Nadere regels Re-integratie gemeente Rheden

Geldend van 30-12-2017 t/m heden

Intitulé

Nadere regels Re-integratie gemeente Rheden

Het college van de gemeente Rheden;

gelet op artikel 3, lid 1 van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rheden;

gelet op artikel 3, lid 2 van de Verordening tegenprestatie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Rheden;

b e s l u i t :

vast te stellen de Nadere regels Re-integratie gemeente Rheden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze nadere regels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de IOAW/IOAZ, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

  • 2.

    In deze nadere regels wordt verstaan onder:

    • a.

      Belanghebbende: het lid van de doelgroep dat aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden.

    • b.

      Doelgroep: de personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid onder a van de Participatiewet door de gemeente ondersteuning kan worden geboden.

    • c.

      Niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a van de Participatiewet.

    • d.

      Uitvoeringsplan/Plan van Aanpak: een schriftelijk plan waarin de stappen staan aangegeven die door belanghebbende dienen te worden ondernomen teneinde diens uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid mogelijk te maken en waarin de wederzijdse rechten en plichten staan aangegeven.

    • e.

      Re-integratietraject: een traject, bestaande uit één of meer voorzieningen, met een duidelijke tijdspanne, dat belanghebbende leidt naar algemeen geaccepteerde arbeid.

    • f.

      Voorziening: vormen van ondersteuning als onderdeel van een re-integratietraject.

    • g.

      Algemeen geaccepteerde arbeid: iedere vorm van betaalde arbeid dat algemeen maatschappelijk aanvaard is en geen gewetensbezwaren oproept.

    • h.

      Arbeidsinschakeling: arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid onder b van de Participatiewet.

    • i.

      Ondersteuning: ondersteuning als bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet.

Artikel 2 Criteria niet uitkeringsgerechtigden

  • 1.

    Indien er sprake is van een gezinsinkomen van minimaal 120 procent van de betreffende bijstandsnorm, dienen niet-uitkeringsgerechtigden de te maken trajectkosten zelf te bekostigen.

  • 2.

    Niet-uitkeringsgerechtigden hebben geen recht (meer) op ondersteuning indien betrokkene een traject verwijtbaar niet goed doorloopt of tussentijds afbreekt.

Hoofdstuk 2 Vormen van ondersteuning

Artikel 3 Algemene bepalingen ondersteuning en re-integratievergoedingen

  • 1.

    Het college gaat in eerste instantie uit van de eigen verantwoordelijkheid, zelfredzaamheid en netwerk van de belanghebbende.

  • 2.

    Ondersteuning op het gebied van re-integratie is het geheel van activiteiten dat leidt tot arbeidsinschakeling. Deze ondersteuning kan worden gegeven door het aanbieden van een re-integratietraject, waarbij zo nodig voorzieningen kunnen worden ingezet of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties. Activeren en re-integratie is een bijzonder taakgebied waarbij maatwerk voorop staat. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een persoon, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    In individuele gevallen kan het college een vergoeding verstrekken voor kosten die de belanghebbende moet maken in het kader van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit. Hierbij gaat het om de directe en indirecte kosten, die noodzakelijk en aantoonbaar zijn en die, in alle redelijkheid, niet ten laste van de persoon kunnen komen.

  • 4.

    Er bestaat geen recht op re-integratievergoedingen indien sprake is van een voorliggende voorziening welke in het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

  • 5.

    Bij de inzet van een re-integratievergoeding moet er sprake zijn van de goedkoopst adequate oplossing.

  • 6.

    Over de vergoeding worden in het Uitvoeringsplan/Plan van Aanpak afspraken gemaakt.

  • 7.

    Het college plaatst de persoon die aan een voorziening deelneemt alleen bij een organisatie indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.

Artikel 4 Reiskosten en kinderopvang

  • 1.

