Subsidieverordening onroerend cultureel erfgoed Ridderkerk 2013

Geldend van 10-01-2014 t/m heden

Intitulé

Subsidieverordening onroerend cultureel erfgoed Ridderkerk 2013

De raad van de gemeente Ridderkerk,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 6 augustus 2013,

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 4:23 van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening van de gemeente Ridderkerk (2008);

b e s l u i t :

vast te stellen de

SUBSIDIEVERORDENING ONROEREND CULTUREEL ERFGOED RIDDERKERK 2013

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    Beschermde gemeentelijke monumenten : onroerende goederen, objecten of terreinen, die vanwege hun bijzondere (cultuur)historische, architectonische, landschappelijke, volkskundige, wetenschappelijke en/of esthetische betekenis op grond van artikel 3 van de Monumentenverordening Ridderkerk 2013 bij besluit van het college van burgemeester en wethouders zijn aangewezen als beschermd gemeentelijk monument;

  • b.

    gemeentelijke monumentenlijst : lijst als bedoeld in artikel 7 van de Monumentenverordening Ridderkerk 2013;

  • c.

    rijksmonumenten : monumenten die zijn opgenomen in het monumentenregister zoals bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988;

  • d.

    eigenaar : een natuurlijke of rechtspersoon, die in de kadastrale registers als eigenaar, erfpachter of houder van het recht van opstal van een beschermd gemeentelijk monument staat ingeschreven;

  • e.

    Erfgoed commissie : de door het college van burgemeester en wethouders ingestelde commissie die tot taak heeft het college van burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de Monumentenverordening Ridderkerk 2013 en (de uitvoering van) het beleid ten aanzien van het onroerende culturele erfgoed in ruime zin;

  • f.

    Het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk;

  • g.

    bouwhistorisch onderzoek : in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouwgeschiedenis en bouwhistorische waarden van een gemeentelijk monument, bedoeld als onderbouwing voor de aanwijzing van een object als beschermd gemeentelijk monument of als toetsingskader voor de werkzaamheden met het oog op de instandhouding van een gemeentelijk monument;

  • h.

    instandhoudingwerkzaamheden : restauratie- en/of onderhoudswerkzaamheden, die noodzakelijk zijn voor het herstel of de instandhouding van (de monumentale waarden van) een beschermd gemeentelijk monument;

  • i.

    subsidiabele kosten : kosten die noodzakelijk zijn voor het herstel en de instandhouding van de monumentale waarden van een beschermd gemeentelijk monument, zoals beschreven in de Leidraad subsidiabele kosten, welke als bijlage deel uitmaakt van deze verordening. Kosten die uitsluitend of overwegend worden gemaakt voor de verbetering van het wooncomfort vallen buiten deze regeling;

  • j.

    mailing : brief waarin de eigenaar wordt geïnformeerd over de mogelijkheid tot het indienen van een subsidieverzoek en de wijze waarop dat moet gebeuren.

Artikel 2 Toepassing Algemene subsidieverordening Ridderkerk

De Algemene subsidieverordening Ridderkerk 2008 is van toepassing op het verstrekken van subsidies in gevolge deze verordening, behalve voor zover bij of krachtens deze verordening op enig punt van het gestelde bij of krachtens de Algemene subsidieverordening Ridderkerk 2008 wordt afgeweken.

Artikel 3 Reikwijdte verordening

Deze verordening is van toepassing op subsidieaanvragen voor werkzaamheden aan beschermde gemeentelijke monumenten, die beogen de monumentale waarden in stand te houden. Verder is deze verordening van toepassing op activiteiten die bijdragen aan het creëren en verbreden van draagvlak voor, het bevorderen van publieksparticipatie ten aanzien van en het onderzoeken van het onroerende cultuurhistorische erfgoed in de gemeente Ridderkerk.

Artikel 4 Subsidieplafond

De raad stelt voor ieder kalenderjaar een subsidieplafond als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Algemene subsidieverordening Ridderkerk 2008 vast voor de in deze verordening beschreven subsidiemogelijkheden.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEVERDELING

Artikel 5 Bevoegdheid

  • 1. Het college is - binnen het kader van het door de raad jaarlijks vast te stellen subsidieplafond - bevoegd tot het verlenen, vaststellen en uitbetalen van subsidies als bedoeld in deze verordening;

  • 2. Het college is bevoegd tot het intrekken of wijzigen van subsidieverlening- of subsidievaststelling besluiten, en tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen van reeds uitbetaalde subsidiegelden; ten aanzien van deze bevoegdheden is afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht onverkort van toepassing.

