Regeling vervallen per 20-09-2017

Verordening Tegenprestatie Participatiewet Rhenen 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 19-09-2017

Intitulé

Verordening Tegenprestatie Participatiewet Rhenen 2015

De raad van de gemeente Rhenen,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 7 april 2015;

gelet op artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet;

gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein Rhenen;

besluit vast te stellen de

Verordening Tegenprestatie Participatiewet Rhenen 2015

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • -

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • -

    korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • -

    mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

  • -

    vrijwilligerswerk: werk dat in enig verband onverplicht en onbetaald wordt verricht, voor anderen of de samenleving.

    Beleid

Hoofdstuk 2 Beleid

Artikel 2. Verslag over beleid

  • 1. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid.

  • 2. Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de Adviesraad Sociaal Domein Rhenen.

Hoofdstuk 3 De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

    • a.

      naar hun aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

    • b.

      niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

    • c.

      worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

    • d.

      niet leiden tot verdringing.

  • 2. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 3. Het college zet de tegenprestatie op een positieve manier in, waarbij tegemoet gekomen wordt aan het individueel en collectief belang.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.

  • 2. Het college kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

  • 3. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren;

    • a.

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b.

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c.

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

    • d.

      als een belanghebbende al maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden.

  • 4. Het college legt de opdracht tot het verrichten van een tegenprestatie vast in een beschikking. Hierin wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      De aard van de tegenprestatie

    • b.

      De duur en omvang van de tegenprestatie.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1. De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van 6 maanden per 12 maanden.

  • 2. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 4 uur per week.

  • 3. De tegenprestatie kan binnen een periode van 12 maanden slechts zesmaal worden opgedragen en omvat in die periode ten hoogste 15 dagen per keer.

Artikel 6. Vrijstelling

  • 1. Vrijgesteld van de plicht tot tegenprestatie is:

    • a.

      de belanghebbende die op het moment van aanvraag voor een uitkering voor ten minste vier uur per week vrijwilligerswerk verricht, waarvoor toestemming is verkregen van het college;

    • b.

      de belanghebbende die deelneemt aan activiteiten in het kader van een re-integratietraject;

    • c.

      de belanghebbende die zorgtaken verricht als mantelzorger voor ten minste vier uur per week. De uren kunnen op basis van individuele omstandigheden lager vastgesteld worden;

    • d.

      de belanghebbende die een parttime baan heeft voor ten minste 20 uur per week;

    • e.

      alleenstaande ouders die vrijstelling van de arbeidsplicht hebben in verband met de zorg voor (een) kind(eren) in de leeftijd tot vijf jaar;

    • f.

      de belanghebbende die duurzaam volledig arbeidsongeschikt is.

  • 2. Het college bepaalt op welke wijze dient te worden aangetoond dat er sprake is van een vrijstellingsgrond als bedoeld in het voorgaande lid.

Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien binnen de gemeentegrenzen geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen zes maanden na de eerste beoordeling of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Tegenprestatie Participatiewet Rhenen 2015.

Ondertekening

Vastgesteld in de openbare vergadering van 10 juni 2015.

De raadsgriffier,
Ir. C.A.M. Apell
de voorzitter,
drs. J.A. van der Pas

ALGEMENE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET RHENEN 2015

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leidt tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr.12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen, zoals zorgtaken, aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid van de Participatiewet). De plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder, die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid van de Participatiewet). Daarnaast kan vrijwilligerswerk van een bepaalde omvang als tegenprestatie beschouwd worden. Belanghebbende wordt dan vrijgesteld van verdere activiteiten in het kader van de tegenprestatie.

Naast deze vrijstellingen kiest de gemeente Rhenen voor het vrijstelling van het leveren van een tegenprestatie van de volgende groepen:

  • -

    zij die een re-integratietraject volgen;

  • -

    zij die voor tenminste 4 uur per week mantelzorg verrichten;

  • -

    zij die parttime werken voor ten minste 20 uur per week;

  • -

    zij die voor ten minste 4 uur per week vrijwilligerswerk verrichten;

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor het niet nakomen van de tegenprestatie, dat de bijstand kan worden afgestemd overeenkomstig de afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. In Rhenen werd vooralsnog de inzet die iemand moet plegen om uit de uitkering te komen, gezien als tegenprestatie. De raad heeft bij het vaststellen van de Re-integratieverordening 2013 de wens uitgesproken meer invulling aan deze bevoegdheid te geven.

De regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk, arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratie-instrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratie-instrument. Voorts mag een tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk boven uitkering.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur, omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de Verordening Tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING VERORDENING TEGENPRESTATIE PARTICIPATIEWET RHENEN 2015

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die als zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing.

