Regeling vervallen per 03-05-2013

Beleidsregels terugvordering en verhaal 2011 Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

Geldend van 31-08-2012 t/m 02-05-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal 2011 Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ en Bbz 2004

Beleid WWB/IOAW/IOAZ/BBZ2004

Ingangsdatum: 1 januari 2012

INLEIDING

Waarom nieuwe beleidsregels?

Het doel van beleidsregels is de wetten WWB, IOAW, IOAZ en BBZ2004, en de daarop gebaseerde verordeningen op een eenduidige manier uit te voeren en de klant inzicht te geven in de regels en mogelijkheden.

Op onderdelen van de wetten moet het college beleidskeuzes maken. Deze keuzes zijn gemaakt in dit document en zijn te vinden in de onderdelen Werk, Inkomen, Bijzondere bijstand en Overige Minimabeleid. Het huidig beleid “Terugvordering en Verhaal” is vastgesteld in 2010 in samenhang met het Handhavingsplan 2011-2013. Deze beleidsregels aan de wetswijziging aangepast en opgenomen in dit beleidstuk.

In 2012 gaat er veel veranderen voor de wetten die het college moet uitvoeren. Deze wijzigingen zijn meegenomen in de beleidsregels. Ook is het nodig om op onderdelen de bedragen te indexeren en de beleidsregels aan te passen aan de landelijke ontwikkelingen van de afgelopen vier jaar. Tot slot is het beleid van Ridderkerk en Albrandswaard een eenheid geworden en zijn er per 1 januari 2012 geen verschillen meer in het beleid werk, inkomen en bijzondere bijstand.

In dit document is ervoor gekozen om alleen de onderwerpen op te nemen waarover het college beleidskeuzes kan maken. De werkinstructies zijn weggelaten, dit zijn uitwerkingen van de gemaakte keuzes en worden in een apart document aan de uitvoering aangeboden.

Dit document vervangt de “Richtlijnen WWB en overige wetten en regelingen 2008 Ridderkerk en Albrandswaard” en de “Beleidsregels Terugvordering en Verhaal 2010”.

Wet Werken Naar Vermogen

De nieuwe Wet Werken Naar Vermogen (WWNV) die vermoedelijk zal ingaan op 1 januari 2013 zal aanleiding geven om op het onderdeel “Werk” nieuw beleid te maken. Dit onderdeel zal in 2012 verder worden uitgewerkt.

OVERZICHT WIJZIGINGEN

BELEIDSONDERWERP

OUD

NIEUW

WERK

Plan van Aanpak

Was voorheen een trajectplan

Wordt nu verplicht gesteld bij toekenningsbesluit en wordt Plan van Aanpak genoemd

Activeringspremies

6 verschillende premies

Activeringspremies opheffen, wel de wettelijke inkomstenvrijlatingen en vrijwilligerswerkpremie toepassen:

Loonwaarde

Niet opgenomen

Ontwikkeling 2012 opgenomen in aanloop naar WWNV.

Doelgroepen

Jongeren, alleenstaande ouders, 45+ aparte doelgroepen

Deze doelgroepen anders verdeeld en aangepast aan de WWB 2012 jongeren tot 27 jaar 27 jaar tot 65 jaar 65+ Bij de doelgroep jongeren is het nieuwe beleid WWB 2012 opgenomen: -wachttijd -voorliggende voorziening WSF -regelgeving alleenstaande ouders

Nugger/ANW

Alleen inkomensgrens

Inkomensgrens en vermogensgrens conform WWB.

Parttime ondernemerschap

Voorheen marginaal zelfstandigen

Naam veranderd en verder uitgewerkt hoe er mee moet worden omgegaan.

Inkomstenvrijlating

Was voorheen een activeringspremie

Individueel beoordelen door de klantmanager werk of de inkomsten uitstroombevorderend zijn

Terugvorderen “no show”kosten medische keuring bij verwijtbaarheid

Dit is nieuw opgenomen in het beleid.

INKOMEN

Beleid Terugvordering en verhaal

Is aangepast op de nieuwe bepalingen WWB met betrekking tot het huishoudinkomen en begrip gezin.

BIJZONDERE BIJSTAND

Draagkrachtgrens

-Ridderkerk was 120% - Albrandwaard norm plus inkomstenvrijlating

Beide gemeenten gelijk gesteld op 110%

Berekening draagkracht

3 percentages op inkomensgrens (20, 40, 50%)

Is versimpeld naar twee percentages voor inkomens boven de 110% inkomen 110% tot 140% = 35% draagkr. inkomen 140% en hoger = 50% draagkr. Begrippen; draagkracht inkomen en mogelijke aftrekposten zijn verduidelijkt.

Collectieve Zorgverzekering Minima (dit onderdeel is al besloten door B&W)

Doelgroep tot 120% Alleen klanten WWB krijgen bijzondere bijstand voor premie € 14,92 per maand in Ridderkerk

Doelgroep tot 130% doelgroep tot 110% bijzondere bijstand € 10 per maand in beide gemeenten. (verrekend op polis) Nieuw in aanvullende verzekering: eigen bijdrage AWBZ/WMO

Babyuitzet

Maximale bijzondere bijstand € 300

Maximale bijzondere bijstand € 500 waarbij is aangesloten op de prijzen Nibud/ verwijzen naar Opnieuw en Co

Begrafeniskosten

Maximale bijzondere bijstand € 3500

Maximale bijzondere bijstand € 5000 waarbij de prijs nog onder het niveau van het Nibud ligt.

Ex-gedetineerd beleid naar aanleiding van Convenant

Was geen beleid voor

Nieuw beleid i.v.m. Convenant over betaling woonlasten, opslag goederen tijdens detentie.

Medische kosten

Buitenwettelijk beleid; vergoeding minus aftrek vergoeding zorgverzekering

Geen vergoeding meer; zorgverzekering en AWBZ zijn toereikende voorliggende voorzieningen. geen brillen, tandarts, orthopedische schoenen, pedicure, gehoorapparaat etc. De mogelijkheid om te individualiseren is altijd aanwezig.

Hoogte bijzondere bijstand in noodgevallen ter hoogte vergoeding gemeentepakket CZ

Verordening brillen en contactlenzen fonds

Gold alleen voor Ridderkerk

Wordt apart ingetrokken

Inrichtingskosten

Bedrag totale inrichting was vastgesteld.

Bedrag totale inrichting niet meer opgenomen; principe is dat 2/3 van de Nibudprijzen kan worden gehanteerd. betekent wel een verhoging van de totale lening bij een complete inrichting. De keus voor 2/3 is gedaan omdat er van de klant wordt verwacht ook tweedehands spullen aan te schaffen. Verwijzen naar Opnieuw en Co Prijsindexering heeft niet meer plaatsgevonden vanaf 2008.

Duurzame gebruiksgoederen

Was een vastgestelde lijst waarvoor een lening kon worden gegeven.

Is geen vastgestelde lijst meer, individueel bepalen of aanschaf noodzakelijk is. Bijstand is in principe lening. Bij schuldsaneringstraject mogelijkheid om lening om te zetten in een bedrag “om niet”

Woonkosten eigen woning

Geen bepaling in richtlijn bij hoge woonlasten eigen woning

Bepaling opgenomen om binnen 12 maanden goedkopere woonruimte te vinden bij hoge woonlasten eigen woning.

MINIMABELEID

Maatschappelijk Participatiefonds

Laatst vastgesteld in Ridderkerk in 2009 Laats vastgesteld in Albrandswaard in 2007

In verband met de wetswijziging WWB wordt er een nieuwe verordening aangeboden voor 2012

Maaltijden service SWOR in Ridderkerk

De inkomensgrens was AOW plus € 378,-

De inkomensgrens wordt 110% van het minimum zoals wettelijk is vastgesteld.

WERK

UITGANGSPUNTEN

Arbeidsverplichting

In de WWB, IOAW en de IOAZ is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. De belangrijkste verplichting is aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Snelle duurzame uitstroom uit de uitkering blijft het hoofddoel, maar de gemeente kan bij de invulling van het begrip “algemeen geaccepteerde arbeid” op individueel niveau rekening houden met de persoonlijke situatie van betrokkene. Er zijn bij verschillende re-integratiebedrijven trajecten ingekocht, waardoor voor elke klant een gepast traject mogelijk is.

Betrokkene is verplicht van een aangeboden voorziening gebruik te maken. Onder een voorziening die betrokkene als verplichting kan worden opgelegd wordt in ieder geval verstaan:

  • §

    Begeleiding door een re-integratiebureau;

  • §

    Scholing;

  • §

    Werkstage of werkervaringsplaats;

  • §

    Betaalde arbeid waarvoor loonkostensubsidie wordt verstrekt;

  • §

    Begeleiding (op advies van het IMK) in het kader van BBZ traject;

  • §

    Sociale activering als er (ook op lange) termijn uitzicht is op werk. Als er helemaal geen uitzicht op werk is c.q. betrokkene is volledig vrijgesteld van de arbeidsverplichtingen, kan sociale activering niet verplicht worden opgelegd.

  • §

    Work-first instrumenten

  • §

    Participatieplaatsen

  • §

    Schuldhulpverlening

Verplichtingen

Het college heeft de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. De klantmanager werk kan de volgende zaken, naast of ter verduidelijking van de verplichtingen die in de wet staan als verplichting opleggen.

  • §

    Als Nugger/ANW-er een overeenkomst tekenen dat de kosten kunnen worden teruggevorderd bij het niet voldoende meewerken aan een re-integratie traject.

  • §

    Een overeenkomst tekenen dat de kosten van een “no show tarief” bij een medische keuring kan worden teruggevorderd als er sprake is van verwijtbaarheid.

  • §

    Verplichting uit de WI moeten worden gevolgd; bij het niet nakomen van deze verplichtingen wordt de verwijtbaarheid onderzocht.

  • §

    Behandeling starten bij arts, psycholoog of maatschappelijk werker als er belemmeringen zijn om te re-integreren.

  • §

    Meewerken aan een schuldhulpverleningstraject; bij het vroegtijdig afbreken van een traject door eigen schuld wordt de verwijtbaarheid in relatie met de re-integratiekansen bekeken.

  • §

    Zorgen voor een goede bereikbaarheid door telefonisch bereikbaar te zijn en gewijzigde telefoonnummers door te geven.

  • §

    Het maken van een Curriculum Vitae en actueel houden

  • §

    Bij het plannen van een vakantie rekening houden met re-integratie afspraken.

Ontheffing van de arbeidsverplichting

Alleen als daarvoor zeer dringende redenen aanwezig zijn, kan er in individuele gevallen tijdelijk ontheffing worden gegeven van de arbeidsverplichting. De ontheffing van de arbeidsverplichting wordt jaarlijks opnieuw bezien. Klanten waarvan duidelijk is dat ze echt nooit meer, in welke vorm dan ook, een verplichting opgelegd zullen krijgen, kunnen voor 5 jaar worden ontheven van de arbeidsverplichting. Dit geldt ook voor klanten die in een psychiatrisch ziekenhuis wonen.

Mantelzorg

Bij het verrichten van mantelzorg zal er een individuele beoordeling gemaakt moeten worden in hoeverre de zorg redelijk is. Bij twijfel is er een medisch advies mogelijk waarbij wordt vastgesteld of er inderdaad sprake is van een “zorgbehoefte”, waarbij het niet mogelijk is om de zorg door een professionele instantie te laten verzorgen. Betrokkene moet gestimuleerd worden om de verstrekte zorg als arbeid uitbetaald te laten worden uit een persoongebonden budget. Met professionele instantie wordt bedoeld een verzorgingtehuis, een verpleegtehuis, een psychiatrische inrichting of tehuis voor personen met een verstandelijke beperking. Bij mantelzorg kan het gaan om kortdurende of langdurende zorg. Hiervoor kan op individuele basis worden bezien of een tijdelijke (gedeeltelijke) vrijstelling nodig is. Bij korte, acute, mantelzorg kan een vrijstelling van drie maanden worden gegeven. De regels gesteld in de WWB zijn van toepassing.

Medische belemmeringen

Als de belanghebbende aangeeft niet te kunnen werken i.v.m. medische/psychische omstandigheden moet er een medisch advies worden opgevraagd. Bij de vraagstelling is het van belang om te laten onderzoeken wat de klant nog wel kan, wat er nodig is om weer arbeidsgeschikt te worden, de duur en de mate van arbeidsongeschiktheid. Ook als er belemmeringen zijn, kan de belanghebbende naar de daarvoor geschikte re-integratiebureaus worden verwezen, om te bepalen wat de mogelijkheden op uitstroom zijn. Als er een ontheffing van de arbeidsverplichting wordt gegeven zal dit altijd tijdelijk zijn. Afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en het medisch advies wordt er een termijn van ontheffing in de beschikking vastgelegd en indien van toepassing de voorwaarden die aan de klant zijn opgelegd ten einde belemmeringen weg te nemen. Indien mogelijk moet er gedacht worden aan een indicatie WSW.

DOELGROEPEN

De WWB wordt per 1 januari 2012 een doelgroepen-uitkering, waarbij op dit moment drie doelgroepen te onderscheiden zijn:

• Voor jongeren tot 27 jaar gaat het aangescherpte WIJ-regime gelden in de WWB.

• Voor mensen van 27 tot 65 jaar blijft het huidige WWB-regime gelden.

• Voor mensen van 65 jaar of ouder die een onvolledige uitkering hebben op grond van de AOW, blijft de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO), een onderdeel van de WWB van toepassing.

Indeling afstand tot de arbeidsmarkt

De hierboven genoemde doelgroepen worden vanaf de eerste intake beoordeeld op de mogelijkheden van arbeidsparticipatie en op de zelfredzaamheid. In 2011 is een start gemaakt om het hele bestand in te delen in drie groepen.

Groep 1= direct bemiddelbaar

Groep 2= bemiddelbaar na kort traject (max. 1 jaar)

Groep 3= (nog) niet bemiddelbaar

Groep 1; Kan zelf aan de slag en heeft geen ondersteuning nodig; groepsgewijze sollicitatietraining of ondersteuning behoort tot de mogelijkheden. De regisseur werk kijkt naar de CV en zoekt gericht naar een baan. In individuele omstandigheden wordt het instrument van werkervaring opdoen via de SDW ook ingezet voor deze groep.

Groep 2; De inzet van re-integratie instrumenten zal zich in eerste instantie richten op deze groep. De volgende instrumenten kunnen worden ingezet: verwijzing naar schuldhulpverlening, maatschappelijk werk, bemiddeling kinderopvang, sollicitatietraining, opleiding, stages, proefplaatsing, werkervaring, loonkostensubsidie, coaching, werkervaring, alfabetisering, hulp bij starten eigen bedrijf etc.

Groep 3; Er zijn langdurige belemmeringen; medisch/psychisch onderzoek/ eventueel tijdelijke ontheffing arbeidsverplichting. Bij alle groepen is het uitgangspunt dat de eigen verantwoordelijkheid van de klant wordt aangesproken. Voorbeelden;

  • -

    bereikbaar zijn en gewijzigde telefoonnummers doorgeven

  • -

    bij de planning van een vakantie rekening houden met de trajectafspraken

  • -

    regelen kinderopvang

  • -

    wijzigingen tijdig doorgeven

  • -

    meewerken aan het opheffen van belemmeringen

Jongeren tot 27 jaar

Voor jongeren gelden vanaf 1 januari 2012 andere regels met betrekking tot de re-integratievoorzieningen en re-integratieverplichtingen. De Wet investeren in jongeren (WIJ) is ingetrokken, vanaf deze datum vallen de jongeren weer onder de WWB. De nieuwe regels WWB zijn vanaf deze datum van toepassing op nieuwe klanten die zich melden vanaf 1 januari 2012. De trajecten die lopen vanuit het Werk-leeraanbod worden afgemaakt volgens de afspraken. Voor het lopende bestand WIJ geldt een overgangstermijn tot 1 juli 2012.

Wijzigingen jongeren tot 2 7 jaar vanaf 1 januari 2012

De nadruk op de eigen verantwoordelijkheid wordt voor jongeren in de wet verder verankerd. Als een jongere zich bij het UWV meldt om een aanvraag in te dienen, dan moet hij eerst vier weken zelf zoeken naar werk of reguliere scholing. De jongere heeft tijdens de zoekperiode geen recht op een ondersteuning van de gemeente en geen recht op een voorschot.

Na vier weken kan de jongere een aanvraag indienen en moet het college toetsen of de jongere aantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden of terug te keren naar school. Als de aanvraag van de jongere na vier weken zoekperiode in behandeling wordt genomen, ontstaat recht op ondersteuning. Dat geldt ook als de jongere een afstemming heeft gekregen omdat hij tijdens de zoekperiode van vier weken onvoldoende inspanning heeft gepleegd om werk te vinden. Jongeren hebben gedurende de zoekperiode geen recht op een voorschot. Pas na de aanvraag kan de jongere om een voorschot vragen. Van de jongere zelf wordt verwacht dat hij/zij de gemeente inzicht geeft in het resterende recht op studiefinanciering. Hij moet dat in de wachttijd zelf uitzoeken en bij de intake vermelden. Ook moet de jongere aannemelijk maken dat hij/zij voldoende actie heeft ondernomen om aan het werk te komen en waarom het niet is gelukt.

Uitzonderingen

Jongeren die een WW-uitkering ontvangen kunnen zich vier weken voor het einde van de WW-uitkering melden. De zoekperiode valt dan samen met de laatste periode van deze uitkering, waarvoor de verplichting om te zoeken naar werk al geldt. Hier komt de verplichting om te zoeken naar scholing bij per 1 januari 2012.

Wat is er anders?

In de WIJ was het uitgangspunt een werkleeraanbod. Dit uitgangspunt wordt deels overgenomen in de WWB,

maar gaat nog een stap verder. Waar de jongere in de WIJ passief kon wachten op een aanbod van het college, moet de jongere nu zelf aan de slag. Eerst tijdens de zoekperiode en vervolgens bij het opstellen, evalueren en zo nodig bijstellen van een plan van aanpak. Dit plan van aanpak is opgenomen in artikel 44a WWB. Op grond van dit artikel legt het college voor een jongere onder de 27 jaar in een plan van aanpak vast:

• hoe de eventuele ondersteuning eruit ziet;

• welke verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling de klant heeft; en

• wat er van hem wordt verwacht.

Dit plan van aanpak maakt een onderdeel uit van de beschikking en is – met de rest van de beschikking – vatbaar voor bezwaar en beroep. Het college is verplicht om de jongere bij de uitvoering van het plan van aanpak te begeleiden. Het plan van aanpak moet dan ook periodiek samen met de jongere worden geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. De jongere en het college kunnen elkaar aanspreken op de verplichtingen. Het college moet de jongere blijvend aanspreken op zijn mogelijkheden om aan het werk te gaan. De jongere op zijn beurt kan het college aanspreken op haar verantwoordelijkheid om hem te begeleiden naar de arbeidsmarkt.

Komt de jongere zijn afspraken uit het plan van aanpak niet of onvoldoende na, dan verlaagt het college de

uitkering. Blijkt uit de houding en gedrag van de jongere ondubbelzinnig dat deze de afspraken ook niet zal

nakomen, dan trekt het college de uitkering in. Als de uitkering wordt ingetrokken, dan stopt ook de

ondersteuning.

Is de jongere niet tevreden over de begeleiding door het college, bijvoorbeeld omdat het college bepaalde

afspraken uit het plan van aanpak niet nakomt, dan kan de jongere het college hier op aanspreken. Heeft dit niet het gewenste effect, dan kan de jongere een procedure bij de burgerlijke rechter aanspannen.

De jongere is op grond van artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB, verplicht om mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak. Dit vloeit eigenlijk al voort uit de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, maar hier is het nog expliciet genoemd. Niet voldoen aan deze verplichtingen kan grond zijn voor een afstemming op grond van artikel 18, tweede lid, WWB, tenzij elke verwijtbaarheid ontbreekt.

Jongeren en studeren

Eén van de speerpunten van het kabinet is de verplichting van jongeren om te zoeken naar regulier bekostigd onderwijs. Als de jongere geen mogelijkheden meer heeft binnen het regulier onderwijs en hij voldoet aan de overige voorwaarden, dan heeft hij recht op bijstand. Heeft de jongere wel mogelijkheden binnen het regulier bekostigd onderwijs, dan heeft hij geen recht op WWB (artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 1 WWB). Studiefinanciering is namelijk een passende en toereikende voorliggende voorziening. Dit geldt ook voor een (rentedragende) lening op grond van de WSF. Het feit dat door deze lening een studieschuld wordt opgebouwd, doet niets af aan het feit dat het een passende voorliggende voorziening is. De jongere en de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) Een tegemoetkoming op grond van de WTOS is geen passende en toereikende voorliggende voorziening. Heeft de jongere geen recht op studiefinanciering (maar bijvoorbeeld alleen op WTOS), dan zijn er weer twee mogelijkheden. De eerste mogelijkheid is dat de jongere het onderwijs niet volgt. Hij/zij heeft dan geen recht op bijstand, omdat hij onder de uitzonderingsgrond van artikel 13, tweede lid, onderdeel c onder 2º WWB valt. De tweede mogelijkheid is dat de jongere het onderwijs wel volgt. Volgt een jongere onderwijs en ontvangt hij een tegemoetkoming op grond van de WTOS en heeft hij verder onvoldoende bestaansmiddelen, dan kan hij toch in aanmerking komen voor de WWB.

Startkwalificatie

Het college moet beoordelen of de jongere nog mogelijkheden heeft binnen het regulier bekostigd

Onderwijs en of er een startkwalificatie aanwezig is. Een startkwalificatie is een diploma op HAVO-, VWO- of MBO2-niveau. Een vmbo-diploma is geen startkwalificatie. Dit diploma geeft toegang tot een vervolgopleiding, maar geeft minder kansen op een goede baan dan met een mbo-2, havo- of vwo-diploma.

Van de jongere zelf wordt verwacht dat hij/zij de gemeente inzicht geeft in het resterende recht op studiefinanciering. Hij moet dat in de wachttijd zelf uitzoeken en bij de intake vermelden.