Artikel 6 Subsidieverdelingbesluit

  • 1. Het college kan jaarlijks een subsidieverdelingbesluit nemen waarin de door de eigenaren van de in de gemeente gelegen beschermde gemeentelijke monumenten te ondernemen instandhoudingwerkzaamheden worden aangegeven;

  • 2. Het verdelingsbesluit moet een globale raming inhouden van de kosten voor de eigenaar van de voorgenomen instandhoudingwerkzaamheden of een globale raming van de kosten van een project dat is gericht op draagvlak, publieksparticipatie en onderzoek t.a.v. onroerend cultuurhistorisch erfgoed, alsmede van de hoogte van het eventueel te verlenen gemeentelijke subsidie;

  • 3. Het verdelingbesluit wordt opgesteld op basis van de ingediende subsidieaanvragen, die voortvloeien uit een jaarlijks te houden mailing naar de eigenaren van de in de gemeente gelegen beschermde gemeentelijke monumenten, de subsidieaanvragen die gedurende het jaar worden ingediend en de eventueel doorgeschoven subsidieaanvragen.

  • 4. Bij het bepalen van de toekenning van subsidie voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten worden subsidies toegekend in volgorde van urgentie van de instandhoudingbehoefte op basis van het inspectierapport van de Monumentenwacht. Bij gelijke urgentie bepaalt de volgorde van binnenkomst de volgorde van toekenning. Overige subsidieaanvragen worden afgehandeld in volgorde van binnenkomst;

  • 5. Het college neemt het verdelingsbesluit, de Erfgoedcommissie gehoord hebbende.

HOOFDSTUK 3 PERCENTAGES EN MAXIMA SUBSIDIE

Artikel 7 Subsidietoekenning

  • 1. Aan de eigenaar van een beschermd gemeentelijk monument kan een subsidie in de kosten van instandhouding van monumentale waarden worden verstrekt;

  • 2. Subsidie kan ook worden verstrekt voor de abonnementskosten van de Monumentenwacht Zuid-Holland en voor een bouwkundig inspectierapport, volgens de methodiek van de Monumentenwacht Zuid-Holland, alsook voor bouwhistorisch onderzoek als onderbouwing en toetsingskader van voorgenomen wijzigingen en/of instandhoudingwerkzaamheden;

  • 3. Het in lid 2 genoemde subsidie is van toepassing op beschermde gemeentelijke monumenten.

  • 4. Beschermde gemeentelijke monumenten in eigendom van de gemeente, andere overheden en semioverheidsinstellingen worden uitgesloten van subsidiëring.

  • 5. Aan private personen en rechtspersonen kan een subsidie worden toegekend voor projecten die tot doel hebben bij te dragen aan draagvlakverbreding, publieksparticipatie en kennis ten aanzien van het onroerende cultuurhistorische erfgoed in de gemeente Ridderkerk.

Artikel 8 Hoogte subsidie

  • 1. De subsidie ten behoeve van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument bedraagt 50% van de door het college vastgestelde subsidiabele kosten. De subsidiebedragen zijn per onderscheiden categorieën als volgt gemaximeerd: I € 2.000,-; II € 1.500,-; III € 3.000,-; IV € 2.000,-; V € 5.000,-; VI € 7.000,-;

  • 2. De subsidie zoals bedoeld in artikel 7 lid 2 bedraagt 100% voor abonnement- en inspectiekosten en 50% voor bouwhistorisch onderzoek;

  • 3. Indien de werkzaamheden, zoals bedoeld in lid één van dit artikel, geheel in zelfwerkzaamheid worden uitgevoerd, wordt alleen subsidie verleend in de materiaalkosten. De maximale subsidie per categorie bedraagt 50% van de in lid één van dit artikel genoemde bedragen per categorie;

  • 4. De subsidie zoals bedoeld in artikel 7 lid 5 bedraagt 100% van de projectkosten met een maximum van € 5.700,00.