Grote afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip ‘grote afstand tot de arbeidsmarkt’. Hieronder wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hiervoor artikel 4.

Korte afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip ‘korte afstand van de arbeidsmarkt’. Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hiervoor artikel 4 van deze verordening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie van mantelzorg opgenomen. Deze begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b Wet maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip ‘mantelzorg’ is van belang omdat artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip ‘mantelzorg’ zoals neergelegd in de Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van mantelzorg zijn:

  • -

    er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

  • -

    mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

  • -

    het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

  • -

    het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30 169, nr. 1 (Notitie ‘De mantelzorgen in beeld’) en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt veelal het protocol Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg gehanteerd om vast te stellen of er sprake is van gebruikelijke zorg. Gebruikelijke zorg wordt in het protocol als volgt omschreven: de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Vrijwilligerswerk

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip ‘vrijwilligerswerk’. Dit begrip is van belang omdat artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie oplegt wanneer belanghebbende voor ten minste vier uur per week vrijwilligerswerk verricht. Vrijwilligerswerk is werk dat onverplicht verricht wordt in georganiseerd verband en waarvoor geen loon ontvangen wordt. Vrijwilligerswerk wordt ten bate van anderen of van de samenleving verricht. Daarmee onderscheidt vrijwilligerswerk zich van werk in loondienst. Bij werk in loondienst verplicht de werknemer zich om op basis van een arbeidsovereenkomst bepaalde taken uit te voeren op een door de werkgever aangewezen plaats. De werkgever verplicht zich om voor deze werkzaamheden een bepaald loon uit te betalen. De bepalingen over arbeid in dienstbetrekking uit het burgerlijk wetboek vormen het juridisch kader voor arbeid in loondienst. Om vrijwilligerswerk als tegenprestatie te beschouwen, moet wel bezien worden of dit werk als maatschappelijk nuttig kan worden beschouwd.

Artikel 2. Verslag over beleid

Het college zendt eenmaal per jaar een verslag aan de gemeenteraad over de doeltreffendheid van het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie.

Cliënten betrekken bij beleid

Uit artikel 2, tweede lid van deze verordening volgt nadrukkelijk dat cliënten, in Rhenen vertegenwoordigd door de Adviesraad Sociaal Domein, moeten worden betrokken bij de verantwoording over het beleid. Hier kan een relatie worden gelegd met de verordening cliëntenparticipatie, die de raad vast moet stellen op grond van artikel 47 Participatiewet. In Rhenen is de vigerende verordening cliëntparticipatie vastgesteld op 15 december 2009 op grond van de Wet werk en bijstand. In 2015 zal een nieuwe verordening aan de raad worden voorgelegd.

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, duur en omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening vastgelegde criteria in acht nemen. Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Er moet rekening worden gehouden met de individuele omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende ook in staat is om de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 3, eerste lid van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie onbeloonde, maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid gemaakt worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Werkzaamheden die kunnen worden ingezet

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid van deze verordening opgenomen voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten werkzaamheden:

  • -

    naar hun aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • -

    niet zijn bedoeld als re-integratie-instrument;

  • -

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin deze worden verricht;

  • -

    niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgend uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

In een beleidsplan kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet.

Samenwerking met maatschappelijke organisaties

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals welzijnsinstellingen, vrijwilligersorganisaties, buurthuizen en/of sportverenigingen. Om ervoor te zorgen dat er voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank, zoals ‘Rhenen voor elkaar’ van Alleman Welzijn, kan een belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige werkzaamheden te bepalen.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratie-instrument. Het betreffen werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet en de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college bepaalt of, en zo ja, welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

Tegenprestatie opdragen aan personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt

De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het college een tegenprestatie uitsluitend kan opdragen aan een belanghebbende die een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Dit impliceert dat aan belanghebbenden die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben geen tegenprestatie wordt opgedragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden (zie hierover de toelichting bij artikel 4, tweede lid, onder de kop ‘belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt’).

Deze keuze is er op gericht dat personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt zich volledig kunnen richten op de arbeids- en re-integratieplicht. Bij personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt kan redelijkerwijs worden verwacht dat hun inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom. Daarom wordt hen in beginsel geen tegenprestatie opgedragen. Aan personen met een lange afstand kan het college wel een tegenprestatie opdragen.

Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt

Artikel 4, tweede lid van deze verordening bepaalt dat het college een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan opdragen als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratie-activiteiten worden verricht door belanghebbende en waarbij dit op korte termijn niet redelijkerwijs kan worden verwacht. In dat geval bestaat er ruimte een tegenprestatie op te leggen.

