen.

In Bouwbesluit 2003 wordt dit aangeduid met bezettingsklassen. Bezettingsklasse 1 is daarbij de hoogste bezetting, dat wil dus zeggen de meeste mensen per oppervlakte aanwezig.

Om voor de bestaande bouw toch enige verlichting in de eisen ten aanzien van nieuwe gebouwen te geven, is de toepassing van bezettingsklasse 1 buiten beschouwing gelaten. Dat wil zeggen als een bestaand gebouw een bezetting heeft conform klasse 1, de (lagere) eisen voor klasse 2 toegepast worden. Bij een bezetting die valt in de klassen 2, 3, 4, en 5 zijn gewoon de eisen die daarvoor gelden van toepassing. Deze uitzondering geldt alleen niet bij bijeenkomstfunctie. Omdat klasse 1 geen bovengrens kent, is toepassing van de rekenwaarden van klasse 1 zelfs nog aan de lage kant. Daarom is daar wel gewoon klasse 1 van toepassing.

Ontvluchten

Ook hier geldt dat deze eisen direct te maken hebben met een veilige ontvluchting en er dus niet getornd wordt aan het niveau nieuwbouw. Eén uitzondering op deze regel is toegepast. De uitgangsbreedte en draairichting van deuren worden niet beschouwd conform de nieuwbouweisen.

Hier is gekozen uit te gaan van het realistische gebruik. Dat wil zeggen dat er bij het desbetreffende

pand gekeken wordt naar wat in de praktijk de bezetting is in aantallen personen. Op basis van deze bezetting worden de eisen ten aanzien van uitgangsbreedte en draairichting bepaald. Dit betekent een verlichting ten opzichte van de nieuwbouweisen. Ook geldt bij het ontvluchten dat, analoog aan de categorie ‘rookcompartimenten’ bezettingsklasse 1 buiten beschouwing is gelaten (met uitzondering van bijeenkomstfunctie).

Constructies

Voor de constructies is gekozen voor een tussenliggend niveau van 30 minuten omdat hier sprake is van een risico voor personen voor een veilige ontvluchting die met andere eisen gerealiseerd wordt.

Materialen

Ook voor de materialen is gekozen voor het niveau bestaande bouw. Voor wat betreft de materiaaleisen binnen het gebouw is er – met uitzondering van de binnenzijde van schachten - geen verschil met het niveau nieuwbouw. Om te voldoen aan de nieuwbouweisen voor de schachten zijn onevenredige investeringen en aanpassingen noodzakelijk, zodat hier niet voor gekozen is.

Het verschil tussen de nieuwbouweisen en eisen aan bestaande gebouwen betreffen bij materiaal toepassingen aan de buitenzijde van het gebouw, dak en gevels. Er zijn argumenten om voor de gevel moeilijk brandbare materialen toe te passen (nieuwbouwniveau). De kans dat deze materialen daadwerkelijk bijdragen aan een veilige ontvluchting is echter klein, zodat er toch voor gekozen is bij de materialen alleen de eisen aan bestaande bouw toe te passen.

Brandbeveiligingsinstallaties

Uitgangspunt voor de brandbeveiligingsinstallaties is het niveau bestaande bouw. Alleen zou de toepassing van brandslanghaspels dan niet noodzakelijk zijn. Al eerder is in dit rapport aangegeven dat dit ongewenst is en waarom. Voor de toepassing van brandslanghaspels is daarom het niveau nieuwbouw aangehouden. Dat geldt ook voor de toepassing van noodverlichting. De toepassingseisen

bij bestaande bouw zijn veel lager. Omdat noodverlichting voor een snellere en veilige ontruiming zorgt, zijn ook hier de eisen voor nieuwbouw aangehouden. Voor wat ontruimingsinstallaties, brandmeldinstallaties en vluchtrouteaanduidingen betreft, zijn deze afgestemd op de gemeentelijke

Bouwverordening. De Bouwverordening maakt geen onderscheid tussen nieuwbouw en bestaande bouw.

Gebruik

Eerder in deze nota is aangegeven waarom er een categorie ‘gebruik’ is toegevoegd en welke eisen daarin zijn opgenomen en om welke reden. Daarom wordt hier uitsluitend volstaan met het vermelden van deze eisen.

1 gebruiksoppervlakte tussen 0 en 250 m2: draagbaar blustoestel met 6 kg poeder of 6 liter schuimvormend middel;

2 gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2: minihaspel met een slanglengte van 15 meter.

Koppeling met verbouwingen

Er kan voor gekozen worden sommige eisen alleen uit te laten voeren als er ook een verbouwing plaatsvindt en dus koppelen aan de bouwvergunning die voor die verbouwing noodzakelijk is. Deze oplossing dient echter gezien te worden als een uiterste mogelijkheid, als de brandpreventieve eisen niet in verhouding staan tot de investeringen. Voor een goed brandveiligheidsbeleid dienen de eisen in de beleids- en werkpakketten het uitgangspunt te zijn voordat tot de verlening van een gebruiksvergunning overgegaan kan worden. De eisen behorende bij de categorie ‘brandcompartimenten’, voorzover deze eisen uitstijgen boven het niveau bestaande bouw, zouden zich in het genoemde uiterste geval lenen voor het uitsluitend koppelen aan een verbouwing. Voor de eisen in de categorie ‘rookcompartimenten’ en ‘ontvluchten’ wordt een verlaging van de in de beleidspakketten genoemde niveaus ten sterkste ontraden, omdat deze eisen direct te maken hebben met het veilig ontvluchten uit een gebouw.

De werkpakketten

Algemene toelichting

De beleidspakketten zijn voor de uitvoering verder uitgewerkt in werkpakketten. De werkpakketten bevatten de concrete eisen waaraan het gebouw getoetst dient te worden. Ook kunnen deze eisen dienen als aanschrijvingszinnen. De eisen zijn geen directe overname van desbetreffende Bouwbesluiteisen, maar een vertaling ervan om de leesbaarheid te vereenvoudigen.

De eisen zijn genummerd in de systematiek van de 7 genoemde eisenclusters. Om de herkenbaarheid te vereenvoudigen, is iedere eis voorzien van een tekst die aangeeft waar de eis over gaat.

De werkpakketten zijn er voor om de uitvoerende inspecteurs wegwijs te maken in de directe eisen die voortvloeien uit de beleidspakketten. Kennis van de bouwregelgeving is noodzakelijk om goed uit de voeten te kunnen met deze eisen. Een nadere vertaling in checklisten maakt de werkpakketten niet overbodig. Voor de meer complexere gebouwen en voor de formele aanschrijvingen zijn ze essentieel. De werkpakketten zijn dan ook zo opgesteld dat ze als een soort standaardzinnen gebruikt kunnen worden en modulair in de eisenbrieven opgenomen kunnen worden.

Overzichten

Van de volgende gebouwfuncties zijn werkpakketten opgesteld:

  • 1.

    bijeenkomstfunctie;

  • 2.

    celfunctie;

  • 3.

    gezondheidszorgfunctie;

  • 4.

    industriefunctie;

  • 5.

    kantoorfunctie;

  • 6.

    logiesfunctie;

  • 7.

    onderwijsfunctie;

  • 8.

    sportfunctie;

  • 9.

    winkelfunctie;

  • 10.

    woonfunctie kamerverhuur;

  • 11.

    woonfunctie bejaardentehuis;

  • 12.

    monumentale functie.

Gelijkwaardigheid

Evenals bij de nieuwbouwvoorschriften in het Bouwbesluit is het ook bij de werkpakketten mogelijk af te wijken van de genoemde prestatie-eis en een oplossing te kiezen die een gelijkwaardig veilige oplossing biedt. Om te komen tot een gelijkwaardige oplossing dient aangesloten te worden op bij in de gemeente gangbare procedure ten aanzien van het toetsen van gelijkwaardige alternatieven.

Het verdient wel aanbeveling om goedgekeurde alternatieven, voorzover algemeen toepasbaar, als een gelijkwaardige oplossing te koppelen aan de bijbehorende prestatie-eis. Zo wordt de toepassing van gelijkwaardige uniforme oplossingen bevorderd.

Begripsomschrijving gebouwfuncties

Bijeenkomstfunctie:

Gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse en het aanschouwen van sport.

Celfunctie:

Gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen. Een celfunctie kan een gevangenis zijn, een politiecel, maar ook een kamer in een tehuis voor dwangmatige verpleging.

Gezondheidszorgfunctie:

Gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling. Hierbij gaat het om ruimten voor de behandeling of verpleging van patiënten in een ziekenhuis, een verzorgingshuis, een psychiatrische inrichting, een medisch centrum, een polikliniek en een praktijkruimte voor een huisarts, fysiotherapeut of tandarts.

