Regeling vervallen per 01-01-2019

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2017 GEMEENTE RHENEN

Geldend van 06-11-2017 t/m 31-12-2018

Intitulé

VERORDENING MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING 2017 GEMEENTE RHENEN

De raad van de gemeente Rhenen,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 augustus 2017;

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4 eerste, tweede, derde en zevende lid, 2.1.5 eerste lid, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 vierde lid en 2.6.6 eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

overwegende dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

overwegende dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

overwegende dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;

overwegende dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

overwegende dat op basis van ontwikkelde jurisprudentie en een wijziging van het Uitvoeringsbesluit het noodzakelijk is de Verordening 2015 aan te passen;

besluit vast te stellen de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen 2017.

HOOFDSTUK 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a. Algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b. Adviesinstanties: instanties die beschikken over specialistische kennis van de beperkingen van personen en die met deze kennis een bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek als bedoeld in de Wet;

  • c. Besluit: Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen, zoals die door het college is vastgesteld;

  • d. Bijdrage in de kosten: bijdrage als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wet;

  • e. Budgetplan: een plan dat motiveert waarom de cliënt kiest voor een PGB, laat zien hoe het PGB wordt besteed en hoe dit een bijdrage levert aan de te bereiken doelen uit het Ondersteuningsplan;

  • f. Cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • g. Formele ondersteuning: natuurlijke persoon of rechtspersoon die aantoonbaar bevoegd is en voldoet aan de van toepassing zijnde kwaliteitseisen om de door de cliënt benodigde ondersteuning te leveren;

  • h. Hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wet;

  • i. Informele ondersteuning: ondersteuning door iemand uit het sociale netwerk dat wil zeggen personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt;

  • j. Melding: kenbaar maken van de Hulpvraag als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de Wet aan het college;

  • k. Ondersteuningsplan: het plan dat door het college op basis van het onderzoek wordt opgesteld en dat de omstandigheden bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet beschrijft, en aangeeft op welke wijze invulling wordt gegeven aan de gezamenlijk geïnventariseerde ondersteuningsbehoefte;

  • l. Persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid, onderdelen a tot en met g van de Wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • m. Pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet;

  • n. Uitvoeringsbesluit: Landelijk Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 inclusief de daaropvolgende aanvullingen en wijzigingen.

  • o. Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

Artikel 1.2. Doelgroep van de verordening

Deze verordening richt zich op personen die:

  • a. hun woonplaats in de gemeente Rhenen hebben;

  • b. hun zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie willen behouden of verbeteren en daar ondersteuning bij nodig hebben, of;

  • c. al dan niet woonachtig zijn in Rhenen, als mantelzorger substantiële ondersteuning verlenen aan een inwoner van de gemeente Rhenen.

HOOFDSTUK 2: Melding, onderzoek en aanvraag

Artikel 2. Melding

  • 1. Een Hulpvraag kan door of namens een cliënt vormvrij bij het college worden gemeld.

  • 2. Het college bevestigt binnen één week schriftelijk de ontvangst van de Melding en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 3. In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de Wet treft het college na de Melding onverwijld een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek

Artikel 3. Cliëntondersteuning

  • 1. Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze onafhankelijke Cliëntondersteuning, waarbij het belang van de cliënt uitgangspunt is.

  • 2. Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis Cliëntondersteuning.

Artikel 4. Persoonlijk plan

  • 1. Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een Persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven kalenderdagen na ontvangstbevestiging van de Melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

  • 2. Het college betrekt het Persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 6 van deze verordening.

Artikel 5. Informatie en identificatie

  • 1. De cliënt dan wel diens gemachtigde verschaft het college tijdens het onderzoek de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij op dat moment redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 2. Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 6, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een door de cliënt te overleggen document als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.

Artikel 6. Onderzoek

  • 1. Een gesprek, of indien nodig meerdere gesprekken, maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, dan wel zijn gemachtigde, zijn mantelzorger en voor zover nodig zijn familie, en desgewenst de onafhankelijke cliëntondersteuner.

  • 2. De volgende factoren, genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid, van de Wet maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek als bedoeld in het eerste lid.