  • 5. In daarvoor naar het oordeel van burgemeester en wethouders in aanmerking komende bijzondere gevallen kan de subsidie op een hoger bedrag worden vastgesteld dan voortvloeit uit het eerste en vierde lid van dit artikel;

  • 6. De in het eerste en derde lid genoemde maximale bedragen kunnen slechts eenmaal per vijf kalenderjaren per object worden verstrekt. De in het tweede lid genoemde abonnementkosten kunnen jaarlijks worden verstrekt. De in het tweede lid genoemde inspectiekosten van rendabele beschermde gemeentelijke monumenten één maal in de vier jaar en van onrendabele beschermde gemeentelijke monumenten één maal in de twee jaar worden verstrekt. Het in het vierde lid genoemde maximale bedrag kan jaarlijks worden aangevraagd;

  • 7. Om voor de subsidie zoals bedoeld in het eerste en derde lid in aanmerking te komen dienen de goedgekeurde subsidiabele kosten minstens € 1.000,- of het totaal der materiaalkosten ten minste € 500,- te bedragen.

HOOFDSTUK 4 SUBSIDIEVERLENING

Artikel 9 Subsidieaanvraag

  • 1. Een aanvraag om subsidie moet schriftelijk door de eigenaar bij burgemeester en wethouders worden ingediend op een daartoe beschikbaar te stellen formulier;

  • 2. Er wordt onderscheid gemaakt tussen instandhoudingwerkzaamheden waarvoor wel of geen omgevingsvergunning verplicht is op basis van de Monumentenverordening Ridderkerk 2013;

  • 3. De aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 7 lid 1, waarvoor geen omgevingsvergunning hoeft te worden aangevraagd, moet tenminste de volgende gegevens bevatten: a. een recent bouwkundig inspectierapport, volgens de methodiek van de Monumentenwacht Zuid-Holland, opgesteld door een, door burgemeester en wethouders aanvaardbaar geachte, onafhankelijke deskundige of instantie; b. een werkomschrijving; c. een offerte van het bedrijf dat of de bedrijven die de instandhoudingwerkzaamheden zal/zullen uitvoeren of – in geval van zelfwerkzaamheid – een begroting van de benodigde materialen;

  • 4. De aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 7, lid 1, waarvoor een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd moet tenminste de volgende gegevens bevatten: a. een recent bouwkundig inspectierapport, volgens de methodiek van de Monumentenwacht Zuid-Holland, opgesteld door een, door burgemeester en wethouders aanvaardbaar geachte, onafhankelijke deskundige of instantie; b. een werkomschrijving c.q. bestek; c. een begroting die is gespecificeerd naar activiteit, uren en materialen; d. tekeningen van zowel de bestaande als de nieuwe toestand; e. foto’s van de huidige toestand en van de directe omgeving van het monument.

  • 5. Het college kan, voor zover dit nodig is voor het beoordelen van de subsidieaanvraag, bepalen dat naast de in het vierde lid genoemde bescheiden nog andere stukken worden overlegd:

    • -

      een situatietekening (schaal 1:1000) gebaseerd op door of namens het college aangegeven kaartmateriaal, die inzicht geeft in de situering van het monument.

    • -

      de plattegrond van iedere verdieping van het monument (schaal 1:100);

    • -

      lengte- en dwarsdoorsneden (schaal 1:100);

    • -

      alle gevelaanzichten (schaal 1:100);

    • -

      relevante details die verband houden met het uiterlijk van het monument (schaal 1:10).

Artikel 10 Aanvullende gegevens

  • 1. Indien de aanvraag niet volledig is, of niet is voorzien van alle in artikel 9 lid drie en vier genoemde bescheiden, dan wel wanneer de aangeleverde gegevens onvoldoende duidelijk zijn om de aanvaag in behandeling te kunnen nemen, doet het college daarvan binnen vier weken na ontvangst schriftelijk mededeling aan de aanvrager;

  • 2. De aanvrager dient binnen de in de mededeling aangegeven termijn zijn aanvraag aan te vullen met de nog ontbrekende gegevens of deze gegevens desgevraagd te verduidelijken. Indien de gevraagde gegevens en/of duidelijkheid niet binnen deze termijn zijn verstrekt, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.