    Het college kent aan belanghebbende geen vergoeding toe voor de gemaakte kosten voor vervoer bij een re-integratietraject.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 heeft een belanghebbende bij een inburgeringtraject de eerste twee maanden recht op een reiskostenvergoeding wanneer hij zelf nog niet kan fietsen. Na twee maanden wordt belanghebbende geacht het fietsen zich eigen te hebben gemaakt en is er geen recht meer op reiskostenvergoeding.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 kan in bijzondere omstandigheden wel een vergoeding voor kosten vervoer bij een re-integratietraject verstrekt worden.

  • 4.

    Het college kent aan belanghebbende geen vergoeding toe voor de gemaakte kosten van kinderopvang bij een re-integratietraject.

  • 5.

    In afwijking van lid 4 kunnen de kosten voor kinderopvang vergoed worden indien geen gebruik gemaakt kan worden van een eigen netwerk.

Artikel 5 Diagnostisch onderzoek

Het college kan voordat besloten wordt tot een voorziening een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorziening of andere vormen van begeleiding. In afwijking van artikel 4 worden de reiskosten vergoed.

Artikel 6 Scholing

  • 1.

    Het college vergoedt, op basis van een individuele beoordeling als onderdeel van een re-integratietraject, de kosten van scholing zoals bedoeld in artikel 4 van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Rheden.

  • 2.

    De kosten van scholing worden uitsluitend vergoed in gevallen dat de betreffende scholing of opleiding noodzakelijk is om een aantoonbare concrete baangarantie te realiseren of de kans op arbeid aanzienlijk verbetert.

  • 3.

    Geen scholing of opleiding wordt aangeboden, indien een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening.

Artikel 7 Voorwaarden persoonlijke ondersteuning/jobcoaching

  • 1.

    Het college kan als een werkgever een dienstverband aangaat met een persoon die behoort tot de doelgroep, als bedoeld in artikel 10c van de Participatiewet, en waarvan is vastgesteld dat hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de door de werkgever opgedragen taken te verrichten, vanaf het moment van aanvang van het dienstverband de volgende voorzieningen op aanvraag inzetten:

    • a.

      het verstrekken van een subsidie aan de werkgever als tegemoetkoming in de kosten voor het inzetten van een interne begeleider;

    • b.

      het inzetten van externe werkgeverscoaching met als doel dat de werkgever op termijn zelf de persoon ten behoeve van wie ondersteuning nodig is kan begeleiden, of indien dit nog niet mogelijk is, externe jobcoaching van belanghebbende.

  • 2.

    De in het eerste lid, aanhef en onder a bedoelde subsidie wordt alleen verstrekt indien de interne begeleider met succes een erkende jobcoachtraining heeft afgerond.

  • 3.

    De in het eerste lid, aanhef en onder b bedoelde voorzieningen worden alleen verstrekt indien de externe werkgevers-/jobcoach werkzaam is bij een door het UWV erkende jobcoachorganisatie, of anderszins erkend of gecertificeerd is en het college van oordeel is dat de betreffende coach beschikt over voldoende kwaliteiten om de noodzakelijke ondersteuning te bieden.

  • 4.

    Indien het dienstverband vooraf gegaan wordt door een proefplaatsing van twee maanden, kan het college de voorzieningen bedoeld in het eerste lid inzetten vanaf het moment van aanvang van de proefplaatsing.

  • 5.

    Bij inzet van de in het eerste lid bedoelde voorzieningen wordt uitgegaan van de begeleidingsbehoefte met inachtneming van het volgende:

    • a.

      de in het eerste lid bedoelde voorzieningen worden verstrekt voor de duur van maximaal 1 jaar met de mogelijkheid van verlenging op aanvraag tot maximaal 3 jaar tot een maximumbedrag van € 7.500,00;

    • b.

      de in het eerste lid, aanhef en onder a bedoelde subsidie wordt bij een arbeidsovereenkomst voor een jaar of langer en voor 24 uur per week of meer, verstrekt tot een bedrag van maximaal € 2.700,00 per jaar. Bij een arbeidsovereenkomst voor minder dan 24 uur per week of voor korter dan een jaar, wordt dit bedrag naar rato naar beneden vastgesteld.