Industriefunctie:

Gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden. Hierbij gaat het om een werkplaats, magazijn, opslagruimte in een pakhuis, maar ook een stal van een boerderij. Lichte industrie is bijvoorbeeld een tuinbouwkas of stal waarbij het verblijven van mensen ondergeschikt is.

Kantoorfunctie:

Gebruiksfunctie voor administratie. Hierbij gaat het om een accountantsbureau, administratiekantoor, bankgebouw, gemeentehuis, maar ook een kantoorgedeelte bij een woning.

Logiesfunctie:

Gebruiksfunctie voor recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen. Hierbij gaat het om een zomerhuisje, hotel, motel, pension en het gedeelte van een scoutinggebouw waar slaapgelegenheid wordt geboden.

Onderwijsfunctie:

Gebruiksfunctie voor basis- of voortgezet onderwijs. Het gaat hierbij om een klaslokaal of een collegezaal van een universiteit. Een gymnastieklokaal is echter een sportfunctie.

Sportfunctie:

Gebruiksfunctie voor het beoefenen van sport. Een sportfunctie kan zijn een zwembad, een gymnastieklokaal, een sporthal of een fitnesscentrum. Een ruimte voor toeschouwers is een bijeenkomstfunctie.

Winkelfunctie:

Gebruiksfunctie voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten. Zoals een winkelcentrum, warenhuis, supermarkt, reisbureau, stationsloket of een verkoopruimte bij een tankstation.

Woonfunctie kamerverhuur:

Woongebouw waarin bij voortduring in onzelfstandige woonruimte huisvesting wordt verleend aan vier of meer, niet in gezinsverband samenwonende personen die elk een zelfstandig huisvesting voeren en gebruik maken van gemeenschappelijke voorzieningen.

Woonfunctie bejaardentehuis/aanleunwoningen:

Woongebouw waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf wordt verschaft en woongebouwen waarin zelfstandige woonruimte wordt geboden aan senioren en/of aan verminderd zelfstandig redzame personen.

Monumentale functie:

Gebouwen die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde of aangewezen zijn als beschermd gemeentelijk of rijksmonument. Kerken: onroerende monumenten, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

Bijeenkomstfunctie

1.Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen bijeenkomstfunctie.

Indien en voor zover het feitelijk gebruik onevenredig afwijkt of zal afwijken van de rekenwaarde voor de toepasselijke hoogste bezettingsklasse en dit niet kan worden ondervangen door de toepassing van een bij een ander gebruik behorende bezettingsklasse, kan de berekeningmethode P = U x 1,35 worden toegepast (P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. Omdat de bijeenkomstfunctie zich kenmerkt door een veelal hoge bezettingsgraad en bezettingsklasse B1 geen bovengrens kent, is hier ook de maximale bezettingsklasse B1 van toepassing.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchting mogelijkheden dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen bijeenkomstfunctie (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren).

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen. Is de bezetting hoger dan klasse B1, dan wordt de berekeningsmethode P = U x 1,35 toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn.

De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan de bestaande bijeenkomstfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. Omdat de bijeenkomstfunctie zich kenmerkt door een veelal hoge bezettingsgraad en bezettingsklasse B1 geen bovengrens kent, is hier ook de maximale bezettingsklasse B1 van toepassing. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is. Het aantal personen waar mee gerekend wordt, dient in de gebruiksvergunning vastgelegd te worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken.

Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen bijeenkomstfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Celfunctie

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande celfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

3 De subbrandcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen celfunctie.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen.

Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden. Binnen logiesfunctie kent het Bouwbesluit 2003 ook subbrandcompartimenten. Deze dienen ter extra beveiliging van de veelal slapend aanwezige personen. Omdat de subbrandcompartimenten dienen voor de veiligheid van personen is hiervoor het niveau nieuwbouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen celfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

Uit oogmerk van de brandveiligheid van bestaande gebouwen is dit acceptabel.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchting mogelijkheden dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen celfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen die in veel gevallen ook nog niet eenvoudig kunnen vluchten, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande celfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande celfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande celfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande celfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen celfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een celfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een celbouw met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Gezondheidsfunctie

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande gezondheidsfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

3 De subbrandcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen gezondheidsfunctie.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Bij een lagere WBDBO dan 30 minuten zal de brand zich uitbreiden naar een volgend brandcompartiment of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

Binnen logiesfunctie kent het Bouwbesluit 2003 ook subbrandcompartimenten. Deze dienen ter extra beveiliging van de veelal slapend aanwezige personen. Omdat de subbrandcompartimenten dienen voor de veiligheid van personen is hiervoor het niveau nieuwbouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen gezondheidsfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

Uit oogmerk van de brandveiligheid van bestaande gebouwen is dit acceptabel.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchting mogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen gezondheidsfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen.

3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn. De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande gezondheidsfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is. Het

aantal personen waar mee gerekend wordt dient in de gebruiksvergunning vastgelegd te worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande gezondheidsfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande gezondheidsfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande gezondheidsfuncties.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande gezondheidsfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktisch zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen gezondheidsfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een (gedeelte van een) gezondheidsfunctie dat niet is bestemd voor aan bed gebonden patiënten met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een (gedeelte van een) gezondheidsfunctie dat niet is bestemd voor aan bed gebonden patiënten met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Industriefunctie

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande industriefunctie. Bij lichte industriefunctie met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 200Mj/m2 is een uitzondering van toepassing.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Bij een lagere WBDBO dan 30 minuten zal de brand zich uitbreiden naar een volgend brandcompartiment of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen industriefunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. Omdat industriefunctie zich kenmerken door een veelal lage bezettingsgraad is hier de bezettingsklasse B4 en B5 van toepassing.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchting mogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuwe industriefunctie.

Toelichting:

Omdat de industriefunctie zich kenmerkt door een veelal lage bezettingsgraad is hier de bezettingsklasse B4 en B5 van toepassing.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de bezettingsklasse B4 en B5.

3 De draairichting van de deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuwe industriefunctie.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande industriefunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande industriefunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande industriefunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande industriefunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen industriefunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een gebouw met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 1.000 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Logiesfunctie

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande logiesfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

3 De subbrandcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen logiesfunctie.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Bij een lagere WBDBO dan 30 minuten zal de brand zich uitbreiden naar een volgend brandcompartiment of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden. Binnen logiesfunctie kent het Bouwbesluit 2003 ook subbrandcompartimenten. Deze dienen ter extra beveiliging van de veelal slapend aanwezige personen. Omdat de subbrandcompartimenten dienen voor de veiligheid van personen is hiervoor het niveau nieuwbouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen logiesfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

Uit oogmerk van de brandveiligheid van bestaande gebouwen is dit acceptabel.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchting mogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen logiesfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen.

3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn. De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande logiesfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is. Het

aantal personen waar mee gerekend wordt dient in de gebruiksvergunning vastgelegd te worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande logiesfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande logiesfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande logiesfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande logiesfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen logiesfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Kantoorfunctie

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande kantoorfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen kantoorfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

Uit oogmerk van de brandveiligheid van bestaande gebouwen is dit acceptabel.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchting mogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen kantoorfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen.

3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn. De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande kantoorfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is. Het

aantal personen waar mee gerekend wordt dient in de gebruiksvergunning vastgelegd te worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande kantoorfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande kantoorfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande kantoorfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande kantoorfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen kantoorfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een kantoorfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een kantoorfunctie met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Onderwijsfunctie

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande onderwijsfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen onderwijsfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

Uit oogmerk van de brandveiligheid van bestaande gebouwen is dit acceptabel.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchting mogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen onderwijsfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen.

3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn. De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande onderwijsfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is. Het

aantal personen waar mee gerekend wordt dient in de gebruiksvergunning vastgelegd te worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande onderwijsfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande onderwijsfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande onderwijsfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande onderwijsfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen onderwijsfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een onderwijsfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een onderwijsfunctie met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Winkelfunctie

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande winkelfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen winkelfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

Uit oogmerk van de brandveiligheid van bestaande gebouwen is dit acceptabel.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchtingsmogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen winkelfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen.

3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn. De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande winkelfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is. Het

aantal personen waar mee gerekend wordt dient in de gebruiksvergunning vastgelegd te worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande winkelfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande winkelfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande winkelfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande winkelfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen winkelfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een winkelfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een winkelfunctie met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Sportfunctie

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande sportfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen sportfuncties, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten.

Uit oogmerk van de brandveiligheid van bestaande gebouwen is dit acceptabel.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchtingsmogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen sportfunctie, met dien verstande dat uitgegaan wordt van een maximale bezettingsklasse van B2.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen.

3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn. De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande sportfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd. De eisen bij de maximale bezettingsklasse B1 zullen bij bestaande gebouwen in veel gevallen tot ingrijpende aanpassingen leiden. Daarom is deze klasse hier buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is. Het

aantal personen waar mee gerekend wordt, dient in de gebruiksvergunning vastgelegd te worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande sportfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande sportfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande sportfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande sportfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen sportfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een sportfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een

draagbaar blustoestel.

