Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening langdurigheidstoeslag Ridderkerk 2012

Geldend van 21-09-2012 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 29 mei 2012nummer 189;

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand;

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van de langdurigheidstoeslag aan personen, van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen;

b e s l u i t :

vast te stellen de

VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG RIDDERKERK 2012

I.Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente

  • b.

    de wet: Wet Werk en Bijstand

  • c.

    referteperiode: een periode van 60 maanden voorafgaand aan de peildatum

  • d.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede “een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan” moet worden gelezen “de referteperiode”. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • e.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag is ontstaan.

  • f.

    bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2, op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3, door het college vastgestelde verhoging of verlaging.

  • g.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • h.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

II. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 3 Doelgroep

  • 1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 36 van de wet en met inachtneming van de bepalingen in deze verordening wordt een langdurigheidstoeslag op aanvraag verleend aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft.

  • 2. Geen recht op een langdurigheidstoeslag hebben personen die op de peildatum of in de referteperiode een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering of de Wet Tegemoetkoming Onderwijsbijdrage en Schoolkosten hebben of hebben genoten;

  • 3. Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

Artikel 4 Langdurig, laag inkomen

1.Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarden van het hebben van een

langdurig, laag inkomen is voldaan indien belanghebbende(n) gedurende de referteperiode (60 maanden) een onafgebroken periode aangewezen is geweest op een inkomen dat niet hoger is dan 110% van de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm.

2.Bij gehuwden moeten beide partners aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De hoogte van de langdurigheidstoeslag bedraagt:

    • a.

      voor gehuwden: 40% van de bijstandsnorm voor een echtpaar exclusief vakantietoeslag conform artikel 21 lid 1 Wwb,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder: 40% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder exclusief vakantietoeslag conform artikel 20 lid 2 b Wwb, inclusief maximale toeslag Wwb conform artikel 25 lid 2 Wwb.

    • c.

      voor een alleenstaande: 40% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande exclusief vakantietoeslag conform artikel 20 lid 1 b, Wwb, inclusief maximale toeslag conform artikel 25 lid 2 Wwb.

    • d.

      Voor personen in een inrichting is de hoogte van de toeslag 40% van de geldende norm exclusief vakantiegeld conform artikel 23 Wwb.

  • 2.

    De hoogte van de bijstandsnorm per 1 januari van het jaar waarin de peildatum valt is bepalend

III. Slotbepalingen

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking een dag na bekendmaking met terugwerkende kracht tot 31 december 2011.

De Verordening Langdurigheidstoeslag Samenwerkingsverband Ridderkerk en Albrandswaard 2012 wordt ingetrokken per 1 januari 2012.

Ridderkerk,

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

J.G. van Straalen mw. A. Attema

AvdP/569

Toelichting

Algemeen

Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen

Arbeidsmarktperspectief en ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’

Een ogenblik geduld, bezig met zoeken..

Het amendement Spies (31441 nr. 12) is in deze verordening verwerkt. Dit betekent dat gemeenten geen toets hoeven te doen op het aanwezig zijn van ‘arbeidsmarktperspectief’. Het begrip ‘gebrek aan arbeidsmarktperspectief’ is uit de voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag geschrapt. De meerwaarde van die voorwaarde werd te beperkt gevonden en overbodig in het licht van de toevoeging in de wettekst dat belanghebbende ‘geen uitzicht heeft op inkomensverbetering’ mag hebben. Deze toevoeging is immers hét centrale element geworden voor de langdurigheidstoeslag en als afzonderlijke voorwaarde in de definitieve wettekst terechtgekomen.

Geen uitzicht op inkomensverbetering

Het uitgangspunt in deze verordening is dat als een belanghebbende 60 maanden een ‘laag inkomen’ ontvangt er automatisch sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’.

Waarom een nieuwe verordening

In 2012 wordt in de verordening een wijziging aanbracht in het begrip ‘laag inkomen’ en “langdurig”.

