Beleidsregels uitleg overgangsrecht in bestemmingsplannen

Geldend van 05-05-2011 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels uitleg overgangsrecht in bestemmingsplannen

Beleidsregels uitleg overgangsrecht in bestemmingsplannen. (vastgesteld in de B&W. vergadering van 12 april 2011)

 

 

Onderwerp:  

Het toepassen van het overgangsrecht in bestemmingsplannen bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van bouwwerken.

Algemeen:

Het overgangsrecht is een regeling in bestemmingsplannen die erin voorziet dat oude situaties, die ten tijde van een vorig bestemmingsplan al bestonden, maar die in strijd zijn met het daarop volgende bestemmingsplan, mogen blijven bestaan. Het overgangsrecht heeft als doel bij de invoering van nieuwe bestemmingsregels, bescherming te bieden aan gevestigde belangen of verkregen rechten.

Het overgangsrecht is in principe bedoeld als uitsterfconstructie. De gedachte daarachter is dat een ongewenste situatie in beginsel tijdens de periode waarvoor het bestemmingsplan geldt, wordt beëindigd. Overgangsbepalingen in een bestemmingsplan zijn meestal gesplitst in twee zaken, namelijk die ten aanzien van het bouwen en die betreffende het gebruik.

Bestemmingsplan:

Onder het overgangsrecht in de planvoorschriften van het bestemmingsplan mogen op het moment van ter inzage leggen van een ontwerpbestemmingsplan bestaande gebouwen, strijdig met het vigerende bestemmingsplan, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en tot 15 % van de inhoud worden uitgebreid, mits:

  • 1.

    De afwijking ten opzichte van het plan - behoudens genoemde uitbreidingen - naar de aard niet wordt vergroot;

  • 2.

    Bij uitbreiding de bouwhoogte van de bouwwerken niet hoger wordt dan voorheen, behoudens geringe vergroting van de hoogte, voor zover dit noodzakelijk is ter voldoening aan bouwtechnische voorschriften.

Onduidelijk is wat er precies onder gedeeltelijke vernieuwing of verandering moet worden verstaan. Op basis van jurisprudentie is duidelijk dat een gedeeltelijke vernieuwing of verandering er niet toe mag leiden dat een bouwwerk wordt afgebroken en geheel opnieuw wordt opgebouwd. Evenmin is het de bedoeling dat tijdens het van kracht zijn van hetzelfde bestemmingsplan in feite een compleet nieuw bouwwerk wordt gerealiseerd door in opeenvolgende fasen systematisch nagenoeg alles af te breken en te herbouwen. Dergelijke handelwijzen zijn in strijd met de strekking van het overgangsrecht. Binnen het overgangsrecht is het wel mogelijk in geval van een (mogelijke) verwoesting door calamiteit om binnen 2 jaar na de vastgestelde calamiteit een bouwwerk geheel te vernieuwen

Door beleid te formuleren voor de uitleg van de overgangsbepalingen in het bestemmingsplan dragen deze regels bij aan een eenduidige uitleg van het overgangsrecht. Hierdoor ontstaat er ook meer duidelijkheid en rechtszekerheid voor de burger.

Beleidsregels:

Gedeeltelijke vernieuwing of verandering is mogelijk zolang de planafwijking naar aard niet wordt vergroot - behoudens genoemde uitbreidingen - en er overigens geen andere afwijkingen van het bestemmingsplan ontstaan. Verder worden de volgende beleidsregels toegepast:

  • 1.

    Maximaal 50 % van het (bestaande) bouwwerk mag worden vernieuwd. Dit betekent dat niet meer dan 50 % van de 6 vlakken van een bouwwerk (fundering/vloer, dak en 4 gevels) mogen worden gewijzigd/vernieuwd;

  • 2.

    De hoofddraagconstructie blijft voor tenminste 50 % behouden (inclusief losse constructieonderdelen zoals fundering/vloer, spanten, draagbalken, gordingen en draagmuren). In geval van een calamiteit door een (mogelijke) verwoesting wordt nieuwbouw toegestaan binnen 2 jaar na vaststelling;

  • 3.

    De uiterlijke verschijningsvorm, zoals massa en oppervlakte (behoudens de uitbreidingsmogelijkheid), goot- en nok hoogte, dakhelling, vormgeving en uitstraling, blijft in hoofdzaak ongewijzigd;

  • 4.

    In gevelindeling en materiaalgebruik zijn slechts veranderingen van ondergeschikte aard toegestaan (behoudens de uitbreidingsmogelijkheid). Deze regel vloeit voort uit Bijlage 11, artikel 2, lid 7, behorende bij de artikelen 2.3 en 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (BOR). Het aanbrengen of veranderen van kozijnen of het veranderen van gevels in de achtergevel, of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijgevel van een hoofdgebouw, dan wel in de gevel van een bijbehorend bouwwerk, is vergunningsvrij;

  • 5.

    In de plattegrondindeling zijn slechts veranderingen mogelijk met behoud van een groot deel van de bestaande (dragende) binnenmuren. Deze regel is een uitwerking van Bijlage 11, artikel 3, lid 7, behorende bij de artikelen 2.3 en 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (BOR) voor het deel dat vergunningsvrij is;

  • 6.

    Bij het vernieuwen in fasen geldt het maximum van 50% steeds ten opzichte van het bouwwerk dat aanwezig was bij het in ontwerp ter inzage leggen van het geldende bestemmingsplan;

  • 7.

    De functie van het bouwwerk moet hetzelfde blijven en er mag in planologisch zin geen sprake zijn van een intensivering van het gebruik.

In bijzondere gevallen kan uiteraard van deze beleidsregels worden afgeweken met gebruikmaking van de inherente afwijkingsbevoegdheid/hardheidsclausule (artikel 4:84 Algemene Wet bestuursrecht).