Artikel 11 Advies Erfgoedcommissie

  • 1. Alvorens een beslissing te nemen op een subsidieaanvraag kan het college advies inwinnen van de Erfgoedcommissie;

  • 2. De Erfgoedcommissie adviseert binnen vier weken na ontvangst van de adviesaanvraag aan het college;

  • 3. Het college kan de adviestermijn in bijzondere gevallen verlengen met maximaal vier weken. Van deze beslissing wordt de aanvrager in kennis gesteld.

Artikel 12 Beschikking en bevoorschotting subsidieverlening

  • 1. Het college verleent de aanvrager van subsidie een voorschot van 100% van het subsidiebedrag.

  • 2. De verlening van het voorschot vindt gelijktijdig plaats met de beschikking tot subsidieverlening.

  • 3. Het college geeft deze beschikking binnen vier weken, nadat de Erfgoedcommissie advies heeft uitgebracht.

  • 4. Indien voor enig jaar een subsidieverdelingbesluit is genomen, de subsidieverlening daarin niet is opgenomen en het subsidieplafonds is bereikt, wordt deze betrokken in het subsidieverdelingbesluit van het daaropvolgende jaar.

Artikel 13 Weigeringsgronden

Subsidie wordt in ieder geval geweigerd:

  • a.

    indien de vergunning, bedoeld in artikel 2.2, eerste lid onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingswet dan wel artikel 10 van de Monumentenverordening Ridderkerk 2013, niet is verleend;

  • b.

    indien met de werkzaamheden is begonnen, voordat de eigenaar van het college een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, dan wel bericht heeft gekregen welke kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt;

  • c.

    als de kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst zijn gedekt;

  • d.

    indien het beschermde gemeentelijke monument waarop de aanvraag betrekking heeft niet is verzekerd onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, gebaseerd op de (herbouw)waarde van het monument;

  • e.

    als dezelfde werkzaamheden binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend al voor subsidie in aanmerking zijn gekomen;

  • f.

    als door het verlenen van subsidie het in artikel 4 bedoelde subsidieplafond wordt overschreden.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN

Artikel 14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

De subsidieontvanger is gehouden het college schriftelijk op de hoogte te stellen van de navolgende feiten zodra deze zich voordoen:

  • -

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend worden niet, niet geheel of niet tijdig verricht;

  • -

    aan de verplichtingen die zijn verbonden aan de subsidieverlening wordt niet, niet geheel of niet tijdig voldaan.

Artikel 15 Kettingbeding

  • 1. De in dit hoofdstuk opgenomen subsidieverplichtingen gelden zowel voor de eigenaar aan wie de subsidie wordt verleend als voor iedere opvolgende eigenaar van het beschermde gemeentelijke monument, tenzij hierna in dit artikel anders is bepaald.

  • 2. Bij iedere overdracht of overgang van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal ten aanzien van een beschermd gemeentelijk monument of deel daarvan, rust zowel op de vervreemdende als de verkrijgende partij(en) de plicht om het college hiervan schriftelijk in kennis te stellen, met dien verstande dat wanneer een van de partijen aan deze verplichting heeft voldaan de andere daarvan is ontheven.

  • 3. Bij elke overdracht van de eigendom, het recht van erfpacht of opstal, is de overdragende partij gehouden van de wederpartij te bedingen dat deze op zich neemt de verplichtingen jegens de gemeente, zoals beschreven in dit hoofdstuk, met dien verstande dat ingeval de overdracht plaatsvindt na de voltooiing van de werkzaamheden, de oplegging van de verplichtingen zoals omschreven in de artikelen 16 en 17, achterwege kan blijven.

  • 4. De overdragende partij is verplicht om burgemeester en wethouders tijdig in kennis te stellen van uur en plaats van overdracht, zodat de gemeente bij de overdracht vertegenwoordigd kan zijn, teneinde het ten haren behoeve gemaakte beding, als bedoeld in het vorige lid, bij de akte te doen aanvaarden.

Artikel 16 Termijn aanvang en beëindiging werkzaamheden

  • 1. De eigenaar is verplicht om zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes maanden na verlening van de subsidie, te beginnen met de uitvoering van de werkzaamheden. Als niet aan deze verplichting wordt voldaan, komt de subsidieverlening te vervallen.

