Regeling vervallen per 24-06-2017

Verordening Wet kinderopvang gemeente Rheden 2011 (Vko)

Geldend van 28-07-2011 t/m 23-06-2017

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang gemeente Rheden 2011

De raad van de gemeente Rheden;

gelezen het voorstel van burgemeester van wethouders van 26 april 2011;

gelet op artikel 1.25 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, alsmede gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de Verordening Wet kinderopvang gemeente Rheden 2011(Vko)

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2 Doelgroep

Tegemoetkoming kinderopvang kan worden verstrekt aan:

  • 1.

    de in de wet aangewezen doelgroepen;

  • 2.

    personen met een sociaal-medische indicatie als bedoeld in artikel 4 van deze verordening.

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een sociaal-medische indicatie en/of tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en burgerservicenummer van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam en burgerservicenummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder, het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en burgerservicenummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet, waaronder begrepen de ouder waarvoor of voor wiens kind een sociaal-medische indicatie is afgegeven conform paragraaf 2 van deze verordening;

    • e.

      het nummer waaronder de kinderopvang geregistreerd staat in het Landelijk Register Kinderopvang;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2. Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt door middel van een beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3. Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag medeondertekend door de partner.

Paragraaf 2 Aanvraag tot vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie

Artikel 4 Doelgroep sociaal-medische indicatie

Deze paragraaf is van toepassing op een ouder/verzorger en het kind, die volgens de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens woonachtig zijn in de gemeente Rheden, en:

  • a.

    die tot de categorie personen behoort met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie op advies van een onafhankelijk indicatieorgaan is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken; of

  • b.

    ten aanzien van wie door een onafhankelijk indicatieorgaan is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

Artikel 5 Indicatieadvies

Ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wint het college advies in van een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid.

Artikel 6 Beslistermijn

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens als bedoeld in artikel 3.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 7 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie bevat in ieder geval:

  • a.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • b.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vast te stellen indien:

  • a.

    de ouder en de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ontvangt of kan ontvangen;

  • b.

    de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 4 van deze verordening;

  • c.

    de ouder of de partner niet meewerkt aan het verkrijgen van een indicatieadvies zoals bedoeld in artikel 7 van deze verordening;

  • d.

    de ouder niet voldoet aan een of meer voorwaarden van de wet of deze verordening.

Paragraaf 3 Aanvraag tot verlening en vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang

Artikel 9 Aanvraagtermijn

  • 1. Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang kan gedurende het tegemoetkomingsjaar worden ingediend.

  • 2. In afwijking van lid 1 dient een ouder die een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang van de gemeente ontvangt uiterlijk 1 december voorafgaand aan het nieuwe tegemoetkomingsjaar, een aanvraag in voor de voortzetting van de tegemoetkoming van de kosten van de kinderopvang voor het nieuwe tegemoetkomingsjaar.

  • 3. Lid 2 van dit artikel is niet van toepassing als artikel 13 lid 2 van deze verordening van toepassing is.

Artikel 10 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen vier weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het stelt de ouder hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 11 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien:

  • a.

    de ouder niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 1.22 van de wet;

  • b.

    de ouder niet beschikt over een sociaal-medische indicatie als bedoeld in paragraaf 2 van deze verordening;

  • c.

    er geen daadwerkelijke kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de ouder niet voldoet aan een of meer voorwaarden van de wet of deze verordening.

Artikel 12 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal gaan plaatsvinden.

  • 3. Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 9 lid 2 van deze verordening is de ingangsdatum 1 januari van het nieuwe tegemoetkomingsjaar.

Artikel 13 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar of naar rato van het aantal maanden dat nog rest in het tegemoetkomingsjaar vanaf de datum van de verlening van de tegemoetkoming.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 14 Omvang van de kinderopvang

  • 1. Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal dagdelen kinderopvang dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 1.24 eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet, de tegemoetkoming voor het aantal dagdelen kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 15 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvak waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en het bedrag dat op basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 16 Betaling en vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De tegemoetmoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 3. Het college stelt de tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten de hoogte van de tegemoetkoming vast.

  • 4. De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

Paragraaf 4 Verplichtingen van de ouder

Artikel 17 Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging schriftelijk mededeling van gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere of hogere tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 18 Nadere regels

Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 20 Intrekking

De Verordening Wet kinderopvang 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 21 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie van het besluit tot vaststelling van deze verordening.

Artikel 22 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente Rheden 2011 (Vko).

Vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 28 juni 2011, nr. 7.