2 Een sportfunctie met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Woonfunctie kamerverhuur

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend. Kamerverhuurfunctie wijkt dusdanig af van de gebruiksfunctie woning dat aanvullende voorschriften noodzakelijk zijn om een acceptabel brandveiligheidniveau te verkrijgen.

De kamerverhuurfunctie is van toepassing op woningen met een gebruiksoppervlakte van maximaal 500 m2. Boven deze oppervlakte zijn de eisen van een megawoning van toepassing.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten. Een brandcompartiment wordt onderverdeeld in subbrandcompartimenten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 De woningen bestemd voor kamerverhuurfunctie dienen onderverdeeld te worden in subbrandcompartimenten als de hoogste vloer van een verblijfruimte maximaal 6 meter hoog ligt vanaf de toegang van het brandcompartiment én waarbij één vluchtrichting aanwezig is.

Toelichting:

Binnen woongebouwen kent het Bouwbesluit 2003 ook subbrandcompartimenten. Omdat de subbrandcompartimenten dienen voor de veiligheid van personen is hiervoor het niveau nieuwbouw aangehouden.

3 De oppervlakte van het brandcompartiment mag maximaal 500 m2 bedragen. Indien het gebouw groter is dan 500 m2 wordt dit beoordeeld als megawoning.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuwe te bouwen woningen.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchtingsmogelijkheden dienen minimaal te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande woningen.

2 De maximale loopafstand vanaf de toegang van een verblijfsruimte tot de dichtst bijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag niet meer bedragen dan het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen woningen.

3 Vanuit een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 6 meter vanaf de toegang van het brandcompartiment dient men in twee onafhankelijke vluchtrichtingen te kunnen vluchten. Wanneer een brandcompartiment niet meer dan twee bouwlagen telt is een vluchtraam van minimaal 50 x 80 cm voldoende.

4 Als een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 6 meter vanaf de toegang van het brandcompartiment dan geldt dat de vluchtdeur uit moet komen op een vaste brandtrap of een goede brand- en rookvrije vluchtroute tot het openbare terrein. Vanaf de toegang van het brandcompartiment dient in twee onafhankelijke richtingen gevlucht kunnen worden.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande woningen.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBOeisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden

kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande woningen.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande woningen.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande woningen.

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De vluchtroutes, alsmede de op deze vluchtroutes uitkomende ruimten, dienen te zijn voorzien van rookdetectie conform de NEN 2555.

7 Gebruik

1 Op iedere bouwlaag dient voor het bestrijden van een beginnende brand een draagbaar blustoestel aanwezig te zijn. Indien de gebruiksoppervlakte van het bouwwerk groter is dan 250 m2 dienen mini-haspels aanwezig te zijn zodanig dat het hele pand kan worden bestreden. Bij een bouwwerk groter dan 500 m2 dient minimaal een brandslanghaspel aanwezig te zijn, zodanig dat het hele pand bestreden kan worden.

2 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

Woonfunctie bejaardentehuizen

Algemeen:

Bij een mogelijk andersoortig gebruik van (een deel van) het gebouw is tevens het bij dat ander gebruik behorende beleidspakket van toepassing. De zwaarste eis uit de van toepassing zijnde pakketten is dan maatgevend.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande megawoningen.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

3 De subbrandcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen megawoningen.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden. Binnen megawoningen kent het Bouwbesluit 2003 ook subbrandcompartimenten. Deze dienen ter extra beveiliging van de veelal slapend aanwezige personen. Omdat de subbrandcompartimenten dienen voor de veiligheid van personen is hiervoor het niveau nieuwbouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen megawoningen.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchtingsmogelijkheden dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen megawoningen.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande megawoningen.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande megawoningen.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande megawoningen.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande megawoningen.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels en noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen woongebouwen.

2 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

3 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

4 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in de gemeentelijke Bouwverordening.

5 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een megawoning met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een megawoning met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

Toelichting:

Het Bouwbesluit 2003 kent voor megawoningen alleen de toepassing van brandslanghaspels bij een gebruiksoppervlakte van 500 m2. Om in alle gevallen een kans te hebben een begin van brand te bestrijden, dient ook bij kleinere gebouwen een blusmiddel aanwezig te zijn.

Monumentale functie

Algemeen:

Indien voor het vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een monument als bedoeld in de

Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening een vergunning ingevolge die wet of verordening is verleend, is, voorzover een aan die vergunning verbonden voorschrift afwijkt van een voorschrift van het Bouwbesluit 2003, uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing.

1 Brandcompartimenten

1 De brandcompartimenten dienen voor wat betreft de maximale compartimentgrootte te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

2 De brandcompartimenten dienen een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) te bezitten van 30 minuten.

Toelichting:

De grootte van een brandcompartiment heeft een relatie met het beheersbaar houden van branden. Deze beheersbaarheid wordt allereerst bepaald door de WBDBO. De tijdsduur tussen het ontstaan van brand en de eerste inzet van de brandweer bedraagt ongeveer 30 minuten. Een lagere WBDBO dan 30 minuten heeft tot gevolg dat de brand zich zal uitbreiden naar een volgend brandcompartiment

of een belendend perceel. Dat dient te worden voorkomen. Het tweede aspect om een brand beheersbaar te houden, is de grootte van een brandcompartiment. Omdat hier geen directe relatie is met de veiligheid van personen wordt de waarde van het niveau bestaande bouw aangehouden.

2 Rookcompartimenten

1 De uitvoering en inrichting van de rookcompartimenten dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen bijeenkomstfunctie. Indien en voor zover het feitelijk gebruik onevenredig afwijkt of zal afwijken van de rekenwaarde voor de toepasselijke hoogste bezettingsklasse, en dit niet kan worden ondervangen door de toepassing van een bij een ander gebruik behorende bezettingsklasse, kan de berekeningmethode P = U x 1,35 worden toegepast

(P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

Toelichting:

De eisen ten aanzien van rookcompartimenten hebben betrekking op de veiligheid van personen (met name de mogelijkheden om in rook te vluchten), zodat hier de nieuwbouweisen worden gevolgd.

3 Ontvluchten

1 De uitvoering en inrichting van de ontvluchtingsmogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen bijeenkomstfunctie.

2 De uitgangsbreedte van deuren dient te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit de aangegeven bezettingsklassen. Is de bezetting hoger dan klasse B1, dan wordt de berekeningsmethode P = U x 1,35 toegepast, waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting. Voor kerken met een middenschip van minimaal 6 meter wordt de factor 1,5 toegepast (P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(

en) in centimeter(s)). 3 De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn. De draairichting van de overige deuren dient te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van ontvluchting hebben betrekking op de veiligheid van personen, zodat hier de nieuwbouw eisen worden gevolgd. Voor wat betreft de uitgangsbreedte en draairichting van deuren is uitgegaan van een realistische bezetting van het pand, zodat hiervoor maatwerk per pand noodzakelijk is.

4 Constructies

1 De constructies dienen met betrekking tot het bezwijken bij brand te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

Toelichting:

De eisen betreffende het bezwijken bij brand van constructieonderdelen op het niveau bestaande bouw zijn nog voldoende om een veilige ontvluchting mogelijk te maken. Anderzijds zal het ophogen van deze eisen bij bestaande gebouwen ingrijpende technische en financiële consequenties hebben. Opgemerkt dient te worden dat de WBDBO-eisen die aan de brandcompartimenten gesteld worden (zie paragraaf 1) kunnen inhouden dat een grotere brandwerendheid op bezwijken van de constructies

noodzakelijk is.

5 Materialen

1 De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

2 De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

3 De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de materialen zijn allen conform het niveau bestaande bouw. Deze eisen zijn overigens overeenkomstig het niveau nieuwbouw. Het niveau nieuwbouw kent echter nog een aantal extra eisen. Deze zijn:

• de onbrandbaarheid van de binnenzijde van schachten (indien dit wel wordt gedaan houdt dat in praktische zin in dat veel schachten geheel dienen te worden vervangen, terwijl het niet stellen van deze eis geen betrekking heeft op brandvoortplanting buiten de schacht omdat deze brandwerendheid bij het onderdeel brandcompartimenten al zeker gesteld is binnen de daarvoor gehanteerde normen);

• de brandgevaarlijkheid van het dak (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen);

• de brandvoortplanting van de buitengevel (dit heeft betrekking op brand aan de buitenzijde van het

gebouw, hetgeen geen directe invloed heeft op de veiligheid van de in het gebouw aanwezige personen).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 De aanwezigheid en uitvoering van brandslanghaspels dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfunctie.