Nieuw: het Bindend Studieadvies van DUO

Verder kan er gebruik worden gemaakt van het zogenaamde “bindend studieadvies”. Met ingang van het studiejaar 2012/2013 kunnen onderwijsinstellingen hun leerlingen bindend studieadvies geven op grond van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Een negatief studieadvies wordt gegeven als de student te weinig voortgang maakt met zijn studie omdat hij onvoldoende gemotiveerd is of onvoldoende capaciteiten heeft.

Regionaal Meld- en Coördinatiepunt Voortijdig schoolverlaters (RMC) Een derde aanknopingspunt kan zijn een verklaring van een functionaris van de regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC). Hierbij is de samenwerking met de afdeling Leerplicht binnen de gemeenten belangrijk.

Alleenstaande ouders

Nieuw in de WWB per 2012 voor alleenstaande ouders

De specifieke ontheffing van de arbeidsverplichting voor alleenstaande ouders met kinderen tot vijf jaar wordt aangescherpt. Zo geldt deze ontheffing per 1 januari 2012 nog voor maximaal vijf jaar. Bovendien moet er een plan vanaanpak worden opgesteld, waarbij zowel de alleenstaande ouder als het college een rol heeft. In dit plan van aanpak is opgenomen wat van de alleenstaande ouder wordt verwacht wat betreft zijn re-integratie inspanningen. Voor het college houdt dit in dat het plan van aanpak telkens na zes maanden heronderzocht moet worden en zonodig moet worden bijgesteld. Voor de alleenstaande ouder betekent dit dat die frequenter contact met de gemeente zal hebben. Dit contact is niet vrijblijvend. Het plan van aanpak wordt afgestemd op de inspanningen die de alleenstaande ouder sinds de opstelling van het plan van aanpak of het vorige heronderzoek verricht heeft en de resultaten die bereikt zijn. Blijkt ondubbelzinnig uit de houding en gedragingen van de alleenstaande ouder dat hij zijn verplichtingen niet nakomt, dan wordt de ontheffing ingetrokken. Dat betekent dat de alleenstaande ouder daarna niet meer in aanmerking kan komen voor de ontheffing. Bovendien kan er een maatregel worden opgelegd op grond van de maatregelverordening, als de ontheffing om deze reden wordt ingetrokken.

Let op: Ook bij de IOAW en IOAZ wor dt deze vrijlating ingevoerd.

Nugger /ANW (verplichte doelgroep )

Voor deze groep worden afwijkende voorwaarden gesteld aan het traject. Bij de re-integratie van Nuggers en ANW-ers is de gemeente vrij om het eigen beleid te bepalen. Wanneer het traject, om verwijtbare redenen niet wordt volbracht, zullen de kosten worden teruggevorderd. Hiervoor wordt een overeenkomst getekend. Het doel van het traject is uitstroom naar werk, gedurende minimaal 20 uur per week. Scholing is alleen mogelijk bij het ontbreken van een startkwalificatie en op maximaal MBO niveau. Het doel is immers zelfstandig (met eventuele inkomsten van de partner) in de eigen kosten van levensonderhoud te voorzien. Alle soorten werk zijn daarom als passend te beschouwen.

Inkomen s- en vermogen stoets van de Nugger /ANW

Een voorziening wordt alleen aangeboden als het gezinsinkomen niet hoger is dan maximaal 1,5 x de voor de persoon geldende bijstandsuitkering. De vermogensgrens van de WWB wordt gehanteerd met ingang van 1 januari 2012. Is er sprake van meer vermogen dan het vrij te laten vermogen conform artikel 34 WWB, dan kan er geen voorziening worden aangeboden. De inkomens- en vermogenstoets wordt uitgevoerd door de klantmanager inkomen.

Met betrokkene wordt een contract aangegaan, waarin de verplichtingen worden vastgelegd. Bij verwijtbaar handelen kunnen de gemaakte kosten worden teruggevorderd. Deze voorwaarde staat in het contract waar de persoon voor tekent.

Voor een jongere onder de 18 jaar is ook een Nugger traject mogelijk. Deze jongere volgt dan een zorg/werktraject. De leerplichtambtenaar kan een jongere aanmelden bij de afdeling om schooluitval te voorkomen. In deze trajecten zal de nadruk eerder op terugkeer naar school liggen, dan op uitstroom naar werk. Een duaal (leer/werk) traject behoort ook tot de mogelijkheden. Als betrokkene niet meer naar school terug te motiveren is, dan volgt een traject richting werk. Voor deze groep geldt geen inkomenseis.

Een belanghebbende die zich aanmeldt voor een Nugger/ANW traject moet zich bij het UWV WERKbedrijf melden. Betrokkene wordt daarna door de klantmanager werk/inkomen uitgenodigd om de mogelijkheden te bespreken. De eerste toets die gemaakt wordt is de inkomens- en vermogenstoets. Als de belanghebbende hier niet aan voldoet is verdere bemiddeling niet mogelijk.

V OORZIENINGEN

De belanghebbende met een WWB, IOAW, IOAZ, uitkering heeft recht op:

  • §

    Begeleiding naar werk

  • §

    Schuldhulpverlening

De belanghebbende heeft niet het recht ondersteuning naar eigen keuze af te dwingen. Bij het opstellen van een traject kan de gemeente bepalen wat de meest doelmatige weg is om uitstroom te realiseren.

Als een klant deels een WIA/Wajong/WAZ/WAO uitkering heeft is het UWV verantwoordelijk voor het re-integratie traject. In overleg met het UWV kan besloten worden dat het re-integratie traject door de gemeente kan worden uitgevoerd. Dit kan alleen als het een klant is zonder arbeidskansen (fase 4 traject sociale activering). Het UWV is in dit geval een voorliggende voorziening. Vanaf 2012 heeft het UWV geen re-integratiebudget meer voor de WW klanten.

Voorzieningen in de vorm van Trajecten Participatieplaats (sociale activering)

Klanten van wie verwacht wordt dat zij mogelijk op lange termijn weer aan het reguliere arbeidsproces kunnen deelnemen, maar daar nu nog niet aan toe zijn door psychische en of lichamelijke beperkingen kan een participatieplaats worden aangeboden. Betrokkene kan gedurende 2 jaar met behoud van uitkering werken. Het gaat dan wel om additioneel werk, waarbij begeleiding wordt geboden. Er is geen sprake van een arbeidsverhouding. Het moet een duidelijk re-integratie karakter hebben. Er moet tijdens het traject een diagnose worden gesteld wat iemands mogelijkheden zijn en wat er moet gebeuren om de belemmeringen uit de weg te ruimen. Tijdens de 2 jaar worden de problemen dan opgepakt en opgelost. Hiervoor is het ook mogelijk om werken te combineren met scholing of andere voorzieningen. Regelmatig moet een heronderzoek plaatsvinden om te beoordelen of betrokkene inmiddels klaar is voor een traject gericht op werk. Het uitgangspunt is betrokkene zo snel mogelijk naar een traject gericht op werk te begeleiden. Het is niet noodzakelijk dat de 2 jaar worden vol gemaakt. Na 2 jaar is een verlenging mogelijk van 2 x 1 jaar op een andere werkplek. Na deelname aan een participatieplaats zijn er verschillende vervolgstappen mogelijk:

  • -

    Traject naar werk (perceel 3);

  • -

    Een werkstage van 6 maanden. Beide werkplekken moeten wel substantieel van elkaar verschillen. Andersom kan ook. Als na 6 maanden blijkt dat de werkstage te hoog gegrepen is, kan betrokkene voor een participatieplaats worden aangemeld. Hij kan dan echter na verloop van tijd niet meer voor een werkstage in aanmerking komen, omdat dat maximaal 6 maanden is;

  • -

    Beschermde baan als er geen uitstroom naar reguliere arbeid mogelijk is.

W erken met behoud van uitkering /proefplaatsing

Werken met behoud van uitkering wordt door de gemeente gezien als een goede mogelijkheid om mensen te activeren. De inzet van dit instrument zal variëren aan de hand van de situatie van een klant. Dit instrument zal in 2012 vaker worden ingezet en worden afgestemd op de situatie van de klant. Dit betekent dat de termijn van zo’n plaats niet wordt vastgezet op 6 maanden maar dat er individueel wordt gekeken naar de mogelijkheden/capaciteiten van de klant. Er kunnen ook afspraken worden gemaakt over een eventueel contract na de werkstage en over een onkostenvergoeding voor de werkgever.

Het Werkcenter SDW is beschikbaar voor dit instrument. Het Werkcenter is een plaats om werkervaring op te doen. Het kan ook worden gebruikt als het Workfirst traject niet direct resultaat heeft opgeleverd.

Bij de proefplaatsing moet er sprake zijn van een vacature die door de klant kan worden vervuld als blijkt dat de klant geschikt is voor de functie. Een proefplaatsing wordt voor maximaal 3 maanden aangegaan.

Bij werken met behoud van uitkering en de proefplaatsing worden de afspraken vastgelegd in een overeenkomst.

Onkostenvergoeding werkgever bij werken met behoud van uitkering: Zoals hierboven staat vermeld kan er incidenteel een onkostenvergoeding worden verstrekt aan een werkgever. De regisseur werk en de klantmanager werk beoordelen samen of dit moet worden ingezet. Het maximale bedrag dat kan worden verstrekt is € 250 per plaatsing.

Overige Voorzieningen

Kosten van kinderopvang

Met de invoering van de Wet Kinderopvang (WKO), behoort een vergoeding voor kinderopvang in het kader van het traject tot de uitzonderingen. De WKO is een voorliggende voorziening, waar betrokkene gebruik van kan maken. Zowel voor opvang via een gastouder als voor opvang via een kinderdagverblijf is een beroep op de WKO mogelijk. Als door lange wachtlijsten of andere factoren geen beroep op de WKO kan worden gedaan, is een vergoeding voor kinderopvang mogelijk uit het Participatiebudget van de WWB. Het uurtarief zal dan moeten aansluiten bij het tarief van het gastouderbureau. Vanaf 2012 wordt alleen een Kinderopvangtoeslag gegeven voor het aantal uur dat de minstwerkende partner werkt. Iedere ouder houdt na ontvangst van de Kinderopvangtoeslag en de vergoeding WKO een eigen bijdrage in de kinderopvang. Deze eigen bijdrage wordt in principe niet vergoed. Als de ouder uitstroomt naar werk komt deze eigen bijdrage immers ook voor eigen rekening. Alleen in individuele bijzondere omstandigheden kan er tijdens een re-integratietraject tijdelijk een vergoeding worden gegeven van de eigen bijdrage kinderopvang uit het Participatiefonds. De klantmanager werk beoordeelt de noodzaak.

Scholing

Scholing kan een belangrijk instrument zijn om re-integratie te bevorderen. Dit geldt zowel voor klanten met een uitkering als wel werknemers met een beschermde of doorgroeibaan. De kosten van een noodzakelijke scholing worden vergoed. Vooral alleenstaande ouders met een kind onder de 5 jaar moet scholing worden gestimuleerd.

De soort scholing is wel aan bepaalde voorwaarden verbonden:

  • 1)

    Scholing moet gericht zijn op uitstroom naar de arbeidsmarkt.

  • 2)

    Langer durende scholing is mogelijk als die gericht is op het verwerven van een startkwalificatie. Dit betekent dat niveau 2 van het MBO/HAVO niveau. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren waarin direct werk gevonden kan worden. Bij een jongere onder de 18 jaar kan een duaal traject van leren en werken voorrang krijgen, als dit er toe leidt dat betrokkene weer naar school gaat.

  • 3)

    Kort durende scholing bv in de vorm van sollicitatietraining, assertiviteitstraining en computercursussen of andere direct op uitstroom gerichte cursussen zijn altijd mogelijk en vaak aan te raden.

  • 4)

    Het principe van de goedkoopst adequate oplossing geldt. De prijs van de scholing moet in verhouding staan tot de kwaliteit van het aanbod.

Er kan ook een vergoeding worden gegeven voor reiskosten, examenkosten, boeken en leermiddelen. Aanvragen voor scholingskosten of bijkomende kosten worden vergoed uit het werkdeel van de WWB.

Inkomstenvrijlating vanaf 27 jaar

De uitkeringsgerechtigde heeft recht op een inkomstenvrijlating conform de wet WWB/IOAW/IOAZ. Deze inkomsten kunnen ten hoogste zes aaneengesloten maanden (eenmalig) niet tot de middelen worden gerekend als deze inkomsten naar het oordeel van het college bijdragen aan de arbeidsinschakeling. Deze eenmalige vrijlating van 6 maanden geldt alleen voor klanten die voor het eerst inkomen uit arbeid gaan krijgen. Dit kan bij de aanvang van de uitkering zijn maar ook tijdens de uitkeringsperiode. De klanten die de inkomsten al geruime tijd hebben en de inkomsten niet uitbreiden komen er niet voor in aanmerking. Klanten die de inkomsten wel uitbreiden tijdens de uitkeringsperiode kunnen als stimulans wel de inkomstenvrijlating gedurende 6 maanden ontvangen. In het samenwerkingsverband Ridderkerk en Albrandswaard ligt de beoordeling van de vrijlating bij de klantmanager werk. De klantmanager werk kan beoordelen of de inkomsten bijdragen aan de arbeidsinschakeling. De wet heeft hiermee bedoeld dat er in individuele gevallen mag worden bepaald om de inkomstenvrijlating toe te passen om zo klanten te stimuleren geheel of gedeeltelijk aan het arbeidsproces deel te nemen. Voor de uitkeringsgerechtigde IOAW/IOAZ geldt dezelfde doelstelling. Dit is geregeld in artikel 8 lid 2 IOAW/ artikel 8 lid 3 IOAZ gedurende maximaal zes maanden recht op een inkomstenvrijlating (stand van zaken 2011).

Inkomstenvrijlating alleenstaande ouder

Om het werken te stimuleren is er vanaf 1 januari 2012 recht op een inkomstenvrijlating conform artikel 31 WWB. Deze regeling (artikel 31 WWB, tweede lid onder onderdeel ‘R’) houdt in dat een vrijlating geldt voor alleenstaande ouders van 12,5% van de netto-inkomsten uit arbeid, tot een maximum van € 120,- per maand. De duur van deze vrijlating is maximaal 30 aaneengesloten maanden. Deze vrijlating geldt voor de alleenstaande ouder die algemene bijstand ontvangt: • de volledige zorg heeft voor een ten laste komend kind tot 12 jaar; • de periode van zes aaneengesloten maanden, bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel n, is verstreken; en • dit volgens het college bijdraagt aan zijn/haar arbeidsinschakeling.

Deze vrijlating vervangt de bestaande vrijlating van de aanvullende alleenstaande ouderkorting en deinkomensafhankelijke combinatiekorting, voor alleenstaande ouders van wie het jongste kind jonger is dan vijf jaar.

Zelfstandigen en de inkomstenvrijlating

De inkomstenvrijlating uit de WWB wordt niet toegepast op inkomen van een zelfstandige die een BBZ2004 uitkering heeft. Voor de jaarlijkse vaststelling van het inkomen gelden voor de zelfstandige aparte regels, de inkomstenvrijlating past hier niet in. De Parttime ondernemers in de WWB hebben ook geen recht op de inkomstenvrijlating WWB. Deze inkomsten zijn niet gericht op uitstroom. Deze zelfstandige heeft geen uitstroomkansen en mag via de activiteiten als zelfstandige proberen inkomen te verwerven zodat er minder bijstandsbehoefte is.

Schuldhulpverlening

Als het hebben van schulden een belemmering vormt voor uitstroom, dan kan deelname aan een schuldhulpverlening traject als verplichting worden opgelegd. Dit kan in het trajectplan worden opgenomen. Schuldhulpverlening is kosteloos voor de burgers van Ridderkerk en Albrandswaard.

PREMIES

De activeringspremies genoemd in de Richtlijnen WWB 2008 worden met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken. Tot 1 april 2012 kunnen de verworven rechten van 2011 nog worden verzilverd. De wettelijke bepalingen van de inkomstenvrijlating worden wel uitgevoerd en vervangen gedeeltelijk de uitstroompremies van het oude beleid. Zo is er wettelijk geregeld dat er een inkomstenvrijlating is en een vergoeding voor vrijwilligers. De alleenstaande ouder krijgt in de nieuwe wetgeving een inkomstenvrijlating over een langere periode. Zie op bladzijde 14 van deze richtlijnen meer over de “inkomstenvrijlating”. De premies zijn afgeschaft omdat dit niet past in de geest van de wet WWB en de toekomstige Wet Werken Naar Vermogen. Iedereen probeert te werken naar vermogen. Als het even niet zelfstandig lukt, is er ondersteuning mogelijk. Een stimulering of beloning door het verstrekken van premies moet niet nodig zijn. De financiële mogelijkheden van het Participatiebudget zijn vanaf 2012 erg gering en moeten zorgvuldig worden ingezet.

Vrijwilligers

In de wet is geregeld dat er een onkostenvergoeding mag worden gegeven voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Deze vergoeding wordt gegeven ter hoogte van het wettelijk vastgestelde maximum bedrag en heeft geen invloed op de hoogte van de uitkering. In 2012 wordt deze vergoeding voortgezet.

TRAJECTEN MET LOONKOSTENSUBSIDIE

Traject met behulp van Loonkostensubsidies gericht op re-integratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is vormvrij. Artikel 13 van de verordening geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangegeven, dat het primair gaat om een re-integratievoorziening waarbij uitstroom voorop staat. Bij de inzet van dit instrument dient de Europese regelgeving in acht te worden genomen. Er wordt gewerkt met verschillende soorten banen die als doel hebben de verstrekking van loonkostensubsidie te stroomlijnen. Er is sprake van beschermde banen, doorstroombanen en opstapbanen. Bij alle vormen van loonkostensubsidie is uitstroom naar regulier werk het einddoel, echter niet in alle gevallen mogelijk.

Voorwaarden

- de subsidie wordt in één keer uitgekeerd aan de werkgever;

- de werkgever biedt de werknemer een structurele baan voor bepaalde of onbepaalde tijd aan;

- het feit dat de subsidie na verloop van tijd ‘verbruikt’ is, is geen reden voor ontslag;

- voor de werknemers gelden de regels zoals vastgelegd in het Nederlandse ontslagrecht;

- de subsidie is bestemd voor personen zoals bedoeld in artikel 1, lid ‘d’ en ‘i’ van de Re-integratieverordening Ridderkerk/Abrandswaard.

Beschermde baan

De beschermde baan is bedoeld voor werkloos werkzoekenden, met een WWB uitkering, met een zeer grote afstand tot de reguliere arbeidsmarkt, af te leiden uit een werkloosheidsduur van langer dan één jaar. De bedoeling is deze functies te realiseren in de publieke sector. Redenen om deze banen te realiseren en in stand te houden zijn de maatschappelijke relevantie van deze functies en de wens om het niveau van de dienstverlening in deze sectoren te waarborgen. Bij de beschermde baan wordt ingezet op doorstroom naar regulier werk, zonder daar een vooraf vastgestelde termijn te benoemen. Bij de inzet van beschermde banen zullen met de werkgever en de werknemer concrete afspraken worden gemaakt over de activiteiten gericht op doorstroom. Deze afspraken moeten worden vastgelegd in de beschikking die ten grondslag ligt aan het ter beschikking stellen van de gesubsidieerde functie aan de werkgever en de beschikking die de klant ontvangt uit hoofde van de WWB waarin de rechten, plichten en voorzieningen ten behoeve van de klant worden vastgelegd. De werkzaamheden in een beschermde baan zijn ondersteunend van aard en worden altijd verricht onder verantwoordelijkheid van een ander.

Voor de beschermde banen is de duur van de subsidie in principe tijdelijk. Wanneer de beschermde baan vrijkomt, als gevolg van ontslag of vertrek van de zittende werknemer, vervalt het recht op subsidie. De werkgever is verplicht het vrijkomen van de functie te melden. Zodra wordt gemeld dat de functie vrijkomt wordt de voor het jaar waar in de functie vrijkomt verstrekte subsidie onmiddellijk afgerekend.

Met werkgevers die meerdere beschermde banen aanbieden kunnen afspraken worden gemaakt dat zij kunnen beschikken over een aantal beschermde functies. Hier moet dan tegenover staan dat de werkgever concrete activiteiten onderneemt gericht op doorstroom van de werknemers op de beschermde banen, de afspraken hierover moeten schriftelijk worden vastgelegd.

Doorgroeibaan

Bij de doorgroeibaan wordt ingezet op doorstroom naar regulier werk binnen 6 tot 9 maanden. Bij de inzet van de doorgroeibanen zullen met de werkgever (het re-integratiebedrijf) concrete afspraken worden gemaakt over de activiteiten gericht op doorstroom. Deze afspraken moeten worden vastgelegd in de overeenkomst met het re-integratiebedrijf. De werkzaamheden in een doorgroeibaan zijn ondersteunend van aard en worden altijd verricht onder verantwoordelijkheid van een ander. Voor de doorgroeibaan is de duur van de subsidie tijdelijk. Detachering bij andere werkgevers is mogelijk.

Hoogte loonkostensubsidie beschermde baan en doorgroeibaan

Maximaal90% van het wettelijk minimumloon naar rato van het aantal uren, met een maximale arbeidsduur van 36 uur per week.

Opstapbaan

De “opstap” baan is er op gericht de kandidaat binnen een vooraf gestelde maximale termijn door te laten stromen naar regulier gefinancierd werk, hetzij in de publieke, hetzij in de private sector. Het is de bedoeling deze banen in de private sector te realiseren. De “opstap” baan is bedoeld voor werkloos werkzoekenden die aan een re-integratietraject deelnemen dat is gericht op uitstroom naar een reguliere baan. De werkzaamheden in een “opstap” baan kunnen zelfstandig door de medewerker worden uitgevoerd, wel dient er een duidelijke aansturing en begeleiding te zijn.