Ondertekening

De Steeg, 28 juni 2011
De raad vooornoemd,
voorzitter.
griffier.

Toelichting Verordening kinderopvang gemeente Rheden 2011 (Vko)

Algemene toelichting

Inleiding

Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang in werking getreden. Deze wet is op 1 augustus 2010 gewijzigd en heet sindsdien Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. De wet beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang gemeente’.

Artikel 1.25 van de wet bepaalt dat de Gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De gemeente beschikt over een Algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de Verordening kinderopvang en de Algemene subsidieverordening, en meer in het bijzonder of de Algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang.

Deze verordening is zo opgezet dat deze geheel losstaat van de Algemene subsidieverordening. Het principe, dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling, is hier aan de orde. De Algemene subsidieverordening is daarom niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen voor kinderopvang.

Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Bepalingen om de gemeentelijke uitgaven te beheersen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten ‘open-einde regeling’. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

In de verordening zijn een aantal bepalingen opgenomen over bijvoorbeeld de omvang, ingangsdatum en de wijze van betaling met betrekking tot de tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang. Dit om de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de tegemoetkomingen beheersbaar te houden.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één tegemoetkomingsjaar, een kalenderjaar. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd (artikel 9). Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode. Deze periode kan ook jaaroverschrijdend zijn. Bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of wanneer voor bepaalde tijd een sociaal-medische indicatie is afgegeven, tot de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat. Een ouder hoeft dan niet voor het nieuwe jaar een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Doelgroep

De in lid 1 genoemde doelgroepen zijn allemaal rechtstreeks in artikel 1.22 en 1.6 lid 1 sub c tot en met j van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen opgenomen.

Echter artikel 1.6 lid 1 k en l van de wet waarin de doelgroep voor sociaal-medische indicaties worden bepaald, zijn nog niet in werking getreden. Om deze mensen toch in aanmerking te laten komen voor een gemeentelijke tegemoetkoming is in deze verordening de doelgroep nader bepaald (zie doelgroepomschrijving in artikel 4 van deze verordening).

Artikel 3 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22 lid 3 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Onder een schriftelijke aanvraag wordt ook een aanvraag per e-mail verstaan.

Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediend bij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijk kunnen de aanvragen gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenning van een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang kunnen in één beschikking worden opgenomen.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een uitbreiding van het aantal uren of dagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband met een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 17 van deze verordening en artikel 1.16 lid 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Het kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal of de gastouder dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het Landelijk Register Kinderopvang (artikel 1.5 lid 1 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Dit nummer moet bij de aanvraag vermeld worden. Ouders hebben alleen recht op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang als deze geregistreerd is.

Artikel 3 lid 1 sub d bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep.In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente al over de gegevens beschikt, bijvoorbeeld omdat men een uitkering van de gemeente ontvangt.

In artikel 3 lid 3 wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag medeondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 1.26 lid 3, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 4 Doelgroep sociaal-medische indicatie

Een ouder/verzorger kan een vergoeding voor de kosten van kinderopvang ontvangen als vast staat dat het om sociaal-medische redenen noodzakelijk is dat (en in welke mate) gebruik wordt gemaakt van kinderopvang. De sociaal-medische redenen kunnen zowel bij de ouder/verzorger als bij het kind aanwezig zijn.

Als er sprake is van een passende voorliggende voorziening uit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, is een aanvraag voor indicatie naar de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van sociaal-medische problematiek door de gemeente niet mogelijk.

Ouders doen voor een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang in de eerste plaats een beroep op de tegemoetkomingen die de Belastingdienst verstrekt. Indien ouders hiervoor niet in aanmerking komen maar wel behoren tot de doelgroep uit de wet artikel 1.22, kunnen zij in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de kosten vanuit de gemeente. Als zij niet tot deze doelgroep behoren maar een lichamelijke, zintuigelijke, verstandelijke of psychische beperking hebben kunnen zij op grond van SMI een tegemoetkoming in de kosten van de kinderopvang van de gemeente krijgen.

Artikel 5 Indicatieadvies

Voor het vaststellen van de noodzakelijkheid van de kinderopvang op grond van sociaal-medische redenen (de indicatie), wordt advies gevraagd aan een onafhankelijk indicatieorgaan.

Artikel 6 Beslistermijn

Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd die gemoeid is met het uitbrengen van advies door een ‘onafhankelijk indicatieorgaan die beschikt over adequate deskundigheid’ (artikel 1.23 lid 3 Wet kinderopvang).

