Regeling vervallen per 22-12-2021

Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied

Geldend van 24-07-2010 t/m 21-12-2021

Intitulé

Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied

De Raad van de gemeente Reusel-De Mierden,

Gelet op het voorstel van burgemeester en wethouders van 22 juni 2010 , nummer 2010-058;

Gelet op het bepaalde in: titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, en de artikelen 108, eerste lid, 147, eerste lid, en 149 van de Gemeentewet,

BESLUIT:

Vast te stellen de navolgende bepalingen voor de subsidiëring van de sloop van ongewenste bebouwing in het buitengebied van de gemeente:

Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • a) Burgemeester en wethouders: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Reusel-De Mierden.

  • b) Gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; voor de toepassing van deze verordening worden kassen met een oppervlakte van 5000 m2 of meer buiten beschouwing gelaten.

  • c) Glasopstanden: constructie van staand glas of een staande constructie van met glas overeenkomend materiaal.

  • d) Sloopperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing aanwezig is die de rechthebbende geheel of gedeeltelijk wenst te slopen.

  • e) Buitengebied: het gebied dat deel uitmaakt van het bestemmingsplan Buitengebied 2009, vastgesteld door de raad op 22 september 2009.

  • f) Milieuvergunning: vergunning verleend krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer.

  • g) EHS: de ecologische hoofdstructuur, zoals die is geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan van het Rijk (1990) en voortgezet in de rijksnota “Natuur voor mensen, mensen voor natuur” (2000); voor de begrenzing op detailniveau zijn de door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant krachtens de Subsidieregeling Natuurbeheer 2000 (Vastgesteld door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 20 december 1999, Strct 1999, nr. 252, nadien enkele malen gewijzigd) vastgestelde Natuurgebiedsplannen van Noord-Brabant bepalend; de beheersgebieden blijven voor de onderhavige verordening buiten beschouwing.

  • h) BBL: het bureau beheer landbouwgronden als bedoeld in artikel 28 van de Wet agrarisch grondverkeer.

Artikel 2 Aanwijzing gebieden en categorieën gebouwen

  • 1. Burgemeester en wethouders wijzen gedeelten van het buitengebied aan waarin zij de sloop van gebouwen in het belang van natuur en landschap gewenst achten.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen tevens categorieën van gebouwen aanwijzen waarvan zij de sloop in het belang van natuur en landschap in het bijzonder gewenst achten.

  • 3. Een aanwijzing op grond van het eerste of tweede lid maken burgemeester en wethouders openbaar bekend in D’n Uitkijk.

Artikel 3 Subsidiabele activiteit

Burgemeester en wethouders verstrekken op aanvraag subsidie voor de gehele of gedeeltelijke sloop van gebouwen, danwel, indien zij toepassing hebben gegeven aan artikel 2, tweede lid, van de door hen aangewezen categorieën van gebouwen, in de door hen op grond van artikel 2, eerste lid, aangewezen gedeelten van het buitengebied.

Artikel 4 Voorwaarden voor subsidie

  • 1. De subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      alle op het sloopperceel aanwezige gebouwen worden gesloopt, mits de te slopen oppervlakte tenminste 200 m2 bedraagt; woningen en daarbij behorende bijgebouwen binnen een afstand van 25 meter met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 100 m², alsmede cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, mogen worden behouden.

    • b.

      de fundamenten en de ondergrondse voorzieningen van het sloopperceel zijn verwijderd, op een wijze die verantwoord is uit een oogpunt van milieuzorg, en het sloopperceel is geëgaliseerd;

    • c.

      aan het sloopperceel, voor zover nodig, een passende andere bestemming is verleend;

    • d.

      bodemverontreiniging op het sloopperceel, indien aanwezig, is teruggebracht tot een niveau dat in verband met het te verwachten grondgebruik aanvaardbaar kan worden geacht;

    • e.

      de milieuvergunning, indien verleend, voor een inrichting op het sloopperceel is ingetrokken;

    • f.

      de binnen de gemeente gelegen gronden van degene door of namens wie de subsidie-aanvraag is ingediend, met uitzondering van de bij een woning op het sloopperceel behorende grond, waarvan de oppervlakte ten hoogste een hectare bedraagt, voorzover die in de EHS zijn gelegen, voorafgaand aan de subsidevaststelling in eigendom zijn overgedragen aan BBL, dan wel zijn onttrokken aan pacht (beëindiging pachtovereenkomst) voorzover deze gronden eigendom zijn van Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie, een en ander behoudens het bepaalde in lid 2 van dit artikel;

    • g.

      bij de aanvraag ten behoeve van BBL melding is gedaan van de gronden, die degene door of namens wie de subsidie-aanvraag is ingediend, in eigendom heeft op het grondgebied van de gemeente.