Oude situatie

laag inkomen

langdurig

Ridderkerk

120%

60 maanden/5 jaar

Albrandswaard

105%

36 maanden/3 jaar

Nieuwe situatie

laag inkomen

langdurig

Ridderkerk

110%

60 maanden/5 jaar

Albrandswaard

110%

60 maanden/5 jaar

In deze verordening is gezocht naar de mogelijkheid om het beleid gelijk te stellen in het samenwerkingsverband. De beperking in de wet staat de gemeenten in de weg om een ruimhartiger minimabeleid te voeren. De inkomensgrens is aangegeven door het ministerie, het mag niet hoger zijn dan 110% maar het mag wel lager zijn. Er is gekozen voor een middenweg; voor de burgers van Albrandswaard betekent dit een langere referteperiode (60 maanden/5jaar) maar wel een hogere inkomensgrens. Voor de burgers in Ridderkerk is er een versobering omdat de inkomensgrens niet hoger mag zijn dan 110%. Voor Ridderkerk vindt er een verlaging plaats van 120% naar 110% van de bijstandsnorm als gevolg van de nieuwe bepalingen WWB per 1 januari 2012 en in het kader van het gelijkstellen van het beleid in het samenwerkingsverband.

Bevoegdheid gemeenten

In artikel 36 WWB, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

In artikel 8 WWB wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hoeven niet nader verklaard te worden. Voor een aantal begrippen die niet in de WWB zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening. Met de invulling van het begrip peildatum wordt aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB. Het gaat niet om de datum van aanvraag maar om de datum waarop in enig jaar recht op langdurigheidstoeslag ontstaat. Dit is de eerst mogelijke datum na afloop van de referteperiode.

Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht geeft om in de verordening regels te geven met betrekking tot de invulling van de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om het begrip “inkomen” voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren.

De begrippen zijn aangepast aan de wijzigingen WWB 2012 (huishoudtoets).

Artikel 2

Uitvoering

Geen toelichting nodig.

Artikel 3

Doelgroep

In het tweede lid zijn bepaalde groepen uitgesloten van het recht op de langdurigheidstoeslag.

Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op de langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan. Beschikt men over uitzicht op inkomensverbetering, dan ontbreekt recht op langdurigheidstoeslag. De wetgever heeft daarbij vooral studenten op het oog.

In het derde lid is een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van de beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag op grond van artikel 11 (geen of niet gelijk gesteld met een Nederlander of niet verblijvende in Nederland) of artikel 13 lid 1 (uitsluitingsgronden zoals detentie). De WWB voorziet niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl het toekennen van het bedrag gehuwden in dergelijke situaties niet redelijk is. NB: Dit lid ziet alleen op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB.

Artikel 4

Langdurig, laag inkomen

Een referteperiode van vijf jaar (60 maanden), zoals artikel 36 WWB (wettekst tot 1 januari 2009) voorschreef wordt in deze verordening voortgezet.

Bij gehuwden moeten beide partners aan de eisen voldoen om recht te hebben op de langdurigheidstoeslag. Dan hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen. In dit opzicht is vanaf 2012 het nieuwe begrip “gezin” van belang. Alle gezinsleden zullen moeten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag. De langdurigheidstoeslag zal evenredig verdeeld moeten worden over de gezinsleden.

Artikel 5

Hoogte langdurigheidstoeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gewijzigd in een percentage van de voor de klant geldende norm met de maximale toeslag. Hierdoor wijzigt de toeslag automatisch bij een normwijziging en hoeft er niet jaarlijks een indexering te worden berekend. Alleen de normwijziging per 1 januari van het jaar waarin de peildatum valt is hierbij bepalend. Een norm kan meerdere malen per kalenderjaar wijzigen, het is niet uitvoerbaar om alle wijzigingen hierin te volgen. Het percentage van 40% van de genoemde normen komt overeen met de bedragen die werden gehanteerd.

III. Slotbepalingen

Artikel 6 en 7 Geen toelichting nodig.