Artikel 7 Inhoud van de beschikking

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in artikel 1.23 lid 4 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend.

Artikel 8 Weigeringsgronden

Dit artikel bevat drie weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak. Weigeringsgrond b geeft aan dat ouders onder de doelgroep voor een sociaal-medische indicatie moeten vallen. Hieruit vloeit weigeringsgrond c voort: het college kan alleen bepalen of ouders tot deze doelgroep behoren aan de hand van een onafhankelijk deskundig advies (arts van een onafhankelijk adviesorgaan). Ouders hebben zelf de verantwoordelijkheid hieraan mee te werken. Wanneer door toedoen van de ouders geen sociaal-medisch advies kan worden afgegeven en niet kan worden bepaald of ouders tot de doelgroep behoren, kan het college de aanvraag weigeren.

Artikel 9 Aanvraagtermijn

Een nieuwe aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang kan ieder moment gedurende het jaar worden ingediend. De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 december opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen voor de voortzetting van de tegemoetkoming. Dit geldt niet indien door het college voor een bepaalde tijd, maar langer dan de duur van het tegemoetkomingsjaar een tegemoetkoming heeft verleend. Een aanvraag voor een sociaal-medische indicatie gaat vooraf aan een aanvraag voor een tegemoetkoming. De aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie is dus pas compleet wanneer de sociaal-medische indicatie is afgegeven. In de praktijk worden een aanvraag voor een sociaal-medische indicatie en een tegemoetkoming vaak gelijktijdig ingediend.

Artikel 10 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste vier weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. Wel moet de juiste volgorde in acht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medische indicatie (vier weken) en vervolgens het besluit over de verlening van een tegemoetkoming (vier weken).

Het feit dat het college een termijn van vier weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente streeft er naar de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.

Artikel 11 Weigeringsgrond

Op grond van de in artikel 11 sub a genoemde weigeringsgrond kan de gemeente nog geen beroep doen. Artikel 1.22 verwijst naar artikel 1.6 lid 1 sub c tot en met l. Sub k en l van artikel 1.6 lid 1 zijn echter nog niet in werking getreden. Om die reden is aan dit artikel een sub b toegevoegd.

Een ouder heeft alleen recht op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente als er ook daadwerkelijk kinderopvang plaatsvindt. Naast de weigeringsgrond in dit artikel zijn in artikel 4:35 Awb ook een aantal gronden genoemd om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.

Artikel 12 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen, waarin drie mogelijke ingangsdata van de verstrekking van de tegemoetkoming worden omschreven.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. Het is niet mogelijk een tegemoetkoming met terugwerkende kracht te verlenen voor de periode voor de datum van aanvraag.

De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 13 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel tegemoetkomingsjaar, kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend (artikel 9 lid 1), geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming. Bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt of wanneer voor bepaalde tijd een sociaal-medische indicatie is afgegeven.

Artikel 14 Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal dagdelen kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zelf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Voor de SMI-doelgroep wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (artikel 1.24 lid 1 sub a en lid 2 sub a Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die wel een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. Het college wint hierover advies in bij een onafhankelijk indicatieorgaan.

Artikel 15 Inhoud van de beschikking

Artikel 15 sub f bepaalt dat in de beschikking wordt aangegeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (zie toelichting artikel 16).

Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen (inlichtingenplicht, artikel 17) van de ouder worden opgenomen.

Artikel 16 Betaling en vaststelling van de tegemoetkoming

De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De tegemoetkoming wordt maandelijks als voorschot door de gemeente aan de ouders betaald.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming.

Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoet-koming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46 tweede en derde lid Awb.

Op grond van artikel 4:47 sub a Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

Artikel 17 Inlichtingenplicht

De verplichtingen met betrekking tot de inlichtingenplicht staan omschreven in artikel 1.28 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen beschreven.

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het teveel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In artikel 4:48 en 4:49 Awb is geregeld op welke gronden een subsidie kan worden ingetrokken en teruggevorderd deze artikelen zijn van overeenkomstige toepassing op deze verordening. Tevens worden door middel van artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming.

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. Dit is geregeld in hoofdstuk 1.5 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1.1 lid 1 sub t Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 1.72 lid 4 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).

Slotbepalingen

Artikel 18 Nadere regels

De uitvoering van de verordening ligt bij het college. Voor de juiste uitvoering van de verordening kan het noodzakelijk zijn dat nadere regels worden vastgesteld. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om dergelijke regels vast te stellen.

Artikel 19 tot en met 22

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.