  • 2. De eigenaar moet, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gesteld formulier, twee weken voor aanvang van de werkzaamheden hiervan melding maken.

  • 3. De werkzaamheden moeten uiterlijk binnen twaalf maanden na verzending van het besluit tot subsidieverlening zijn voltooid.

  • 4. Bij onvoorziene omstandigheden, die buiten de directe invloedsfeer van de aanvrager liggen, kan het college de in het eerste en tweede lid genoemde termijnen op verzoek van de aanvrager schriftelijk verlengen.

Artikel 17 Uitvoering

  • 1. Het werk moet worden uitgevoerd volgens de Uitvoeringsvoorschriften die als bijlage bij deze verordening zijn gevoegd.

  • 2. Het college kan van de eigenaar nadere rapportages verlangen over de voortgang en uitvoering van de werkzaamheden.

Artikel 18 Toezicht

De eigenaar is verplicht om aan door het college aangewezen personen van de gemeente toegang tot de werkplaats(en) en het werk te verlenen, alsook inzage te geven in alle op het werk betrekking hebbende stukken.

Artikel 19 Verzekering

  • 1. De eigenaar is verplicht het beschermde gemeentelijke monument verzekerd te houden onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, zodanig dat de kosten van herstel of herbouw steeds door de verzekering voldoende gedekt zijn.

  • 2. In geval van schade, ook wanneer daarvoor geen verzekeringsdekking zou bestaan, is de eigenaar gehouden tot volledig herstel c.q. herbouw van het beschermde gemeentelijke monument in de oorspronkelijke staat.

Artikel 20 Verbod

Het is de eigenaar verboden om zonder voorafgaande toestemming van het college tijdens of na voltooiing van de werkzaamheden het beschermde gemeentelijke monument af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, dan wel het te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 21 Onderhoud

Na voltooiing van de werkzaamheden is de eigenaar verplicht het beschermde gemeentelijke monument te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden is gebracht.

Artikel 22 Ontheffing

Het college kan uit overwegingen van redelijkheid en billijkheid van de verplichtingen, zoals omschreven in dit hoofdstuk, gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen.

HOOFDSTUK 6 SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 23 Gereedmelding en verantwoording

  • 1. Binnen dertien weken na het gereedkomen van de werkzaamheden dient de aanvrager, met gebruikmaking van een daartoe door het college beschikbaar gestelde formulier, een verklaring in dat de werkzaamheden zijn afgerond.

  • 2. Op verzoek van het college toont de subsidieontvanger aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, zijn verricht en dat is voldaan aan de verplichtingen die aan de subsidieverlening zijn verbonden. Bij beschikking wordt aangegeven op welke wijze dit wordt aangetoond.

Artikel 24 Subsidievaststelling

  • 1. De subsidie wordt vastgesteld zonder aanvraag daartoe binnen dertien weken na ontvangst van de gereedmelding.

  • 2. Als de activiteiten in strijd met het bepaalde in de Monumentenverordening Ridderkerk 2013 of in afwijking van het bepaalde in de subsidiebeschikking zijn uitgevoerd, kan het subsidie lager dan de verlening worden vastgesteld.

  • 3. De definitieve subsidie is in principe gelijk aan de verleende subsidie, tenzij de werkelijke subsidiabele kosten hoger of lager zijn dan aanvankelijk geraamd, dan wel er sprake is van meer- of minderwerk.

  • 4. Ingeval er sprake is van meerwerk dient de aanvrager vóór aanvang van de betreffende werkzaamheden, hiervoor goedkeuring te vragen aan het college.

Artikel 25 Terugvordering

  • 1. Na de subsidievaststelling is de subsidieontvanger verplicht een eventueel teveel ontvangen subsidievoorschot onverwijld terug te betalen.

  • 2. Bij de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten kan het college de subsidieontvanger verplichten de met de terugvordering verband houdende kosten te voldoen.

HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen kan het college in het belang van de instandhouding van een beschermd gemeentelijk monument afwijken van de bepalingen van deze verordening. De Erfgoedcommissie adviseert over de afwijking.

Artikel 27 Overgangsbepaling

Deze verordening is niet van toepassing op subsidies die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn verleend of vastgesteld.

Artikel 28 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt de dag na bekendmaking in werking.