2 De aanwezigheid en uitvoering van noodverlichting dienen te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuw te bouwen bijeenkomstfunctie.

3 De aanwezigheid en uitvoering van brandmeldinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld voor bijeenkomstfunctie in de gemeentelijke Bouwverordening. Voor kerken met een minimale hoogte in het middenschip van 6 meter en waarbij maximaal 2 verblijfsruimten aanwezig zijn bestemd voor het verblijven van personen zijn uitzonderingen van toepassing.

4 De aanwezigheid en uitvoering van ontruimingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld voor bijeenkomstfunctie in de gemeentelijke Bouwverordening. Voor kerken met een minimale hoogte in het middenschip van 6 meter en waarbij maximaal 2 verblijfsruimten aanwezig zijn bestemd voor het verblijven van personen zijn uitzonderingen van toepassing.

Toelichting:

De eisen ten aanzien van de ontruimingsinstallaties zijn allen conform de gemeentelijke Bouwverordening. De Bouwverordening kent geen verschil tussen bestaande en nieuwbouw. Voor kerken is een uitzondering beschreven.

5 De aanwezigheid en uitvoering van vluchtrouteaanduiding dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld voor bijeenkomstfunctie in de gemeentelijke Bouwverordening.

6 De aanwezigheid en uitvoering van overige brandbeveiligingsinstallaties dienen te voldoen aan de eisen die worden gesteld in bijlage 3 van de gemeentelijke Bouwverordening.

7 Gebruik

1 Een bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte van minder dan 250 m2 dient te zijn voorzien van een draagbaar blustoestel.

2 Een bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 dient te zijn voorzien van een minihaspel.

3 Kerken met een middenschip van minimaal 6 meter zijn uitgezonderd van 7.2. Als gelijkwaardigheid dienen hiervoor extra draagbare blustoestellen en een blusdeken aangebracht te worden.

Begripsomschrijving gebouwfuncties

Bijeenkomstfunctie:

Gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse en het aanschouwen van sport.

Celfunctie:

Gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen. Een celfunctie kan bijvoorbeeld een gevangenis zijn, een politiecel, maar ook een kamer in een tehuis voor dwangmatige verpleging.

Gezondheidszorgfunctie:

Gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling. Hierbij gaat het om ruimten voor de behandeling of verpleging van patiënten in een ziekenhuis, een verzorgingshuis, een psychiatrische inrichting, een medisch centrum, een polikliniek en een praktijkruimte voor een huisarts, fysiotherapeut of tandarts.

Industriefunctie:

Gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om een werkplaats, magazijn, opslagruimte in een pakhuis, maar ook een stal van een boerderij. Lichte industrie is bijvoorbeeld een tuinbouwkas of stal waarbij het verblijven van mensen ondergeschikt is.

Kantoorfunctie:

Gebruiksfunctie voor administratie. Hierbij gaat het om een accountantsbureau, administratiekantoor, bankgebouw, gemeentehuis, maar ook een kantoorgedeelte bij een bij een woning.

Logiesfunctie:

Gebruiksfunctie voor het recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen. Hierbij gaat het om een zomerhuisje, hotel, motel, pension en het gedeelte van een scoutinggebouw waar slaapgelegenheid wordt geboden.

Onderwijsfunctie:

Gebruiksfunctie voor het basis- of voortgezet onderwijs. Het gaat hierbij om een klaslokaal of een collegezaal van een universiteit. Een gymnastieklokaal is echter een sportfunctie.

Sportfunctie:

Gebruiksfunctie voor het beoefenen van sport. Een sportfunctie kan zijn een zwembad, een gymnastieklokaal, een sporthal of een fitnesscentrum Een ruimte voor toeschouwers is een bijeenkomstfunctie.

Winkelfunctie:

Gebruiksfunctie voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten. Bijvoorbeeld een winkelcentrum, warenhuis, supermarkt, reisbureau, stationsloket of een verkoopruimte bij een tankstation.

Woonfunctie kamerverhuur:

Woongebouw waarin bij voortduring in onzelfstandige woonruimte huisvesting wordt verleend aan vier of meer niet in gezinsverband samenwonende personen die elk een zelfstandig huisvesting voeren en gebruik maken van gemeenschappelijke voorzieningen.

Woonfunctie bejaardentehuis:

Woongebouw waarin bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf wordt verschaft en woongebouwen waarin zelfstandige woonruimte wordt geboden aan senioren en/of aan verminderd zelfstandig redzame personen.

Monumentale functie:

Gebouwen die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde of aangewezen zijn als beschermd gemeentelijk of rijksmonument. Kerken: onroerende monumenten, die eigendom zijn van een kerkgenootschap, kerkelijke gemeente of parochie of van een kerkelijke instelling en die uitsluitend of voor een overwegend deel worden gebruikt voor de uitoefening van de eredienst.

Bijeenkomstfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een randcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 2.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 2.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7en 2.113 lid 1).

4 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 1,2,3, 5, 6 en 7).

Uitzondering: bezettingsklasse (B1)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 120 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B2)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 300 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 m mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 750 m2 bedragen.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2, 3 en 4).

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

5 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 10, 12 en 14).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

6 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

7 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 één vluchtmogelijkheid

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene vluchtmogelijkheid, mag maximaal 30 m2 bedragen (art. 2.156 lid 6).

Uitzondering: bezettingsklasse (B2)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 75 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 188 m2 bedragen.

3 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein en van daaruit naar het openbare weg te kunnen worden gevlucht (art. 2.154).

4 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 120 m2 bedragen (art. 2.156 lid 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B2)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 300 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene vluchtweg, mag maximaal 750 m2 bedragen.

5 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

6 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.158).

7 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

8 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

9 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

10 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn(op basis van gemeentelijk beleid).

11 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 3 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 50 meter is (art. 2.191, 2.192 en 2.193).

2 brandslanghaspels (bij een gebruiksoppervlakte van meer 500 m2)

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 m en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2 of 375 m2 (bij respectievelijk bezettingsklasse B1, B2 en B3), de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 500 m2 of uit meer dan 1 bouwlaag bestaat, dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie bij meer dan 1 zaal

Een bijeenkomstfunctie van meer dan 1.000 m2 en waarin meer dan 1 zaal aanwezig is bestemd voor

bezoekers dient voorzien te zijn van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking met een

rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

6 brandmeldinstallatie

Een bijeenkomstfunctie van meer dan 5.000 m2 dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking met een rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

7 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 5 meter, maar lager dan 13 meter boven het aansluitende terrein ligt en meer dan 1 verblijfsruimte heeft bestemd voor bezoekers, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

8 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 13 meter, maar lager dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

9 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter, maar lager dan 70 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking (op basis van Bouwverordening).

10 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie. De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

11 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Celfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op

basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten

van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 1.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 1.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 minimaal 2 brandcompartimenten

Per bouwlaag dient het gebouw (mede bestemd voor aan bed gebonden personen) ten minste in 2 brandcompartimenten te worden verdeeld van maximaal 2.000 m2, waarbij de verhouding van de gebruiksoppervlakken ten minste 23%:77% is (art. 2.112 lid 8).

Uitzondering a:

Deze verhouding geldt niet indien de subbrandcompartimenten (cellen) een WBDBO bezitten van ten

minste 60 minuten.

Uitzondering b:

Deze verhouding geldt niet indien de subbrandcompartimenten uitkomen op een verkeersruimte waarin in twee richtingen kan worden gevlucht.

4 subbrandcompartimenten

De scheidingsconstructie tussen een subbrandcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.117 lid 1 en 2 en 2.118 lid 1).

Onder sub-brandcompartiment wordt verstaan:

• een cel.

5 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6, 7 en 2.113 lid 1).

6 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO, met uitzondering van cellen, dienen zelfsluitend te

zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (op basis van art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid1, 2 en 3).

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2 t/m 6).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 - geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte (niet toegankelijk voor bezoekers) en de dichtstbijzijnde uitgang van een rookcompartiment mag maximaal 30 oftewel 45 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 12 meter.

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 1, 9, 11 en 14).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 - geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 30 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen.

5 vluchtroute vanuit subbrandcompartiment

Vanaf de uitgang van een subbrandcompartiment dient via verkeersruimten de uitgang van een rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 12 en 14).

Uitzondering:

De uitgang van een subbrandcompartiment komt rechtstreeks buiten, of in een ander rookcompartiment uit.

6 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 12 en 14).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

7 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

8 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 3).

3 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene branden rookvrije vluchtroute, mag maximaal 300 m2 bedragen (art. 2.156 lid 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in 2 afhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute,

mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 – geen bezoekers)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 1.800 m2 bedragen.

4 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

5 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.158).

6 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

7 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

8 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

9 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

10 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 3 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 70 meter is (art. 2.197, 2.198 en 2.199).

