Regeling vervallen per 01-01-2013

Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen maatschappelijke ondersteuning

Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2012

Intitulé

Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Rhenen 2007

Hoofdstuk 1 Begripsbepalingen

Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Rhenen 2007

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (wet van 29juni 2006, Stb. 2006,351);

  • b.

    Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rhenen, 2007.

  • c.

    Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

  • d.

    Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het College vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden;

  • e.

    Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven;

  • f.

    f. Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

  • g.

    Peiljaar: het tweede kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waarin de maatschappelijke ondersteuning, het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming daarvoor is verleend;

  • h.

    Besparingsbijdrage:een door de aanvrager te betalen bijdrage, gelijk aan het bedrag dat ten gevolge van de verstrekking van een voorziening door de aanvrager wordt bespaard omdat deze verstrekte voorziening een algemeen gebruikelijke voorziening vervangt of kan vervangen;

  • i.

    Eigen auto: de auto die op naam staat van de aanvrager dan wel zijn of haar partner, waarbij minimaal één van beiden in het bezit is van een geldig rijbewijs;

  • j.

    j, vervoer door derden: vervoer per auto van de persoon met beperkingen door particulieren, niet zijnde de persoon met beperkingen zelf;

  • k.

    Pleegouders: verzorgenden die kinderbijslag ontvangen voor het pleegkind;

  • l.

    Echtgeno(o)t(e); Een echtgeno(o)t(e) zoals bedoeld in artíkel 1, tweede en derde lid, van de Wet.

Hoofdstuk 2. Algemene bepalingen

Artikel 2.1 De aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een voorziening wordt door de aanvrager of door zijn of haar gemachtigde ingediend.

  • 2. Het college kan van de aanvrager of gemachtigde verlangen zich te legitimeren door middel van een document als aangewezen in artikel 1, eerste lid, sub 1 tot en met sub 3, van de Wet op de Identificatieplicht.

Artikel 2.2 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 32 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning indien van toepassing aandacht besteed aan:

  • a.

    de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

  • b.

    de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

  • c.

    de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

  • d.

    het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

  • e.

    de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Artikel 2.3 Gegevens in de beschikking

  • 1. Indien een voorziening wordt toegekend, wordt in de beschikking in ieder geval vermeld:

    • a.

      de voorwaarden waaraan rechthebbende dient te voldoen voordat tot verstrekking kan worden overgegaan;

    • b.

      de aard en de omvang van de voorziening; en

    • c.

      voor welk doel de voorziening dient te worden aangewend.

  • 2. Indien een voorziening voor bepaalde tijd wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens de geldigheidsduur vermeld.

  • 3. Indien een financiële tegemoetkoming wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 4. Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt in de beschikking tevens vermeld:

    • a.

      de omvang van het persoonsgebonden budget; en

    • b.

      de looptijd van het persoonsgebonden budget.

  • 5. Indien een persoonsgebonden budget wordt toegekend, wordt bij de beschikking een programma van eisen verstrekt waarin is aangegeven aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 6. Indien een aanvraag wordt afgewezen, worden de gronden van deze afwijzing in de beschikking vermeld.

Artikel 2.4 Terugvordering a.g.v. schade

  • 1. Eventuele schade aan een door de gemeente in bruikleen toegekende voorziening kan, met inachtneming van de bepalingen in de bruikleenovereenkomst, worden verhaald op de bruiklener.

  • 2. Een verleende voorziening wordt van de aanvrager teruggevorderd indien blijkt dat de voorziening niet wordt aangewend voor het doel waarvoor deze is verleend;

  • 3. In geval een in bruikleen verstrekte voorziening als gevolg van verwijtbare omstandigheden niet meer aanwezig is, kan de restwaarde van de voorziening bij de bruiklener in rekening worden gebracht.

Hoofdstuk 3. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget.

Artikel 3.1 Regels rond verstrekking en verantwoording.

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2.