Hoogte loonkostensubsidie opstapbaan

De loonkostensubsidie wordt betaald aan de werkgever als een uitkeringsgerechtigde volledig naar regulier werk uitstroomt. Deze loonkostensubsidie kan ook ten bate van klanten verstrekt worden die korter dan 1 jaar werkloos zijn, maar toch moeite hebben om uit te stromen. De Loonkostensubsidie is niet bedoeld voor direct bemiddelbare klanten. De loonkostensubsidie, bedraagt per uitgestroomde klant in totaal maximaal € 5.000. De loonkostensubsidie wordt per kwartaal binnen 1 jaar uitbetaald. Met de werkgever wordt de duur van het arbeidscontract en de afspraken over de betaling en de hoogte van de subsidie vastgelegd en bevestigd in een beschikking. Als de werkgever zich niet aan de afspraken houdt kan de loonkostensubsidie worden ingetrokken/teruggevorderd.

Ontwikkeling beschermde-/doorgroei- en opstapbaan 2012 De kosten van de beschermde banen drukken zwaar op het participatiebudget WWB. In 2012 zal worden onderzocht hoe dit instrument wordt voortgezet. Ook is er een ontwikkeling gaande waarbij de loonwaarde van de klant in de beschermde baan periodiek zal worden onderzocht en vastgesteld. Het is belangrijk om de “doorstroom” echt vorm te gaan geven en daar concrete afspraken over te maken met de werkgever. Dit onderdeel wordt beleidsmatig nader uitgewerkt in 2012.

Beschermde banen

Doorgroeibanen

Opstapbanen

Doelgroep

Werkloos werkzoekenden > 1 jaar werkloos met WWB-uitkering

Vooralsnog niet plaatsbaar op de reguliere arbeidsmarkt

Werkloos werkzoekenden met langer durende ondersteuning plaatsbaar op de reguliere arbeidsmarkt

Werkloos werkzoekenden

Met ondersteuning plaatsbaar op de reguliere arbeidsmarkt

Duur

Subsidie

In principe tijdelijk, maar onbepaalde tijd is mogelijk. Elk jaar wordt getoetst of werkgever en werknemer de afspraken betreffende doorstroom en begeleiding nakomen.

Tijdelijk gedurende 6 tot 9 maanden

Eenmalig per klant max. 1 jaar

Beloning

100% WML – 130% WML

Minimaal 100% WML

Minimaal 100% WML

Financiële bijdrage gemeente

90% wettelijk minimumloon naar rato van het aantal uren, met een maximale arbeidsduur van 36 uur per week.

90% wettelijk minimumloon naar rato van het aantal uren, met een maximale arbeidsduur van 36 uur per week.

Maximaal € 5.000,= voor één jaar, per kwartaal af te rekenen.

Sectoren

Onderwijs, welzijn, sport, cultuur, ouderen, toezicht

Via detachering of bij re-integratiebedrijf

Private sector

Begeleiding medewerkers

Werkgever waar beschermde baan is ondergebracht doet begeleiding op de werkplek, zonodig doet re-integratiebedrijf activiteiten gericht op door- en uit- stroom.

Het re-integratiebedrijf waar doorstroombaan is ondergebracht doet begeleiding op de werkplek en verzorgt activiteiten gericht op door- en uit- stroom.

Re-integratiebedrijf waar werkzoekende in traject zit is verantwoordelijk voor activiteiten gericht op door- en uit- stroom en maakt met de werkgever afspraken over de begeleiding op de werkplek

Aard werkzaamheden

Ondersteunende werkzaamheden waarbij de verantwoordelijkheid bij leidinggevende of werkbegeleider ligt.

Ondersteunende werkzaamheden waarbij de verantwoordelijkheid bij leidinggevende of werkbegeleider ligt.

Zelfstandige werkzaamheden, met een duidelijke aansturing en begeleiding

Aard dienstverband

Tijdelijk of vast bij werkgever waar werkzaamheden worden verricht.

Tijdelijk bij werkgever waar werkzaamheden worden verricht of detachering vanuit de werkgever gedurende 6 tot 9 maanden.

Tijdelijk, maximaal 1 jaar bij de werkgever waar werkzaamheden worden verricht.

Detachering, maximaal 1 jaar, vanuit een formele werkgever (evt. een re-integratiebedrijf)

Sectoren gesubsidieerde arbeid

Zoals al gesteld wil de gemeente vooral beschermde banen realiseren in sectoren met een hoge maatschappelijke relevantie. De gemeente wil daarmee het niveau van de dienstverlening in deze sectoren stimuleren en garanderen. Als voornaamste sectoren wordt gedacht aan toezicht, onderwijs, welzijn, sport, cultuur, kinderopvang en ouderenzorg. Voor de opstapbanen geldt dat deze uitsluitend kunnen worden gerealiseerd in de private sector.

Begeleiding gesubsidieerde arbeid

De werknemers worden begeleid richting uitstroom. Deze begeleiding is gericht op het realiseren van mogelijkheden tot uitstroom en is bedoeld om een algemeen beeld van het sociale welbevinden van de werknemers te hebben. De begeleiding van werknemers op beschermde banen zal in de toekomst een verantwoordelijkheid zijn van de werkgevers van deze werknemers. Dit omdat de werkgever zelf baat heeft bij een optimaal functionerende medewerker en er dus ook bij is gebaat dat het sociale welbevinden van de werknemer optimaal is. Voor de activiteiten gericht op door- of uit- stroom kan een reïntegratiebedrijf worden ingeschakeld.

De werknemers in een doorgroeibaan worden door de werkgever begeleid naar uitstroom, als onderdeel van het totale traject.

Voor werknemers op opstapbanen ligt het anders. Deze functies zullen vaak onderdeel zijn van een re-integratietraject, gericht op uitstroom naar regulier werk. In dat geval wordt de begeleiding door het re-integratiebedrijf verzorgd en de financiering komt voor rekening van de gemeente. Over de begeleiding op de werkplek van de werknemers in een “opstap”-baan kan het re-integratiebedrijf afspraken maken met de betreffende werkgever.

Voor zowel de beschermde banen als de opstapbanen geldt dat het functies zijn voor mensen die een grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben, wat inhoudt dat de werkzaamheden laagdrempelig moeten zijn en dat de begeleiding op de werkplek goed geregeld moet zijn. Onderscheidend verschil tussen de beschermde banen en de opstapbanen is dat bij de beschermde banen de te verrichten werkzaamheden in principe ondersteunend van karakter zijn. Daarmee wordt bedoeld dat de werkzaamheden worden uitgevoerd in opdracht van en onder directe verantwoordelijkheid van de functionaris die wordt ondersteund. Hierbij moet worden gedacht aan de assistent-beheerders van club- en buurthuizen en conciërges bij scholen. Bij de opstapbanen kunnen de te verrichten werkzaamheden een zelfstandig karakter hebben, waarbij de aansturing voldoende gewaarborgd moet zijn. Te denken valt aan medewerkers van een klussendienst, die zelfstandig klussen doen maar aangestuurd worden door een voorman/ werkbegeleider.

Voor zowel werknemers op beschermde banen als op opstapbanen geldt dat zij rechtstreeks in dienst kunnen zijn van de werkgever waar de werkzaamheden worden verricht. Het dienstverband kan een tijdelijk karakter hebben. Bij de beschermde banen is een vast dienstverband mogelijk, echter niet noodzakelijk. Het opheffen van het detacheringverbod van werknemers op een In- en Doorstroombaan schept de mogelijkheid een detacheringconstructie te ontwerpen, waarmee medewerkers op beschermde banen en opstapbanen kunnen worden gedetacheerd bij opdrachtgevers. Voordeel van een dergelijke constructie is dat de mogelijkheid wordt geschapen beschermde banen en/of opstapbanen te realiseren bij werkgevers die zelf niet in staat zijn de werkgeversrol en de begeleiding te bieden die de werknemers nodig hebben. Het is mogelijk een dergelijke detacheringconstructie aan te haken bij een re-integratiebedrijf.

Voordeel hiervan is dat het de afstemming tussen het re-integratietraject en het dienstverband van de betreffende werknemer vergemakkelijkt. Nadeel is dat het re-integratiebedrijf dat de detacheringconstructie uitvoert er baat bij kan hebben om de werknemer niet te laten uitstromen op het moment dat het re-integratiebedrijf aan de detacheringconstructie verdient.

LOONWAARDE

In 2012 gaat bij het verstrekken van subsidie gekeken worden naar de loonwaarde van een klant. De huidige klanten met een gesubsidieerde baan worden allemaal opnieuw bekeken en de eventuele loonwaarde vastgesteld. Het krappe participatiebudget geeft ook een noodzaak om dit principe te gaan toepassen. Dit beleid wordt in 2012 verder uitgewerkt in aanloop naar de Wet Werken Naar Vermogen.

PARTTIMEONDERNEMERS CHAP

De belanghebbende die een uitkering ontvangt met volledige arbeidsverplichtingen mag werkzaamheden verrichten als zelfstandige op bescheiden schaal (parttime). In de situatie dat er geen directe kansen zijn op uitstroom is het goed om het ondernemerschap te stimuleren zodat de belanghebbende toch inkomen kan genereren.

Wat is parttime

Hieronder wordt verstaan dat de feitelijke werkzaamheden van de belanghebbende en de partner, maximaal 20 uur per week mag zijn.

Als de belanghebbende activiteiten ontwikkelt die meer zijn dan van bescheiden omvang moet er een keus worden gemaakt. Of de activiteiten worden teruggebracht of er kan gekeken worden naar de levensvatbaarheid via een aanvraag als starter ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz 2004).

Tijdens de werkzaamheden op bescheiden schaal moet de belanghebbende volledig reëel beschikbaar blijven voor de arbeidsmarkt. Deze verplichting wordt onvoorwaardelijk opgelegd. De artikelen 9 en 10 van de WWB zijn dus onverkort van toepassing.

Toestemming vragen

Belanghebbenden die in bescheiden omvang werkzaamheden voor eigen rekening en risico willen gaan uitvoeren moeten toestemming vragen bij de klantmanager werk en inkomen en de medewerker zelfstandigen.

Dit is nodig omdat:

  • §

    aan de hand van de criteria beoordeeld moet worden of er inderdaad sprake is van een bescheiden omvang;

  • §

    aan de zelfstandige activiteiten voorwaarden gesteld moeten worden;

  • §

    nauwkeurige afspraken gemaakt moeten worden over de verantwoording en verrekening van verdiensten.

Voorwaarden:

  • §

    toestemming vragen om tijdelijk zelfstandige activiteiten te verrichten;

  • §

    ingeschreven blijven staan als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf;

  • §

    volledig beschikbaar zijn voor arbeid in loondienst;

  • §

    actief blijven solliciteren en meewerken aan uitstroom;

  • §

    gebruik maken van een aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • §

    algemeen geaccepteerde arbeid aanvaarden;

  • §

    inzicht geven in de activiteiten, tijdsbesteding, etc.;

  • §

    voldoen aan de wettelijk gestelde vestigingsvereisten voor de activiteiten zoals het vergunningen etc.;

  • §

    in laten schrijven bij Kamer van Koophandel;

  • §

    de bedrijfskosten moeten in een reële verhouding tot de omzet staan en inzichtelijk worden gemaakt via de boekhouding;

  • §

    de zelfstandige werkzaamheden moeten snel kunnen worden beëindigd als er werk wordt aangeboden; dus geen langdurige verplichtingen of contracten aangaan;

  • §

    een boekhouding/administratie voeren voor belasting en gemeente;

  • §

    de parttime zelfstandige kan geen beroep doen op een voorbereidingskrediet en op begeleiding (dit kan alleen in een voorbereidingstraject of als starter BBZ2004);

  • §

    de belanghebbende geeft de gemeente een kopie van de belastingaangifte.

  • §

    de belanghebbende mag geen zelfstandigenaftrek vragen bij de belastingdienst (moet je voldoen aan urencriterium van 1225 uur per jaar);

  • §

    de activiteiten worden aangeboden voor een markt conforme uurprijs.

Inkomstenkorting

Aan de parttime zelfstandige wordt een uitkering om niet toegekend. Bij beschikking dient altijd vermeld te

worden dat de uitkering ingevolge artikel 58 eerste lid onderdeel ‘e’ WWB teruggevorderd zal worden als op

basis van de uiteindelijke bedrijfsresultaten volgens het boekhoudverslag, het inkomen hoger is geweest dan

waarmee rekening is gehouden.

Maandelijks wordt een (voorlopige) inkomstenkorting toegepast. Deze inkomstenberekening wordt gemaakt door de medewerker zelfstandigen op basis van de gegevens van de zelfstandige. Jaarlijks stelt de medewerker zelfstandigen de definitieve berekening van de inkomsten vast.

Bedrijfskosten

Bedrijfskosten moeten aannemelijk gemaakt kunnen worden aan de hand van rekeningen en giro/bankafschriften. De medewerker zelfstandigen controleert periodiek of de kosten reëel zijn. Voor investeringen en grote aankopen wordt vooraf toestemming gevraagd aan de medewerker zelfstandigen.

Herbeoordeling

Periodiek, in ieder geval één keer per jaar, moet er een heronderzoek plaatsvinden om te beoordelen of de belanghebbende voldoet aan de verplichtingen en om het definitieve inkomsten vast te stellen. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door de medewerker zelfstandigen in samenwerking met de klantmanager werk/inkomen. De arbeidsverplichtingen worden door de klantmanager werk gecontroleerd.

Tijdens de onderzoeken zal ook worden bekeken of de werkzaamheden kunnen worden uitgebreid naar volledige ondernemerschap.

Verlaging (Maatregel)

Als belanghebbende zich niet houdt aan de opgelegde verplichtingen op het gebied van het parttime ondernemerschap wordt er een maatregel overwogen door de medewerker zelfstandigen.

Als het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld omdat belanghebbende geen of onvoldoende informatie geeft over de inkomsten en uitgaven als zelfstandige kan de uitkering worden beëindigd op de gebruikelijke wijze. Als de belanghebbende zich niet houdt aan de opgelegde re-integratieverplichtingen beoordeelt de klantmanager werk of er een maatregel moet worden opgelegd.

INKOMEN

Giften

Giften worden bij het vaststellen van de bijstand buiten beschouwing gelaten, voor zover dit uit oogpunt van bijstandsverlening verantwoordt kan worden geacht. Een éénmalige gift tot de voor betrokkene geldende uitkeringsnorm (maandnorm+ toeslag), kan vrijgelaten worden. Éénmalige giften boven de voor betrokkene geldende norm worden niet buiten beschouwing gelaten. Hierbij moet bezien worden of het vermogen moet worden aangepast. De bestemming van de gift kan er toe leiden dat er uitzonderingen mogelijk zijn. Als de gift bestemd is voor kosten die in de algemene bijstand begrepen zijn, dan kan dit niet vrijgelaten worden.

Smartengeld en schadevergoeding

Een uitkering in verband met geleden materiële/immateriële schade wordt voor zover dit, gelet op de aard en de hoogte van de uitkering, uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is, niet gerekend tot de middelen.

Het is niet redelijk om een uitkering voor geleden materiële /immateriële schade geheel als middelen in aanmerking te nemen. Dit zou betekenen dat betrokkene geen compensatie zou kunnen krijgen voor geleden schade. Echter de hoogte kan dusdanig zijn dat het niet meer in overeenstemming is met de bijstandswet als minimumvoorziening.

Het dient onomstotelijk vast te staan dat het een vergoeding voor materiële/immateriële schade betreft ( het mag geen materiële schadevergoeding voor gederfde inkomsten zijn). Er dient gedegen onderzoek te worden gedaan naar het doel van de vergoeding.

Tijdelijk verblijf in een inrichtingAls betrokkene een normale WWB uitkering krijgt en tijdelijk in een inrichting verblijft, hoeft de bijstand niet beëindigd te worden. Een verblijf van 6 maanden kan als tijdelijk beschouwd worden. Daarna moet bezien worden, wat de intentie van betrokkene is. Hierbij moet gekeken worden naar eventueel opzeggen huur enz.

Normaanpassing

Bij een opname in een ziekenhuis of andere soortgelijke inrichting wordt niet onmiddellijk tot aanpassing (verlaging) van de bijstandsnorm overgegaan. De volgende richtlijnen gelden in dit geval:

  • 1.

    Is er sprake van een eigen huishouding/huisvesting, dan wordt tot en met de laatste dag van de 2e maand volgend op de maand van opneming, de voordien uitbetaalde bijstandsuitkering gehandhaafd.

  • 2.

    Is er geen sprake van een eigen huishouding/huisvesting, dan vindt de onder 1. bedoelde handhaving plaats tot en met de laatste dag van de 1e maand na die van de opneming;

    • ·

      Na afloop van de onder 1. en 2. bedoelde perioden komt betrokkene in principe in aanmerking voor de norm zak- en kleedgeld. Indien noodzakelijk kan gedurende in beginsel een periode van zes maanden, daarnaast bijzondere bijstand worden verleend in de vaste woonlasten. Het gaat hier om de kosten voor huur, gas/licht en water.

    • ·

      Het is ook mogelijk dat betrokkene een aantal dagen per week thuis en een aantal dagen per week in een ziekenhuis of inrichting verblijft. De bijstandsnorm wordt dan naar rato vastgesteld uitgaande van de gewone bijstandsnorm en de norm zak- en kleedgeld. Mocht betrokkene dan definitief worden opgenomen in het ziekenhuis of inrichting, dan wordt alleen de norm zak- en kleedgeld verstrekt.

    • ·

      Bij andere vormen van afwezigheid dient individueel de noodzaak van (verdere) bijstandsverlening te worden bepaald.

Hoogte uitkering bij deelverlof

Indien iemand is opgenomen in een inrichting wordt er een zak- en kleedgeld vergoeding verstrekt. Er wordt naar gestreefd zo dicht mogelijk bij de daadwerkelijke situatie aan te sluiten waarin betrokkene verkeert. Het komt voor dat betrokkene, als onderdeel van de therapie, een aantal dagen (meestal 2 dagen van het weekend) per week elders verblijft. Bij verblijf van 4 dagen of meer buiten de gemeente wordt de uitkering beëindigd en overgedragen aan de andere gemeente. Het is verstandig contact op te nemen met deze gemeente om het dossier toe te lichten en over te dragen;

Bij verblijf van 1,2 of 3 dagen buiten de inrichting, dit kan zowel binnen als buiten de gemeente zijn, wordt de norm aangepast.

bv

5 dagen in inrichting, 2 dagen geheel zelfstandig wonend 5/7 WWB zak- en kleedgeld 2/7 norm WWB 2/7 toeslag 20%

bv

5 dagen in inrichting, 2 dagen inwonend of met meerdere mensen de kosten delend 5/7 WWB zak- en kleedgeld 2/7 norm WWB 2/7 toeslag 10%

HANDHAVING

De handhaving is geregeld in de volgende documenten.

  • ·

    de Handhavingsverordening WWB en WIJ Gemeente Ridderkerk 2009

  • ·

    het Handhavingsplan Ridderkerk/Albrandswaard 2011-2013

  • ·

    het Protocol Huisbezoeken Ridderkerk/Albrandswaard

  • ·

    Besluit Toezichthouders mei 2011

KREDIETHYPOTHEEK

De Wet Werk en Bijstand kent geen regeling Krediethypotheek meer. Bijstandsverlening bij vermogen gebonden in een zelf bewoonde woning is wel mogelijk.

  • ·

    In artikel 34 lid 2 onder d staat dat: niet als vermogen in aanmerking wordt genomen, het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf, bedoeld in artikel 50 lid 1, voor zover dit minder bedraagt dan een bepaalde grens die bij circulaire van het ministerie van SZW wordt vastgesteld. Dit geldt ook als het vermogen in de woonwagen of woonschip betreft. Deze vrijlating is onafhankelijk van het bescheiden vermogen. Het vaststellen van de hoogte van de vrijlating in twee trappen is dus afgeschaft. Er is sprake van 1 vermogensvrijlating in de woning. Wat in artikel 34, lid 2 onder d wordt gesteld geldt ook voor vermogen dat gebonden is in een eigen woonschip en woonwagen (zie artikel 3, lid 6). In plaats van een krediethypotheek wordt in dat geval een pandovereenkomst afgesloten, aangezien het geen registergoed betreft.

  • ·

    In artikel 50 WWB worden nadere regels gesteld betreffende vermogen in de eigen woning: als het vermogen in de woning boven de vrijlatinggrens komt, dan wordt de bijstand verstrekt in de vorm van een lening. Het is aan burgemeester en wethouders om te bepalen of de als lening verstrekte bijstand al dan niet wordt gezekerd door middel van een hypotheek.

Onderstaande richtlijn (gebaseerd op het voormalige besluit krediethypotheek) moet toepast worden, als artikel 50 van toepassing is.

Gemeentelijke regeling krediethypotheek

  • 1.

    Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek als bedoeld in artikel 50, lid 2 WWB worden de bijkomende kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek verstrekt als bijzondere bijstand om niet. Als er sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan de bijzondere bijstand als lening worden verstrekt. Dat kan ook als er sprake is van binnenkort te ontvangen middelen. De bijzondere bijstand kan op grond van artikel 48 WWB niet worden meegenomen in de krediethypotheek.

  • 2.

    a. De geldlening, bedoeld in artikel 1, is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 lid 2 onder d van de WWB. b. Ter vaststelling van de waarde van de woning vindt taxatie plaats door een taxateur voor onroerende zaken die door burgemeester en wethouders in overeenstemming met de belanghebbende wordt aangewezen of door een gemeentelijk taxateur. c. De kosten verbonden aan de taxatie, de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, evenals de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

  • 3.

    a. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in de artikelen 4 en 5. b. De in lid 3 a bedoelde voorwaarden worden samen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte.

  • 4.

    a. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar. b. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats. c. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld. d. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 1, van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd. Tevens wordt geen aflossing gevergd indien belanghebbende een uitkering op grond van de WIK ontvangt. e. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stellen burgemeester en wethouders, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast. f. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen. g. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

  • 5.

    a. Indien door toepassing van artikel 4, d tot en met g, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening. b. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent. c. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, maar niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. d. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. e. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

  • 6.

    a. Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, evenals de op grond van artikel 5, c en d, bijgeschreven rente, direct afgelost. b. Bij verkoop van de woning kunnen burgemeester en wethouders wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van “a”, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge “a” afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met volledig inzet voor de aankoop van de andere woning. c. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

  • 7.

    Indien binnen een periode 12 maanden na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.

  • 8.

    Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

Toelichting

  • 1.