2 brandslanghaspels

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 m en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2, 375 m2 of 900 m2 (bij respectievelijk bezettingsklasse B1, B2, B3 en B4), de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Het gebouw dient te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Het gebouw dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking (op basis van Bouwverordening).

6 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Gezondheidsfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 2.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 2.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 minimaal twee brandcompartimenten

Per bouwlaag dient het gebouw (mede bestemd voor aan bed gebonden personen) ten minste in twee brandcompartimenten te worden verdeeld van maximaal 2.000 m2, waarbij de verhouding van de gebruiksoppervlakken ten minste 23%:77% is (art. 2.112 lid 8).

4 subbrandcompartimenten

De scheidingsconstructie tussen een subbrandcompartiment mede bestemd voor bedgebonden personen en een andere besloten ruimte dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.117 lid 6 en 2.118 lid 1).

Onder subbrandcompartiment wordt verstaan:

• een ruimte met een gebruiksoppervlak van maximaal 50 m2;

• een ruimte met een gebruiksoppervlak van maximaal 500 m2 met permanente bewaking (intensive care).

5 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7en 2.113 lid 1).

6 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 1, 2, 3,5, 6, 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B2)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 300 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 – geen bezoekers)

Een rookcompartiment mag 1uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 15 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 1.800 m2 bedragen.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2, 3 en 4).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 - geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte (niet toegankelijk voor bezoekers) en de dichtstbijzijnde uitgang van een rookcompartiment mag maximaal 30 oftewel 45 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter.

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 - geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 30 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen.

5 vluchtroute vanuit subbrandcompartiment

De uitgang van een subbrandcompartiment (verblijfsruimte voor bedgebonden personen) komt rechtstreeks buiten, of in een ander rookcompartiment uit (art. 2.146 lid 12 en 14).

6 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 10, 12 en 14).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

7 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

8 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.154).

3 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 300 m2 bedragen (art. 2.156 lid 7, 8 en 9).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 – geen bezoekers)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 1800 m2 bedragen.

4 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

5 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.158).

6 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

7 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

8 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

9 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

10 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art.2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot randvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 2 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 50 meter is (art.2.197, 2.198 en 2.199).

2 brandslanghaspels

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 meter en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2, 375 m2 of > 900 m2 (bij respectievelijk bezettingsklasse B1, B2, B3 en B4), de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 500 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Het gebouw dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking (op basis van Bouwverordening).

6 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Industriefunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1). Bij lichte industrie met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 200Mj/ m2 is artikel 2.111 lid 6 en 7 van toepassing.

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 2.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 2.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 7, 8 en 9).

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment is niet groter dan de aangegeven grenswaarde in tabel 2.134 overeenkomstig bezettingsgraad, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2, 3 en 4).

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang is niet groter dan de aangegeven grenswaarde in tabel 2.145.1 overeenkomstig bezettingsgraad. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

5 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 10, 12 en 14).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

6 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 2).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 één vluchtmogelijkheid

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene vluchtmogelijkheid, mag maximaal 30 m2 bedragen. (art. 2.156 lid 6).

3 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 3).

4 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

5 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

6 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting.

7 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art.2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

2 brandvoortplanting brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

6 rookdichtheid brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 3 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 brandslanghaspels (bij een gebruiksoppervlakte van meer 500 m2)

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 m is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 m en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

2 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 900 m2 (bij bezettingsklasse B5), de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

3 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 1.000 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

4 brandmeldinstallatie

Een industriefunctiegebouw van meer dan 5.000 m2 dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een niet automatische bewaking (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Een industriefunctiegebouw van meer dan 10.000 m2 dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

6 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie. De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

7 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een inhoud

van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 1.000 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Logiesfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.13 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 1000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 1.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 subbrandcompartimenten

De scheidingsconstructie tussen een subbrandcompartiment en een andere besloten ruimte dient een

WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.117 lid 2 en 3 en 2.118 lid 1).

Onder subbrandcompartiment wordt verstaan:

• het logiesverblijf;

• een gemeenschappelijk verblijfsgebied < 500 m2 (gemeenschappelijke verblijfsruimten inclusief verkeersruimten).

4 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

5 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment groter dan 500 m2 dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 2, 3 en 4).

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2, 3 en 4).

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

5 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een subbrandcompartiment (logiesverblijf en/of gemeenschappelijke verblijfsgebied) dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 12 en 14).

Uitzondering:

De uitgang van een subbrandcompartiment komt rechtstreeks buiten, of in een ander rookcompartiment uit.

6 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

7 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

3 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten dat is aangewezen op die ene branden rookvrije vluchtroute mag maximaal 750 m2 bedragen, waarbij de hoogste verblijfsvloer maximaal op 12,5 meter vanuit het meetniveau ligt (art. 2.156 lid 7, 8 en 10).

4 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

5 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van 2.158).

6 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

7 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

8 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

9 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

10 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

11 ganglengte

De loopafstand tussen twee toegangen van een besloten horizontale vluchtmogelijkheid mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.172).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 2 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 50 meter is (art.2.191, 2.192 en 2.193).

2 brandslanghaspels (bij een gebruiksoppervlakte van meer 500 m2)

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 m en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2, 375 m2 of > 900 m2 (bij respectievelijk bezettingsklasse B1, B2, B3 en B4), de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 500 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Een logiesfunctie van meer dan 250 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking met een rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

6 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 5 meter boven het aansluitende terrein dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking (op basis van Bouwverordening).

7 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie. De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

8 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een inhoud

van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Kantoorfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 2.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 2.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7en 2.113 lid 1).

4 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (op basis van art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 2, 3, 6 en 7).

Uitzondering: bezettingsklasse (B2)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 300 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 750 m2 bedragen.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2, 3 en 4).

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

5 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 12 en 14).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

6 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

7 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 2).

3 één vluchtmogelijkheid

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene vluchtmogelijkheid, mag maximaal 75 m2 bedragen (art. 2.156 lid 5).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 188 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 450 m2 bedragen.

4 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment(en), aangewezen op die ene vluchtmogelijkheid, mag maximaal 300 m2 bedragen (art. 2.156 lid 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 1.800 m2 bedragen.

5 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

6 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.158).

7 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

8 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

9 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

10 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

11 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art.2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art.2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeven niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 3 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 70 meter is (art. 2.197, 2.198 en 2.199).

2 brandslanghaspels (bij een gebruiksoppervlakte van meer 500 m2)

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 m is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 m en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 150 m2, 375 m2 of 900 m2 (bij respectievelijk bezettingsklasse B2, B3 en B4), de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 500 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter en niet hoger dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een niet automatische brandmeldinstallatie (op basis van Bouwverordening).

6 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter en niet hoger dan 70 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

7 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie. De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

8 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding.

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Onderwijsfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 3.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 3.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7en 2.113 lid 1).

4 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (op basis van art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 2, 3 en 7).

Uitzondering: bezettingsklasse (B2)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 300 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 750 m2 bedragen.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2, 3 en 4).

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

5 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 12).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

6 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

7 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht.

3 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 15 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment(en), aangewezen op die ene vluchtmogelijkheid, mag maximaal 300 m2 bedragen (art. 2.156 lid 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 15 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 750 m2 bedragen.

4 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

5 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.158).

6 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

7 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

8 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

9 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

10 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en2.102).

3 brandvoortplanting brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art.2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 3 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 70 meter is (art.2.197, 2.198 en 2.199).

2 brandslanghaspels

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 meter en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2 en 375 m2 (bij respectievelijk bezettingsklasse B1, B2 en B3), de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 500 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter en niet hoger dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een niet automatische brandmeldinstallatie (op basis van Bouwverordening).

6 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter en niet hoger dan 70 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

7 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie. De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

8 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlake tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Winkelfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 2.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 2.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7en 2.113 lid 1).

4 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 2, 3,6, 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B2)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 300 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 1.800 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 4.500 m2 bedragen.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.13 lid 2, 3 en 4).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 30 oftewel 45 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 45 oftewel 60 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter.

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 30 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 40 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen.

5 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 12 en 14).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

6 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

7 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 één vluchtmogelijkheid

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene vluchtmogelijkheid, mag maximaal 75 m2 bedragen (art. 2.156 lid 6).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 188 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 450 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 1.125 m2 bedragen.

3 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht.

4 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene branden rookvrije vluchtroute, mag maximaal 300 m2 bedragen (art. 2.156 lid 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 1.800 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 4.500 m2 bedragen.

5 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

6 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen

van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.158).

7 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

8 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

9 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

10 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

11 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art.2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn

(art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 3 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 70 meter is (art. 2.197, 2.198 en 2.199).

2 brandslanghaspel (bij een gebruiksoppervlakte van meer 500 m2)

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 meter en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2, 375 m2 en 900 m2 , bij respectievelijk B1, B2, B3 en B4/B5, de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 1.000 m2 of uit meer dan 1 bouwlaag

bestaat, dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Een winkelfunctie van meer dan 5.000 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een niet automatische brandmeldinstallatie (op basis van Bouwverordening).