    Woonvoorzieningen die uitsluitend in natura kunnen worden verstrekt zijn:

mobiele tilliften, losse douchestoelen, douchebrancards, toiletstoelen. In sociale huurwoningen worden alle woonvoorzieningen uitsluitend in natura, via de woningcorporatie verstrekt. Hiervoor is geen Persoons Gebonden Budget mogelijk.

Artikel 3.2 Weigering persoonsgebonden budget

1.Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget.

Artikel 3.3 Controle persoonsgebonden budget

  • 1. De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 5 % van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar.

  • 2. Bij verstrekkingen van een woonvoorziening vanaf € 20.420,00 en voor hulp bij het huishouden vanaf klasse 6, zoals genoemd in artikel 11 van de Verordening en artikel 5.1 van dit Besluit, zal in elk geval controle plaatsvinden. De controle vindt plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van elk kalenderjaar.

Hoofdstuk 4. Eigen bijdragen, eigen aandeel en besparingsbijdrage.

Artikel 4.1. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel.

De in een kalenderjaar verschuldigde eigen bijdrage in de kosten van hulp bij het huishouden bedraagt:

  • a.

    voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar:

  • € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 16.137,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en €16.137,00;

  • b.

    voor de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder:

  • € 16,60 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 14.162,00 het bedrag van € 16,60 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 14.162,00;

  • c.

    voor de gehuwde personen waarvan tenminste één van beiden jonger is dan 65 jaar: € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 20.810,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 20.810,00;

  • d.

    voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn: € 23,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 19.837,00 het bedrag van € 23,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 19.837,00.

Artikel 4.2. Inkomen

  • 1. Het inkomen, bedoeld in artikel 4.1, is het inkomen over het peiljaar van de ongehuwde persoon dan wel de gehuwden personen tezamen, waaronder wordt verstaan:

    • a.

      indien met betrekking tot het peiljaar een aanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het verzamelinkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001, in het peiljaar

    • b.

      in de overige gevallen: het belastbare loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964, in het peiljaar.

  • 2. Inkomen dat in het buitenland wordt belast, dan wel is vrijgesteld van belasting op grond van bepalingen van internationaal recht, wordt mede in aanmerking genomen als ware dit aan de Nederlandse belastingwetgeving onderworpen.

  • 3. In afwijking van het eerste lid vindt op aanvraag van de persoon aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend een voorlopige vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen plaats, indien redelijkerwijs te verwachten is dat het inkomen in het lopende jaar ten minste € 1816,00 lager zal zijn dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid.

  • 4. Indien het derde lid is toegepast, vindt na afloop van het jaar definitieve vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen over dat jaar plaats. Indien daarbij blijkt dat het bijdrageplichtig inkomen minder dan € 1816,00 lager is geweest dan het inkomen, bedoeld in het eerste lid, vindt definitieve vaststelling plaats overeenkomstig het eerste lid.

Artikel 4.3 Wijziging burgerlijke staat of leeftijd

  • 1.

    Voor de toepassing van de artikelen 4.1 en 4.2 wordt een wijziging in de burgerlijke staat van de ongehuwde persoon of gehuwde personen en het bereiken van een van belang zijnde leeftijd van een van deze personen in aanmerking genomen met ingang van de datum waarop die wijziging plaatsvindt.

Artikel 4.4 Niet opleggen van de eigen bijdrage

  • 1. De eigen bijdrage wordt niet opgelegd voor zover:

    • a.

      binnen twee jaar na aanvang van de maatschappelijke ondersteuning voor de te betalen eigen bijdrage geen beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden;

    • b.

      binnen een jaar nadat de aanbieder van de maatschappelijke ondersteuning de naam, het adres en de woonplaats alsmede de omvang van de maatschappelijke ondersteuning heeft aangeleverd bij de op grond van artikel 16 van de Wet aangewezen rechtspersoon, deze rechtspersoon de naam, het adres en de woonplaats niet heeft teruggevonden in de gemeentelijke basisadministratie.