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b.

      de mogelijkheden om op eigen kracht of met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c.

      de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e.

      de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, onderscheidenlijk de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f.

      de mogelijkheden om door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g.

      een indicatie van de hoogte van de kosten die de cliënt met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4, van de Wet verschuldigd zal zijn.

  • 3. Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt en dan wel diens gemachtigde in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een persoonsgebonden budget en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4. Het college wijst de cliënt dan wel zijn gemachtigde op de mogelijkheid om een aanvraag als bedoeld in artikel 9 in te dienen.

Artikel 7. Verslaglegging

  • 1. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens gemachtigde een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek in de vorm van een Ondersteuningsplan.

  • 2. Als de cliënt in aanmerking wil komen voor een maatwerkvoorziening, wordt dit opgenomen in het Ondersteuningsplan.

  • 3. De cliënt dan wel diens gemachtigde tekent het Ondersteuningsplan voor akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen 5 werkdagen wordt geretourneerd aan het college.

  • 4. Als de cliënt dan wel diens gemachtigde tekent voor gezien, kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 5. Als de cliënt dan wel diens gemachtigde van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

  • 6. In alle gevallen waarin het onderzoek niet leidt tot een Ondersteuningsplan of een niet door de cliënt dan wel diens gemachtigde ondertekend Ondersteuningsplan, ontvangt de cliënt dan wel diens gemachtigde een schriftelijk weergave van het onderzoek.

Artikel 8. Advisering

  • 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor het onderzoek, degene door of namens wie een Melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke hulp diens relevante huisgenoten:

    • a.

      Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2. Het college kan door hem daartoe aangewezen onafhankelijke Adviesinstanties om advies vragen indien:

    • a.

      Het een Melding of aanvraag betreft van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 6 is gevoerd.

    • b.

      Het een Melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 6 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden.

    • c.

      Het college dat overigens gewenst vindt.

Artikel 9. Aanvraag

  • 1. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden gedaan nadat het onderzoek is uitgevoerd. Indien het onderzoek niet binnen zes weken na ontvangst van de Melding is afgerond, kan de melder een aanvraag doen, zoals beschreven in artikel 9.4.

  • 2. Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens een cliënt schriftelijk bij het college worden ingediend, middels een ondertekend Ondersteuningsplan of middels een aanvraagformulier zoals genoemd in artikel 9.4 van deze Verordening.

  • 3. De cliënt die een aanvraag doet voor een maatwerkvoorziening, verstrekt het college desgevraagd terstond een document als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.

  • 4. Een aanvraag kan ook worden ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

HOOFDSTUK 3: Maatwerkvoorziening

Artikel 10. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1. Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      Ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet

      • i.

        op eigen kracht;

      • ii.

         met gebruikelijke hulp;

      • iii.

         met mantelzorg;

      • iv.

         met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

         met gebruikmaking van Algemeen gebruikelijke voorzieningen; of

      • vi.

         met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, of

    • b.

      Ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet

      • i.

         op eigen kracht;

      • ii.

         met gebruikelijke hulp;

      • iii.

         met mantelzorg;

      • iv.

         met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

      • v.

         of met gebruikmaking van algemene voorzieningen kan verminderen of wegnemen.

        De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2. De te verstrekken maatwerkvoorziening dient als de goedkoopst compenserende voorziening te kunnen worden aangemerkt.

Artikel 11. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1. Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen in voldoende mate kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt Algemeen gebruikelijk is;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak, adequaatheid en passendheid achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten;

    • g.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

    • h.

      als door het college wordt vastgesteld dat de cliënt een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waarbij in elk geval sprake is, als niet is voldaan aan één van de volgende verantwoordelijkheden:

      • i.

        van cliënt wordt verwacht dat hij meewerkt aan alle (medisch) onderzoek dat noodzakelijk is om een zorgvuldig besluit te nemen, waaronder onderzoek om een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de woon- en leefsituatie in relatie tot de benodigde en gevraagde compensatie;

      • ii.

        van cliënt wordt verwacht dat deze bij een melding, voorafgaand aan die aanmelding en in gesprek zoekt naar mogelijkheden om zelf te voorzien in een adequate oplossing voor zijn ondersteuningsvraag. Hierin worden betrokken de eigen mogelijkheden, de mogelijkheden van zijn sociale netwerk en eerst in aanmerking te nemen voorliggende en algemene voorzieningen.