6 brandmeldinstallatie

Een winkelfunctie van meer dan 10.000 m2 dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking met een rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

7 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 13 meter, maar lager dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt en de gebruiksoppervlakte groter is dan 1.000 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een niet automatische brandmeldinstallatie (op basis van Bouwverordening).

8 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 13 meter, maar lager dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt en de gebruiksoppervlakte groter is dan 5.000 m2, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking en rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

9 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 13 meter, maar lager dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt en de gebruiksoppervlakte groter is dan 10.000 m2, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking en rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

10 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter, maar lager dan 70 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking (op basis van Bouwverordening).

11 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie. De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

12 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding

(op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Sportfunctie

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 3.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 3.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 brandscheiding met veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

4 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.156 lid 2, 3,6, 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse(B2)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 300 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B3)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 en B5)

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben waarbij de uitgang van een verblijfsruimte tot de uitgang van het rookcompartiment maximaal 20 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartiment aangewezen op die éne uitgang mag maximaal 1.800 m2 bedragen.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter (art. 2.136 lid 2, 3 en 4).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 – geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 30 oftewel 45 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5 – geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsgebied oftewel verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang van het rookcompartiment mag maximaal 45 oftewel 60 meter bedragen, waarbij geen groter hoogteverschil mag worden overbrugd dan 4 meter.

4 loopafstanden in verblijfsruimten

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 10, 11 en 14).

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 – geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 30 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5 – geen bezoekers)

De loopafstand vanaf ieder punt in een verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 40 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen.

5 vluchtroute door verkeersruimten

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte dient via verkeersruimten de uitgang van het rookcompartiment te worden bereikt (art. 2.146 lid 12 en 14).

Uitzondering: de uitgang van een verblijfsruimte komt uit op een andere verblijfsruimte

Vanaf de uitgang van een verblijfsruimte mag via een andere verblijfsruimte (mits deze beschikt over twee uitgangen die ten minste 5 meter uit elkaar liggen) de verkeersruimte worden bereikt, van waaruit de uitgang van het rookcompartiment wordt bereikt.

6 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

7 rookwerendheid scheidingsconstructies De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment

en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 3).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee richtingen, die elk leiden naar een onafhankelijke vluchtmogelijkheid, naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment is geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één vluchtmogelijkheid beschikken.

2 één vluchtmogelijkheid

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene vluchtmogelijkheid, mag maximaal 75 m2 bedragen (art. 2.156 lid 6).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3 – geen bezoekers)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 188 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 – geen bezoekers)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 450 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5 – geen bezoekers)

Vanuit een rookcompartiment mag via één vluchtmogelijkheid naar het openbare terrein worden gevlucht. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die éne vluchtmogelijkheid, mag maximaal 1.125 m2 bedragen.

3 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht.

4 één brand- en rookvrije vluchtroute

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 300 m2 bedragen (art. 2.156 lid 7 en 8).

Uitzondering: bezettingsklasse (B3 – geen bezoekers)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 750 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B4 – geen bezoekers)

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 1.800 m2 bedragen.

Uitzondering: bezettingsklasse (B5 – geen bezoekers))

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 30 meter mag bedragen. Het totaal oppervlak aan rookcompartimenten, aangewezen op die ene brand- en rookvrije vluchtroute, mag maximaal 4.500 m2 bedragen.

5 veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

6 status trappenhuis

De vluchttrappenhuizen welke een hoogte overbruggen van meer dan 8 meter dienen te zijn uitgevoerd als brand- en rookvrije vluchtroute met een WBDBO van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.158).

7 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

8 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/rookcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang tot een rookcompartiment mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.185 lid 3).

9 uitgangsbreedte gebouw/rookcompartiment/verblijfsgebied/ruimte

De uitgangsbreedte van deuren van het gebouw, rookcompartiment, verblijfsgebied of verblijfsruimte dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 1,35 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting (op basis van gemeentelijk beleid, P is het maximaal toelaatbare aantal personen en U is de netto breedte van de aanwezige en beschikbare nooduitgang(en) in centimeter(s)).

10 draairichting deuren verblijfsgebied/verblijfsruimte

De draairichting van deuren dient, voor zover deze deuren zijn meegerekend bij het bepalen van de uitgangsbreedte, niet tegen de vluchtrichting in te zijn (op basis van gemeentelijk beleid).

11 opvang- en doorstroomcapaciteit

Een trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dient een overeenkomstig ministeriële regeling aangegeven opvang- en doorstroomcapaciteit te bezitten (art. 2.173).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid brand- en rookvrije vluchtroute

Ieder constructieonderdeel waarlangs een brand- en rookvrije vluchtroute voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 3 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een rookcompartiment maximaal 70 meter is (art.2.197, 2.198 en 2.199).

2 brandslanghaspels (bij een gebruiksoppervlakte van meer 500 m2)

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 meter en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2, 375 m2 en 900 m2, bij respectievelijk bezettingsklassen B1, B2, B3 en B4/B5, de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Indien het gebouw een gebruiksoppervlak heeft van meer dan 1.000 m2 dient het gebouw te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie > 5 < 13 meter

Indien een verblijfsgebied hoger dan 5 m en niet hoger dan 13 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een niet automatische brandmeldinstallatie (op basis van Bouwverordening).

6 brandmeldinstallatie > 13 < 50 meter

Indien een verblijfsgebied hoger dan 13 meter en niet hoger dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

7 brandmeldinstallatie > 50 meter

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter en niet hoger dan 70 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking (op basis van Bouwverordening).

8 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie.

De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

9 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient in de toegankelijkheidsector te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meerdere draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Woonfunctie kamerverhuur

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 maximale grote brandcompartiment.

De grootte van een brandcompartiment mag maximaal 500 m2 bedragen. Een brandcompartiment groter dan 500 m2 wordt beoordeeld als een megawoning.

3 subbrandcompartimenten

De scheidingsconstructie tussen een subbrandcompartiment een andere besloten ruimte dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.117 lid 1 en 4 en 2.118 lid 1, 2, 3 en 4).

Onder subbrandcompartiment wordt verstaan:

• keuken;

• gemeenschappelijk verblijfsruimte;

• een verblijfsruimte waarvan de hoogste vloer maximaal 6 meter ligt vanaf de toegang van het brandcompartiment, bestemd als woonruimte voor kamerbewoning.

4 brandscheiding met brand- en rookvrije vluchtroute en veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een brand- en rookvrije vluchtroute respectievelijk veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

5 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een gemeenschappelijk verblijfsgebied c.q. verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag 15 meter bedragen (art. 2.146 lid 6 en 7).

3 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 1).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden subcompartiment

Vanaf de uitgang van een subcompartiment gelegen op bouwlaag hoger dan 6 meter boven de toegang van dat brandcompartiment dienen twee onafhankelijke vluchtroutes (brand- en rookvrije) aanwezig te zijn zodat naar het openbare terrein kan worden gevlucht. Indien dit wordt uitgevoerd als een buitentrap dient deze in een vaste uitvoering van minimaal 60 cm breed te zijn en mag deze niet worden uitgevoerd als een kooitrap of andere losse constructies.

2 één veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment > 250 m2 mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 3 en 2.170 lid 1).

3 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

4 draairichting deuren vluchtmogelijkheid

Deuren die op een vluchttrappenhuis uitkomen mogen niet tegen de vluchtrichting in draaien (art. 2.171 lid 1).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeven niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

2 brandvoortplanting vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art.2.101 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

6 rookdichtheid vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 2 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 brandmeldinstallatie

Het gebouw dient te zijn voorzien van een rookdetectie conform de NEN 2555. De vluchtroutes, alsmede de aangrenzende verblijfsruimten, bestemd als woonruimte voor kamerbewoning en gemeenschappelijke ruimte, dienen brandmelders te worden aangebracht. Het type brandmelder dient door de brandweer goedgekeurd te worden.

7 Gebruik

1 blusmiddelen

Op elke bouwlaag dient minimaal een draagbaar blustoestel te worden geplaatst met een minimale

inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer. Indien de gebruiksoppervlakte van de het pand > 250 m2 is, dient minimaal een mini-haspel aanwezig te zijn, zodanig dat het gehele pand kan worden bestreden. Bij een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2 dient een slanghaspel te worden aangebracht, zodanig dat het gehele pand kan worden bestreden.

Woonfunctie bejaardentehuizen

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.111 lid 1, 2 en 3 en 2.112 lid 1 t/m 6).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 2.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 2.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 subbrandcompartimenten

De scheidingsconstructie tussen een subbrandcompartiment mede bestemd voor bedgebonden personen en een andere besloten ruimte dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.117 lid 1, 4,6 en 2.118 lid 1, 2, 3 en 4).