    De aflossingsperiode bedraagt maximaal 10 jaar. Dit komt er op neer dat jaarlijks in beginsel 10% van de schuld moet worden terugbetaald. Daarnaast eventueel het geldend rentepercentage. Door de duur waarin een aflossing gevergd wordt beperkt te houden is deze voor zowel de belanghebbende als de gemeente overzienbaar. De periode van tien jaar waarin een aflossing wordt gevergd begint op het moment dat de bijstandverlening wordt beëindigd. Per maand zal dan in beginsel een aflossing plaatsvinden die gelijk is aan het bedrag dat zou volgen uit tien jaar aflossing, dus 1/120 van de geldlening.

  • 2.

    Het nieuwe inkomen kan echter zodanig zijn dat een hoger maandelijks aflossingsbedrag gevraagd zou kunnen worden. Daarom is aangegeven dat de aflossingsperiode ten hoogste tien jaar bedraagt. Belanghebbende dient echter ook de mogelijkheid te hebben om een lager maandelijks aflossingsbedrag te betalen dan het bedrag dat volgt uit hetzij de aflossingsperiode van tien jaar, hetzij uit een hoger vastgesteld bedrag. Het inkomen, of bepaalde noodzakelijke bijzondere bestaansuitgaven die belanghebbende voor eigen rekening moet nemen - zoals hoge woonlasten -, kunnen daartoe aanleiding geven. Ook de aflossing van een krediethypotheek is een kwestie van maatwerk, waarbij met de omstandigheden in het individuele geval rekening dient te worden gehouden. Een correcte toepassing van de bepaling daarover houdt in dat bij het bepalen van de aflossingscapaciteit in het inkomen, die noodzakelijke bijzondere kosten eerst op het inkomen in mindering worden gebracht. Daardoor wordt ervoor gezorgd dat belanghebbende die kosten kan betalen. Aangezien de hoogte van het inkomen en de noodzakelijke uitgaven geen vast gegeven hoeven te zijn, is bepaald dat het maandelijkse aflossingsbedrag telkens voor een jaar wordt vastgesteld. Het gaat hierbij om een aflossingsjaar dat dus niet noodzakelijkerwijs samenvalt met een kalenderjaar. Deze wijze van vastlegging betekent dat periodiek een controle op de financiële situatie van belanghebbende plaatsvindt. Tussentijds is bijstelling van het aflossingsbedrag ook mogelijk. Dit kan op initiatief van B en W en op verzoek van belanghebbende zelf.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar schuldig nalatig is om de vastgestelde aflossing te voldoen, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening direct opeisbaar. Bovendien is daarover de wettelijke rente verschuldigd. Het ligt in de rede om in zo'n situatie eerst met belanghebbende een regeling te treffen. Is dat niet haalbaar (vanwege een weigerachtige opstelling van belanghebbende), dan staan in het uiterste geval middelen zoals beslag op het inkomen en executoriale verkoop van de woning ter beschikking.

  • 4.

    Volgens het op 1 januari 1992 in werking getreden nieuw Burgerlijk Wetboek moet de wettelijke rente worden betaald over de tijd dat verzuimd is om aan de verplichting te voldoen. In dit besluit is aangegeven dat maandelijks een aflossing moet worden gedaan. Blijft die aflossing achterwege dan is vanaf dat moment sprake van verzuim en is daarom de wettelijke rente verschuldigd. Geregeld is dat bij een inkomen op bijstandsniveau geen aflossing wordt gevergd. Dit niveau is de landelijk geregelde bijstandsnorm, vermeerderd met de eventuele gemeentelijke toeslag en andere toeslagen (voor woonkosten) op grond van de WWB, die zouden gelden als belanghebbende nog steeds bijstand zou ontvangen. Wanneer sprake is van lagere aflossingsbedragen die niet kunnen worden gecompenseerd door hogere aflossingsbedragen op andere tijdstippen binnen de gehele aflossingsperiode, is de periode van ten hoogste tien jaar niet voldoende om de totale geldlening af te lossen. Het restant wordt in ieder geval afgerekend bij verkoop van de woning en bij vererving. Dit komt er op neer dat voor het nog niet afgeloste deel van de geldlening uitstel van betaling wordt verleend. Aan belanghebbende wordt overgelaten of deze toch aflossingen wil verrichten. De renteverplichting werkt daarbij als stimulans.

  • 5.

    Het kan zich voordoen dat belanghebbende naar het oordeel van B en W de rente of een gedeelte daarvan kan opbrengen, maar dat belanghebbende daardoor niet aan aflossen toe kan komen. De renteverplichting belemmert dan het aflossen. Om dit te vermijden is aangegeven dat de betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de renteverplichting wordt aangemerkt als aflossing. Dit is in overeenstemming met het gegeven dat in de eerste tien jaar voorrang wordt gegeven aan het aflossen van de geldlening. De bij de schuld bij te schrijven rente die telkens niet betaalt kan worden zal, omdat er wordt afgelost, op termijn afnemen. Omdat over de bijgeschreven rentevordering geen rente is verschuldigd loopt de totale schuld niet oneindig op. Wanneer de geldlening geheel is afgelost zal de renteverplichting die op dat moment moet worden berekend nul gulden zijn. Het tot dat moment bijgeschreven totaalbedrag aan rentevorderingen wordt verder op de gebruikelijke wijze afgewikkeld. Voor zover dat bedrag niet betaald kan worden, wordt dat afgerekend bij verkoop van de woning zoals ook gebeurt als een deel van de geldlening niet kan worden afgelost. Is er naar het oordeel van B en W voor belanghebbende geen mogelijkheid om de rente te betalen dan wordt deze bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening. Het is dan niet te vermijden dat de totale schuld blijft oplopen.

  • 6.

    De aflossingsperiode van ten hoogste tien jaar gaat in na beëindiging van de bijstand, ook al wordt er geen, of een lagere, aflossing opgelegd in verband met de hoogte van het inkomen of noodzakelijke bijzondere kosten van belanghebbende. Een beoordeling van betalingscapaciteit in het inkomen vindt na tien jaar eventueel alleen nog plaats ten aanzien van de dan in werking tredende renteverplichting. Het vervallen van de plicht tot rentebetaling gedurende de aflossingsperiode van tien jaar ontlast de uitvoering bovendien van het bijhouden van een rentestaat, tenzij sprake is van schuldige nalatigheid dan wel als de aflossingsperiode van tien jaar verstreken is en er nog een deel van de geldlening moet worden afgelost.

  • 7.

    Een verkoop van de woning hoeft niet direct gepaard te gaan met een financiële afwikkeling van de krediethypotheek. Dit zal doorgaans plaatsvinden bij de overdracht van de woning. Vanaf het moment waarop belanghebbende over de opbrengst kan beschikken zal de resterende geldlening aan de gemeente in één keer moeten worden terugbetaald. Wanneer de woning wordt verkocht tegen een prijs die doelbewust beneden de geldende marktwaarde ligt, is er geen aanleiding om het resterende bedrag van de lening kwijt te schelden.

  • 8.

    Bij verkoop van de woning dient de geleende bijstand te worden terugbetaald, evenals de eventueel bijgeschreven rentevorderingen. Dat geldt ook bij verkoop tijdens het ontvangen van bijstand wanneer er dringende redenen zijn om te verhuizen. Er zal dus eerst afgerekend moeten worden voordat een nieuwe hypotheek kan worden gevestigd. B en W kunnen een nieuwe lening onder verband van krediethypotheek ter beschikking stellen. Als voorwaarde hiervoor geldt dat belanghebbende het na afrekening vrijgekomen vermogen volledig inzet bij het kopen van een vervangende woning.

TERUGVORDERING EN VERHAAL

Inleiding

Per 1 januari 2012 zal als gevolg van wetswijzing de Wet werk en bijstand belangrijke wijzigingen ondergaan. Voor de Beleidsregels Terugvordering en Verhaal 2011 zijn een tweetal inhoudelijke wijzigingen van direct belang.

1 De Wet Investeren in Jongeren (WIJ) wordt per 1 januari 2012 ingetrokken en samengevoegd met de Wet werk en bijstand. In de beleidsregels zullen niettemin de verwijzingen naar de WIJ worden gehandhaafd. Het is immers mogelijk dat ook na 1 januari 2011 om uiteenlopende redenen nog blijkt van een mogelijkheid tot terugvordering. Een te stellen terugvordering dient daarbij nog gebaseerd te zijn op de ten tijde van de verstrekking van de inkomensvoorziening ingevolge de WIJ toepasselijke wetsartikelen.

2 Daarnaast is van belang de introductie van het begrip gezin. Daar waar in het verleden sprake was van gehuwden of daarmee gelijkgestelde samenwonenden, wordt nu uitgegaan van het gezin. Dit is met name van belang voor hetgeen ook in artikel 5 van de Beleidsregels terugvordering en verhaal is opgenomen.

Volgens de nieuwe begripsbepaling in artikel 4 lid 1 onderdeel c dient onder gezin te worden verstaan;

  • 1.

    de gehuwden tezamen,

  • 2.

    de gehuwden met de tot hun laste komende kinderen en hun meerderjarige kinderen die hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als de gehuwden hebben,

  • 3.

    de alleenstaande of alleenstaande ouder met een of meer meerderjarige kinderen die in dezelfde woning als de alleenstaande of alleenstaande ouder hun hoofdverblijf hebben.

Voor wat betreft terugvordering is dit vooral van belang voor het bepaalde in artikel 59 van de WWB met betrekking tot de aansprakelijkheid van gezinsleden. Door de verruimde begripsomschrijving wordt eveneens de kring van belanghebbenden vergroot waardoor terugvordering op meerdere personen mogelijk is. Hoewel in het “oude“ artikel 59 is bepaald dat terugvordering kan geschieden van alle gezinsleden, werd dit in de praktijk alleen gedaan op de belanghebbende(n).

Nu is in het gewijzigde artikel 59 bepaald dat indien de bijstand aan een gezin of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen wordt verleend, van alle gezinsleden respectievelijk van de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder worden teruggevorderd.

De toevoeging van de alleenstaande ouder met de ten laste komende kinderen was noodzakelijk omdat deze niet onder het nieuwe begrip gezin vallen.

Vooralsnog is het uitgangspunt dat voor zover wordt teruggevorderd over een periode voor de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving, de oude bepalingen van kracht blijven.

In artikel11 van de Beleidsregels wordt thans nog verwezen naar de verrekeningsmogelijkheid zoals bepaald in artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek.

Deze bepaling moet als achterhaald worden beschouwd nu in de WWB de mogelijkheid tot verrekening is opgenomen in artikel 60 voor wat betreft de door het College zelf uit te voeren regelingen.

Daarnaast is in artikel 60a een verrekeningsmogelijkheid opgenomen; In lid 1 voor wat betreft door colleges van een andere gemeente uit te voeren regelingen In lid 2 voor wat betreft door het UWV uit te voeren regelingen In lid 3 voor wat betreft door de SVB uit te voeren regelingen De beleidsregels dienen hieraan aangepast te worden.

Aanpassing artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Het betreffende artikel is aangepast aan het nieuwe begrip gezin. De verwijzingen in lid 1 en 2 van het artikel spreken voor zich en leveren geen probleem op. De wijziging in lid 3 is wel van belang: Voor zover het een gezin betreft, wordt de beslagvrije voet voor ten hoogste de helft verminderd met het eigen, niet onder beslag liggende periodieke inkomen inclusief vakantieaanspraak van de meerderjarige gezinsleden aan wie de bijstand samen met de schuldenaar zou kunnen toekomen.

Dit betekent dat indien er sprake is van een gezin bestaande uit 2 of meer meerderjarige gezinsleden, en met een ander inkomen, de beslagvrije voet wordt verminderd met het inkomen waarop geen beslag werd gelegd, doch met een maximum van 50% van de beslagvrije voet.

Uitgaande van de huidige norm van € 1.313,85 en daardoor een beslagvrije voet van € 1.182,47 per maand zou de beslagvrije voet maximaal verminderd kunnen worden tot € 591,23.

Dit houdt tevens in dat indien de aanvullende bijstand (vanwege het andere inkomen, niet zijnde van de schuldenaar) lager is dan € 591,23 er in de praktijk geen beslag mogelijk is.

Het omslagpunt van het inkomen ligt dan bij € 591,23 per maand. Tot een inkomen van € 722,62 per maand is slechts beperkt mogelijk en boven dit bedrag wordt de beslagruimte negatief.

Stel gezin bestaande uit 2 of meer meerderjarigen;

Norm € 1.313,85

Inkomen (niet schuldenaar) € 722,62

Aanvullende bijstand € 591,23

Beslagvrije voet 90% van € 1.313,85 = € 1.182,47

Maximaal echter 50% van beslagvrije voet € 591,23

Rest beslagvrije voet € 591,23

Beslagmogelijkheid (inclusief vt) € 591,23 -/- € 591,23 = € 0,00 (geen beslag mogelijk) Bij een hoger in aanmerking te nemen inkomen wordt de beslagruimte negatief.

Dezelfde regels dienen te worden toegepast bij een verrekening op grond van artikel 60 lid 3 van de WWB. Het is niet meer mogelijk om daar waar in het verleden een vordering is ontstaan deze zonder meer te verrekenen met de aan het gezin toekomende bijstand. Althans niet waar sprake is van een gezin bestaande uit meerdere meerderjarige gezinsleden en waarbij een of meerdere van hen, niet zijnde de oorspronkelijke schuldenaren, een ander inkomen verwerven.

Er kunnen zich de volgende situaties voordoen; Gezin, schuldenaar + andere meerderjarige(n):

  • 1.

    indien er geen inkomsten zijn - beslagvrije voet gezin

  • 2.

    indien inkomen van schuldenaar - beslagvrije voet gezin, verlaging beslagvrije voet met inkomsten waarop geen beslag

  • 3.

    indien ander inkomen van andere meerderjarige - beslagvrije voet gezin, verminderd met inkomen waarop geen beslag met maximum van 50% van beslagvrije voet.

HOOFDSTUK 1 TERUGVORDERING

Artikel 1 Bevoegdheid herziening of intrekking van een besluit tot toekenning

  • Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot;

    • a.

      Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54, lid 3 Wwb;

    • b.

      Het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 58 tot en met 60 van de Wwb;

    • c.

      Het herzien of intrekken van het recht op inkomensvoorziening ingevolge artikel 40 WIJ;

    • d.

      Het terugvorderen van ten onrechte verstrekte inkomensvoorziening overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 54 tot en met 56 van de WIJ;

    • e.

      Het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 17, lid 3 van de IOAW/IOAZ of ingevolge de Bbz 2004

    • f.

      Het terugvorderen van ten onrechte verstrekte uitkering IOAW/IOAZ overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 25 tot en met 28 van de IOAW/IOAZ.

Artikel 2 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

  • Een besluit tot toekenning van de uitkering wordt herzien of ingetrokken indien;

    • a.

      het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in de betreffende artikelen in de Wwb, WIJ, IOAW en IOAZ, Bbz 2004 of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de betreffende uitkering.

    • b.

      anderszins de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.

Artikel 3 Terugvordering volgens beleidsregels

    • a.

      De uitkering wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals vermeld in deze beleidsregels.

    • b.

      Daar waar in de beleidsregels wordt vermeld uitkering, zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, een inkomensvoorziening ingevolge de Wet investeren in jongeren en een uitkering ingevolge de IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

Artikel 4 Terugvordering

  • Burgemeester en wethouders vorderen de uitkering terug van belanghebbende voor zover deze;

    • a.

      ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

    • b.

      in de vorm van geldlening is verleend en de uit de geldlening voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk worden nagekomen;

    • c.

      voortvloeit uit gestelde borgtocht;

    • d.

      als voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op uitkering bestaat;

    • e.

      anderszins onverschuldigd is betaald en de belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, of

    • f.

      anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:

      • 1.

        de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover uitkering is verleend, over in aanmerking te nemen middelen beschikt of kan beschikken;

      • 2.

        de uitkering is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.

    Terugvordering van de uitkering als bedoeld onder “e” vindt niet plaats indien de betreffende kosten zijn gemaakt meer dan twee jaar vóór de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden.

    • a.

      Onverminderd het bepaalde in artikel 4 van deze beleidsregels wordt de uitkering, indien deze aan een gezin of alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen wordt verleend, van alle gezinsleden respectievelijk van de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder teruggevorderd.

    • b.

      In de bijstand als gezinsbijstand had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven, omdat de belanghebbende de verplichtingen als bedoeld in artikel 17, of de artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, niet of niet behoorlijk is nagekomen, kunnen kosten van bijstand mede worden teuggevorderd van de personen met wier middelen als bedoeld in paragraaf 3.4, bij de verlening van bijstand rekening had moet worden gehouden.

    • c.

      De onder a. en b. genoemde personen zin hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van de uitkering die wordt teruggevorderd.

Artikel 6 Afzien van terugvordering wegens dringende redenen.

  • Indien, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan geheel of gedeeltelijk van terugvordering worden afgezien.

Artikel 7 Gedeeltelijk afzien van terugvordering wegens schulden

    • 1.

      In afwijking van de artikelen 2 tot en met 5 kan, op verzoek van belanghebbende, gedeeltelijk van (verdere) terugvordering worden afgezien, indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid van de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

    • 2.

      Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      vorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

    • b.

      vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

    • 3.

      Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering treedt niet in werking voordat een schuldregeling, zoals bedoeld in het eerste lid, tot stand is gekomen.

    • 4.

      Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd, indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

    • 5.

      in afwijking van bepaalde in lid 2 onder a. kan medewerking worden verleend indien de hoogte van de resterende vordering daartoe gelet op de totale schuldenlast aanleiding geeft, dan wel uit oogpunt van kosten-baten het akkoord gaan meerwaarde heeft voor de gemeente.

Artikel 8 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedragen.

  • In afwijking van de artikelen 2 tot en met 5 van deze beleidsregels kan van verdere terugvordering worden afgezien indien het restant dat teruggevorderd dient te worden een bedrag van € 75 niet te boven gaat en de kosten van invordering hoger dreigen te worden dan de opbrengst.

Artikel 9 Afzien van verdere terugvordering

    • 1.

      In afwijking van de artikelen 2 tot en met 5 van deze beleidsregels kan op verzoek van degene van wie wordt teruggevorderd van verdere terugvordering worden afgezien indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft voldaan;

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

    • d.

      een bedrag, gelijk aan minstens 50% van de restsom, in één keer aflost, onder voorwaarde dat:

    • I.

      de reële verwachting is dat de afkoop van de vordering meer oplevert dan wanneer de gebruikelijke incassoprocedure wordt gevolgd; en

    • II.

      de debiteur door de afkoop in de gelegenheid wordt gesteld om in een keer uit zijn schuldsituatie te geraken, waarmee mogelijkheden kunnen ontstaan om een nieuwe start te maken in het maatschappelijk verkeer.

    • 2.

      De in het eerste lid, onder a en b genoemde termijn is drie jaar, indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

    • 3.

      Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing ten aanzien van:

    • a.

      vorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende;

    • b.

      vorderingen welke door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

    • 4.

      In afwijking van het bepaalde in lid 3 onder a. kan bij vorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag van verdere terugvordering worden afgezien indien;

    • a.

      Bij verwijtbare vorderingen tot een oorspronkelijk bedrag van € 6000 gedurende ten minste 5 jaar onafgebroken, en naar draagkracht overeenkomstig artikel 10 van deze beleidsregels, werd afgelost, welke periode bij hogere vorderingen wordt verlengd met een periode van één jaar per € 2.500 tot een maximale duur van 12 jaar;

    • b.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in een keer aflost met dien verstande dat de afkoopsom ten minste overeenkomt met minimaal het bedrag dat op grond van het bepaalde onder a. verschuldigd zou zijn.

    • c.

      Zelf om kwijtschelding dan wel afkoop verzoekt op grond van het bepaalde onder a. en b.

Artikel 10 Aflossingshoogte vordering

    • 1.

      De hoogte van het aflossingsbedrag voor de schuldenaar met een inkomen op bijstandsniveau wordt vastgesteld op:

    • a.

      indien het een geldlening betreft: 6% van de (theoretisch) van toepassing zijnde bijstandsnorm (incl. vakantietoeslag);

    • b.

      indien het een andere vordering betreft: het bedrag waarmee de uitkeringsaanspraken de van toepassing zijnde beslagvrije voet (90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (incl. vakantietoeslag)) te boven gaat.

    • c.

      De hoogte van het aflossingsbedrag voor de schuldenaar met een inkomen dat hoger is dan bijstandsniveau wordt vastgesteld op 50% van de netto normoverschrijding.

    • 2.

      Aflossing van leenbijstand, als er sprake is van bijzondere bijstand, vindt gedurende 36 maanden plaats, als de volledige aflossingscapaciteit gedurende die periode is ingezet voor de aflossing en de aflossing gedurende 36 maanden aaneengesloten heeft plaatsgevonden. Indien de termijn van terugbetaling minder dan 3 jaar bedraagt, kan het te hanteren percentage volgens het eerste en tweede lid lager worden vastgesteld.

    • 3.

      De maximale aflossingsduur voor het terugbetalen van bedrijfskapitaal op grond van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz) dat in de vorm van een geldlening is verstrekt wordt vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. De verschuldigde rente wordt gelijkgesteld aan het door het ministerie van SZW vastgestelde percentage.

    • 4.

      Indien omstandigheden gelegen in persoon of gezin daartoe aanleiding geven kan van lid 1 en 2 worden afgeweken.

    • 5.

      In afwijking van het bepaalde in lid 1 tot en met 4, kan zonder nader draagkrachtonderzoek akkoord worden gegaan met een betalingsregeling indien de vordering daardoor binnen een redelijke termijn zal zijn voldaan, volgens onderstaande richtlijn;

      vordering in Euro’s aflossingstermijn

      <€ 1.500 12 maanden

      € 1.500 tot € 3.600 24 maanden

      € 3.600 tot € 7.200 36 maanden

      € 7.200 tot € 10.000 48 maanden

      >€ 10.000 60 maanden

    • 6.

      indien een betalingsregeling wordt getroffen als bedoeld in lid 5, kan niet worden afgezien van verdere terugvordering op grond van het bepaalde in artikel 9 van deze beleidsregels.