  • 2. De in het eerste lid, onder f) genoemde voorwaarde geldt niet indien voor de bedoelde gronden ten tijde van de subsidieverlening een beheers- of inrichtingssubsidie wordt verstrekt met toepassing van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

Artikel 5 Uitsluiting van subsidie

  • 1. Geen subsidie wordt verstrekt indien:

    • a.

      met de sloopwerkzaamheden is begonnen voordat de ontvangst van de aanvraag voor subsidie schriftelijk is bevestigd aan de aanvrager; onder het beginnen met de uitvoering wordt mede verstaan het aangaan van verplichtingen;

    • b.

      op het sloopperceel woningbouw is toegestaan volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, of volgens een geldend besluit als bedoeld in artikel 3.10 van deze wet;

    • c.

      de te slopen gebouwen zijn ingebracht bij een verzoek om provinciale planologische medewerking aan een ruimte voor ruimte woning, BiO-woning, sloop/bonusregeling, een functieverandering en/of een verbeterproject in het buitengebied, als bedoeld in paragraaf 6.2.3 van de Paraplunota Ruimtelijke Ordening en op het verzoek positief is beslist door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

    • d.

      de te slopen gebouwen plaats maken voor een nieuw landgoed of een nieuwe buitenplaats waaraan op de voet van de in het vorige onderdeel genoemde onderdeel van paragraaf 6.2.3 van de Paraplunota Ruimtelijke Ordening planologische medewerking is verleend door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;

    • e.

      het sloopperceel is aangekocht door of in eigendom is van een overheidslichaam;

    • f.

      de oppervlakte van de in eigendom van de subsidie-aanvrager zijnde gronden binnen de gemeente, voor zover deze in de EHS liggen, na de datum waarop deze verordening wordt bekendgemaakt, anders dan door eigendomsoverdracht aan BBL, Staatsbosbeheer of een particuliere natuurbeschermingsorganisatie is verkleind, tenzij voor het gedeelte waarmee de oppervlakte is verkleind ten tijde van de subsidieverlening op grond van de onderhavige verordening een beheers- of inrichtingssubsidie wordt verstrekt met toepassing van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

  • 2. Indien voor de betrokken sloopactiviteiten eveneens subsidie wordt verstrekt door een of meer andere overheidsorganen wordt op grond van deze verordening slechts een zodanig bedrag aan subsidie verleend dat de som van de subsidies niet meer bedraagt dan het op grond van artikel 6 vast te stellen bedrag.

Artikel 6 Hoogte van de subsidie

De hoogte van de subsidie wordt bepaald aan de hand van de oppervlakte van de te slopen en te verwijderen objecten, als volgt:

Te slopen of te verwijderen object

Subsidiebedrag per m2

Glasopstanden

€ 3,-

Gebouw, niet zijnde glasopstanden

€ 15,-

Asbestplaat

€ 7,50

Onderkeldering

€ 2,50

Maximum per m2 te slopen gebouw

€ 25,-

Artikel 7 Openstelling, subsidieplafond

  • 1. Burgemeester en wethouders bepalen de periode waarin een subsidie als bedoeld in artikel 3 kan worden aangevraagd, alsmede het subsidieplafond dat zij voor deze aanvraagperiode hanteren.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen besluiten om een of meer vervolgperioden aan te wijzen, waarbij zij telkens het subsidieplafond aangeven en afwijkende subsidiebedragen kunnen vaststellen.

  • 3. De openstelling, het subsidieplafond en, indien van toepassing, afwijkende subsidiebedragen maken burgemeester en wethouders openbaar bekend in D’n Uitkijk.

Artikel 8 Prioritering

  • 1. Indien door toewijzing van alle subsidieaanvragen die zijn ingediend in een aanvraagperiode het subsidieplafond zou worden overschreden, dan stellen burgemeester en wethouders een rangorde vast met toepassing van door hen vóór de openstelling vastgestelde regels. Deze regels worden overeenkomstig het bepaalde in artikel 7, derde lid, bekendgemaakt.

  • 2. De subsidies worden in dit geval slechts verstrekt voor die sloopactiviteiten die de hoogste prioriteit hebben of slooppercelen waarop sloop de hoogste prioriteit heeft, totdat het voor de aanvraagperiode vastgestelde plafond is bereikt.

Artikel 9 Subsidieverlening

  • 1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van de daarin aangegeven documenten, ingediend bij het college van burgemeester en wethouders.

  • 2. Indien de aanvraag onvolledig is, stellen burgemeester en wethouders de aanvrager in de gelegenheid om binnen twee weken na kennisgeving hiervan de aanvraag aan te vullen met de ontbrekende gegevens.

  • 3. Burgemeester en wethouders nemen binnen 12 weken na ontvangst van de aanvraag of, indien deze onvolledig was, na ontvangst van de ontbrekende gegevens, een beslissing over de subsidieverlening.

  • 4. De termijn voor het nemen van de beslissing kan door burgemeester en wethouders worden verlengd met ten hoogste 12 weken.