  • 2. Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

    • a.

      als deze niet langdurig noodzakelijk is;

    • b.

      indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Rhenen.

  • 3. Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen;

    • b.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • c.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • d.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte, met uitzondering van een voorziening voor verhuizing en inrichting;

    • e.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • f.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • 4. Een cliënt kan alleen voor een voorziening voor vervoer in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget in aanmerking worden gebracht wanneer beperkingen, chronisch psychische problemen of psychosociale problemen het gebruik van een collectief systeem onmogelijk maken, dan wel een collectief systeem niet aanwezig is.

Artikel 12. Beschikking

  • 1. In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

  • a.

    welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

  • b.

    de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

  • c.

    of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

  • 3. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in ieder geval:

  • a.

    aan welk resultaat het persoonsgebonden budget kan worden besteed;

  • b.

    welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

  • c.

    wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

  • d.

    wat de duur is van de verstrekking waarop het persoonsgebonden budget ziet;

  • e.

    welke verplichtingen zijn verbonden aan het persoonsgebonden budget;

  • f.

    de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget; en

  • g.

    of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening.

Artikel 13. Aanvullende voorwaarden en regels voor het Persoonsgebonden budget (Pgb)

  • 1. Het college verstrekt een Pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de Wet.

  • 2. De aanvraag van een Pgb gaat gepaard met een motivatie van de cliënt voor de keuze van het Pgb.

  • 3. Er wordt geen Pgb toegekend voor zover:

    • a.

      dit bedoeld is voor de bemiddelings-, beheers- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget;

    • b.

      er sprake is van ondersteuning voor een spoedeisende situatie;

    • c.

      het een voorziening voor opvang betreft.

  • 4. Een cliënt ten behoeve van wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk als bedoeld in artikel 1.1.1. van de Wet, voor zover:

    • a.

      deze persoon hiervoor een lager tarief hanteert dan het laagst toepasselijke tarief per uur, laagste prijs of resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd bij uitvoering door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • b.

      tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het Pgb worden betaald;

    • c.

      er geen sprake is van gebruikelijke hulp.

  • 5. De hoogte van een Pgb:

    • a.

      wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld budgetplan over hoe hij het Pgb gaat besteden;

    • b.

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het Pgb toereikend is, om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering, en;

    • c.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

  • 6. De hoogte van het Pgb voor een zaak wordt vastgesteld op maximaal de kostprijs van de zaak die de cliënt zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt en rekening houdende met een reële termijn voor de technische afschrijving en de onderhouds- en verzekeringskosten.

  • 7. De hoogte van het Pgb voor diensten aangeboden in de vorm van Formele ondersteuning wordt vastgesteld op het laagst toepasselijke tarief per uur, de laagste prijs of het resultaat dat hiervoor zou worden gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.

  • 8. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van Informele ondersteuning wordt vastgesteld op het geldende minimumloon inclusief vakantiegeld en vakantie uren.

  • 9. De hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten niet zijnde huishoudelijke ondersteuning aangeboden in de vorm van Informele ondersteuning, wordt vastgesteld op een bedrag voor informele zorg zoals dat in de wet Langdurige Zorg wordt gehanteerd.

  • 10. Een persoonsgebonden budget dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

  • 11. Het college stelt nadere regels vast over de verdere berekeningswijze van Pgb’s. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van ondersteuning. Het college houdt daarbij in elk geval rekening met, dan wel regelt:

    • a.

      de benodigde deskundigheid;

    • b.

      of er wordt gewerkt volgens toepasselijke professionele kwaliteitsstandaarden;

    • c.

      wanneer er sprake is van Formele of Informele ondersteuning;

    • d.

      de eventueel noodzakelijke overige voorwaarden met betrekking tot de toekenning en berekening van het persoonsgebonden budget

Artikel 14. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen

  • 1. Het college kan in overeenstemming met het beleidsplan, bedoeld in artikel 2.1.2 van de WMO 2015, op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, een tegemoetkoming verstrekken ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

  • 2. Het college stelt nadere regels vast over de tegemoetkoming meerkosten. Het college regelt daarin de soorten en de hoogte van de financiële tegemoetkomingen en de eventuele voorwaarden om voor de tegemoetkoming in aanmerking te komen.