Artikel 8 Aanvraag persoonlijke ondersteuning/jobcoaching

  • 1.

    De aanvraag tot subsidieverlening dient binnen een maand na aanvang van de proefplaatsing of het dienstverband schriftelijk ingediend te worden bij het college met behulp van een daartoe door het college beschikbaar aanvraagformulier.

  • 2.

    Bij de aanvraag tot subsidieverlening overlegt de werkgever/jobcoachorganisatie:

    • a.

      naam, adres, woonplaats en burgerservicenummer van de persoon ten behoeve van wie subsidie voor persoonlijke ondersteuning wordt gevraagd;

    • b.

      naam, adres, woonplaats van de werkgever;

    • c.

      naam, adres, woonplaats van de coach (organisatie);

    • d.

      een uittreksel uit het jobcoachregister en een afschrift van het jobcoachcertificaat;

    • e.

      een afschrift van de overeenkomst waaruit de aard, de duur en de omvang van het dienstverband of de proefplaatsing blijken;

    • f.

      het college kan bepalen dat ook andere bescheiden, dan wel nadere informatie moeten worden overgelegd.

  • 3.

    Aan de subsidieverlening worden de volgende voorwaarden verbonden:

    • a.

      tot het voeren van goede administratie over de aan de gesubsidieerde activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten en uitgaven;

    • b.

      tot het afleggen van rekening en verantwoording over de gesubsidieerde activiteiten en de daaraan verbonden inkomsten en uitgaven;

    • c.

      uit eigen beweging het college onverwijld schriftelijk mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op de hoogte en de duur van de subsidie.

  • 4.

    Binnen een maand na afloop van het tijdvlak waarvoor de subsidie is verstrekt, overlegt de werkgever/jobcoachorganisatie bij de aanvraag tot de vaststelling van de subsidie:

    • a.

      bewijsstukken waaruit het voortduren van het dienstverband of de proefplaatsing, dan wel het eindigen van het dienstverband of de proefplaatsing en de daaruit voortvloeiende verplichtingen blijkt;

    • b.

      bewijsstukken waaruit blijkt op welke wijze de coach begeleiding heeft geboden in het werkproces aan de hand van de gestelde leerdoelen;

    • c.

      bewijsstukken waarin de werkgever rekening en verantwoording aflegt over de aan de gesubsidieerde activiteiten verbonden inkomsten en uitgaven.

  • 5.

    Het college stelt de definitieve subsidie vast op basis van de feitelijke duur van het dienstverband of de proefplaatsing en/of feitelijk gewerkte uren van de te begeleiden persoon en aan de hand van een door de werkgever gegeven financiële verantwoording.

  • 6.

    De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde subsidiebedrag onder gelijktijdige verrekening van de verstrekte voorschotten.

  • 7.

    In afwijking van lid 4 kan het college de subsidie binnen twee maanden na afloop van het tijdvak waarvoor de subsidie werd verleend ambtshalve vaststellen bij bedragen onder de € 5.000,00.

Artikel 9 Proefplaatsing

  • 1.

    Het college kan een proefplaatsing inzetten indien er twijfels bestaan over de loonwaarde van belanghebbende.

  • 2.

    De proefplaatsing is gericht op het verkrijgen van een reguliere detachering- of arbeidsovereenkomst bij een werkgever in combinatie met een loonkostensubsidie.

  • 3.

    Een proefplaatsing kan voor twee maanden worden ingezet.

  • 4.

    Tijdens de proefplaatsing wordt een loonwaardemeting uitgevoerd om de loonwaarde van belanghebbende te bepalen.

  • 5.

    Het college kan de proefplaatsing met maximaal 1 maand verlengen, indien er nog steeds twijfels bestaan over de loonwaarde van belanghebbende.