Artikel 10 Verplichtingen van de subsidie-ontvanger

  • 1. De subsidie-ontvanger zorgt ervoor dat uiterlijk binnen een jaar na de verlening van de subsidie wordt voldaan aan de in artikel 3 genoemde voorwaarden. In geval van overmacht is het mogelijk om deze periode met maximaal 6 maanden te verlengen.

  • 2. De subsidie-ontvanger is verplicht fysieke en administratieve controle toe te laten door de door burgemeester en wethouders aangewezen toezichthouders.

Artikel 11 Subsidievaststelling

  • 1. De aanvraag tot subsidievaststelling wordt op een daartoe vastgesteld formulier, vergezeld van de daarin aangegeven documenten, ingediend bij het college van burgemeester en wethouders, binnen drie maanden nadat is voldaan aan de in artikel 3 genoemde voorwaarden.

  • 2. Burgemeester en wethouders nemen binnen 8 weken na ontvangst van een ontvankelijke aanvraag een beslissing over de subsidievaststelling.

Artikel 12 Bevoorschotting, intrekking en terugvordering

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen de subsidie-ontvanger op diens verzoek een voorschot betalen van ten hoogste 50% van de sloopkosten. Het voorschot wordt verstrekt na overlegging van rekeningen voor gemaakte kosten.

  • 2. Een beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling wordt ingetrokken indien binnen vijf jaren nadat deze is genomen, voor het sloopperceel een bestemmingsplan of een besluit als bedoeld in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening tot stand komt op basis waarvan woningbouw is toegelaten, tenzij de subsidieontvanger het sloopperceel heeft vervreemd en ten genoegen van burgemeester en wethouders aannemelijk kan maken:

    • a.

      dat hij noch zijn wederpartij op het tijdstip waarop de vervreemding plaatsvond op de hoogte waren of konden zijn van het feit dat een zodanig bestemmingsplan of besluit werd of zou worden voorbereid, alsmede

    • b.

      dat de voorwaarden waaronder de vervreemding heeft plaatsgevonden zodanig zijn dat daaruit blijkt dat daarbij geen rol heeft gespeeld de verwachting dat het gemeentebestuur nadien zou kunnen besluiten een zodanig bestemmingsplan of besluit te gaan voorbereiden of vaststellen.

  • 3. Indien de beschikking tot subsidieverlening of -vaststelling is ingetrokken of ten nadele van de subsidie-ontvanger is gewijzigd, betaalt de ontvanger de subsidiebedragen en voorschotten terug op eerste vordering van burgemeester en wethouders, vermeerderd met de wettelijke rente over de periode van de datum van uitbetaling van de subsidie tot het tijdstip van voldoening.

Artikel 13 Hardheidsclausule

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om af te wijken van vorenstaande bepalingen in gevallen waarin de onverkorte toepassing daarvan voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze bepalingen te dienen doelen.

  • 2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen alsmede in gevallen die niet zijn voorzien in deze beleidsregels beslissen burgemeester en wethouders naar redelijkheid en billijkheid.

Artikel 14 Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze verordening worden bekendgemaakt door publicatie in D’n Uitkijk Zij treedt in werking op de dag na de datum van de publicatie.

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening worden aangehaald als: “Subsidieverordening sloop ongewenste bebouwing buitengebied”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 20 juli 2010
De raad voornoemd
De griffier, De voorzitter,
G.F.H. van Ham H.A.J. Tuerlings

Toelichting algemeen

Terugdringen verstening buitengebied

Het tegengaan en terugdringen van verspreide bebouwing in het buitengebied (‘verstening van het buitengebied’) is een van de doelstellingen van het gemeentelijke ruimtelijke beleid. De doelstelling om overtollige bebouwing terug te dringen is de laatste jaren in gewicht toegenomen, omdat steeds meer agrarische bedrijven worden beëindigd. Als gevolg hiervan komen er steeds meer leegstaande stallen, met de bijbehorende risico’s van verloedering en ongewenst gebruik.

Het weren van ongewenste bebouwing gebeurt vooral door de toepassing en de handhaving van het bestemmingsplan buitengebied. Voor het terugdringen van ongewenste bebouwing zijn echter andere instrumenten nodig, waarbij met name moet worden gedacht aan financiële prikkels.

De onderhavige subsidieverordening voorziet hierin. Op grond van deze verordening kan subsidie worden verstrekt van maximaal € 25 per m2 voor de sloop van gebouwen op een sloopperceel in de natuur- en landschappelijk waardevolle gedeelten van het buitengebied, waarbij woningen, bijgebouwen en cultuurhistorisch waardevolle gebouwen mogen worden behouden.