Artikel 4.5 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel sportrolstoel, woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen

Het bedrag dat personen dienen te betalen bij woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 13 onder b,c en d van de verordening, bij vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 22 onder b,c van de

verordening en bij een rolstoelvoorziening als bedoeld in artikel 27 onder a,b,c van de verordening is € 0.,--

Artikel 4.6 Besparingsbijdrage.

Voor het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een driewielfiets of

een fiets in bijzondere uitvoering voor personen vanaf 12 jaar, wordt de NIBUD-norm gehanteerd.

Hoofdstuk 5. Hulp bij het huishouden.

Artikel 5.1. Omvang van persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden.

  • 1.

    De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp in de huishoudingals volgt plaats:De bedragen per jaar, nog niet verminderd met de eigen bijdrage, zijn:

    Klasse 1:

    € 884,- per jaar

    Klasse 2:

    € 2.654,- per jaar

    Klasse 3:

    € 4.866,- per jaar

    Klasse 4:

    € 7.520,- per jaar

    Klasse 5:

    €10.175,- per jaar

    Klasse 6:

    €12.828,- per jaar

  • 2.

    Indien het aantal geïndiceerde uren hoger is dan de bovengrens van klasse 6, wordt het tarief vaklasse 6 vermeerderd met het bedrag van klasse 1 vermenigvuldigd met het aantal uren waarmee de bovengrens van klasse 6 wordt overschreden.

Hoofdstuk 6. Woonvoorzieningen.

Artikel 6.1 Omvang van persoonsgebonden budget en financiële tegemoetkoming

  • 1. De hoogte van een door het college te verlenen persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 13 van de verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.

Artikel 6.2. Terugbetaling bij verkoop

  • 1.

    Het in artikel 21 van de van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning genoemde afschrijvingsschema voor terugbetaling luidt als volgt:

bij verkoop in het eerste jaar

100% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het tweede jaar

90% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het derde jaar

80% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het vierde jaar

70% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het vijfde jaar

60% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het zesde jaar

50% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het zevende jaar

40% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het achtste jaar

30% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het negende jaar

20% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

bij verkoop in het tiende jaar

10% van de door de gemeente gesubsidieerde kosten

Artikel 6.3. Verhuiskosten- en herinrichtingskosten

  • 1.

    Het bedrag voor de verhuis- en herinrichtingskostenvergoeding als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2848,26.

Artikel 6.4 Woonwagen

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:

    • a.

      de woonwagen niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijf jaar;

    • b.

      de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

    • c.

      de woonwagen in de gemeente op de standplaats stond ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening; en

    • d.

      de hoofdbewoner van de woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Huisvestingswet.

Artikel 6.5 Woonschip

1.Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het woonschip niet ouder dan tien jaar is en nog een technische levensduur heeft van minimaal vijfjaar;

  • b.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 6.6. Vergoeding van woningsanering

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in de kosten voor woningsanering als bedoeld in artikel 15 van de Verordening wordt verstrekt, indien:

    • a.

      de noodzaak hiertoe, vanwege caraklachten in verband met een allergie voor huisstof of huisstofmijt, is vastgesteld;

    • b.

      er bij de aanschaf van de huidige vloer- en raambedekking geen sprake was van een (verwachte) noodzaak tot woningsanering;

    • c.

      niet eerder voor de aanvrager op grond van de Wet of een andere regeling de huidige woning is gesaneerd;

    • d.

      de woningsanering niet heeft plaatsgevonden voordat het college op de aanvraag heeft beschikt; en

    • e.

      de woningsanering is aangevraagd binnen één jaar nadat voor de eerste maal een allergie voor huisstofmijt is vastgesteld.

  • 2. Voor de vergoeding van de kosten van vloer- en raambedekking in het kader van woningsanering worden maximaal de daarvoor geldende NIBUD-normen toegepast.

Artikel 6.7. Kosten van onderhoud. keuring en reparatie

  • 1.