Artikel 29 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Subsidieverordening onroerend cultureel erfgoed Ridderkerk 2013’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van
23 september 2013
de griffier, de voorzitter,
mr. J.G. van Straalen mw. A. Attema

TOELICHTING OP DE SUBSIDIEVERORDENING ONROEREN CULTUREEL ERFGOED RIDDERKERK 2013

A ALGEMENE TOELICHTING

1 Inleiding

De gemeente wil eigenaren van gemeentelijke monumenten actiever ondersteunen. Dit wordt gedaan door het beschikbaar stellen van subsidie voor de instandhouding gemeentelijke monumenten. Gelet op de regelingen die voor rijksmonumenten bestaan beperkt de subsidieregeling zich tot gemeentelijke monumenten. Naast een subsidieregeling wordt voorgesteld eigenaren van gemeentelijke monumenten actief te ondersteunen door (een lidmaatschap van) de Monumentenwacht. Hiernaast voorziet de subsidieverordening in een tegemoetkoming in de kosten voor bouwhistorisch onderzoek en in de mogelijkheid initiatieven te ondersteunen die gericht zijn op het vergroten van het draagvlak en kennis op het gebied van onroerend erfgoed.

Het doel van de regeling is het ondersteunen van eigenaren bij het behoud van de monumentale waarden van hun gemeentelijk monument en het vergroten van belangstelling en kennis van cultuurhistorie in Ridderkerk.

Om een regeling succesvol te laten zijn, is het van belang een balans te vinden tussen de administratieve lasten voor eigenaar en gemeente en het feitelijke bedrag dat ten goede komt aan de instandhouding van het monument. Dit alles dient binnen de bandbreedte van het door de gemeenteraad beschikbaar gestelde budget plaats te vinden.

Onderstaand worden de voorzieningen toegelicht en worden mogelijke keuzes en de financiële consequenties inzichtelijk gemaakt.

2 Subsidieregeling gemeentelijke monumenten

2.1 Monumenten die in aanmerking komen voor de regeling

De gemeente Ridderkerk heeft 28 beschermde gemeentelijke monumenten. Vijf van deze gemeentelijke monumenten zijn woningbouwcomplexen. Als de solitaire gemeentelijke monumenten en de afzonderlijke complexenonderdelen behorende tot een gemeentelijk monument worden opgeteld, komen we aan een aantal van 82 objecten.

De financiële compensatie en faciliteiten worden alleen beschikbaar gesteld aan particuliere eigenaren en rechtspersonen die beschermde gemeentelijke monumenten in bezit hebben. Overheidsinstellingen en semioverheidsinstellingen komen niet in aanmerking voor toekenning van een financiële tegemoetkoming.

Twee solitaire objecten zijn in bezit van de gemeente Ridderkerk (te weten Kerksingel 26, Lagendijk 50) en twee zijn in bezit van Waterschap Hollandse Delta (de grenspaal aan de Ringdijk en Ringdijk 444). Een overzicht van de beschermde gemeentelijke monumenten is opgenomen in bijlage I.

Bij de huidige stand van zaken kunnen eigenaren van 78 beschermde gemeentelijke monumenten aanspraak maken op de in te stellen regeling.

2.2 Werkzaamheden die in aanmerkingen komen

De subsidie betreft een tegemoetkoming in de kosten die gemaakt worden om de monumentale waarde van gebouwen in stand te houden. De tegemoetkoming geldt niet voor onderhoudskosten aan de niet monumentale delen van de bebouwing.

Hierbij wordt het begrip instandhouding gebruikt. Hieronder valt het onderhoud en kleinschalige restauraties. De instandhouding is gericht op het plegen van planmatig onderhoud en het doen van werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan met als doel de noodzaak van grootschalige restauraties zo veel mogelijk te verminderen. Als eis geldt dat de werkzaamheden sober en doelmatig uitgevoerd worden.

Om te beoordelen of de werkzaamheden bijdragen aan de instandhoudingsdoelstelling (en daarmee subsidiabel zijn) is de bijlage Leidraad vaststelling subsidiabele kosten opgenomen.