Model-verordening, financiële bijdrage en uitvoering Provincie Noord-Brabant

De onderhavige verordening is opgesteld op grond van een model-verordening van de Provincie Noord-Brabant. Gemeenten die op grond van dit model een subsidieverordening openstellen kunnen rekenen op een financiële bijdrage van de provincie van maximaal € 400.000. Hierbij hebben gemeenten die medewerking verlenen aan de ontwikkeling van ruimte voor ruimtekavels voorrang. Dit omdat de provincie de financiële middelen voor de sloop van overtollige bebouwing in het buitengebied wenst terug te verdienen met behulp van de aanpak ruimte voor ruimte. Volgens de aanpak ruimte voor ruimte wordt woningbouw toegestaan in ruil voor een, uit de bestemmingswinst te betalen, financiële bijdrage aan een provinciaal fonds voor de sloop van overtollige bebouwing in het buitengebied.

Bij het beschikbaar stellen van de financiële middelen geven Gedeputeerde Staten gemeenten die medewerking verlenen aan de ontwikkeling van ruimte voor ruimtekavels voorrang. Dit omdat de provinciale de financiële middelen voor de sloop van overtollige bebouwing in het buitengebied moet financieren uit de verbrede aanpak ruimte voor ruimte. Gemeenten waar de Ontwikkelingsmaatschappij ruimte voor ruimte al 30 ruimte voor ruimtekavels heeft ontwikkeld, krijgen vooruitlopend op het definitief beschikbaar komen van de financiële middelen uit de verbrede inzet van de aanpak ruimte voor ruimte, een bedrag van € 400.000,00 voorgefinancierd om de verordening uit te voeren, voor zover dit valt binnen de budgetttaire ruimte die Gedeputeerde Staten jaarlijks vaststellen.

Aanwijzing gebieden en objecten

Het terugdringen van verspreide bebouwing is het meest gewenst in gebieden die vanuit een oogpunt van natuur en landschap als waardevol moeten worden aangemerkt. In de verordening is daarom voorzien in een aanwijzing van deze gebieden (artikel 2, eerste lid). Voor de aanwijzing kunnen aanknopingspunten worden gezocht in het Reconstructieplan Beerze Reusel, dat in april 2005 is vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Brabant. Indien gewenst, dan kan de subsidie worden beperkt tot bepaalde categorieën van gebouwen, bijvoorbeeld voormalige agrarische gebouwen voor de intensieve veehouderij (artikel 2, tweede lid).

Slooppercelen

Het terugdringen van verspreide bebouwing heeft alleen zin heeft wanneer de te slopen gebouwen enige betekenis hebben voor natuur en landschap. Daarom moet alle bebouwing van een sloopperceel worden verwijderd, afgezien van de woning, bijgebouwen en cultuurhistorisch waardevolle bebouwing (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 4, tweede lid).

De te slopen bebouwing moet verder een oppervlakte hebben van tenminste 200 m².

(artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a))

Tenderprocedure, prioritering

De onderhavige subsidieregeling wordt opengesteld door middel van een tenderprocedure. Daarin wordt gedurende een bepaalde tijd (bijvoorbeeld een maand) de mogelijkheid geboden om subsidieaanvragen in te dienen, waarna alle aanvragen worden geprioriteerd. De criteria voor prioritering moeten nader worden vastgesteld. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de bijdrage aan de kwaliteit van natuur- en landschap; ook kan ervoor worden gekozen om aan bepaalde gebieden voorrang te geven, waarbij binnen een gebied zonodig wordt geloot.

Europese aspecten

Verwacht kan worden dat subsidies op grond van de onderhavige verordening onder meer terecht komen bij landbouwbedrijven, bijvoorbeeld in het geval dat een tweede locatie wordt afgestoten. In zulke situaties rijst de vraag of er sprake is van ongeoorloofde staatssteun in de zin van artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Om hierover zekerheid te verkrijgen heeft de Provincie Noord-Brabant een eerdere versie van de modelverordening aangemeld bij de Europese Commissie, op grond van artikel 88, derde lid, van het Verdrag. Bij beschikking van 6 december 2002, C(2002) 4854, heeft de Commissie laten weten dat zij geen bezwaar heeft tegen de aangemelde steunmaatregel. Gezien deze beslissing kan de subsidieverordening in overeenstemming worden geacht met het EG-Verdrag.

Regeling beëindiging veehouderijtakken als voorbeeld

Voor de onderhavige regeling heeft ondermeer model gestaan de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Rbv) (vastgesteld door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij op 17 maart 2000, Stcrt. 2000, nr. 55, nadien gewijzigd). Aan deze regeling is onder meer ontleend dat subsidie is uitgesloten indien woningbouwmogelijkheden aanwezig zijn op het sloopperceel, of indien daar naderhand woningbouwmogelijkheden ontstaan (zie artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, en artikel 12, lid 2). Door zelf een woning te bouwen of de grond als bouwperceel te verkopen moet de rechthebbende in voldoende mate in staat worden geacht om de sloopkosten van ongewenste bebouwing zelf te kunnen dragen.