Onder subbrandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande ruimten met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 40 m2;

• een verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 40 m2.

• brandscheiding met brand- en rookvrije vluchtroute en veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een brand- en rookvrije vluchtroute respectievelijk veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

4 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.107).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment en subbrandcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.147 lid 2 en 2.148 lid 2).

Uitzondering:

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben indien het totaal gebruiksoppervlak maximaal 500 m2 bedraagt.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een gemeenschappelijk verblijfsgebied c.q. verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 1, 2 en 14).

4 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

5 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 1).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee onafhankelijke richtingen (brand- en rookvrije vluchtroute), naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment heeft geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één brand- en rookvrije vluchtroute beschikken.

2 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1, 3 en 5).

Uitzondering:

Vanuit een rookcompartiment (technische ruimte) mag via één brand- en rookvrije vluchtroute worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 8 meter bedraagt.

3 vluchtmogelijkheden subbrandcompartiment

Vanaf de uitgang van een subbrandcompartiment dient in twee onafhankelijke richtingen (vluchtmogelijkheden) naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.157 lid 1, 2 3 en 4).

Uitzondering a:

Vanuit twee uitgangen van een subbrandcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht.

Uitzondering b:

De enige vluchtmogelijkheid (doodlopend eind) mag niet langs een ander subbrandcompartiment voeren. Subbrandcompartimenten mogen niet rechtstreeks op een vluchttrappenhuis uitkomen.

Uitzondering c:

Op de enige vluchtmogelijkheid (doodlopend eind) mogen slechts twee subbrandcompartimenten uitkomen, waarvan de uitgangen recht tegenover elkaar liggen. De vluchtmogelijkheid mag niet langs beweegbare ramen of luiken voeren. Subbrandcompartimenten mogen niet rechtstreeks op een vluchttrappenhuis uitkomen.

4 één brand- en rookvrije vluchtroute

Indien de hoogste verblijfsvloer gelijk of lager ligt dan 6 meter, waarbij niet meer dan 6 woningen aangewezen zijn op de enige vluchtmogelijkheid, dient deze vluchtmogelijkheid te worden uitgevoerd als vluchttrappenhuis (art. 2.157 lid 3 en 5).

Uitzondering:

Indien de hoogste verblijfsvloer gelijk of lager ligt dan 12,5 meter, waarbij het gebruiksoppervlak van een woning maximaal 150 m2 en het totaal gebruiksoppervlak aan woningen maximaal 800 m2 bedraagt, dient de enige vluchtmogelijkheid te worden uitgevoerd als vluchttrappenhuis.

5 één veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 4 en 2.170 lid 1).

6 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

7 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/subbrandcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang van een subbrandcompartiment mag maximaal 45 meter bedragen (art. 2.185 lid 1).

8 draairichting deuren vluchtmogelijkheid

Deuren die op een vluchttrappenhuis uitkomen mogen niet tegen de vluchtrichting in draaien (art. 2.171 lid 1).

9 ganglengte

De loopafstand tussen twee toegangen van een besloten horizontale vluchtmogelijkheid mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.172).

10 open haard

De afstand tussen een open haard en een trap dient minimaal 1,5 m te zijn (art. 2.148 lid 1).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeven niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeven niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 2 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 droge blusleiding

Indien een verblijfsgebied hoger dan 20 meter boven het openbare terrein ligt, dient een zodanig aantal droge blusleidingen aanwezig te zijn, dat de afstand van een aansluiting van een droge blusleiding tot de toegang van een subbrandcompartiment maximaal 50 meter is (art. 2.197, 2.198 en 2.199).

2 brandslanghaspels

Er dient een zodanig aantal brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 5 meter is. De brandslanghaspel mag niet in het trappenhuis liggen, mag geen grotere lengte hebben dan 30 meter en bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels is de druk minimaal 100 kPa en de capaciteit 1,3 m2/h (art. 2.191 lid 2, 2.192 lid 3, 4 en 5 en 2.193 lid 2 en 3).

3 noodverlichting lift

De kooi van een lift dient te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 4).

4 ontruimingsalarminstallatie

Het gebouw dient te zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Het gebouw dient te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking en rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

6 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meer draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels (bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is (op basis van Bouwverordening).

Monumentale functie

Indien voor het vernieuwen, het veranderen of het vergroten van een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, een vergunning ingevolge die wet of verordening is verleend, is, voorzover een aan die vergunning verbonden voorschrift afwijkt van een voorschrift van het Bouwbesluit 2003, uitsluitend het aan die

vergunning verbonden voorschrift van toepassing.

1 Brandcompartimenten

1 brandscheiding met ander gebouw

De scheiding tussen het gebouw en een ander gebouw dat niet op het zelfde perceel ligt (waarbij uitgegaan wordt van spiegelsymmetrie) dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.113 lid 2).

2 brandcompartimenten binnen het gebouw/perceel

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment of een gedeelte van een brandcompartiment, en een andere besloten ruimte, dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.111 lid 1, 2 en 3 en 2.112 lid 1 t/m 6).

Onder een brandcompartiment wordt verstaan:

• één of meer met elkaar in verbinding staande, afzonderlijke ruimten, waardoor geen brand- en rookvrije vluchtroute voert, met een maximaal gebruiksoppervlak van 2.000 m2. Bad- en toiletruimten hoeven niet worden meegeteld;

• gezamenlijk gebruiksoppervlak van maximaal 2.000 m2 van meerdere gebouwen op hetzelfde perceel;

• stookruimte (>130 KW);

• technische ruimte > 100 m2;

• een besloten ruimte bestemd voor de opslag van brandbare, brandbevorderende, brandgevaarlijke stoffen.

3 brandscheiding met brand- en rookvrije vluchtroute en veiligheidstrappenhuis

De scheidingsconstructie tussen een brandcompartiment en een brand- en rookvrije vluchtroute respectievelijk veiligheidstrappenhuis dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten (op basis van art. 2.112 lid 1, 4, 5, 6 en 7 en 2.113 lid 1).

4 zelfsluitendheid

Deuren in scheidingsconstructies met een WBDBO dienen zelfsluitend te zijn. Te openen ramen mogen niet aanwezig zijn (art. 2.114).

2 Rookcompartimenten

1 rookcompartiment

Een brandcompartiment dient te zijn onderverdeeld in één of meer rookcompartimenten (art. 2.135 lid 1).

2 uitgangen rookcompartiment en subbrandcompartiment

Een rookcompartiment dient over ten minste twee uitgangen te beschikken (art. 2.147 lid 2 en 2.148 lid 2).

Uitzondering:

Een rookcompartiment mag één uitgang hebben indien het totaal gebruiksoppervlak maximaal 500 m2 bedraagt.

3 loopafstanden rookcompartiment

De loopafstand vanaf ieder punt in een gemeenschappelijk verblijfsgebied c.q. verblijfsruimte tot de dichtstbijzijnde uitgang mag maximaal 20 oftewel 30 meter bedragen. Indien dit leidt tot meerdere uitgangen, dienen deze uitgangen minimaal 5 meter uit elkaar te liggen (art. 2.146 lid 1, 2 en 14). Voor kerken met een middenschip van minimaal 6 meter mag de factor 1,5 worden toegepast.

4 sluizen

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter boven het openbare terrein ligt, dienen de vluchttrappenhuizen te zijn voorzien van sluizen met een WTRD van ten minste 30 minuten (art. 2.135 lid 2).

5 rookwerendheid scheidingsconstructies

De scheidingsconstructie tussen een rookcompartiment en een andere besloten ruimte dient een WTRD te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren, ramen en luiken in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.137 en 2.138 lid 1).

3 Ontvluchten

1 vluchtmogelijkheden rookcompartiment

Vanaf de uitgang van een rookcompartiment dient in twee onafhankelijke richtingen (brand- en rookvrije vluchtroute), naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 1).

Uitzondering: rookcompartiment heeft geen verblijfsruimte

Een rookcompartiment met ten hoogste 250 m2 gebruiksoppervlakte, waarin geen verblijfsruimte ligt, mag over één brand- en rookvrije vluchtroute beschikken.

2 twee uitgangen

Vanuit twee uitgangen van een rookcompartiment dient via onafhankelijke brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.156 lid 3 en 5).

Uitzondering:

Vanuit een rookcompartiment (technische ruimte) mag via één brand- en rookvrije vluchtroute worden gevlucht, waarbij de afstand tussen de uitgang van het rookcompartiment tot het punt waarop in twee onafhankelijke richtingen kan worden gevlucht, maximaal 8 meter bedraagt.

3 vluchtmogelijkheden subbrandcompartiment

Vanaf de uitgang van een subbrandcompartiment dient in twee onafhankelijke richtingen (vluchtmogelijkheden) naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht (art. 2.157 lid 1, 2 3 en 4).