Artikel 11 Verrekening en beslaglegging

  • Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet (meer) nakomt, dan wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van;

    • 1.

      Verrekening met;

      • a.

        de door het college in artikel 60 lid 3 van de Wwb genoemde regelingen;

      • b.

        de door het college van een andere gemeente in artikel 60a lid genoemde regelingen

      • c.

        de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in artikel 60a lid 2 genoemde regelingen

      • d.

        de door de Sociale Verzekeringsbank in artikel 60a lid 3 genoemde regelingen

    • 2.

      Een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering; of

    • 3.

      Beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 12 Rente en kosten

    • 1.

      Rente en kosten ter hoogte van 15% van de hoofdsom met een maximum van € 750 worden in rekening gebracht indien;

    • a.

      moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging, als bedoeld in artikel 11 van deze beleidsregels;

    • b.

      bij overdracht ter incasso van de vordering aan een deurwaarder

    • c.

      en bij het uitvaardigen van een dwangbevel als bedoeld in artikel 4:119 van de Awb.

    • 2.

      Indien het een actieve klant betreft en de gestelde vordering direct wordt verrekend met de lopende uitkering, worden geen kosten in rekening gebracht.

Artikel 13 Brutering

    • 1.

      Loonbelasting en de premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de bijstand verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, alsmede de vergoeding bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, worden teruggevorderd, voor zover deze belasting, premies en vergoeding niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst.

    • 2.

      Brutering van de vordering blijft achterwege indien de vordering als gevolg van een herziening van het recht op uitkering niet het gevolg is van de schending van de inlichtingenplicht dan wel de uitkering onverschuldigd werd betaald.

HOOFDSTUK 2 Verhaal Wwb (artikel 61) en de WIJ (artikel 57)

Artikel 14 Verhaal van bijstand op grond van onderhoudsplicht.

  • Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) dan wel de inkomensvoorziening op grond van de Wet Investeren in Jongeren (WIJ):

    • a.

      Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die bij het ontbreken van gezinsverband zijn onderhoudsplicht jegens zijn echtgenoot, of minderjarig kind niet of niet behoorlijk nakomt en op het minderjarige kind dat zijn onderhoudsplicht jegens zijn ouders niet of niet behoorlijk nakomt;

    • b.

      Tot de grens van de onderhoudsplicht als bedoeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek: op degene die zijn onderhoudsplicht na echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed niet of niet behoorlijk nakomt.

Artikel 14a Geen verhaal van bijstand bij bijstandsverlening aan jong meerderjarigen.

  • Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op degene die zijn onderhoudsplicht op grond van artikel 395a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet of niet behoorlijk nakomt jegens zijn meerderjarig kind (18 t/m 20-jarigen) aan wie bijzondere bijstand is verleend in aanvulling op de inkomensvoorziening op grond van de Wet Investeren in Jongeren.

Artikel 15 Verhaal van bijstand, schenking en nalatenschap

  • Burgemeester en wethouders maken gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand op grond van de Wwb dan wel de inkomensvoorziening op grond van de WIJ;

    • a.

      Op degene aan wie de persoon die bijstand ontvangt of heeft ontvangen een schenking heeft gedaan voor zover bij het besluit op de aanvraag Wwb dan wel de aanvraag op grond van de WIJ met de geschonken middelen rekening zou zijn gehouden indien de schenking niet had plaatsgevonden, tenzij gelet op alle omstandigheden aannemelijk is dat de schenker ten tijde van de schenking de noodzaak van bijstandsverlening dan wel inkomensvoorziening redelijkerwijs niet heeft kunnen voorzien;

    • b.

      Op de nalatenschap van de persoon indien:

    • I.

      Aan die persoon ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand op grond van de Wwb dan wel de inkomensvoorziening op grond van de WIJ is verleend of anderszins onverschuldigd is betaald voor zover die persoon dat redelijkerwijs kon begrijpen;

    • II.

      Bijstand is verleend in de vorm van een geldlening of als gevolg van borgtocht.

Artikel 16 Beoordeling onderhoudsplicht

  • Bij de beoordeling van het bestaan van het verhaalsrecht als bedoeld in artikel 14 van deze beleidsregels en de omvang van het te verhalen bedrag wordt rekening gehouden met de maatstaven die gelden en de omstandigheden die van belang zijn in het geval dat de rechter dient te beslissen over de vraag of en, zo ja, tot welk bedrag een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, scheiding van tafel en bed of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed zou moeten worden toegekend.

Artikel 17 Afzien van verhaal wegens dringende redenen

  • Indien, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan in afwijking van artikel 14 en 15 van deze beleidsregels geheel of gedeeltelijk van verhaal worden afgezien.

Artikel 18 Verhaal op grond van een alimentatiebeschikking

    • 1.

      Indien een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, uitvoerbaar is maar niet wordt nagekomen, wordt verhaald in overeenstemming met deze uitspraak.

    • 2.

      Het besluit tot verhaal wordt in dat geval bij brief medegedeeld aan degene op wie wordt verhaald, met de aanmaning het verschuldigde binnen dertig dagen na verzending van de brief te voldoen.

    • 3.

      Indien aan de aanmaning geen gevolg wordt gegeven vordert de gemeente het verschuldigde met uitsluiting van degene die de bijstand dan wel de inkomensvoorziening ontvangt.

    • 4.

      Het besluit tot verhaal levert een executoriale titel op, die op kosten van de schuldenaar wordt betekend en wordt ten uitvoer gelegd door middel van executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479elid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 19 Wijziging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage door de rechter

  • De gemeente verzoekt de rechter het verhaalsbedrag in afwijking van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, verschuldigd krachtens Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, vast te stellen indien de rechter:

    • a.

      Deze uitspraak zou kunnen wijzigen op de gronden genoemd in de artikelen 157 en 401 van dat boek;

    • b.

      Geen rekening heeft kunnen houden met alle voor de betrokken beslissing in aanmerking komende gegevens en omstandigheden betreffende beide partijen.

Artikel 20 Wijziging draagkracht

  • Er wordt niet overgegaan tot het gewijzigd vaststellen van een betalingsverplichting indien de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 50 per maand of blijkt te zijn verminderd dan met een bedrag van € 25 per maand.

Artikel 21 ingangsdatum verhaal

    • a.

      Indien op grond van artikel 14 wordt overgegaan tot het instellen van verhaal, gaat een eventueel op te leggen onderhoudsbijdrage niet eerder in dan de dag volgende op die van de eerste aanschrijving van de onderhoudsplichtige;

    • b.

      Indien tussen de aanschrijving van de onderhoudsplichtige en het opleggen van een onderhoudsbijdrage een langere termijn is verstreken dan 2 maanden en deze langere termijn niet is te wijten aan de onderhoudsplichtige, gaat een op te leggen onderhoudsbijdrage niet eerder in dan de dag volgende op de datum van het besluit tot het opleggen van een onderhoudsbijdrage.

Artikel 22 Ambtshalve vaststelling

  • Indien degene op wie verhaal wordt ingesteld geen dan wel onvoldoende gegevens verstrekt voor het vaststellen van de grens van de onderhoudsplicht wordt de verschuldigde onderhoudsbijdrage ambtshalve vastgesteld op;

    • 1.

      indien er sprake van onderhoudsplicht jegens de voormalige partner en/of de in de bijstand begrepen minderjarige kinderen, de volledige kosten van bijstand.

    • 2.

      indien er uitsluitend sprake is van onderhoudsplicht jegens de in de bijstand begrepen minderjarige kinderen, het maximale bedrag zoals vermeld in de in de Tremanormen gehanteerde tabel Eigen aandeel kosten van kinderen, met een maximum van de kosten van bijstand.

Artikel 23 Gedeeltelijk afzien van verhaal wegens schulden

    • 1.

      In afwijking van artikel 14 en 15 van deze beleidsregels wordt op verzoek van degene op wie verhaald wordt gedeeltelijk afgezien van het (verder) verhalen van kosten van bijstand dan wel inkomensvoorziening voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:

    • a.

      Redelijkerwijs te voorzien is dat degene op wie wordt verhaald niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      Redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      De vordering van de gemeente wegens verhaal van bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

    • 2.

      Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van het (verder) verhalen treedt niet in werking voordat een schuldregeling, zoals bedoeld in het eerste lid, tot stand is gekomen.

    • 3.

      Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van (verder) verhaal wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd, indien:

    • a.

      Niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      De belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      Onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 24 Afzien van verhaal wegens kruimelbedragen

  • Indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50 per maand, kan van verhaal worden afgezien.

Artikel 25 Verhaal in rechte

  • Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, wordt overgegaan tot verhaal in rechte.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Interne richtlijnen

  • Over alle genoemde onderwerpen in deze beleidsregels kan in interne richtlijnen een nadere regeling plaatsvinden. Deze interne richtlijnen worden vastgesteld door Burgemeester en wethouders.

Artikel 27 Afwijken van bepalingen / hardheidsclausule

  • Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de klant afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28 Beslissing Burgemeester en wethouders in gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

  • In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregels betreffende, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslissen de Burgemeester en wethouders.

Artikel 29 Citeertitel en inwerkingtreding

    • 1.

      Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels terugvordering en verhaal 2011 Wwb, WIJ, IOAW, IOAZ en Bbz 2004”.

    • 2.

      Deze beleidsregels treden in werking op de dag na vaststelling.

TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL

  • HOOFDSTUK 1 TERUGVORDERING

    Artikel 1 Herziening, intrekking en terugvordering

    In artikel 54 lid 3 van de Wwb, artikel 40 WIJ en artikel 17 lid 3 van IOAW en IOAZ, wordt het college de bevoegdheid gegeven om een besluit tot toekenning van bijstand te herzien of in te trekken.

    In de artikelen 58 tot en met 60 van de Wwb, artikelen 54 tot en met 56 van de Wij en de artikelen 25 tot en met 28 van de IOAW en IOAZ wordt het college de bevoegdheid gegeven om kosten van bijstand terug te vorderen op de gronden vermeld in die artikelen.

    Het is daarom aan het college om te bepalen of het college van de gegeven wettelijke bevoegdheid gebruik wenst te maken. In dit artikel is bepaald dat het college gebruik maakt van de wettelijk gegeven bevoegdheid.

    Daar waar in vervolg van de toelichting uitsluitend de artikelen worden genoemd uit de Wwb worden eveneens bedoeld de artikelen van gelijke strekking in de WIJ, IOAZ en IOAW,

    Artikel 2 Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

    Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit kan geschieden op de 2 gronden vermeld in de betreffende artikelen van de Wwb, WIJ, IOAW en IOAZ.

    Indien de belanghebbende de op hem rustende inlichtingenplicht jegens het college en het UWVWERKbedrijf (artikelen 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen) niet of niet behoorlijk nakomt, en indien de uitkering anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. Op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur kan dit in het laatste geval alleen als de belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat hij teveel of ten onrechte uitkering ontving. Dit is geregeld in artikel 2 onder a van deze beleidsregels. Het belangrijkste onderscheid in herziening van het recht op uitkering is gelegen in de omstandigheid aan wie de verwijtbaarheid kan worden toegerekend. Dit kan veroorzaakt zijn door schending van de inlichtingenplicht door de klant of door een fout van de gemeente.

    Herziening geschiedt op grond van artikel 54 lid 3 van de Wwb, artikel 40 lid 3 van de WIJ, artikel 17 lid 3 van de IOAW en IOAZ. In alle wetten kent het 3e lid een onderdeel a en b.

    Herziening op grond van het onderdeel a geschiedt indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Herziening op grond van onderdeel b geschiedt indien er sprake is van een fout van de gemeente, aangeduid als “indien de uitkering anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd vastgesteld”. Herziening van het recht op bijstand geschiedt in die gevallen waarin nog recht op (gedeeltelijke) bijstandsverlening blijft bestaan. Indien blijkt dat geen recht meer bestaat wordt het recht op uitkering ingetrokken.

    Door de herziening wordt in feite de besluitvorming in overeenstemming gebracht met de situatie zoals deze had moeten zijn. Door de gewijzigde besluitvorming komt daardoor de juridische grondslag (geheel of gedeeltelijk) onder de al betaalde uitkering te vervallen.

    Artikel 3 Terugvordering volgens beleidsregels

    In dit artikel is bepaald dat het college ten aanzien van de wijze van terugvordering nadere regels heeft gesteld en dat overeenkomstig deze regels terugvordering geschiedt.

    Artikel 4 Terugvordering

    In dit artikel is bepaald welke gevallen het college overgaat tot terugvordering. De strekking van dit artikel is overeenkomstig het bepaalde in de terugvorderingsartikelen van de Wwb, WIJ, IOAW,IOAZ en Bbz2004.

    Ad a. Dit betreft terugvordering als gevolg van een herziening of intrekkingsbesluit.

    Ad b. Betreft terugvordering van een op grond van de Wwb toegekende lening. Indien door belanghebbende(n) de daaraan verbonden verplichting tot aflossing niet wordt nagekomen wordt een besluit tot terugvordering genomen.

    Ad c. Terugvordering indien de gemeente wordt aangesproken op een gestelde borgtocht. Indien belanghebbende zijn verplichtingen jegens de primaire verstrekker niet nakomt en de gemeente wordt als borgsteller aangesproken om het restant aan de primaire schuldeisers te voldoen, kan de gemeente op grond van deze bepaling overgaan tot terugvordering van belanghebbende.

    Ad d. Als bijstand of inkomensvoorziening is verstrekt bij wijze van voorschot, in afwachting van een definitieve beslissing op een ingediende aanvraag, wordt deze normaliter verrekend met de toegekende uitkering. Indien echter nadien blijkt dat er geen recht bestaat op uitkering of de uiteindelijk toegekende uitkering is onvoldoende voor volledige verrekening van het verstrekte voorschot, geschiedt terugvordering.

    Ad e. Dit betreft teveel betaalde uitkering op grond van een administratieve vergissing. Een belangrijk onderscheid in deze ten opzichte van herziening op grond van “anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd vastgesteld” is dat aan deze terugvordering geen herziening van het recht op uitkering voorafgaat. Het betreft hier vooral die gevallen waarbij de uitkering niet overeenkomstig de besluitvorming betaalbaar werd gesteld.

    Ad f. Hier wordt bedoeld terugvordering wegens later ontvangen of ter beschikking gekomen middelen. Ook hier wordt een terugvorderingsbesluit niet voorafgegaan door een herzienings- of intrekkingsbesluit. Immers ten tijde van de uitkeringsverlening was het recht op uitkering correct aangezien de aanspraak of de beschikking over de in aanmerking te nemen middelen pas later geëffectueerd kon worden en er dus ten tijde van de uitkeringsverlening niet over kon worden beschikt.

    Als laatste is wettelijk bepaald dat ingeval van een administratieve vergissing als bedoeld onder e, terugvordering slechts kan geschieden voor zover de kosten van bijstand zijn gemaakt binnen 2 jaar voorafgaand aan de datum van het besluit tot terugvordering.

    Naast bovenstaande bepalingen is van belang de zogenaamde 6-maanden jurisprudentie. De Centrale Raad van Beroep heeft in diverse uitspraken bepaald dat indien een uitvoeringsorgaan beschikt over gegevens welke moeten leiden tot aanpassing van het recht op uitkering, zij binnen een redelijke termijn daartoe moeten overgaan. De vanaf de datum van ontvangst van de gegevens daardoor teveel verstrekte uitkering kan niet worden teruggevorderd indien een termijn van meer dan 6 maanden is verstreken.

    Artikel 5 Terugvordering van gezinsleden

    In dit artikel is bepaald van wie kan worden teruggevorderd. Het meest voorkomende geval is genoemd onder a. Daar waar bijstand werd of wordt verleend aan gehuwden, of daarmee gelijkgestelden, kan terugvordering geschieden van beide partners.

    Onder b wordt gedoeld op met name de verzwegen samenwoning. Hoewel de aanvankelijk “onbekende” partner niet in de bijstandsverlening was betrokken kan deze toch aansprakelijk worden gesteld aangezien de aanwezigheid van die partner wel van belang was voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de bijstandsverlening.

    De onbekende partner is echter alleen aansprakelijk te stellen indien wordt teruggevorderd op grond van de Wwb of de WIJ.

    Dit dient echter zuiver te worden toegepast. Indien de belanghebbende heeft samengewoond met een partner buiten de gemeentegrenzen, is de partner niet aansprakelijk te stellen.

    De feitelijke grond voor de herziening en terugvordering, hoewel ingegeven door de samenwoning, is dan niet zo zeer de samenwoning doch het verblijf buiten de gemeente. In dat geval is de onbekende partner niet van belang voor het recht op uitkering.

    Artikel 6 Afzien van terugvordering wegens dringende redenen

    De vraag wat dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien is niet in zijn algemeenheid te beantwoorden omdat ze altijd gerelateerd zijn aan de individuele omstandigheden. Duidelijk is wel dat zowel financiële als niet financiële factoren mee dienen te wegen in de beoordeling toepassing te geven aan dit artikel. Bij het mee laten wegen van financiële factoren dient altijd te worden gerealiseerd dat de belanghebbende hoe dan ook de bescherming heeft van de beslagvrije voet.

    Verder is nog relevant te realiseren dat ook tijdelijk van terugvordering kan worden afgezien. Indien toepassing wordt gegeven aan dit artikel zal uitvoerig moeten worden gerapporteerd wat de dringende redenen zijn om te besluiten van terugvordering af te zien.

    Artikel 7 Gedeeltelijk afzien van terugvordering wegens schulden

    Indien de belanghebbende in beginsel in staat moet worden geacht zijn schulden binnen een redelijke periode te kunnen voldoen, is er geen reden om af te zien van terugvordering. Pas als voorzienbaar is dat de belanghebbende niet zal kunnen doorgaan met het betalen van zijn schulden kan er aanleiding zijn om gedeeltelijk van terugvordering af te zien (algemene bevoegdheid artikel 58 Wwb).

    Omdat volgens de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ slechts aan schuldsanering wordt meegewerkt als het hele schuldbedrag kan worden gesaneerd, kan de gemeente alleen dan toestemmen in het gedeeltelijk afzien van terugvordering indien alle schuldeisers meewerken. Immers, een schuldregeling kan alleen dan tot stand komen als alle schuldeisers hieraan meewerken.

    Ten aanzien van fraudeschulden wordt een strengere houding in acht genomen. Indien de rechter op grond van de Wet schuldsanering natuurlijke personen een schuldsaneringstraject vaststelt met inbegrip van de fraudeschuld zal de gemeente zich hierbij neer moeten leggen.

    In niet alle gevallen is het redelijk om strikte toepassing te geven aan het bepaalde in het 2e lid onder a. te weten het niet verlenen van medewerking in geval van verwijtbare vorderingen.

    Het moet o.a. onredelijk worden geacht om daar waar de verwijtbare vordering slechts een fractie uitmaakt van het totaal te saneren schuldenpakket, op grond van strikte toepassing een sanering te blokkeren.

    Daarnaast kan het mogelijk zijn dat op grond van een minnelijke regeling of sanering meer zal worden ontvangen dan bij uiteindelijke toelating tot de WSNP. Ook in deze gevallen is de gemeente erbij gebaat om akkoord te gaan.

    Artikel 8 Afzien van terugvordering wegens kruimelbedragen

    Indien de uitkering die ten onrechte is uitbetaald lager is dan € 75 dan kan van verdere terugvordering worden afgezien. Uitdrukkelijk is gekozen voor de term dat van “verdere” terugvordering kan worden afgezien. Dit impliceert dat altijd tot terugvordering wordt overgegaan.

    Als de restantschuld lager is dan € 75 en vanwege het achterwege blijven van aflossingen hierop de kosten van invordering hoger dreigen te worden dan de opbrengst kan op grond van deze bepaling van terugvordering worden afgezien.

    Artikel 9 Afzien van verdere terugvordering

    Het uitgangspunt is en blijft dat ten onrechte verstrekte uitkering zoveel mogelijk worden teruggevorderd.

    Aan een beslissing tot buiten invordering stellen (algemene bevoegdheid artikel 58 Wwb) dient altijd een individuele beoordeling ten grondslag te liggen. Deze individuele beoordeling moet vooral raakvlakken hebben met uitstroombevordering en armoedebestrijding.

    Tevens is deze bepaling bedoeld om het debiteurenbestand beheersbaar te houden. Na een termijn van ten minste 5 jaar en indien gedurende deze termijn volledig aan de betalingsverplichting is voldaan, kan van verdere terugvordering worden afgezien.

    Een uitzondering wordt gemaakt voor verwijtbare vorderingen. Voor verwijtbare vordering geldt echter ook dat op enig moment afgezien moet kunnen worden van verdere terugvordering.

    Voorwaarde daarbij is dan wel dat gedurende de periode van aflossing, deze is geschied naar draagkracht en bovendien afhankelijk van de hoogte van de vordering een andere (langere) termijn geldt. Ook geldt een passief beleid in deze. Het initiatief tot kwijtschelding ligt bij de betreffende klant.

    Uit de toevoeging “ten minste” volgt bovendien dat geen recht bestaat op restitutie van betaalde bedragen indien langer werd afgelost dan de gestelde minimale termijn.

    Artikel 10 Aflossingshoogte vordering

    De hoogte van het aflossingsbedrag is afhankelijk van de soort vordering en het inkomen van de schuldenaar. In geval een geldlening wordt teruggevorderd van een schuldenaar met een inkomen op minimumniveau bedraagt het aflossingspercentage 6% van de toepasselijke bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag en rekening houdend met eventuele toeslagen en / of verlagingen). Met het percentage van 6% wordt beoogd gelijke tred te houden met een reguliere kredietverstrekker. Het reguliere circuit wordt als voorliggende voorziening aangemerkt maar als het de belanghebbende niet mogelijk is hiervan gebruik te maken, kan een geldlening worden verstrekt door de gemeente. Het ligt voor de hand hierbij een evenredige bezwaring te hanteren.

    In geval uit andere hoofde dan een geldlening wordt teruggevorderd van een schuldenaar met een inkomen op minimumniveau bedraagt de aflossing het bedrag waarmee de uitkeringsaanspraken de van toepassing zijnde beslagvrije voet (90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (incl. vakantietoeslag)) te boven gaat.