Landelijke en provinciale sloopregelingen buitengebied

Op landelijk niveau is de belangrijkste subsidieregeling voor de sloop van gebouwen in het buitengebied de zojuist genoemde Regeling beëindiging veehouderijtakken. In deze regeling is een subsidiemogelijkheid opgenomen voor de sloop van beëindigde intensieve veehouderijen, gelegen in een van de twee Nederlandse reconstructiegebieden (concentratiegebieden voor de intensieve veehouderij; het concentratiegebied Zuid omvat een gedeelte van de provincies Noord-Brabant en Limburg). Tot op heden zijn twee tranches van de Rbv opengesteld (maart 2000, respectievelijk oktober 2001). Op dit moment is er geen zicht op een derde tranche.

De Provincie Noord-Brabant kent drie regelingen die voorzien in sloop van gebouwen in het buitengebied, namelijk de:

Verplaatsingsregeling Intensieve Veehouderij (VIV)

Beëindigingsregeling Intensieve Veehouderij (BIV)

Subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven in kwetsbare gebieden

De VIV voorziet in de aankoop van intensieve veehouderijen in extensiveringsgebieden die zich willen verplaatsen naar een duurzame locatie elders in Nederland. Extensiveringsgebieden zijn aangewezen in de reconstructieplannen en gebiedsplannen voor het landelijk gebied. Bij de aankoop verplicht de veehouder zich tot sloop van de betrokken bedrijfsgebouwen. In de aankoopsom zijn bijdragen in de sloop- en de verplaatsingskosten begrepen. Vermoedelijk wordt dit laatste element in een afzonderlijke subsidieregeling ondergebracht, dit vanwege de staatssteunaspecten. De regeling wordt gefinancierd uit de algemene middelen van de provincie, met uitzondering van de sloopbijdrage, die wordt bekostigd uit de opbrengsten die worden verkregen uit de aanpak ruimte voor ruimte.

De BIV voorziet in de aankoop van intensieve veehouderijen die in extensieveringsgebieden in of rondom natuurgebieden zijn gelegen, maar niet elders zullen worden voortgezet. De veehouder verplicht zich tot sloop van de betrokken bedrijfsgebouwen. Ook deze regeling voorziet in een vergoeding voor de sloopkosten die wordt gefinancierd uit de algemene middelen van de provincie.

De subsidieregeling sanering glastuinbouwbedrijven voorziet in subsidie voor de beëindiging en sloop van glastuinbouwbedrijven met een glasopstand van tenminste 5.000 m2, gelegen in de Groene hoofdstructuur – landbouw en in de Agrarische hoofdstructuur landschap, zoals die zijn begrensd in het Streekplan Noord-Brabant 2002. De regeling wordt bekostigd uit de opbrengsten die worden verkregen uit de aanpak ruimte voor ruimte.

De drie provinciale regelingen worden, evenals de onderhavige subsidieregeling, door de provincie gezien als uitvoeringsinstrumenten van het provinciale beleid voor de revitalisering van het landelijk gebied van Noord-Brabant.

Toelichting per artikel

Artikel 1

Onderdeel b): De definitie van het begrip “gebouw” is gelijkluidend aan die van art. 1, aanhef en onder c. van de Woningwet. Voor de sloop van kassen van tenminste 5.000 m² kan subsidie worden verleend op grond van de in het algemene gedeelte van deze toelichting genoemde provinciale subsidieregeling sanering glastuinbedrijven in kwetsbare gebieden. Vandaar dat kassen met een oppervlakte van 5.000 m² of meer zijn uitgesloten van de onderhavige verordening.

Onderdeel c): deze begripsomschrijving is ontleend aan de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002, vastgesteld door de minister van LNV op 16 april 2002.

Onderdeel d): in deze begripsomschrijving is tot uitdrukking gebracht dat kelders niet noodzakelijkerwijs geheel of gedeeltelijk onder een gebouw behoeven te liggen, zodat ook sloop van apart gelegen gierkelders e.d. voor subsidie in aanmerking komt.

Onderdeel g): deze begripsomschrijving is ontleend aan het Streekplan Noord-Brabant 2002 (blz. 155)

Artikel 2

Lid 1: de aanwijzing van gebieden dient op perceelsniveau te gebeuren, zodat duidelijk is of een sloopperceel wel of niet onder de verordening valt. Burgemeester en wethouders kunnen aan de aangewezen gebieden een prioriteitsvolgorde toekennen: zie de toelichting bij artikel 8, eerste lid.

Lid 2: Als categorie van gebouwenkan bijvoorbeeld worden aangewezen alle voormalige stallen voor intensieve veehouderij. Indien een of meer categorieën van gebouwen worden aangewezen, dan is ingevolge artikel 3 de subsidieverstrekking beperkt tot de slooppercelen waarop deze gebouwen voorkomen. Als een aanwijzing van categorieën van gebouwen op grond van artikel 2, tweede lid, achterwege wordt gelaten, dan kunnen zodanige categorieën nog een rol spelen bij de regels voor de bepaling van de rangorde, zie de toelichting bij artikel 8, eerste lid. Overigens betekent de aanwijzing van een categorie van gebouwen – hetzij bij uitsluiting, hetzij als criterium voor de bepaling van de rangorde – niet dat op een sloopperceel alleen deze gebouwen zullen worden gesloopt, omdat in beginsel alle bebouwing van een sloopperceel dient te worden verwijderd (zie artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 4, tweede lid).