Artikel 15: Controle, herziening, intrekking of terugvordering

  • 1. Het college informeert cliënten of hun gemachtigde in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of Pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2. Onverminderd artikel 2.3.8. van de Wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wet.

  • 3. Onverminderd artikel 2.3.10. van de Wet kan het college een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5. of 2.3.6 van de Wet herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget is aangewezen;

    • c.

      de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden; of

    • e.

      de cliënt de maatwerkvoorziening of het persoonsgebonden budget niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4. Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten Pgb.

  • 5. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 6. Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, kan deze voorziening worden teruggevorderd.

  • 7. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een geheel of gedeeltelijke opschorting voor ten hoogste dertien weken van betalingen uit het Pgb als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat er sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 8. Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 9. Het college kan in het besluit nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

HOOFDSTUK 4: Bijdrage in de kosten

Artikel 16. Bijdrage in de kosten

  • 1. Een cliënt is een Bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde Cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget.

  • 2. Uitgezonderd van een Bijdrage in de kosten zijn de volgende voorzieningen:

    • a.

      rolstoelen;

    • b.

      rolstoelen en overige hulpmiddelen voor jeugdigen tot 18 jaar;

    • c.

      sportvoorzieningen;

    • d.

      collectief vraagafhankelijk vervoer.

  • 3. De Bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 4. De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura wordt bepaald:

    • a.

      door een aanbesteding;

    • b.

      na een consultatie in de markt; of

    • c.

      in overleg met de aanbieder.

  • 5. De kostprijs van een persoonsgebonden budget is gelijk aan het verstrekte bedrag.

  • 6. De bedragen en percentages die gelden voor een Bijdrage in de kosten zijn gelijk aan de bedragen en percentages opgenomen in het Uitvoeringsbesluit.

  • 7. In afwijking van het gestelde in artikel 15.7 wordt voor de hulpverleningscategorie begeleiding (regulier en specialistisch) niet de kostprijs, maar een door het college in de nadere regels vast te leggen bedrag gehanteerd voor het bepalen van de hoogte van de Bijdrage in de kosten.

  • 8. Het in het zevende lid bedoelde bedrag kan worden gewijzigd op basis van de consumentenprijsindex.

  • 9. Als toepassing is gegeven aan het vorige lid, draagt het college zorg voor de kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen.

  • 10. bijdragen in de kosten voor maatschappelijke opvang en beschermd wonen worden door of namens het college vastgesteld en geïnd.

HOOFDSTUK 5: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 17. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1. Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg, waaronder informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 18. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1. Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de Wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met een derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • i.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • ii.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2. Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de Wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de Wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3. Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

    • a.

      de kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

    • d.

      reis en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4. Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.

  • 5. Het college bepaalt met welke derde als bedoeld in het eerste lid hij een overeenkomst aangaat.

Artikel 19. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1. Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2. Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3. Aanbieders dienen cliënten te informeren over de wijze waarop zij calamiteiten en geweldincidenten kunnen melden en hoe de procedure van het verwerken van meldingen van calamiteiten en geweldincidenten er uitziet in overeenstemming met de wet klachtrecht cliënten zorgsector (Wkcz).

  • 4. De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de Wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 6: Waardering mantelzorgers

Artikel 20. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1. Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2. De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit kosteloze deelname aan een, in overleg met een afvaardiging van mantelzorgers, door het college te bepalen activiteit.

HOOFDSTUK 7: Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 21. Klachtregeling

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van alle maatwerkvoorzieningen verstrekt op grond van deze verordening.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 22. Medezeggenschap

  • 1. Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van collectieve maatwerkvoorzieningen.

  • 2. Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 23. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1. Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2. Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3. Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4. Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 8: Overgangsrecht en slotbepalingen

Artikel 24. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per twee jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 25. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1. In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3. Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Rhenen 2015 wordt ingetrokken.

  • 2. Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Rhenen 2015 totdat het college een nieuw besluit over zijn maatwerkondersteuning heeft genomen.

  • 3. Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Rhenen 2015 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

  • 4. Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

  • 5. Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Rhenen 2015, geschiedt op grond van de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Rhenen 2015 die ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt.

  • 6. Van het in lid 5 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking op 6 november 2017.

  • 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning Rhenen 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 19 september 2017

De raadsgriffier, de voorzitter,

C.A.M. Apell J.A. van der Pas