Artikel 10 Ondersteuning bij een leerwerktraject

  • 1.

    Het leerwerktraject zoals bedoeld in artikel 10f Participatiewet moet leiden tot het behalen van de startkwalificatie.

  • 2.

    Het leerwerktraject kan alleen worden ingezet indien het college van mening is dat de toetreding tot de arbeidsmarkt wordt vergroot.

  • 3.

    Er bestaat geen recht op re-integratievergoedingen indien sprake is van een voorliggende voorziening welke in het oordeel van het college in voldoende mate bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Hoofdstuk 3 Beschut werk

Artikel 11 Vaststellen doelgroep

  • 1.

    Indien het college voornemens is om vast te stellen of een persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, verricht het UWV voor het college de werkzaamheden ten behoeve van die vaststelling en adviseert het college hierover.

  • 2.

    Het college biedt de voorziening beschut werk aan, aan een persoon zoals genoemd in artikel 6, lid 1 van de Re-integratieverordening.

Artikel 12 Beoordeling

  • 1.

    In het kader van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, verricht het UWV onderzoek naar de vraag of de persoon met arbeidsvermogen bij het verrichten van werkzaamheden, bedoeld in artikel 10b, tweede lid van de Participatiewet, is aangewezen op:

    • a.

      een of meer technische of organisatorische aanpassingen die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kunnen worden gerealiseerd;

    • b.

      permanent toezicht of intensieve begeleiding die niet binnen redelijke grenzen door een werkgever kan worden aangeboden.

  • 2.

    Uitsluitend indien uit onderzoek blijkt dat ten minste een van de vragen, genoemd in het eerste lid, onderdelen a of b, bevestigend wordt beantwoord, adviseert het UWV aan het college om vast te stellen dat de persoon uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft.

  • 3.

    Het college beoordeelt of het advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het college neemt het advies (integraal) over. Is het advies niet zorgvuldig tot stand gekomen, dan neemt het college het advies niet (integraal) over.

Artikel 13 Aantal beschut werkplekken

Het college biedt het aantal geraamde beschut werkplekken per jaar aan dat het Rijk bij Ministeriële Regeling op normniveau vaststelt.

Artikel 14 Financiering en contract

  • 1.

    Personen met een indicatie beschut werk krijgen een dienstverband voor het aantal uren/dagdelen dat zij kunnen werken/belastbaar zijn. Waar nodig wordt aanvullend een uitkering ingezet.

  • 2.

    Het college bepaalt de omvang van de dienstbetrekking beschut werk door:

    • a.

      de indicatie van het UWV;

    • b.

      de door het UWV vastgestelde belastbaarheid met betrekking tot de werkuren.

  • 3.

    In eerste instantie wordt er een tijdelijk contract aangeboden waarin de ruimte van de Wet werk en zekerheid wordt benut.

  • 4.

    De beloning van belanghebbende met een dienstbetrekking beschut werk, geschiedt volgens de cao van de branche waarin zij werkzaam zijn of (indien er geen cao van toepassing is) tenminste conform het wettelijk minimumloon.

Hoofdstuk 4 Tegenprestatie

Artikel 15

Werkzaamheden die in het kader van de tegenprestatie verricht worden, worden vooraf getoetst aan de volgende criteria:

  • a.

    Het gaat om activiteiten waar evident geen betaling tegenover staat. Het mag daarom niet gaan om activiteiten waarvoor belanghebbende of een ander normaal gesproken betaald wordt of eerder (minder dan één jaar geleden) nog betaald werd. Dit is het geval als eerder bestaande arbeidsplaatsen met vergelijkbare werkzaamheden binnen deze periode zijn weggevallen bij de betreffende (overheids-)organisatie.

  • b.

    Er mag geen vacature openstaan voor dezelfde of bijna dezelfde activiteiten als die bij de tegenprestatie zouden worden uitgevoerd.

  • c.