Artikel 3

Dit artikel bevat de basisbepaling: subsidie kan worden verleend voor de sloop van gebouwen, glasopstanden, kelders, sleufsilo’s en voerplaten in de door burgemeester en wethouders aangewezen gedeelten van het buitengebied, eventueel beperkt tot die percelen waarop de door burgemeester en wethouders aangewezen categorieën van gebouwen voorkomen. De artikelen 4 en 5 bevatten de nadere voorwaarden om voor subsidie in aanmerking te komen, terwijl in artikel 8 is aangegeven hoe zal worden beslist ingeval het subsidieplafond dreigt te worden overschreden.

Artikel 4

Lid 1, onder a): Door de voorwaarde dat alle bebouwing van het perceel moet worden verwijderd wordt verzekerd dat een sloopperceel in zijn geheel wordt ontdaan van bebouwing, afgezien van de woning met bijgebouwen en sommige andere gebouwen (zie artikel 4, lid 2). Op deze wijze wordt beoogd om tot een maximale winst aan ruimtelijke kwaliteit te komen.

Het slopen en verwijderen van de daarbij vrijkomende materialen moet op milieuverantwoorde wijze gebeuren. Om aannemelijk te maken dat aan dit vereiste is voldaan, moeten bij de indiening van het verzoek om subsidievaststelling of een voorschot worden overgelegd:

Een kopie van de sloopvergunning;

Een asbestinventarisatie van een BRL 5052 gecertificeerd asbestinventarisatiebedrijf, indien de te slopenbouwwerken na 1 juli 1993 zijn gebouwd;

Indien asbest aanwezig was, bewijsstukken waaruit blijkt dat dit overeenkomstig de regelgeving voor asbestverwijdering is verwijderd door een BRL 5050 gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf;

Bewijsstukken waaruit blijkt dat puin en afval op een legale stortplaats in gescheiden fracties zijn gestort (stortbonnen).

De sloopvergunning is geregeld in de bouwverordening. In deze verordening staan ook bepalingen omtrent asbestverwijdering, die zijn gebaseerd op het Asbestverwijderingsbesluit (AmvB van 28 mei 1993, Stb.290). De onderhavige regeling voegt inhoudelijk niets toe aan deze bepalingen. Door echter een aantal documenten te vereisen waaruit blijkt dat bij het slopen en verwijderen van afval aandacht is besteed aan het milieu, wordt een extra waarborg gegeven dat de betreffende bepalingen juist worden toegepast. Deze waarborg is naar verwachting effectief, omdat de sanctie is gelegen in het niet uitkeren van subsidie of een voorschot.

Lid 1, onder c): Ter bevordering van gewenste en ten voorkoming van ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen geldt als eis dat op het sloopperceel een passende bestemming komt te rusten.Dit betekent in ieder geval dat de bouwmogelijkheden voor het sloopperceel moeten worden geschrapt, afgezien van de mogelijkheden die de bebouwing dekken die met toepassing van artikel 4, tweede lid, wordt behouden. In voorkomende gevallen zal de agrarische bestemming moeten worden gewijzigd in een (burger)woonbestemming.

De hoofdregel is dat aan de betrokken kavel een passende bestemming moet zijn verleend alvorens tot de uitkering van de subsidie wordt overgegaan. Indien ten tijde van de indiening van de aanvraag om subsidievaststelling nog geen passende bestemming geldt, dat moet er een subsidieovereenkomst zijn gesloten die erop gericht is bebouwing te voorkomen totdat de bestemming aangepast is.

Een bepaling, gericht op de totstandkoming van een passende bestemming na sloop van stallen, is eveneens opgenomen in de ruimte voor ruimteregeling van het Streekplan Noord-Brabant 2002 (paragraaf 3.6.2.) en uitgewerkt in artikel 8 van de “Beleidsregel Ruimte voor Ruimte 2006”(vastgesteld door GS op 20 december 2005).

Lid 1, onder d): In artikel 13 van de Wet bodembescherming is de algemene zorgplicht tot het voorkomen en ongedaan maken van bodemverontreiniging neergelegd. Ook los van deze bepaling spreekt vanzelf dat de grond van het te saneren sloopperceel schoon moet worden opgeleverd. Dit wil zeggen: schoon genoeg voor het in de toekomst te verwachten gebruik. Het in de toekomst te verwachten gebruik zal moeten worden gedekt door de nieuwe bestemming (zie toelichting bij artikelonderdeel b). In veel gevallen zal het om gebruik als tuin bij een burgerwoning gaan.