    Indien de schuldenaar een inkomen heeft dat hoger is dan het minimumniveau, wordt de aflossingshoogte vastgesteld op 50% van het verschil tussen het inkomen van de schuldenaar en deze toepasselijke bijstandsnorm, zowel in geval van terugvordering van een geldlening als in geval van terugvordering uit andere hoofde.

    Hiermee wordt bewerkstelligd dat werken lonend is, ook op dit gebied. Immers, de bijstandsgerechtigde houdt slechts 90% over van de toepasselijke bijstandsnorm, de werkende houdt daarvan 100% over plus nog 50% van de inkomsten boven het minimum.

    In geval de vordering het gevolg is van verstrekt bedrijfskapitaal, wordt aansluiting gezocht bij de Bbz en wordt de maximale aflossingsduur bepaald op 10 jaar. Gedurende de aflossingsperiode is (dag)rente verschuldigd over het totale uitstaande bedrag. Deze rente wordt vastgesteld op het percentage dat het ministerie van SZW hanteert op het moment van verstrekking van het bedrijfskapitaal.

    Aangezien in de Wwb de aflossingshoogte niet is afgebakend is het mogelijk zowel ten voordele als ten nadele van de schuldenaar het aflossingsbedrag bij te stellen. Er dient wel rekening mee gehouden te worden dat het niet afbakenen in de Wwb is ingegeven door de 100% financiële verantwoordelijkheid die de gemeenten krijgen en de daarmee gepaard gaande deregulering. Daar is niet mee beoogd een inbreuk te maken op de binnen de Abw bestaande praktijk dat de aflossingsbedragen zodanig worden vastgesteld dat die voor de belanghebbende niet onevenredig bezwarend zijn. De mogelijkheid bestaat bovendien om in afwijking van het voorgaande een regeling te treffen. Dit bevordert de effectiviteit en voorkomt onnodige heronderzoeken.

    Artikel 11 Verrekening en beslaglegging

    In tegenstelling tot de Abw kent de Wwb geen bepalingen over verrekening en pseudo-verrekening. Het terugvorderingsbesluit levert geen executoriale titel op. Echter een dwangbevel geeft op grond van artikel 4:116 Awb een executoriale titel. De gemeente kan overgaan tot dwanginvordering door middel van verrekening (wanneer aan de debiteur bijstand wordt verleend), of door middel van het leggen van vereenvoudigd derdenbeslag. Daarnaast staat ook de “gewone” weg van executoriaal beslag open, daar waar verrekening of vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is. Deze omstandigheid kan zich voordoen wanneer er geen inkomstenbron beschikbaar is, of wanneer beslag wordt gelegd op een onroerend goed.

    Verrekening met de bijstand wordt gebaseerd op artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek. Voor deze vorm van verrekenen moet aan de volgende eisen worden voldaan:

    • -

      Er moet een wederkerig schuldenaarschap bestaan. Het gaat om het over en weer voldoen van een schuld. De door de belanghebbende te ontvangen bijstand en de ten onrechte verleende bijstand die moet worden terugbetaald, worden beschouwd als de hier bedoelde wederkerige schuld.

    • -

      Er moet gelijksoortigheid van schuld en prestatie zijn. Hieruit vloeit voort dat bijstand alleen met bijstand kan worden verrekend. Dit betekent dat een ten onrechte verleende bijstand niet met bijvoorbeeld een WMO-vergoeding kan worden verrekend.

    • -

      Er moet een bevoegdheid zijn om betaling van de vordering af te dwingen. Verrekening is een vorm van tenuitvoerlegging.

    • -

      Bij verrekening is de gemeente gehouden aan de beslagvrije voet.

    • -

      Verrekening kan alleen voor zover de uitkering voor beslag vatbaar is (dus bijvoorbeeld niet met bijzonder bijstand voor specifieke kosten).

    Ten uitvoerlegging door middel van beslag kan geschieden conform de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De gemeente heeft de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering.

    Artikel 12 Rente en kosten

    Wanneer de belanghebbende de betalingsverplichting niet nakomt, dan dienen voor de in artikel 12 genoemde vormen van dwanginvordering kosten te worden gemaakt. Deze kosten hebben betrekking op zowel verschuldigde rente als overige kosten van betekening en dergelijke. Deze kosten worden in beginsel vastgesteld op een percentage van 15% van de hoofdsom met een maximum van € 750.

    Artikel 13 Brutering

    In de Wwb is het bruteren van de bijstandsvordering, over het algemeen aan het einde van het kalenderjaar, als bevoegdheid opgenomen in artikel 58 lid 4 Wwb. Door het opnemen van dit artikel in de beleidsregels wordt geregeld dat in die gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar kan worden terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

    Daarnaast is het niet ongebruikelijk om brutering van een vordering achterwege te laten indien de terugvordering niet verwijtbaar is aan de klant. Veelal heeft dan herziening van het recht op uitkering plaatsgevonden op grond van artikel 54 lid 3 onder b van de Wwb “anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend.”, of er heeft terugvordering plaatsgevonden op grond van artikel 58 lid 1 onder e Wwb “anderszins onverschuldigd is betaald voor zover belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen”.

    HOOFDSTUK 2 VERHAAL

    Algemeen

    In artikel 57 van de WIJ is bepaald dat op verhaal van kosten van de inkomensvoorziening paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing is. In paragraaf 6.5 van de Wet werk en bijstand zijn sinds 1 januari 2009 verhaalsartikelen opgenomen.

    Tot 1 januari 2009 had de Wwb weliswaar verhaalsartikelen maar de inwerkingtreding daarvan was aangehouden in afwachting van de invoering van de Wet herziening kinderalimentatiestelsel.

    Op basis van het geldende overgangsrecht kon tot 1 januari 2009 worden overgegaan tot verhaal op grond van artikel 13 van de Invoeringswet Wwb waarin was bepaald dat ten aanzien van verhaal de artikelen 92 t/m 105 en artikel 141 Abw van kracht bleven.

    Het wetsvoorstel met betrekking tot de herziening van het kinderalimentatiestelsel is echter nimmer ingevoerd en werd op 9 november 2006 geheel ingetrokken.

    Per 1 januari 2009 is de overgangswetgeving (Invoeringswet Wwb) komen te vervallen en zijn er nieuwe verhaalsartikelen in de Wwb opgenomen. Er is, daar waar noodzakelijk, rekening gehouden met de 4e tranche van de Algemene wet bestuursrecht. Ondanks de kennelijke reparatie van de wetgeving per 1 januari 2009 valt op dat in artikel 56 Wwb nog steeds wordt vermeld dat deze op een later tijdstip in werking zal treden. Dit artikel gaat over het opleggen van de verplichting aan de klant om kinderalimentatie te vorderen. De verwachting is dat de wetgever dit artikel nog gaat aanpassen.

    De bijstandsklant die geen alimentatie heeft gevraagd bij de echtscheiding krijgt bij aanvang van de uitkering de verplichting om alimentatie te vorderen voor zichzelf en de kinderen. Deze verplichting wordt opgelegd met toepassing van artikel 55 Wwb.

    Artikel 14 Verhaal van bijstand

    Onder a. en b. worden de verhaalsmogelijkheden op de (ex)echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde (ex)geregistreerde partner bedoeld ten aanzien van zijn onderhoudsplicht jegens zijn (ex)echtgenoot en/of minderjarige kinderen.

    Artikel 14a Geen verhaal van bijstand bij bijstandsverlening aan jong meerderjarigen

    Burgemeester en wethouders maken geen gebruik van de bevoegdheid tot het verhalen van bijzondere bijstand verleend aan jong meerderjarigen (18- 21 jaar)

    Artikel 15 verhaal van bijstand, schenking en nalatenschap

    Hierin is het verhaal van een schenking en het verhaal op de nalatenschap geregeld. .

    Artikel 16 Beoordeling onderhoudsplicht

    Indien de rechter (nog) geen uitspraak heeft gedaan over de onderhoudsplicht, dan zal voor de vaststelling van het verhaalsbedrag een berekening worden gemaakt op basis van de rechterlijke maatstaven. De zogenaamde tremanormen, die zullen worden gebruikt voor het maken van berekeningen, voldoen hieraan.

    Ook voor het bestaan van onderhoudsplicht zal aansluiting moeten worden gezocht bij de omstandigheden en maatstaven in het geval de rechter dient te beslissen of er sprake is van onderhoudsplicht. Dit is met name ook het geval indien toepassing gegeven dient te worden aan invulling van het begrip dringende redenen. (zie ook artikel 16)

    Artikel 17 Afzien van verhaal wegens dringende redenen

    Dringende redenen kunnen nimmer alleen financiële redenen zijn. Dringende redenen zijn door de werkgever (bewust) niet nader omschreven. De vraag wat dringende redenen in het kader van verhaal zijn dient te worden beantwoord aan de hand van de in loop der tijd ontwikkelde jurisprudentie. Dikwijls zijn dit gedragingen van de zijde van de onderhoudsgerechtigde welke dusdanig ingrijpend zijn dat daardoor van een onderhoudsplichtige redelijkerwijs niet verwacht mag worden dat deze nog bijdraagt in het levensonderhoud van de ex-partner.

    Ook kan het gedrag van de onderhoudsplichtige aanleiding zijn om (desnoods tijdelijk) af te zien van het instellen van verhaal. Daarbij kan gedacht worden aan situaties waarbij een verhaalsactie van de gemeente verstrekkende gevolgen zou kunnen hebben voor de onderhoudsgerechtigde (bedreiging en mishandeling).

    Artikel 18 Verhaal op grond van een alimentatiebeschikking

    In artikel 62 b Wwb is bepaald dat de gemeente in beginsel gebonden is aan de rechterlijke uitspraak. De vastgestelde hoogte en de duur van de alimentatieplicht door de rechter zijn daarom in beginsel steeds leidend. De gemeente is echter pas gebonden aan een rechterlijke uitspraak indien uit die uitspraak blijkt dat de rechter zich zelfstandig een inhoudelijk oordeel heeft gevormd over de onderhoudsplicht als zodanig of inhoudelijk is ingegaan op de draagkracht van de onderhoudsplichtige. Indien de rechter zich geen zelfstandig oordeel heeft gevormd, wat kan geschieden bij een eis tot alimentatie en de onderhoudsplichtige voert geen verweer, komt de gemeente een zelfstandig recht toe om de draagkracht te beoordelen. Indien uit onderzoek van de gemeente blijkt dat de door de rechter vastgestelde alimentatie overeenkomt met de draagkracht kan daarbij eveneens aansluiting worden gezocht.

    Daadwerkelijk verhaal op grond van een alimentatiebeschikking geschiedt echter alleen in die gevallen waarin de gemeente, met uitsluiting van de bijstandsklant (rechthebbende) overgaat tot invordering van de verschuldigde alimentatie. Daartoe is een afzonderlijk besluit van de gemeente noodzakelijk. Indien de bij gerechtelijke uitspraak opgelegde alimentatie rechtstreeks wordt voldaan aan de bijstandsklant, kan slechts worden beoordeeld of de opgelegde alimentatie voldoet aan de wettelijke maatstaven.

    Uitgangspunt is echter nog altijd de eigen verantwoordelijkheid van de klant om te voorzien in de kosten van het bestaan. Een vastgestelde alimentatieverplichting, voor de klant zelf of ten laste komende kinderen geldt als voorliggende voorziening waarvan gebruik gemaakt dient te worden.

    Indien de ex-partner van de klant niet vrijwillig betaalt kan de klant worden verwezen naar het L.B.I.O.( Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdrage). Deze instantie kan zorgdragen voor de inning van partner- en kinderalimentatie. Het L.B.I.O. incasseert echter geen achterstand in alimentatie welke op het moment van aanmelding ouder zijn dan 6 maanden. Daarnaast stopt het L.B.I.O. met incasseren indien de onderhoudsplichtige de bestaande achterstand heeft ingelopen en daarna gedurende een periode van 6 maanden correct aan de betalingsverplichting heeft voldaan.

    Het is dus niet zo dat de gemeente, bij een uitvoerbare alimentatie beschikking, zonder meer overgaat tot het incasseren van de verschuldigde alimentatie. Dit dient individueel bezien te worden, en slechts bij uitzondering toegepast te worden.

    Artikel 19 Wijziging van de vastgestelde onderhoudsbijdrage door de rechter

    Indien uit onderzoek door de gemeente blijkt dat de rechterlijke uitspraak door een wijziging van omstandigheden niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet, de uitspraak onmiddellijk al niet aan de wettelijke maatstaven voldeed of de rechter bij zijn uitspraak geen rekening heeft kunnen houden met alle gegevens en omstandigheden, kan de rechter worden verzocht het verhaalsbedrag in afwijking van de eerdere rechterlijke uitspraak vast te stellen. Een en ander is bepaald in artikel 62e Wwb.

    Artikel 20 Wijziging draagkracht

    Indien uit een ingesteld onderzoek blijkt dat de draagkracht van de onderhoudsplichtige, in vergelijking met een eerdere vaststelling van de draagkracht, zijnde een door de gemeente opgelegd verhaalsbedrag of een door de rechter vastgestelde alimentatie, minder dan € 50 is gewijzigd vindt geen herziening plaats. Uit jurisprudentie blijkt dat de rechter een wijziging in de draagkracht van minder dan € 50 per maand niet beschouwt als zijnde een relevante wijziging in omstandigheden op grond waarvan herziening zou moeten geschieden.

    Artikel 21 ingangsdatum verhaal

    Met betrekking tot de ingangsdatum verhaal lopen de meningen uiteen. Dit kan zijn de ingangsdatum van de uitkering, de dag volgend op de aanschrijving van de onderhoudsplichtige of een andere ingangsdatum. Als algemeen uitgangspunt geldt dat een verhaalsbijdrage slechts in beperkte mate met terugwerkende kracht kan worden opgelegd. Als de jurisprudentie erop wordt geraadpleegd is veelal de strekking dat de (financiële) onderhoudsplicht ontstaat vanaf het moment dat daarop aanspraak wordt gemaakt. Vanaf die dag dient te onderhoudsplichtige er rekening mee te houden en dient hij voor een op te leggen bijdrage gelden te reserveren. Deze gedragslijn kan worden gevolgd.

    Ondanks dit algemene uitgangspunt kan het voorkomen dat om wat voor reden dan ook, het opleggen van een verhaalsbijdrage vertraging oploopt. Deze vertraging kan, indien deze aan de gemeente is te verwijten, niet worden afgewenteld op de onderhoudsplichtige. Dan dient de bijdrage niet eerder in te gaan dan de dag volgende op die van het verzenden van het besluit tot het opleggen van een bijdrage.

    De ingangsdatum verhaal is van minder belang indien verhaal wordt ingesteld op grond van een rechterlijke uitspraak. De ingangsdatum vloeit dan voort uit de uitspraak van de rechter dan wel de datum waarop de onderhoudsplichtige in gebreke is gebleven en de gemeente de incasso overneemt van de onderhoudsgerechtigde.

    Artikel 22 Ambtshalve vaststelling

    Ook een onderhoudsplichtige is wettelijk verplicht om de gemeente te voorzien van de benodigde informatie voor het vaststellen van een onderhoudsbijdrage. Voor het geval dat de onderhoudsplichtige niet voldoet aan de inlichtingenplicht dient vastgesteld op welke wijze dan een onderhoudsbijdrage wordt vastgesteld.

    Algemeen gebruikelijk is bij een ambtshalve vaststelling om een bijdrage op te leggen gelijk aan de bruto kosten van bijstand. Dit kan echter alleen indien er sprake van onderhoudsplicht jegens de bijstandsgerechtigde en eventuele kinderen. Indien er alleen sprake is van onderhoudsplicht jegens de in de bijstandsverlening begrepen kinderen, dient een andere benadering gekozen te worden.

    In de Tremanormen is de tabel eigen aandeel kosten van kinderen opgenomen. De tabel wordt in de rechtspraak gebruikt om de maximale behoefte van kinderen te bepalen en is gebaseerd op onderzoek van het Nibud. Daarbij is onderzoek gedaan naar de hoogte van het netto-inkomen, gezinssamenstelling en wat er dan gemiddeld per kind maandelijks wordt besteed ten behoeve van dat kind. Voor een ambtshalve vaststelling kan worden uitgegaan van het maximaal in die tabel genoemde bedrag.

    Artikel 23 Gedeeltelijk afzien van verhaal wegens schulden

    Geen kwijtschelding wordt toegepast voor zover alimentatie is verschuldigd op grond van een alimentatiebeschikking. Alleen voor zover de gemeente gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid op basis van die beschikking, met uitsluiting van de bijstandsontvanger, de alimentatie in te vorderen en voor zover het achterstallige alimentatie betreft. Indien en voor zover de onderhoudsplichtige ook zijn toekomstige alimentatieverplichting wenst te herzien zal dit dienen te gebeuren in een herzieningsprocedure bij de rechtbank. Dit is een procedure tussen de ex-echtelieden. De gemeente is daarin geen partij.

    Artikel 24 Afzien van verhaal wegens kruimelbedragen

    Indien uit de op basis van de door de onderhoudsplichtige verstrekte gegevens gemaakte draagkrachtberekening blijkt dat er sprake is van een op te leggen onderhoudsbijdrage van minder dan € 50 per maand, wordt afgezien van het opleggen van een verhaalsbijdrage.

    Artikel 25 Verhaal in rechte

    Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is een opgelegde verhaalsbijdrage aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, wordt overgegaan tot verhaal in rechte. Daartoe wordt een verzoekschrift ingediend bij de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam.

    HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

    Artikel 26 Interne richtlijnen

    Over alle genoemde onderwerpen in deze beleidsregels kan in interne richtlijnen een nadere regeling plaatsvinden. Deze interne richtlijnen worden vastgesteld door Burgemeester en wethouders.

    Artikel 27 Afwijken van bepalingen / hardheidsclausule

    Het uitgangspunt is steeds dat de beleidsregels voor een ieder leidend zijn en dat uitsluitend indien naar het oordeel van Burgemeester en wethouders onbillijke of onredelijke situaties ontstaan door toepassing van de bepalingen in deze beleidsregels, ten gunste van de klant kan worden afgeweken van deze beleidsregels.

    Artikel 28 Beslissing Burgemeester en wethouders in gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien.

    In gevallen, de uitvoering van deze beleidsregels betreffende, waarin deze beleidsregels niet voorzien beslissen de Burgemeester en wethouders.

    VERMOGEN

    Interen vermogen

    Het uitgangspunt is om bij het berekenen van een “verantwoorde” intering van het vermogen uit te gaan van een levensstandaard van 1,5 keer de bijstandsnorm, waarbij apart nog rekening kan worden gehouden met het ontbreken van de zorgtoeslag. Als er sprake is van intrekking van de uitkering wegens verzwegen vermogen, wordt er geen rekening gehouden met deze ruimere norm.

    Auto

    Als de waarde van een motorvoertuig lager is dan € 3.000 dan wordt de auto niet meegenomen in de vermogensberekening. Motorvoertuigen van 7 jaar en ouder worden geacht minder waard te zijn dan € 3.000 tenzij het een speciaal waardevol voertuig is. Is de waarde van het motorvoertuig hoger dan telt de gehele waarde van het motorvoertuig mee voor de vermogensvaststelling. Het is mogelijk dat een auto niet op naam van betrokkene staat en toch tot het vermogen kan worden gerekend, als betrokkene feitelijk over de auto beschikt. (artikel 34 WWB)

BIJZONDERE BIJSTAND WWB

UITGANGSPUNTEN

Geheel in de geest van de Wet werk en bijstand (WWB) gaat het gemeentelijk beleid uit van de primaire verantwoordelijkheid van de burger voor het eigen bestaan. Bijstand wordt slechts dan verstrekt als de noodzaak daartoe is vastgesteld. De volgende uitgangspunten worden gehanteerd:

  • 1.

    De kosten dienen aantoonbaar te zijn en zich concreet voor te doen,

  • 2.

    De kosten dienen in het individuele geval noodzakelijk en dus onvermijdelijk te zijn. Indien er sprake is van een voorliggende voorziening worden de kosten als niet noodzakelijk aangemerkt

  • 3.

    De kosten moeten voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Hier kan bezien worden of reservering mogelijk was. De reservering is 6% van de bijstandsnorm.

  • 4.

    Kunnen de kosten worden voldaan uit het inkomen of vermogen?

  • 5.

    Indien de inkomsten van de aanvrager de geldende bijstandsnorm te boven gaan is bijstand slechts mogelijk indien de draagkracht de kosten van de gevraagde voorziening niet overschrijdt.

  • 6.

    Kosten die gemaakt worden vanuit een re-integratietraject kunnen niet uit de bijzondere bijstand worden vergoed.

  • 7.

    De gemeente maakt gebruik van de bevoegdheid om tot terugvordering over te gaan van bijzondere bijstand die als lening is verstrekt. Ook kan er worden teruggevorderd als de bijstand niet is gebruikt waar die voor bedoeld was.

  • 8.

    De vergoedingen vanuit de Zvw en de AWBZ zijn voorliggende voorzieningen die passend en toereikend worden geacht. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Medische kosten worden niet vergoed, met uitzondering van de eigen bijdrage voor kosten vanuit de basiszorgverzekering. In individuele bijzondere omstandigheden is het wel mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken.

  • 9.

    Als belanghebbende een beroep kan doen op de aanvullende verzekering, wordt in dat geval de aanvullende verzekering aangemerkt als een voorliggende voorziening. (De aanvullende verzekering is op zich geen “voorliggende voorziening” maar een verzekering voor bepaalde kosten).

  • 10.

    De WWB geeft de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden te individualiseren. Er kan daarom worden afgeweken van de bepalingen van deze richtlijnen, als de toepassing hiervan leidt tot bijzonder onredelijke gevolgen.

  • 11.

    Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij normbedragen zoals opgenomen in de prijzengids van het Nibud. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot een maximum als genoemd in de prijzengids van het Nibud, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 12.