    Voor het verstrekken van een financiële tegemoetkoming in verband met onderhoud, keuring en reparatie, als bedoeld in artikel 15 van de Verordening gelden de volgende bepalingen:

  • 2.

    Alleen de werkelijk gemaakte kosten (tot een maximum van de in het tweede lid vermelde bedragen) van onderhoud, keuring en reparatie van de hierna vermelde onderdelen komen in aanmerking voor een gemaximeerde vergoeding:

  • a.

    stoelliften;

  • b.

    rolstoel- of plateauliften;

  • c.

    woonhuisliften;

  • d.

    hefplateauliften;

  • e.

    balansliften;

  • f.

    de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;

  • g.

    elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

  • B.

    De maximale vergoeding van kosten voor onderhoud en keuring van diverse soorten liften ingevolge artikel 15, lid b van de verordening maatschappelijke ondersteuning, bedraagt:

Keuring van liften

Beginkeuring

Kosten ex BTW

Frequentie periodieke keuring

Kosten ex BTW per uur

Stoellift

Ja

€ 311,00

1x per4jr

€ 226,07

Rolstoelplateaulif

Ja

€ 311,00

1x per 4 jr

€ 226,00

Sta-plateaulift

Ja

€ 311,00

1x per 4 jr

€ 226,00

Woonhuislift

Ja

€ 482,00

1x per 1,5 jr

€ 276,00

Hefplateaulif

Ja

€ 489,00

1x per 1,5 jr

€ 280,00

Balanslift

*

*

1x per 1,5 jr

€ 76,50

* Balansliften worden niet meer nieuw gemaakt. Begin keuringen zullen daarom nauwelijks nog voorkomen. Bestaande balansliften kunnen nog wel gewoon gekeurd en onderhouden worden. Het liftinstituut berekent de kosten voor periodieke keuring van balansliften op grond van een uurtarief van € 76,50.

In de bovengenoemde bedragen zijn opgenomen de kosten voor de keuring door het Lifteninstituut (voorrijkosten + diverse keuringstarieven) vermenigvuldigd met een factor 2 (er komen 2 personen) vanwege de noodzakelijke assistentie door de onderhoudsfirma.

Bovenstaande bedragen zijn gebaseerd op de Tarieven voor veiligheidskeuringen uitgevoerd door het liftinstituut.

Onderhoud van líften

Fre uentie

Kosten ex BTW

Stoellift

1 x per jaar

€ 158,60

Rolstoelfplateaulift

1xperjaar

€156,00

Sta-plateaulift

1x perjaar

€ 156,00

Woonhuislift

2x per jaar

€ 226,00

Hefplateaulift

2x perjaar

€ 156,00

Balanslift

1x per jaar

€ 156,00

Maximale toeslagen op bovengenoemde tarieven betreffende onderhoud zijn:

  • ·

    · 50% voor installaties geplaatst buiten de woning;

  • ·

    · 50% voor installaties die meer dan één verdieping overbruggen;

  • ·

    · 50% voor installaties uitgevoerd met elektrisch aangedreven plateaus en/of afrijdbeveiliging respectievelijk elektrisch wegklapbare raildelen.

Artikel 6.8 vergoeding bezoekbaar maken hoofdverblijf

1.Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 4 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 2848,26.

Artikel 6.9. Uitbetaling van de woonvoorziening

  • 1. De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de eigenaar van de woonruimte:

    • a.

      woonruimteaanpassing;

    • b.

      kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.

  • 2. De volgende van de in dit hoofdstuk genoemde voorzieningen worden verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte:

    • a.

      verhuizing en inrichting;

    • b.

      een woonvoorziening van niet-bouwkundige of woontechnische aard;

Hoofdstuk 7. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 7.1 Algemene vervoersvoorziening

Het College verstaat onder een collectieve vervoersvoorziening, zoals bedoeld in artikel 22, sub a, van de Verordening: het gebruik van een gemaximeerd aantal zones met het collectief vraagafhankelijk vervoer tegen het door het College te bepalen gereduceerde zonetarief. Daarnaast wordt een forfaitaire financiële tegemoetkoming in de kosten van het collectief vraagafhankelijk vervoer verstrekt van € 72,04 per kwartaal.