Uit een verkennend bodemonderzoek overeenkomst NEN 5740 – aangevuld met een asbestonderzoek volgens NEN 5705 of NEN 5897 indien de locatie verdacht is asbestverontreiniging – zal moeten blijken of er sprake is van niet aanvaardbare bodemverontreiniging. Indien dit het geval is, dan moet de bodem, eventueel na nadere onderzoeken, volgens een saneringsplan worden gesaneerd. Het saneringsplan moet voldoen aan het bepaalde in artikel 38 van de Wet bodembescherming en hoofdstuk 6 van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant.

Ingeval van ernstige verontreiniging (door bijvoorbeeld zware metalen) polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s), olie of asbest) dient de voorgenomen sanering te worden gemeld bij GS op grond van artikel 28 Wet bodembescherming indien de verontreiniging is ontstaan vóór 1 januari 1987 en op grond van artikel 27 Wet bodembescherming indien de verontreiniging later is ontstaan. Bij de melding moet ondermeer een saneringsplan worden overgelegd, waarmee GS moeten instemmen.

In sommige gevallen kan de saneringsplicht overigens ook voortvloeien uit een milieuvergunning, zelfs nadat deze is ingetrokken. In die gevallen zijn burgemeester en wethouders het bevoegde gezag voor minder ernstige verontreinigingen en zijn GS het bevoegde gezag voor gevallen van ernstige verontreiniging.

Indien bodemsanering noodzakelijk was en deze is uitgevoerd, dan dient daarvan een evaluatierapport te worden overgelegd volgens het VKB protocol 6001 of 6002 of een daarmee vergelijkbaar evaluatierapport dat voldoet aan het bepaalde in artikel 6.7.2. van de Provinciale Milieuverordening Noord-Brabant. Aan de hand van dit rapport moet worden beoordeeld – al dan niet in het kader van de Wet bodembescherming – of het te beogen resultaat is bereikt.

Lid 1, onder e): Als er een milieuvergunning geldt voor een inrichting op het sloopperceel, dan moet deze worden ingetrokken op de voet van artikel 8:26 van de Wet Milieubeheer.

Lid 1 onder f): Deze bepaling is ontleend aan de Rbv. Zij beoogt een stimulans te geven aan de realisering van de EHS. Volgens de artikelen 94 t/m 97 van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 is BBL verplicht om aangeboden grond te verwerven tegen de getaxeerde waarde.

Lid 1 onder g): Ook deze bepaling is ontleend aan de Rbv. Zij beoogt BBL de kans te geven om landbouwgronden buiten de EHS aan te kopen; zulke gronden kunnen dan onder meer worden ingezet als ruilgrond.

Lid 2: Zoals hiervoor is vermeld bij lid 1, onder b), zal na de sloop veelal een bestemming tot burgerwoning als passend moeten worden beschouwd. Voor deze bestemming worden in bestemmingsplannen buitengebied doorgaans bijgebouwen toegestaan tot 200 m² indien er sprake is van substantiële sloop op het betrokken perceel. Lid 2 sluit aan bij deze praktijk. Indie een passende bestemming het gewenst maakt dat een groter gedeelte van de gebouwen wordt gehandhaafd, dan kan de hardheidsclausule (artikel 12) uitkomst bieden.

In sommige situaties zal er behoefte bestaan aan het behoud van een zekere oppervlakte aan gebouwen, maar op een andere plek dan de bestaande. Voor die situaties voorziet dit artikel in de mogelijkheid dat tot een oppervlakte van 200 m² wordt teruggebouwd. Uiteraard moet dit wel gebeuren in overeenstemming met het bestemmingsplan dat ten tijde van het terugbouwen van kracht is.

Burgemeester en wethouders moeten de sloop van een gebouw op grond van de bouwverordening onder meer weigeren als voor de sloop een vergunning ingevolge de Monumentenwet is vereist en deze niet is verleend.

Ook mogen (voormalige) bedrijfsruimten worden behouden die onlosmakelijk zijn verbonden met het woonhuis en daarmee architectonisch een geheel vormen. Op deze wijze wordt voorkomen dat de subsidieverordening verplicht tot gedeeltelijke sloop van karakteristieke panden, zoals langgevelboerderijen, voorzover deze niet onder de monumentenbescherming vallen. Dit onderdeel is ontleend aan de Rbv.

Artikel 5

Lid 1, onder a): Door het stellen van een minimum aan de te slopen oppervlakte wordt beoogd, dat slechts subsidie wordt verstrekt indien de sloop een substantiële bijdrage levert aan de verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het gebied waarin de gebouwen zijn gelegen. De Rbv kent een soortgelijke voorwaarde.

Lid 1 onder d): Zoals vermeld in het algemene gedeelte van deze toelichting is dit onderdeel ontleend aan de RBV. Indien er sprake is van een bestemming die woningbouw toelaat op de plaats van de glasopstanden en bedrijfsgebouwen, dan kunnen de saneringskosten worden gedekt uit de bestemmingswinst die wordt behaald door de ontwikkeling van de woningbouwkavel.