2.3 Hoogte van de tegemoetkoming in de kosten

Voor de ondersteuning van eigenaren van gemeentelijke monumenten heeft de gemeenteraad een budget van € 50.000 per jaar beschikbaar gesteld. De (maximale) hoogte van de financiële tegemoetkoming is hierop gebaseerd.

Maximaal worden 50% van de kosten vergoed. Voor de maximale hoogte van de tegemoetkoming wordt, op basis van de WOZ-waarde, een onderscheid gemaakt in monumenten met veel en monumenten met minder onderhoudskosten. Hierbij wordt gewerkt met een aantal categorieën. Onderstaand is een schema opgenomen met de maximale tegemoetkoming per monument voor de periode van vijf jaar. De bedragen zijn en gebaseerd op het beschikbare budget van € 50.000,-. Dit betekent dat er in principe voldoende budget beschikbaar is voor de onderstaande subsidiebedragen. De mogelijkheid bestaat dat voor een specifiek jaar meer aanvragen worden ingediend dan gehonoreerd kunnen worden.

WOZ-waarde

Categorie

Maximaal bedrag

Tot 300.000 Solitair

I

2.000

Tot 300.000 Complex

II

1.500

300.000 – 600.000 Solitair

III

3.000

300.000 – 600.000 Complex

IV

2.000

600.000 – 900.000

V

5.000

Boven 900.000

VI

7.000

2.4 Indieningsvereisten

Om een regeling succesvol te laten zijn, is het van belang een balans te vinden tussen de administratieve lasten voor eigenaar en gemeente en het feitelijke bedrag dat ten goede komt aan de instandhouding van het monument. Het aanvragen van een subsidie is hierom ook zo laagdrempelig mogelijk gehouden zodat dit voor de eigenaar weinig extra werk oplevert.

Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vergunningvrije en vergunningplichtige werkzaamheden.

Gewoon onderhoud (vergunningvrij) en vergunningplichtige ingrepen

Vanaf 1 januari 2012 is het voor gewoon onderhoud aan rijksmonumenten niet meer nodig een vergunning aan te vragen. Met de Ridderkerkse Monumentenverordening 2013 geldt dit ook voor gemeentelijke monumenten. Als voorwaarden gelden wel dat:

  • ·

    geen wijzigingen optreden in materiaalsoort, kleur, vormgeving, detaillering en profilering, detaillering of materiaalgebruik;

  • ·

    er sprake is van een technische noodzaak voor het vervangen of herstellen van materiaal op beperkte schaal.

Voor alle overige werkzaamheden – dus ook voor onderhoud met gevolgen voor de monumentale waarde – blijft het aanvragen van een omgevingsvergunning verplicht.

Het vergunningvrij toestaan van het plegen van gewoon onderhoud is ook van toepassing op gemeentelijke monumenten, de gemeentelijke monumentenverordening 2013 is hierop aangepast.

Indieningsvereisten vergunningsvrije werkzaamheden

Het vergunningsvrij maken van het gewone onderhoud betekent een verlichting van de administratieve last voor de eigenaar. De indieningvereisten voor een subsidieaanvraag is hierom ook zo laagdrempelig als mogelijk gehouden zodat dit voor de eigenaar weinig extra werk oplevert.

Om te kunnen nagaan of de subsidie wel wordt gebruikt voor de instandhouding van het monument is het nodig dat enige informatie wordt gegeven waaruit blijkt dat de werkzaamheden noodzakelijk zijn. Het betreft dan:

  • ·

    een bouwkundig inspectierapport (volgens de systematiek van de Monumentenwacht, zie ook hieronder);

  • ·

    een werkomschrijving

  • ·

    een offerte.

Als er sprake is van zelfwerkzaamheid van de eigenaar, wordt gevraagd naast de meest recente rapportage van de Monumentenwacht, een omschrijving van de werkzaamheden te overleggen en een begroting van de benodigde materialen.

Voor het gewone onderhoud geldt dat alle werkzaamheden aan de monumentale onderdelen van het pand subsidiabel zijn mits voldaan wordt aan de uitvoeringsvoorschriften zoals opgenomen in de bijlage Uitvoeringsvoorschriften instandhoudingswerkzaamheden.

De indieningvereisten zij in artikel 9 opgenomen.