    De aanvraag voor bijzondere bijstand kan worden ingediend binnen 12 maanden nadat de kosten zijn gemaakt. Indien het een aanvraag om verhuiskosten, inrichtingskosten, duurzame gebruiksgoederen of kosten van een tandartsbehandeling betreft, dient de aanvraag te worden ingediend voordat de kosten zijn gemaakt. Voor begrafenis- of crematiekosten geldt een indieningtermijn van maximaal drie maanden na de dag van de uitvaart.

  • 13.

    Als er bijzondere bijstand wordt aangevraagd voor een gebruiksgoed of een apparaat is het uitgangspunt dat er door de belanghebbende wordt onderzocht of het gebruiksgoed tweedehands kan worden aangeschaft. De gemeente heeft hiervoor een samenwerkingspartner Opnieuw & Co. Met deze partner zijn afspraken gemaakt voor onze klanten. Uitgangspunt is dat de bijstand een minimumvoorziening is en er gekeken moet worden naar een passende goedkope oplossing. De gebruiksgoederen worden verstrekt in de vorm van een lening. Het is ook van belang om de schuldpositie van de belanghebbende zo laag mogelijk te houden. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld na het bezoek aan deze kringloopwinkel. Het vaststellen van de totale bijzondere bijstand is dan maatwerk.

Zie voor meer informatie www.opnieuwenco.nl Opnieuw&Co heeft verschillende vestigingen een groot aanbod van tweedehandszaken: meubels, apparaten, tv’s, computers, spellen, muziek, boeken, kleding, speelgoed, fietsen, kleine huisraad en onderdelen. Klanten kunnen er ook voor kiezen om een andere kringloopwinkel te bezoeken.

VORM VAN DE BIJSTAND

Tenzij deze richtlijnen anders bepalen, wordt de bijzondere bijstand verstrekt als een uitkering om niet. De bijzondere bijstand wordt in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid van de WWB en indien het bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen betreft als bedoeld in artikel 51 van de WWB.

AFLOSSING LEENBIJSTAND

Dit is geregeld in het onderdeel “Terugvordering”. De gebruikelijke duur van de aflossing van de geldlening voor duurzame gebruiksgoederen is gesteld op maximaal 36 maanden, het gebruikelijke maandelijkse aflossingsbedrag is 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

DRAAGKRACHT

Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen.

I nkomen ;

Het inkomen zoals genoemd in artikel 32 van de wet WWB inclusief toeslagen (zoals vakantietoeslag, overwerktoeslag en 13e maand) en inkomen uit vermogen. Bij de vaststelling van het draagkrachtinkomen wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende of het huishouden gedurende het jaar, beginnend in de maand waarin de kosten zijn gemaakt waarop de aanvraag om bijstand betrekking heeft. Indien een aanvraag nog te maken kosten betreft, wordt uitgegaan van het inkomen van de belanghebbende in de maand van aanvraag.

Vaststellen netto inkomen voor draagkrachtberekening

Als draagkrachtinkomen wordt in aanmerking genomen het netto inkomen over een periode van 12 maanden verlaagd met de volgende aftrekposten:

  • ·

    het deel van een particuliere oudedagsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 33 lid 5 van de WWB;

  • ·

    het deel dat niet tot de middelen wordt gerekend zoals bedoeld in artikel 31 lid 2 van de WWB

  • ·

    buitengewone kosten in verband met wonen als door het hogere inkomen geen volledige huurtoeslag wordt ontvangen.

  • ·

    Buitengewone kosten in verband met zorg als door het hogere inkomen geen volledige zorgtoeslag wordt ontvangen.

Draagkracht berekening

In het inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm is geen draagkracht aanwezig. Inkomen tussen 110% van de bijstandsnorm tot 140% van de bijstandsnorm = 35% draagkracht Inkomen boven de 140% van de bijstandsnorm = 50% draagkracht.

Vermogen en draagkracht

Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Aangesloten wordt bij de vermogensgrens genoemd in de wet WWB (artikel 34 lid 2 en 3 ). Het vermogen boven die grens wordt volledig tot de draagkracht gerekend (100%).

Draagkracht b ijzondere bijstand voor woonkosten

Als het inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt 100% van het inkomen voor zover dat meer is dan de toepasselijke bijstandsnorm als draagkracht in aanmerking genomen.

Draagkrachtperiode

De draagkracht wordt telkens voor de periode van 12 maanden vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten waarvoor bijstand is aangevraagd betrekking hebben, daartoe aanleiding geeft. De draagkrachtruimte wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend. In afwijking van het bovenstaande kan ingeval van periodieke bijzondere bijstand, de draagkracht verrekend worden naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

DREMPELBEDRAG

Bijzondere noodzakelijk kosten die lager zijn dan het drempelbedrag van € 50 per 12 maanden komen niet voor vergoeding vanuit de bijzondere bijstand in aanmerking.

COLLECTIEVE ZORGVERZEKERING MINIMA (CZM) BIJ CZ ZORGVERZEKERINGEN

Het college van Ridderkerk en Albrandswaard heeft voor 2012 een nieuw contract afgesloten bij CZ Zorgverzekeringen. De voorwaarden en regels zijn:

- De belanghebbende met een inkomen tot 130% van het minimum mag deelnemen aan de CZM

- De belanghebbende met een inkomen tot 110% van het minimum krijgt bijzondere bijstand voor de aanvullende verzekering ter hoogte van € 10 per maand per betalende deelnemer. De premie wordt verrekend op de nota van de maandpremie door CZ Zorgverzekeringen.

Vanaf 1 januari 2012 wordt de lage eigen bijdrage AWBZ/WMO vergoed uit de aanvullende verzekering CZM .

SOORT KOSTEN

BABYUITZET

De kosten van een babyuitzet, behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke uitkering algemene bijstand door middel van reservering dan wel gespreide betaling achteraf. Dit betekent dat er in beginsel geen bijstandsverlening mogelijk is voor deze kosten. Alleen indien er sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval kan er van deze regel worden afgeweken.

In hoeverre de belanghebbende voor de kosten van een babyuitzet heeft kunnen reserveren, zal individueel beoordeeld moeten worden. In het algemeen geldt dat de belanghebbende in ieder geval vanaf de vaststelling van de zwangerschap, (vanaf 3e maand is redelijk) voor deze kosten heeft kunnen reserveren.

Ook wordt in de beoordeling meegenomen of het een eerste kind betreft of dat er al kinderen aanwezig zijn waardoor de meubels of andere zaken opnieuw gebruikt kunnen worden. Als de babyspullen zijn opgeruimd wordt de verwijtbaarheid meegenomen in de beoordeling.

Kosten van aangepaste kleding voor de moeder behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten kunnen worden voldaan uit een inkomen ter hoogte van de toepasselijke bijstandsnorm en komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

Basispakket baby uitzet is vastgesteld op maximaal € 500. Klant wordt standaard verwezen naar de samenwerkingspartner Opnieuw & Co om te bekijken of noodzakelijk spullen voor de babykamer/uitzet hier aanwezig zijn. De nota van Opnieuw &Co wordt rechtstreeks betaald.  

De bijstand wordt in principe als een lening verstrekt.Alleen wanneer er sprake is van bijzondere omstandigheden is het mogelijk om de bijzondere bijstand om niet te verstrekken. De hoogte van de bijstand kan worden aangepast als Nibud de prijzen verandert.

BEGRAFENISKOSTEN

De belanghebbende op wie volgens de bepalingen in het huwelijksgoederenrecht en het erfrecht de plicht rust de kosten van lijkbezorging van bloedverwanten te voldoen, kan bijzondere bijstand aanvragen voor zijn/haar aandeel in de kosten.

Maximale vergoeding

De kosten die verband houden met de begrafenis of crematie van een overledene in Nederland, gerekend naar de kosten van de goedkoopst adequate mogelijkheid voor de verzorging van de teraardebestelling. Op de bijzondere bijstand worden uitkeringen uit verzekeringen, slottermijnen en dergelijke, volledig in mindering gebracht. Het uitgangspunt is om de kosten van het Nibud hierin te volgen tot een maximum bedrag van € 5000. Bij de vaststelling van de hoogte van de noodzakelijke kosten zal individueel worden gekeken naar de te maken kosten. De hoogte van de kosten kunnen lager uitvallen als er gekozen wordt voor cremeren.

BEWINDVOERINGSKOSTEN

Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan de belanghebbende waarvoor de kantonrechter een beschikking heeft afgegeven. De hoogte van de vergoeding is gebaseerd op de jaarlijks vastgestelde maximale hoogte door het LOK (Landelijk Overleg Kantonsectorvoorzitters). Voor meer informatie over dit onderwerp en voor actuele bedragen zie het handboek Schulinck.

( EX ) GEDETINEERDEN

In principe heeft een gedetineerde geen recht op bijstand. De gemeente heeft een zorgplicht waardoor aan een gedetineerde die niet voor de kosten en vaste lasten van het aanhouden van de eigen woning heeft kunnen reserveren of geen tijdelijke verhuurregeling heeft kunnen treffen, bijzondere bijstand verstrekt kan worden. Dit is afgesproken in het convenant nazorg ex-gedetineerden Rotterdam-Rijnmond 18+ 2011.

Bij de vraag of het aanhouden van de woning noodzakelijk is speelt de duur van de detentie een rol. Als richtlijn geldt dat gedurende een korte detentieperiode van niet langer dan 6 maanden het aanhouden van de woning als noodzakelijk wordt beoordeeld.  Als de detentie slechts van korte duur is en lang van tevoren bekend was, wordt de belanghebbende geacht hiervoor te hebben gereserveerd. Verder moet vast staan dat belanghebbende zijn domicilie in Ridderkerk of Albrandswaard heeft.

Energiekosten

Voor de termijnbedragen van energiekosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt. Dit betekent in de praktijk dat de energievoorziening moet worden afgesloten. Komt de belanghebbende uit de strafinrichting, dan kunnen de aansluitkosten, die het energiebedrijf in rekening brengt, wel in de vorm van een lening als bijzondere bijstand worden vergoed.

Opslagkosten

Is doorbetaling van de woonlasten gezien de duur van de detentie niet aan de orde, dan kan - als de bijzondere omstandigheden van de betrokkene daartoe aanleiding geven en deze zelf niet in de kosten kan voorzien - voor de opslagkosten van de inboedel bijzondere bijstand worden verstrekt voor de duur van maximaal 12 maanden. Dit gebeurt echter alleen in die gevallen dat de inboedel van betrokkene voldoende waarde heeft om dit te rechtvaardigen. De klant moet daarom een opgave doen van zijn inboedel. Ter verificatie kan een huisbezoek aan de orde zijn. De bijstand wordt als leenbijstand verstrekt.

Huurschuld

Het is mogelijk dat er op het moment van de detentie acties lopen of gaan lopen vanuit de verhuurder gericht op ontruiming van de woning, bijvoorbeeld door huurschuld of overlast. Voordat een doorbetaling van de huur plaatsvindt moet vaststaan dat dit niet aan de orde is. Tenzij de verhuurder verklaart dat de procedure wordt opgeschort of beëindigd. Als een huurschuld niet valt op te lossen vindt geen doorbetaling plaats. Immers, op dat moment betaalt de gemeente de huurschuld (zonder de achterstand daadwerkelijk in te lopen) terwijl de ontruiming wordt voorgezet.

Hoogte bijzondere bijstand.

De huur minus huurtoeslag wordt als bijzondere bijstand verstrekt. Hierbij wordt in principe een periode van maximaal 6 maanden aangehouden. De bijzondere bijstand wordt als leenbijstand verstrekt.

Aanschaf legitimatie na detentie

Het komt vaak voor dat de ex-gedetineerde na detentie geen legitimatie bewijs meer heeft. Er kan bij na het vrijkomen bijstand worden verstrekt als voorschot op de aan te vragen uitkering. Is er geen aanvraag om uitkering maar ander inkomen dan kan er in bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand worden verstrekt voor de aanschaf van de legitimatie in de vorm van leenbijstand.

Hoogte vergoeding en frequentie bezoeken

De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan goedkoopste vorm van openbaar vervoer voor het betreffende traject. De bezoekfrequentie is maximaal 1 keer per maand per gezinslid.

INRICHTING AWBZ

Kosten huisvesting bij verblijf in een inrichting

Als betrokkene tijdelijk een woning huurt met recht op huurtoeslag, bestaat de mogelijkheid om betrokkene bijzondere bijstand “om niet” te verstrekken. De bijzondere bijstand wordt verstrekt naar rato van het aantal dagen dat betrokkene in de woning verblijft. Dit kan tijdelijk als betrokkene buiten de gemeente een huis huurt. De bijzondere bijstand wordt dan verstrekt voor de huur (minus huurtoeslag), vastrecht energiekosten en het vastrecht water.

De overige kosten (zoals verzekering, voorschot energiekosten) dient belanghebbende uit het inkomen te betalen. Aangezien het resocialisatieproces een tijdelijk karakter heeft, wordt de bijzondere bijstand maximaal 6 maanden verstrekt (met een verlenging van 6 maanden bij uiterste noodzaak). Als er sprake is van kamerhuur wordt de bijzondere bijstand individueel bezien. Er moet sprake zijn van een gelijkwaardige situatie met degene die een woning huurt via de woningbouwvereniging.

Verblijf in een inrichting 18 tot 21 jarigen

Deze categorie is uitgesloten van algemene bijstand. De bijzondere bijstand (indien de onderhoudsplicht van de ouders ontoereikend is c.q. niet geldend gemaakt kan worden) wordt individueel bepaald tot het maximum genoemd in artikel 23 WWB. Er wordt geen verhaal gepleegd op de ouders van jong meerderjarigen van 18 tot 21 jaar. Als er bijzondere bijstand aan de kindmoeder onder de 18 jaar wordt verstrekt kan er wel verhaal worden gepleegd op de ouders of eventueel de vader van het kind.

Dwangopname

Degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, heeft op grond van artikel 13, eerste lid, onder a, van de WWB geen recht op bijstand. Het begrip ‘rechtens zijn vrijheid ontnomen’ omvat zowel gevangenisstraf als andere vormen van vrijheidsontneming zoals dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) of op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1. Dit geldt ook voor degene die na ontslag van alle rechtsvervolging in een TBS inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid Sr worden opgenomen.

Als iemand in de gevangenis zit, betaalt de staat het levensonderhoud. Echter voor gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis geldt dit niet. In principe hebben deze klanten geen recht op uitkering, maar ook geen recht op een vergoeding door de staat. Tot nu toe kregen klanten in een psychiatrisch ziekenhuis een uitkering voor levensonderhoud (zak en kleedgeld) ongeacht de reden van opname, omdat de wetgever en ook de gemeenten hier niet bij stil hebben gestaan. Door wijziging van artikel 13 WWB wordt het mogelijk om deze klanten bijzondere bijstand te verstrekken.

Aanvraag

Om te bepalen of een klant tot de doelgroep behoort, moet de inrichting op grond van de WWB aangeven op grond van welke regeling de klant is opgenomen. De geneesheer-directeur van het psychiatrisch ziekenhuis is onder bepaalde voorwaarden verplicht gegevens te verstrekken aan gemeenten. Het kunnen opvragen van deze gegevens bij de geneesheer-directeur van het desbetreffende ziekenhuis is van belang omdat de opname-, verlof- en ontslagdata bepalend zijn voor het recht op en de hoogte van de bijzondere bijstand. Om onverzekerdheid voor de zorgverzekering, schulden en dakloosheid te voorkomen heeft ook de betrokkene belang bij deze verificatie.

Bij de aanvraag van een uitkering voor levensonderhoud psychiatrische inrichting moet altijd expliciet gevraagd worden naar de grondslag van de opname. Als betrokkene behoort tot de categorie:

  • ·

    Dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) of

  • ·

    Dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1 of

  • ·

    Dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1 (idem als twee, na ontslag van alle rechtsvervolging)

Dan kan er geen WWB uitkering voor levensonderhoud worden toegekend, maar moet periodieke bijzondere bijstand worden toegekend.

Overige kosten bij dwangopname

Iemand die als gevolg van een gedwongen opname zijn uitkering verliest, heeft – naast het probleem van het betalen van de ziektekostenpremie – mogelijk ook geen middelen meer om de vaste lasten die verbonden zijn aan het aanhouden van woonruimte te kunnen voldoen. Op grond van de nieuwe wet kan betrokkene nu een beroep doen op bijzondere bijstand om te voorzien in onder meer de kosten van de premie voor een ziektekostenverzekering, de doorbetaling van vaste lasten die verbonden zijn aan de woning en eventuele persoonlijke uitgaven. Let hierbij op of betrokkene nog een woning in een andere gemeente heeft. Als dat het geval is, wordt de aanvraag doorgestuurd naar de betreffende gemeente en wordt de aanvraag niet verder afgehandeld.

Hoogte uitkering

Behoort betrokkene tot de onderstaande doelgroepen?

  • ·

    Dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) of

  • ·

    Dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1

Dan is de hoogte van de bijzondere bijstand gelijk aan de hoogte van de ( zak en kleedgeld) bijstand voor levensonderhoud. Dit betekent een vergoeding voor levensonderhoud inclusief vakantiegeld en een vergoeding voor de kosten van nominale premie ziektekostenverzekering. De hoogte is geïndexeerd en volgt de index van de zak en kleedgeld uitkering. Mocht er noodzaak bestaan voor een vergoeding voor Bijzondere bijstand voor doorbetaling vaste lasten van een woning, dan moet maatwerk worden geleverd. Dit kan alleen incidenteel voorkomen bij inwoners uit de eigen gemeente, aangezien bij inwoners uit een andere gemeente in dat geval de gemeente waar betrokkene nog woonruimte (dus zijn woonplaats op grond artikel 40 WWB) heeft, aansprakelijk zijn voor de kosten.

Behoort betrokkene tot de onderstaande doelgroep?

·Dwangopname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van artikel artikel 37b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr)1 (idem als twee, na ontslag van alle rechtsvervolging) (TBS)

Dan is de hoogte van de bijzondere bijstand gelijk aan de hoogte van de ( zak en kleedgeld) bijstand voor levensonderhoud. Dit betekent een vergoeding voor levensonderhoud inclusief vakantiegeld. NB Deze klanten hebben geen recht op en een vergoeding voor de kosten van nominale premie ziektekostenverzekering. De geneeskundige zorg van deze groep wordt door het ministerie van Justitie betaald. Dit is een voorliggende voorziening.

De hoogte is geïndexeerd en volgt de index van de zak en kleedgeld uitkering. Mocht er noodzaak bestaan voor een vergoeding voor Bijzondere bijstand voor doorbetaling vaste lasten van een woning, dan moet maatwerk worden geleverd. Dit kan alleen incidenteel voorkomen bij inwoners uit de eigen gemeente, aangezien bij inwoners uit een andere gemeente in dat geval de gemeente waar betrokkene nog woonruimte (dus zijn woonplaats op grond artikel 40 WWB) heeft, aansprakelijk zijn voor de kosten.

LANGDURIGHEIDSTOESLAG

Zie de verordening Langdurigheidstoeslag.

OUDERBIJDRAGE LBIO

Er bestaat geen recht op (bijzondere) bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 WWB). In het kader van de kosten van de LBIO-bijdrage geldt de AKW (kinderbijslag) als voorliggende voorziening. Er kunnen zich echter omstandigheden voordoen waarin belanghebbende niet daadwerkelijke een beroep kan doen op de AKW. In dat geval is het recht op bijzonder bijstand voor de kosten van de LBIO-bijdrage gelegen in artikel 35 lid 1 WWB. Als er geen AKW wordt ontvangen of er is sprake van een dringende individuele situatie dan kan er wel bijstand worden verstrekt. Soms is dit bijstand “om niet”, maar het kan ook in de vorm van een lening als naar verwachting de AKW nog moet worden toegekend. Als achteraf blijkt dat de bijstand onterecht is verstrekt kan er worden teruggevorderd.

MEDISCHE KOSTEN

Zie ook de Uitgangspunten Bijzondere Bijstand in dit beleid.

De zorgverzekering vanuit de Zvw en de AWBZ zijn passende en toereikende voorliggende voorzieningen. Indien de voorliggende voorziening de kosten niet vergoedt, zijn deze niet noodzakelijk en kan daarvoor ook geen bijzondere bijstand worden verleend. Medische kosten worden niet vergoed, met uitzondering van de eigen bijdrage voor kosten vanuit de basiszorgverzekering Zvw.

Als een klant toch een beroep doet op de bijzondere bijstand zal er altijd individueel bekeken moeten worden of er bijzondere omstandigheden zijn die toch vragen om een oplossing via de bijzondere bijstand. Als er dan toch bijzondere bijstand wordt verstrekt moet zoveel mogelijk aangesloten worden bij de vergoedingen van het collectieve gemeentepakket bij CZ. v.b. de maximale vergoeding die dit pakket aangeeft voor een bril is dan ook de maximale vergoeding bijzondere bijstand. Eventuele verzekeringen en batterijen zijn algemene kosten die niet worden vergoed via de bijzondere bijstand. De klant moet zoveel mogelijk gestimuleerd worden om een aanvullende zorgverzekering te kiezen die past bij de behoefte van de persoon of het gezin.

Uitzondering: de eigen bijdrage op grond van de Zorgverzekeringswet ( Z vw )

De wetgever heeft in een aantal gevallen toch een eigen bijdrage opgelegd bij sommige vergoedingen vanuit de basisverzekering Zvw. Voor deze eigen bijdrage kan bijzondere bijstand worden verstrekt (dit geldt dus niet voor de aanvullende verzekering). De eigen bijdragen uit de Zvw moeten individueel worden bekeken. De bedragen kunnen jaarlijks wijzigen. Let op; dit betreft niet de wettelijke eigen bijdrage Zvw die iedereen moet betalen (€ 220 in 2012).

Diverse hulpmiddelen

Gehoorapparaat /Pruik/Orthopedische schoenen

Via de basisverzekering Zvw wordt een bepaald bedrag vergoed voor de aanschaf of vervanging van de hierboven genoemde kosten. Als de belanghebbende een duurder hulpmiddel aanschaft dan zijn deze kosten voor eigen rekening. De aanvullende verzekering van de zorgverzekering kan ook nog een bedrag vergoeden. De CZM bij CZ Zorgverzekering vergoedt voor deze zaken een bepaald bedrag via de aanvullende verzekering. De voorliggende voorziening Zvw en de aanvullende verzekering vormen samen een toereikende voorliggende voorziening waardoor er geen bijzondere bijstand verstrekt kan worden voor deze kosten.