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen, zoals zorgtaken, aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid van de Participatiewet). De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid van de Participatiewet). De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid van de Participatiewet (artikel 9, zevende lid van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te verrichten, op basis van het individuele geval de hoogt en de duur van de op te leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 4, derde lid van deze verordening is neergelegd met welke factoren het college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze worden hierna toegelicht.

Factor: tegenprestatie ‘naar vermogen’

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term ‘naar vermogen’ heeft betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze werkzaamheden te kunnen verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Factor; persoonlijke situatie en individuele omstandigheden

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Het college dient maatwerk te leveren bij het opdragen van een tegenprestatie.

Verder wordt bij het opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of belanghebbende al maatschappelijk nuttige activiteiten verricht.

Factor: persoonlijke wensen en kwaliteiten

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kenbaar maakt aan het college. Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moeten die werkzaamheden voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moeten de werkzaamheden beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor. Als belanghebbende geen voorkeur kenbaar maakt of als er geen keuzemogelijkheid is, legt het college werkzaamheden op.

Factor: maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk

Het college houdt bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is, bijvoorbeeld door het verrichten van vrijwilligerswerk of als mantelzorger. (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteiten verricht, ertoe leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de tegenprestatie, met name de duur en de omvang ervan.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.

Individuele omstandigheden

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr. 30).

Maximale duur tegenprestatie in dagen

Artikel 5, eerste lid van de verordening regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van zes maanden per jaar. Uit het onderzoeksrapport ‘Voor wat hoort wat’ van het Ministerie van SZW, blijkt dat bij ongeveer de helft van de gemeenten die de tegenprestatie uitvoeren de gemiddelde duur korter is dan zes maanden en bij iets minder dan de helft is de gemiddelde duur meer dan een half jaar. Het is van belang dat de duur beperkt is.

Maximale duur tegenprestatie in uren

Artikel 5, tweede lid regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximaal aantal uren. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal vier uur per week. Voor het maximaal aantal uren is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn. Dit betekent overigens niet dat iemand niet uit vrije wil meer uren mag besteden aan de Tegenprestatie of aan vrijwilligerswerk, mits hiervoor toestemming is gegeven door het college.

Maximaal aantal dat een tegenprestatie binnen een jaar kan worden opgedragen

Artikel 5, derde lid regelt dat het opdragen van een tegenprestatie binnen een periode van twaalf maanden slechts zesmaal kan worden opgedragen en dat de tegenprestatie in die periode ten hoogste 15 dagen omvat. Deze bepaling waarborgt dat de tegenprestatie relatief gering wordt ingezet. De tegenprestatie dient immers niet in de weg te staan van de re-integratie van belanghebbende. Bovendien is het verstandig de tegenprestatie relatief gering in omvang en duur in te zetten om aan de veilige kant van de internationale bepalingen met betrekking tot het verbod op dwangarbeid en verplichte arbeid te blijven (art. 4 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). Het is onwenselijk om een belanghebbende vaker dan zesmaal per periode van twaalf maanden in te zetten. Daarbij geldt bovendien dat de tegenprestatie in die periode in totaal slechts voor ten hoogste 15 dagen kan worden ingezet.

Artikel 6. Vrijstelling

Artikel 6 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p.6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op. Daarnaast regelt dit artikel de vrijstelling voor belanghebbenden die vrijwilligerswerk verrichten dat te beschouwen is als een maatschappelijk nuttige activiteit. Uit de wet vloeien nog twee vrijstellingen voort, namelijk de zorg van alleenstaande ouders voor (een) kind(eren) in de leeftijd van 0 tot 5 jaar (artikel 9a Participatiewet). Deze ontheffing moet wel op verzoek van de belanghebbende door het college zijn gegeven.

Ook belanghebbenden die volledig duurzaam arbeidsongeschikt zijn verklaard, worden ontheven van de plicht tot het leveren van een tegenprestatie.

Toegevoegd is de groep belanghebbenden die parttime werk voor tenminste 20 uur per week verrichten. Daarmee wordt veronderstelt dat zij voldoende bijdragen aan de samenleving.

Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 7, eerste lid van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn binnen de gemeentegrenzen. De Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrenzen een tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p.51). Indien het college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, wordt binnen zes maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Dit wordt geregeld in het tweede lid van artikel 7 van deze verordening.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet de verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie. De gemeenteraad moet de verordening vaststellen op uiterlijk 1 juli 2015 (artikel 78z, zevende lid van de Participatiewet).

Artikel 9. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.