Uitzondering a:

Vanuit twee uitgangen van een subbrandcompartiment dient via onafhankelijke vluchtmogelijkheden naar het openbare terrein te kunnen worden gevlucht.

Uitzondering b:

De enige vluchtmogelijkheid (doodlopend eind) mag niet langs een ander subbrandcompartiment voeren. Subbrandcompartimenten mogen niet rechtstreeks op een vluchttrappenhuis uitkomen.

Uitzondering c:

Op de enige vluchtmogelijkheid (doodlopend eind) mogen slechts twee subbrandcompartimenten uitkomen, waarvan de uitgangen recht tegenover elkaar liggen. De vluchtmogelijkheid mag niet langs beweegbare ramen of luiken voeren. Subbrandcompartimenten mogen niet rechtstreeks op een vluchttrappenhuis uitkomen.

4 één veiligheidstrappenhuis

Vanuit een rookcompartiment mag via één brand- en rookvrije vluchtroute naar het openbare terrein worden gevlucht, indien die brand- en rookvrije vluchtroute is uitgevoerd als veiligheidstrappenhuis. Dit veiligheidstrappenhuis mag per bouwlaag een permanente vuurbelasting bezitten van maximaal 3.500 MJ (art. 2.156 lid 4 en 2.170 lid 1).

5 onafhankelijkheid vluchtmogelijkheden

De scheidingsconstructie tussen twee onafhankelijke vluchtmogelijkheden dient een WBDBO te bezitten van ten minste 30 minuten. Deuren in deze scheidingsconstructie dienen zelfsluitend te zijn (art. 2.168 lid 1 en 2).

6 maximale loopafstand vluchttrappenhuis/subbrandcompartiment

De loopafstand tussen de toegang van een vluchttrappenhuis en de toegang van een subbrandcompartiment mag maximaal 45 meter bedragen (art. 2.185 lid 1).

7 draairichting deuren vluchtmogelijkheid

De uitvoering en inrichting van de ontvluchtingsmogelijkheden dienen (met uitzondering van de uitgangsbreedte en draairichting van de deuren) te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan nieuwe bijeenkomstfuncties. De uitgangsbreedte van de deuren dient te voldoen aan de berekeningsmethode P = U x 0,9 waarbij wordt uitgegaan van een voor dat pand realistische bezetting. Voor deze berekening worden de bezettingsgraden toegepast. Voor kerken met een hoogte van het middenschip van minimaal 6 meter mag de factor 1,5 worden toegepast op het aantal toe te laten personen. Artikel 2.151 lid 4 Bouwbesluit 2003 geeft eisen ten aanzien van draairichtingen

van deuren. De op de toegang aangewezen vloeroppervlak mag niet groter zijn dan de grenswaarde in tabel 2.150.

8 ganglengte

De loopafstand tussen twee toegangen van een besloten horizontale vluchtmogelijkheid mag maximaal 30 meter bedragen (art. 2.172).

9 open haard

De afstand tussen een open haard en een trap dient minimaal 1,5 meter te zijn (art. 2.148 lid1).

4 Constructies

1 vluchtmogelijkheden

De vloeren en trappen waarover een brand- en rookvrije vluchtroute of vluchtmogelijkheid voert dienen een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van ten minste 30 minuten (art. 2.12 lid 1).

2 hoofddraagconstructie

De hoofddraagconstructie dient een brandwerendheid op bezwijken te bezitten van 30 oftewel 60 minuten indien de hoogste verblijfsvloer hoger is gelegen dan 5 oftewel 13 meter (art. 2.12 lid 3 en 4).

5 Materialen

1 stookplaats

De materialen dienen met betrekking tot onbrandbaarheid te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomst gebouwen. Materialen ter plaatse of in de nabijheid van de stookplaats dienen onbrandbaar te zijn. De voorziening voor de afvoer van rook dient luchtdicht en onbrandbaar te zijn. De afstand van de uitmonding tot een naastgelegen

brandgevaarlijk dak dient minimaal 15 meter te zijn (art. 2.89 en 2.90).

2 brandvoortplanting ieder constructieonderdeel

De materialen dienen met betrekking tot de bijdrage aan brandvoortplanting te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfuncties. Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) dient ten minste te voldoen aan klasse 4 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

3 brandvoortplanting vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel (m.u.v. vloer, tredevlak en dak) waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van de constructieonderdelen (zoals stopcontacten en plinten) hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.99, 2.100 en 2.102).

4 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken

De vloeren en tredevlakken dienen ten minste te voldoen aan klasse T3 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

5 brandvoortplanting vloeren en tredevlakken brand- en rookvrije vluchtroute

De vloeren en tredevlakken waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert dienen ten minste te voldoen aan klasse T1 van de bijdrage tot brandvoortplanting. 5% van deze oppervlakken hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.101 en 2.102).

6 rookdichtheid ieder constructieonderdeel

De materialen dienen met betrekking tot de rookontwikkeling te voldoen aan de eisen die het Bouwbesluit 2003 stelt aan bestaande bijeenkomstfuncties. Ieder constructieonderdeel binnen het gebouw dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 10 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 1 en 2.133).

7 rookdichtheid vluchtmogelijkheid

Ieder constructieonderdeel waarlangs één vluchtmogelijkheid voert dient ten minste te voldoen aan een rookdichtheid van 5,4 m-1. 5% van deze constructieonderdelen hoeft niet te voldoen aan deze eis (art. 2.131 lid 2 en 2.133).

6 Brandbeveiligingsinstallaties

1 noodverlichting

De verblijfsgebieden groter dan 60 m2, 150 m2, 375 m2 of 900 m2 (bij respectievelijk bezettingsklasse B1, B2, B3 en B4, de vluchtmogelijkheden en de kooi van een lift dienen te zijn voorzien van noodverlichting (art. 2.59 lid 1, 3 en 4).

2 ontruimingsalarminstallatie

Een monumentaal gebouw met een gebruiksoppervlak van meer dan 1.000 m2 (uitgezonderd kerken met een minimale hoogte in het middenschip van 6 meter en waarbij maximaal 2 verblijfsruimten aanwezig is voor het verblijven van personen) moet zijn voorzien van een ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

3 brandmeldinstallatie bij meer dan 1 zaal

Een monumentale functie van meer dan 1.000 m2 en waarin meer dan 1 zaal aanwezig is bestemd voor bezoekers (uitgezonderd kerken met een minimale hoogte in het middenschip van 6 meter en waarbij maximaal twee verblijfsruimten aanwezig zijn voor het verblijven van personen) moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking en een rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

4 brandmeldinstallatie

Een monumentale functie van meer dan 5.000 m2 moet zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking en een rechtstreekse doormelding naar de brandweer (op basis van Bouwverordening).

5 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 5 meter, maar lager dan 13 meter boven het aansluitende terrein ligt en meer dan 1 verblijfsruimte heeft bestemd voor bezoekers (uitgezonderd kerken met een minimale hoogte in het middenschip van 6 meter), dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

6 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 13 meter, maar lager dan 50 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een gedeeltelijke bewaking (op basis van Bouwverordening).

7 brandmeldinstallatie

Indien een verblijfsgebied hoger dan 50 meter en niet hoger dan 70 meter boven het aansluitende terrein ligt, dient het gebouw te zijn voorzien van een brandmeldinstallatie met een volledige bewaking (op basis van Bouwverordening).

8 rookdetectie/ontruimingsalarm bij samenvallende vluchtroutes

De samenvallende vluchtroutes en de hierop uitkomende ruimten dienen te zijn voorzien van rookdetectie. De van rookdetectie afhankelijke ruimten dienen te zijn voorzien van een automatische ontruimingsalarminstallatie (op basis van Bouwverordening).

9 vluchtrouteaanduiding

Het gebouw dient te zijn voorzien van vluchtrouteaanduiding (op basis van Bouwverordening).

7 Gebruik

1 draagbare blustoestellen (bij een gebruiksoppervlakte tot 250 m2)

In het gebouw dienen één of meer draagbare blustoestellen te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer (op basis van Bouwverordening).

2 minihaspels bij een gebruiksoppervlakte tussen 250 en 500 m2 (uitgezonderd kerken met een minimale hoogte in het middenschip van 6 meter)

Er dient een zodanig aantal mini-brandslanghaspels aanwezig te zijn, dat de loopafstand van een brandslanghaspel tot ieder punt in het gebouw maximaal de slanglengte vermeerderd met 2,5 meter is.

3 kerken uitgezonderd van eis 7.2, dienen in de directe omgeving van kaarsen of andere brandbare materialen een blusdeken én een draagbaar blustoestel te worden geplaatst met een minimale inhoud van 6 kg blusmiddel. Het type blusmiddel is ter beoordeling aan de brandweer.