    Het mag niet gaan om additioneel werk of maatschappelijke activiteiten die door belanghebbende of een ander (minder dan één jaar geleden) nog werd uitgevoerd in het kader van dagbesteding.

Artikel 16 Reiskosten en overige kosten

  • a.

    De partij waar de tegenprestatie wordt verricht of de organisatie die voor de uitlening zorg draagt, stelt de noodzakelijke werkkleding en het materiaal, noodzakelijk voor het uitvoeren van de werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie, ter beschikking.

  • b.

    Aan de partij waar de tegenprestatie wordt verricht, wordt gevraagd eventuele onkosten zoals reiskosten en kinderopvang voor zijn rekening te nemen.

  • c.

    Het college kent aan belanghebbende geen vergoeding toe voor de gemaakte kosten van kinderopvang en reiskosten bij een tegenprestatie.

  • d.

    Het college neemt de kosten voor een gevraagde Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor zijn rekening.

Hoofdstuk 5 Terugvordering

Artikel 17 Terugvordering

  • 1.

    Onverschuldigd betaalde vergoedingen kunnen op grond van het bepaalde in het Burgerlijk Wetboek, in het bijzonder het bepaalde in boek 6, artikel 203, 2e lid, door het college worden teruggevorderd.

  • 2.

    Indien belanghebbende niet of niet tijdig de onverschuldigde betaalde vergoedingen terugbetaalt kan het college overgaan tot een civielrechtelijke procedure, waarbij alle proceskosten op belanghebbende zullen worden verhaald.

Hoofdstuk 6 Ontheffing arbeidsplicht

Artikel 18 Dringende redenen

  • 1.

    Het college kan met inachtneming van artikel 9 lid 2 Participatiewet, onderscheidenlijk artikel 37a Ioaw en de Ioaz bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden op basis van dringende redenen. Bij de bepaling van dringende redenen als rechtsgrond dient het college aan te geven in hoeverre sociale, medische of psychische aspecten een belemmering vormen voor de nakoming door belanghebbende van de plicht tot arbeidsinschakeling. Het college kan bij de beoordeling hiervan een deskundigenadvies inwinnen.

  • 2.

    Er is ook sprake van een dringende reden indien belanghebbende in een inrichting verblijft.

Artikel 19 Duur van de ontheffing

  • 1.

    De duur van geheel of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht vanwege dringende redenen zoals beschreven in artikel 16 eerste en tweede lid, is maximaal 3 jaar.

  • 2.

    De duur van de ontheffing kan korter zijn dan 3 jaar indien bij het verlenen van ontheffing al bekend is of verwacht wordt dat de situatie van belanghebbende binnen 3 jaar zodanig zal wijzigen, dat een arbeidsplicht weer mogelijk wordt.

  • 3.

    Voordat de in lid 1 genoemde termijn of de afwijkende termijn van lid 2 is verstreken vindt een herbeoordeling plaats. Naar aanleiding van de herbeoordeling kan het college hernieuwd geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen voor de maximale duur van 3 jaar. Lid 2 is ook bij de herbeoordeling van toepassing.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 20 Hardheidsclausule

Het college kan afwijken van de bepalingen in deze nadere regels, indien de belangen die zijn gediend met toepassing van deze regels niet opwegen tegen de zwaarwegende belangen die afwijking van deze regels in een individueel en specifiek geval wenselijk maken.

Artikel 21 Inwerkingtreding

  • 1.

    De Nadere regels Re-integratie gemeente Rheden treden in werking de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De volgende regelingen worden gelijktijdig ingetrokken:

    Uitvoeringsbesluit activering en re-integratie Participatiewet;

    Beleidsregels Persoonlijke ondersteuning/jobcoach;

    Beleidsregels tegenprestatie.

Artikel 22 Citeerregel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Nadere regels Re-integratie gemeente Rheden.

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 25 november 2017.

De Steeg, 25 november 2017

Burgemeester en wethouders voornoemd,

burgemeester.

secretaris.