Lid 1 onder e) en f): Indien de gebouwen worden gesloopt in ruil voor de bouw van woningen of bedrijfsopstallen in het kader van een verbeterproject in het buitengebied of in het kader van de ontwikkeling van een nieuw landgoed of nieuwe buitenplaats (paragraaf 3.6.2. Streekplan Noord-Brabant 2002), dan moeten de verleende bouwmogelijkheden als een voldoende stimulans voor de sloop worden gezien. Indien de sloop daarnaast ook nog zou worden gesubsidieerd, dan zou dan een overdreven extra stimulans zijn. De rechthebbende van het sloopperceel heeft in dergelijke gevallen de keuze tussen of wel het verkrijgen van planologische medewerking aan de bouw van woningen of bedrijfsopstallen ofwel het verkrijgen van subsidie.

Lid 2: Deze bepaling beoogt dubbele subsidiëring te voorkomen. Bij de aanvraag dient een verklaring te worden overgelegd over andere subsidies.

Artikel 6

Bij een glasoppervlakte van minder dan 5.000 m² kan worden verwacht dat de winst die gepaard gaat met een wijziging van de bestemming na de sloop in veel gevallen (ruim) voldoende is om de sanering te betalen. Vandaar dat het subsidiebedrag per m² betrekkelijk laag is gesteld.

Deze bepaling stelt een limiet aan het totale subsidiebedrag als er een gebouw, niet zijnde een kas, aanwezig is op het sloopperceel. In die situatie kan de totale subsidie niet meer bedragen dat aantal m² van het gebouw maal € 25,-. Deze limiet is gesteld om te voorkomen dat het subsidiebedrag te hoog wordt in verhouding tot de landschappelijke winst die kan worden geboekt. De landschappelijke winst wordt immers vooral behaald door de sloop van gebouwen.

Artikel 7 en 8

In deze bepalingen is de tenderprocedure neergelegd; deze is in het algemene gedeelte van de toelichting ter sprake gekomen. De regels voor prioritering (artikel 8, eerste lid) kunnen voorzien in voorrang voor slooppercelen in bepaalde gebieden, of voor slooppercelen met bepaalde categorieën van gebouwen. Het laatste ligt niet voor de hand als al op grond van artikel 2, tweede lid, categorieën van gebouwen zijn aangewezen, omdat een zodanige aanwijzing via artikel 3 al leidt tot uitsluiting van alle slooppercelen waarop dergelijke gebouwen niet voorkomen.

Artikel 10

Lid 1: De subsidieontvanger krijgt een jaar de tijd om te voldoen aan alle voorwaarden. Met name de aanpassing van het bestemmingsplan pleegt de nodige tijd in beslag te nemen. Van een overmachtsituatie kan onder meer sprake zijn als de aanpassing van het bestemmingsplan vertraging ondervindt; in een dergelijk geval kan de termijn van een jaar met een half jaar worden verlengd of een subsidieovereenkomst worden gesloten.

Lid 2: In dit artikellid is de sanctie bepaald op overschrijding van de (verlengde) termijn, genoemd in het eerste lid. Deze bepaling is ontleend aan de Beleidsregels uitvoering Rbv (Ministerie LNV, 15 juli 2004, Stcr. 136). In de ministeriële beleidsregel is ook aangegeven welke sancties worden toegepast indien de subsidieaanvrager in het geheel niet voldoet aan een of meer voorwarden van de Rbv. Vooralsnog wordt het niet nodig geacht gelijksoortige beleidsregels vast te stellen. Indien dit toch nodig mocht blijken, dan zullen de regels omtrent sancties in een afzonderlijk document worden vastgelegd.

Artikel 12

Lid 1: Het voorschot wordt pas uitbetaald na de voltooiing van alle sloopwerkzaamheden op milieuverantwoorde wijze. Voor de verstrekking van het voorschot zullen dan ook de documenten moeten worden overgelegd waaruit blijkt dat de sloop op deze wijze heeft plaatsgevonden.

Lid 2: Deze bepaling is ontleend aan de Rbv, zoals vermeld in het algemene deel van de toelichting. Zij is het complement van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder d). Indien er na de sanering (extra) bouwmogelijkheden ontstaan op het bouwperceel, dan kunnen de saneringskosten ruimschoots worden terugbetaald uit de bestemmingswinst die wordt behaald door de ontwikkeling van de bouwkavel.

Artikel 13

Lid 1: Deze bepaling is ontleend aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Zij is voor het gemak van de lezer opgenomen; strikt genomen is zij overbodig naast de wettelijke regeling. De bepaling biedt een grondslag voor de verachting van onbedoelde effecten die in de uitvoeringspraktijk kunnen optreden bij een strikte toepassing van de regeling.

Lid 2: In het tweede lid is bepaald dat naar redelijkheid en billijkheid moet worden besloten indien wordt afgeweken van de beleidsregels, of indien een beslissing moet worden genomen over een onderwerp, dat onmiskenbaar tot het domein van de beleidsregels behoort, maar daarin niet met zoveel woorden is geregeld.