Brillen en lenzen

Met ingang van 1 januari 2012 is het Brillenfonds Ridderkerk opgeheven. Met ingang van 1 januari 2012 wordt er geen bijzondere bijstand meer verstrekt voor deze kosten. Het is de verantwoordelijkheid van de belanghebbende om een zorgverzekering af te sluiten met een aanvullende verzekering die past bij de persoonlijke behoefte. De CZM bij CZ Zorgverzekeringen vergoedt een toereikend bedrag voor de aanschaf van een bril of lenzen.

Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM) bij CZ Zorgverzekeringen

De belanghebbende kan gebruik maken van de collectieve zorgverzekering voor minima als het inkomen niet hoger is dan 130% van het minimum. De belanghebbende heeft in dit pakket een goede aanvullende verzekering waaruit de meest voorkomende kosten worden vergoed. De belanghebbende is vrij om te kiezen voor een zorgverzekering en aanvullende verzekering die past bij de behoefte van persoon of gezin.

Eigen bijdrage AWBZ/WMO

De eigen bijdrage AWBZ/WMO is een inkomensafhankelijk bijdrage. De aanvullende verzekering van de CZM geeft vanaf 1 januari 2012 een vergoeding ter hoogte van de laagste inkomensafhankelijke bijdrage. Er zijn ook andere zorgverzekeringen die een vergoeding geven voor deze kosten. Het is daarom vanaf 2012 niet meer mogelijk om voor deze kosten bijzondere bijstand aan te vragen. Ook hier geldt dat als er bijzondere omstandigheden zijn er wel bijzondere bijstand mogelijk is. De klanten zijn in 2011 geïnformeerd over deze wijziging waardoor het ontbreken van kennis niet als bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt.

Klanten met betalingsproblemen zorgverzekering en de Bronheffing

Als er betalingsproblemen van een zorgverzekering en aanvullende verzekering worden gesignaleerd moet dit signaal door de klantmanager worden opgepakt. Bij meerdere schulden wordt er doorverwezen naar de Schuldhulpverlening. Bij minder complexe schuldsituaties kan er ook besloten worden om de premie van de zorgverzekering te laten inhouden op de uitkering. Voorkomen moet worden dat de klant in de “bronheffing” terecht komt. Er is een regisseur schuldhulpverlening die benaderd kan worden bij financiële problemen. De regisseur schuldhulpverlening heeft ook de taak om de achterliggende problemen te bekijken en de klant te begeleiden naar passende hulpverlening.

De belanghebbende die in de “bronheffing” zit kan niet naar een andere zorgverzekering. De problematiek voor deze mensen is erg groot. De premie van de zorgverzekering is hoger dan normaal, er is geen aanvullende verzekering, er moet een boete worden betaald en een aflossing voor de achterstand. De belanghebbende in deze positie kan worden aangemerkt als zijnde een persoon in een bijzondere omstandigheid. Maar de eigen verantwoordelijkheid van deze belanghebbende blijft wel voorop staan. Daarom zal deze persoon die een beroep doet op de bijzondere bijstand de voorwaarde krijgen opgelegd dat dat hij of zij hulp moet vragen bij Schuldhulpverlening. Is er al een schuldhulpverleningstraject in het verleden geweest maar door toedoen van de klant voortijdig beëindigd dan is er in het beleid Schuldhulpverlening opgenomen dat er een tweede kans mogelijk is. Is dat ook niet meer mogelijk of de klant wil daar niet aan meewerken dan is er geen bijzondere bijstand mogelijk voor de medische kosten.

OVERBRUGGINGSBIJSTAND

Overbruggingsbijstand door wijziging inkomen

Als een belanghebbende ten gevolge van de overgang van een ander inkomen naar WWB of een plotselinge daling van inkomsten niet voldoende geld heeft om van te leven kan er een overbruggingstoeslag worden toegekend. Afhankelijk van de individuele situatie wordt de overbruggingsbijstand toegekend voor een bepaalde periode. Deze toeslag wordt toegekend als bijzondere bijstand “om niet”.

Statushouders

Een belanghebbende die afkomstig is van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) en een woning krijgt in de gemeente Ridderkerk of Albrandswaard kan in principe vier weken overbruggingsbijstand krijgen.

Overbrugging voormalige alleenstaande ouders

Met ingang van 1 januari 2012 is er geen overbruggingsbijstand meer mogelijk voor de alleenstaande ouder die wordt omgezet naar de norm alleenstaande omdat het laatste kind 18 jaar is geworden. Vanaf 2012 is er sprake van een huishoudinkomen en is een overbrugging niet meer van toepassing. Ook in de gevallen dat er sprake is van een uitzondering op het huishoudinkomen wordt er geen overbruggingsbijstand meer verstrekt. Het uitgangspunt is dat een ieder op de hoogte hoort te zijn van de wetgeving en dat er veel gaat veranderen als het laatste kind 18 jaar wordt. De inkomstenwijziging is te voorzien. De lopende zaken in 2011 worden volgens het besluit tot toekenning afgebouwd.

PROCESKOSTEN EN LEGESKOSTEN

Proceskosten

In beginsel kan de noodzaak van de rechtshulpverlening worden aangenomen als de rechtsbijstand is verleend op grond van een toevoeging.

  • 1.

    Voor bijkomende kosten, bijv. reiskosten voor het bijwonen van de zitting, geldt het Besluit proceskosten bestuursrecht (Stb 1993,763) als een ten opzichte van de WWB toereikende voorliggende voorziening. Deze kosten komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.  Hetzelfde geldt voor niet noodzakelijk te maken kosten bijv. reiskosten voor het mede bijwonen van de zitting door de klant zelf, zonder dat sprake is van een verplichte persoonlijke oproep om ter zitting te verschijnen.

  • 2.

    Een aanwezige rechtsbijstandsverzekering moet worden aangemerkt als een voorliggende voorziening.

  • 3.

    Indien de rechter in een procedure de wederpartij tot betaling van de proceskosten heeft veroordeeld, kan het college de verleende bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand van de belanghebbende terugvorderen op grond van artikel 58 lid 1 onderdeel f onder 2° WWB.

  • 4.

    Voor de eigen bijdrage en de bijkomende kosten kan bijzondere bijstand worden verstrekt.  Er wordt geen rekening gehouden met de kortingsregeling van € 50 als de klant eerst informatie opvraagt bij een bureau van rechtshulp. De bijstandsverlening gaat uit van de kosten die de belanghebbende moet betalen.

Legeskosten

De kosten voor de aanschaf/vernieuwing van een identiteitsbewijs behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de bijstandsnorm voorziet. Bijzondere bijstand is niet mogelijk. De (leges)kosten van naturalisatie worden niet aangemerkt als noodzakelijke kosten, aangezien het betrokkene vrij staat zich wel of niet te naturaliseren. Bijzondere bijstand voor de (leges)kosten voor de eerste aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning is niet mogelijk op grond van het feit dat betrokkene nog niet over een geldig identiteitsbewijs beschikt. Bijstand is dan onmogelijk op grond van het territorialiteitsbeginsel. Legeskosten voor de eerste aanvraag in het kader van gezinshereniging of verlenging van een verblijfsvergunning behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, welke kosten betrokkene in beginsel uit de bijstandsnorm dient te voldoen.

REISKOSTEN

In principe behoren de reiskosten tot de algemene kosten van het bestaan. Voor reiskosten kan in principe geen bijzondere bijstand verstrekt worden. In de norm zit namelijk een bepaald bedrag voor “deelname maatschappelijk verkeer”. Als er is vastgesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden waardoor de reiskosten noodzakelijk zijn, dan kan er wel bijzondere bijstand worden verstrekt en worden alle kosten vergoed zonder aftrek van het bedrag dat in de norm is begrepen voor deelname maatschappelijk verkeer.

Woonwerkverkeer

Reiskosten in verband met een participatietraject moeten, behoudens bijzondere omstandigheden, worden bestreden uit de algemene bijstand, ook als aan belanghebbende de verplichting is opgelegd om aan het traject deel te nemen. Een relatief korte afstand vormt geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan bijzondere bijstand moet worden verstrekt voor deze reiskosten, ook als het een participatietraject betreft waaraan de belanghebbende verplicht deelneemt.

Noodzakelijke extra reiskosten

Als belanghebbende noodzakelijke extra reiskosten moet maken die niet bekostigd kunnen worden uit het regulier inkomen kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de reiskosten. De kosten worden berekend naar de goedkoopste mogelijkheid in de individuele situatie. De frequentie van de te maken reiskosten wordt individueel vastgesteld. Als er gebruik wordt gemaakt van eigen vervoer is de maximale prijs per kilometer de prijs die Nibud geeft voor een kleine auto. Zie voor de actuele prijzen het handboek Schulinck waar de Nibudprijzengids is opgenomen.

Bezoekkosten gedetineerde

De noodzaak voor het bezoeken van een gedetineerde is aanwezig als:

  • ·

    de gedetineerde behoort tot het gezin van belanghebbende;

  • ·

    de gedetineerde verblijft in een gesloten inrichting (= geen recht op verlof);

  • ·

    de inrichting buiten de gemeente is gelegen (maar binnen Nederland;

Reiskosten door het volgen van methadonprogramma (verslaving) Als uit verificatie blijkt dat de klant een methadonprogramma volgt door een verslaving, kan er bijzondere bijstand worden verstrekt voor de kosten van een maandabonnement openbaar vervoer. Één keer per drie maanden dient, bij de hulpverleningsinstantie te worden gecontroleerd of het programma nog wordt gevolgd.

UITKERINGEN 18 TOT 21 JARIGEN

  • ·

    Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbende uitgaan boven de bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht ten opzichte van de ouders niet te gelde kan maken.

  • ·

    Bijzondere bijstand wordt slechts dan verleend indien de jongere beschikt over zelfstandige huisvesting én zelfstandige huisvesting noodzakelijk is. Een noodzaak is aanwezig als;

  • 1.

    de belanghebbende “officieel” uit huis is geplaatst;

  • 2.

    de belanghebbende al 12 maanden zelfstandig woont;

  • 3.

    de belanghebbende ouders heeft die in het buitenland wonen;

  • 4.

    de ouders zijn overleden;

  • 5.

    er een ernstig verstoorde relatie met de ouders is.

  • ·

    De aanvullende bijzondere bijstand bedraagt het verschil tussen de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder en de norm voor een alleenstaande (ouder) van 18, 19 of 20 jaar. In geval van gehuwden die beide jonger zijn dan 21 jaar wordt de hoogte van de bijzondere bijstand gerelateerd aan de norm conform de regels WWB.

  • ·

    Er kan bijzondere bijstand worden verleend met toepassing van artikel 16 WWB ten behoeve van het kind van een alleenstaande ouder die minderjarig is. De bijstand bedraagt het verschil tussen de norm van een alleenstaande van 21 jaar en die van een alleenstaande ouder van 21 jaar per maand. De bijstand wordt beëindigd op het moment dat de minderjarige alleenstaande ouder 18 jaar wordt. De aanvraag moet ingediend worden door de grootouders van het kind of ambtshalve worden toegekend.

Schuldhulpverlening

De belanghebbende die plotseling staat voor de vervanging van een duurzaam gebruiksgoed en dat niet kan betalen van de uitkering of het inkomen omdat er sprake is van een minnelijk traject bij schuldhulpverlening kan verzoeken om een bijzondere regeling. Deze persoon mag tijdens het traject geen nieuwe schuld maken en kan daarom geen lening aangaan bij derden om zo het gebruiksgoed te kunnen aanschaffen. Als er sprake is van een noodzakelijke vervanging wordt er in principe leenbijstand verstrekt waar niet op wordt afgelost. Pas aan het eind van het traject wordt gekeken of de bijstand daadwerkelijk moet worden terugbetaald of omgezet kan worden in een bedrag “om niet”. Dit is afhankelijk van de inzet traject schuldhulpverlening. Wordt een traject verwijtbaar voortijdig beëindigd dan moet de leenbijstand alsnog worden terugbetaald.

VERHUIZEN EN INRICHTEN

Zie ook de u itgangspunt en Bijzondere Bijstand in dit beleid.

Verhuiskosten

De kosten van een medisch of sociaal geïndiceerde verhuizing worden als noodzakelijke kosten beschouwd.  Voordat echter tot toekenning van bijzondere bijstand wordt over gegaan dient te worden nagegaan of een beroep gedaan kan worden op een voorliggende voorziening; zoals de WMO, de werkgever etc. Als geen beroep op een voorliggende voorziening mogelijk is kan voor de kosten van verhuizing bijstand worden verleend. Daarbij dient uit gegaan te worden van de goedkoopste mogelijkheid, bijvoorbeeld het huren van een boedelbak of busje. De bijstand wordt verstrekt om niet. Voor de vaststelling van de hoogte van de te verstrekken bijstand geldt als uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met die kosten, die in de individuele situatie noodzakelijk zijn.

De gemeente waaruit belanghebbende vertrekt is de gemeente waar de aanvraag moet worden ingediend.

Inrichtingskosten

Tot de algemeen voorkomende noodzakelijke kosten van het bestaan behoren de aanschaf, vervanging of reparatie van gebruiksgoederen met een duurzaam karakter. Indien men tenminste beschikt over een inkomen op het niveau van het sociaal minimum, dus ook indien men een algemene bijstandsuitkering ontvangt, wordt in principe voldoende ruimte in het inkomen aanwezig geacht om hiervoor te reserveren, dan wel achteraf gespreid te betalen. De hoogte van de reservering is gelijk aan het aflossingspercentage; 6% van de bijstandsnorm.

Opknapkosten

Met opknapkosten worden de kosten van inrichting bedoeld zoals verf en behang. Bijzondere bijstand voor deze kosten dient in beginsel volgens de hoofdregel van artikel 48 lid 1 WWB om niet te worden verleend.

Bij een noodzakelijke verhuizing wordt er € 300 bijzondere bijstand “om niet” gegeven voor deze kosten.

Dubbele huur

In de “dubbele huur” (overlapping van de “oude” huur met de “nieuwe” huur) kan, indien onvermijdelijk bijstand om niet worden verleend. Getracht moet worden de dubbele huur zo laag mogelijk te houden, bijvoorbeeld door naar een opzegtermijn van 2 tot 4 weken te streven.

Gezinshereniging

In de kosten van woninginrichting veroorzaakt door gezinshereniging kan in het algemeen geen bijstand worden verleend omdat deze kosten voorzienbaar zijn en er gereserveerd kan worden voor deze kosten.

Aflossing leenbijstand

Indien de geldlening is verstrekt ten behoeve van een volledige woninginrichting en door de aanvrager gedurende 36 maanden de vastgestelde aflossingsbedragen zijn voldaan, wordt de resterende geldlening omgezet in bijstand om niet.

Boedelscheiding

Als er sprake is van een boedelscheiding wordt er individueel gekeken naar een redelijke verdeling van de boedel. Blijkt (bijvoorbeeld uit het echtscheidingsconvenant) dat over de meeste noodzakelijk te achten goederen (of over de tegenwaarde in geld) kan worden beschikt, dan worden de ontbrekende noodzakelijke goederen volgens de richtprijzen door middel van bijstandsverlening aangevuld.

Bij de beoordeling van de bijzondere bijstand wordt de eigen verantwoordelijkheid en handelen per situatie bekeken.

Hoogte bijzondere bijstand bij volledige inrichting

  • ·

    De bedragen die maximaal als renteloze lening worden verstrekt voor volledige woninginrichting zijn afhankelijk van de samenstelling en omvang van het gezin en zijn ten hoogste 2/3 van de meest actuele prijzengids van het Nibud.

  • ·

    Zie bij een complete inrichting de totaal prijzen inventaris tabel 11A en 11B van het Nibud. De bijzondere bijstand is 2/3 van de totaalprijs omdat het uitgangspunt is dat de belanghebbende ook tweedehands goederen koopt als hij in bijstand behoevende omstandigheden verkeert.

VERVANGING DUURZAME GEBRUIKSGOEDEREN

Zie ook de uitgangspunten Bijzondere Bijstand in dit beleid.

  • ·

    De aanschafkosten en de vervanging van duurzame gebruiksgoederen moet belanghebbende bestrijden uit het normaal ter beschikking staande inkomen. De bijstandsuitkering of een vergelijkbaar inkomen moet toereikend zijn. Het inkomen bevat voldoende om voor deze kosten te reserveren of deze achteraf gespreid te betalen.

  • ·

    Indien als gevolg van bijzondere omstandigheden van persoon of gezin bijstandsverlening toch noodzakelijk is, kan het college besluiten een geldlening te verstrekken in de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen (artikel 51 WWB).

  • ·

    Bij het vaststellen van de noodzaak wordt gekeken naar de individuele situatie, de gebruiksduur van het goed en of reparatie mogelijk is. De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld volgens de richtprijzen Nibud. Voor eventuele reparatiekosten kan ook een lening worden verstrekt. Zie ook hieronder bij het onderwerp Schuldhulpverlening.

WOONKOSTEN

Definitie woonkosten

Bij bewoning van een huurwoning of gehuurde woonwagen, zijn de woonkosten de op de aanvangsdatum geldende huurprijs per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Bij bewoning van een eigen woning of woonwagen, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de in verband met de aankoop verschuldigde (hypotheek)rente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning of woonwagen verschuldigde zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

Voorliggende voorziening

De tegemoetkoming van de belastingdienst in de vorm van huurtoeslag geldt als een voorliggende voorziening in relatie tot bijstandsverlening voor woonkosten die passend en toereikend wordt geacht

Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een illegale huisgenoot kan niet op de bijstand worden afgewenteld.

Jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur hebben geen recht op woonkostentoeslag. Een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner kan niet op de bijstand worden afgewenteld.

Woonkosten lager dan de maximale huurgrens

Bijzondere bijstand voor woonkosten kan worden verstrekt indien een woning of een woonwagen wordt bewoond in eigendom, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximumhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag  en er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen. De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag systematiek. Als de woonkosten van de eigen woning hoger zijn dan de maximumhuur wordt aan de bijzondere bijstand de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van deze bijstand verhuist naar passende woonruimte.

Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens.

Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan het grensbedrag van de individuele huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen. De hoogte van de toeslag wordt vastgesteld aan de hand van de Wet op de huurtoeslag-systematiek. Het meerdere boven de huurgrensbedrag wordt volledig in aanmerking genomen bij de bepaling van de hoogte van de bijstandsverlening. Aan de verstrekking van de bijzondere bijstand wordt de voorwaarde verbonden dat de belanghebbende binnen 12 maanden na aanvang van de bijstand verhuist naar passende woonruimte.

OVERIG MINIMABELEID

COLLECTIEVE ZORGVERZEKERING MINIMA (CZM)

Voor 2012 is het contract met CZ vernieuwd. De voorwaarden die hieronder staan opgesomd gelden nu gelijk voor beide gemeenten Ridderkerk en Albrandswaard.

De doelgroep is verruimd tot personen met een inkomen tot 130% van het minimum. De bijzondere bijstand is beperkt tot de doelgroep met een inkomen tot 110% van het minimum. Het maakt niet uit of het inkomen een uitkering of inkomen uit arbeid is, de hoogte van het inkomen is bepalend voor het recht op deelname. De hoogte van de bijzondere bijstand is voor de doelgroep bepaald op € 10 per maand per verzekerde. De bijzondere bijstand wordt door CZ op de polis verrekend en niet meer bij de uitkering gestort zoals de afgelopen jaren het geval was. Het aanbieden van een goede collectieve zorgverzekering voor minima is van groot belang voor de wijzigingen in het beleid bijzondere bijstand. De klant wordt immers geacht een voor hem/haar passende zorgverzekering af te sluiten. Voor de bijzondere bijstand is dit een passende toereikende voorziening waardoor er geen bijzondere bijstand meer wordt gegeven voor medische kosten. In uitzonderlijke situaties kan er altijd geïndividualiseerd worden.

Nieuw in 2012 is dat de eigen bijdrage AWBZ/WMO ook is opgenomen in de aanvullende verzekering CZ. Er zijn ook andere zorgverzekeraars die dit bieden. De gemeente betaalt hier een extra bedrag voor aan CZ. Deze kosten worden dan ook niet meer vergoed via de bijzondere bijstand vanaf 2012.

MAALTIJDENVERGOEDING

In de gemeente Ridderkerk kunnen ouderen (vanaf 55 jaar) gebruik maken van de maaltijdendienst waarbij een korting op de prijs wordt gegeven als het inkomen voldoet aan de eisen.

De huidige inkomensgrens is AOW plus € 378. Voor alleenstaanden is dit een inkomensgrens van 143% van het minimum, voor een echtpaar is dit 130% van het minimum. Vanaf 1 januari 2012 is de inkomensgrens 110% van het minimum. Dit is een vorm van categoriale bijstand en moet daarom voldoen aan de wettelijke eis dat het inkomen niet hoger mag zijn dan 110% van het minimum. De uitvoering wordt gedaan door de Stichting Welzijn Ouderen in Ridderkerk (SWOR). In Albrandswaard is er geen korting op de prijs van de maaltijdendienst via de Stichting Welzijn Albrandswaard.

MAATSCHAPPELIJK PARTICIPATIEFONDS

Zie de nieuwe verordening 2012.

AFKORTINGEN

AWBZ

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BBZ2004

Besluit bijstandverlening zelfstandigen

CV

Curriculum Vitae

CZ

CZ Zorgverzekeringen

CZM

Collectieve zorgverzekering minima

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs (voorheen Informatie Beheergroep)

IOAW

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ

Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

MPF

Maatschappelijk Participatiefonds

Pgb

Persoonsgebonden budget

RMC

Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (registratie voortijdig schoolverlaters)

SDW

Service Dienst Werk Rotterdam

SWOR

Stichting Welzijn Ouderen Ridderkerk

WIJ

Wet investering in jongeren

WKO

Wet kinderopvang

WMO

Wet maatschappelijke ondersteuning

WSF

Wet studiefinanciering

WTOS

Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten

WWB

Wet werk en bijstand

WWNV

Wet werken naar vermogen

Zvw

Zorgverzekeringswet