Artikel 7.2 Vervoersvoorziening als persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de huurprijs van de goedkoopst-adequate voorziening inclusief onderhoud en reparatie zoals dat door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 7.3 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Voor de toepassing van artikel 25 van de Verordening wordt onder inkomen verstaan:

  • a)

    het bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de overhevelingstoeslag, van de aanvrager indien deze 18 jaar of ouder is en geen echtgenoot heeft;

  • b)

    het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de overhevelingstoeslag, van de ouders of pleegouders van de aanvrager indien deze jonger is dan 18 jaar en geen echtgenoot heeft in de zin van artikel 1, tweede tot en met zevende lid, van de Wet;

  • c)

    het gezamenlijk bruto-inkomen exclusief vakantiegeld, inclusief de overhevelingstoeslag, van de aanvrager en zijn echtgenoot indien deze een echtgenoot heeft; elk verminderd met de over het bruto-inkomen verschuldigde belasting, sociale verzekeringspremies en pensioenpremies, met uitzondering van de procentuele premie voor de verplichte ziekenfondsverzekering en vermeerderd met inkomsten uit alimentatie en de van toepassing zijnde heffingskortingen.

  • 2.

    Voor de toepassing van artikel 25 van de Verordening worden de volgende inkomensgrenzen gehanteerd:

  • a)

    voor aanvragers jonger dan 65 jaar wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar voor hen geldende bijstandsnorm

  • b)

    voor aanvragers van 65 jaar of ouder wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar voor hen geldende bijstandsnorm

  • c)

    voor aanvragers die permanent in een instelling verblijven wordt de inkomensgrens gesteld op de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar voor hen geldende bijstandsnorm.

  • 3.

    Onder "een met een auto vergelijkbare vervoersvoorziening" wordt verstaan: de voorzieningen genoemd in artikel 7.1 en artikel 7.2 van dit Besluit.

Artikel 7.4 Hoogte tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen

  • 1. Het forfaitaire normbedrag voor gebruik van het CVV door een geïndiceerde bedraagt €72,04 per kwartaal (€288,16 op jaarbasis). Daarnaast kunnen geïndiceerden voor een door het College te bepalen maximum aantal zones, reizen met het CVV tegen een gereduceerd zonetarief.

  • 2. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag welke afhankelijk is van het type bruikleenauto.

  • 3. Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi of eigen auto geldt een normbedrag van maximaal €348,21 per kwartaal (€1.392,84 op jaarbasis).

  • 4. ·Voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van €501,81 per kwartaal (€2.007,24 op jaarbasis).

  • 5. Voor een tegemoetkoming in de kosten van medisch noodzakelijke begeleiding geldt een normbedrag van maximaal €116,07 per kwartaal (€464,28 op jaarbasis).

Hoofdstuk 8. Verplaatsen in en rond de woning.

Artikel 8.1. Persoonsgebonden budget voor een rolstoel.

1.Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld aan de hand van de goedkoopst-adequate huurprijs inclusief onderhoud en reparatie zoals die door het college aan de leverancier wordt betaald.

Artikel 8.2. Sportrolstoel

1.Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt €2450,06, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen.

Artikel 9.1. Verplicht advies.

Het bedrag waarboven ingevolge artikel 32 lid 2 onder a van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning advies gevraagd moet worden bedraagt €1.500,--

Artikel 9.2. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 9.3. Citeertitel

Dit Besluit kan worden aangehaald als het 'Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen maatschappelijke ondersteuning 2007

Aldus vastgesteld in de vergadering 12 december 2006

De burgemeester

de secretaris

A.C. Houtsma

mr. M.A.J. Oosterwijk