Indieningsvereisten vergunningplichtige werkzaamheden

Als een eigenaar werkzaamheden wil verrichten die het normale onderhoud te boven gaan en waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is, kunnen zwaardere indieningvereisten worden gesteld. In het kader van de vergunningverlening is de eigenaar namelijk toch al gehouden door het aanleveren van werkbeschrijvingen, tekeningen e.d. inzicht te geven in de gewenste ingrepen.

In geval een omgevingsvergunning noodzakelijk is en de eigenaar tevens een subsidie aanvraagt, dient door de gemeente te worden nagegaan welke kosten van de werkzaamheden subsidiabel gesteld kunnen worden.

Kosten die gemaakt worden om het pand te ‘verbeteren’ maar die niet gemaakt hoeven te worden voor de instandhouding komen immers niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. De kosten voor een uitbouw, of voor de realisatie van een dakkapel zijn hier voorbeelden van.

Om duidelijk te maken welke kosten wel en niet subsidiabel zijn en welke uitgangspunten voor de uitvoering hierbij gelden, zijn twee bijlagen opgenomen bij de subsidieverordening:

  • ·

    Leidraad vaststelling subsidiabele kosten;

  • ·

    Uitvoeringsvoorschriften voor instandhoudingswerkzaamheden.

In de leidraad staat welke werkzaamheden in aanmerking komen voor de tegemoetkoming en in welke mate bepaalde kosten, bijvoorbeeld loonkosten en dergelijke, hieronder vallen.

In de richtlijn is aangegeven op welke wijze de werkzaamheden moeten worden uitgevoerd om in aanmerking te komen voor de subsidieregeling. De richtlijn is niet alleen bedoeld voor de eigenaar, maar vooral ook voor de bedrijven die de instandhoudingwerkzaamheden uitvoeren (architect, aannemer, onderaannemer e.d.).

Hierbij wordt opgemerkt dat de richtlijn niet bepalend is voor wat wel of niet aan een pand gedaan mag worden. Dit wordt bepaald met de omgevingsvergunning. De richtlijn geeft ‘alleen’ aan of de werkzaamheden in aanmerking komen voor de tegemoetkoming in de kosten.

Als indieningsvereiste geldt voor vergunningplichtige werkzaamheden dat een inspectierapport (opgezet volgens de methodiek van de Monumentenwacht) nodig is (zie ook hieronder). In een dergelijk rapport wordt aangegeven welke werkzaamheden wanneer moeten worden uitgevoerd om het gemeentelijke monument in goede conditie te brengen en/of te houden. Ook valt uit de rapporten af te leiden of het onderhoud authentieke (onder)delen van het monument betreft.

Als er sprake is van zelfwerkzaamheid van de eigenaar, wordt gevraagd naast de meest recente rapportage van de Monumentenwacht, een omschrijving van de werkzaamheden te overleggen en een begroting van de benodigde materialen.

3 Monumentenwacht

Om monumenteneigenaren te ondersteunen en het onderhoud te stimuleren wordt aan eigenaren van gemeentelijke monumenten een abonnement op de Monumentenwacht aangeboden. Door de Monumentenwacht zal periodiek een inspectie van de onderhoudsstaat van het monument gemaakt worden. Om te weten of onderhoud aan de monumentale delen van het monument echt nodig is zal een dergelijk rapport een vereiste zijn bij de subsidieaanvraag. De Monumentenwacht kan eigenaren ook verder ondersteunen bij het in stand houden van monumenten, bijvoorbeeld door het opstellen van een onderhoudsplan. De kosten voor het lidmaatschap en de periodieke inspecties van gemeentelijke monumenten worden uit de subsidiegelden bekostigd. De inspectierapportages helpen eigenaren inzicht te verkrijgen in het te plegen onderhoud en herstel en in de termijnen waarop onderhoud en herstel dienen plaats te vinden.

4 Bouwhistorisch onderzoek

Bouwhistorisch onderzoek wordt in de bijgevoegde Monumentenverordening genoemd in artikel 1.h. Het is van belang bouwhistorisch onderzoek een rol te laten spelen bij de vergunningverlening aangezien dit bijdraagt aan het inzicht in en de kennis over de cultuurhistorische waarde van een onroerende zaak. Het verkregen inzicht kan bijdragen aan een verantwoorde en gedegen omgang met het gemeentelijke monument. Meer inzicht kan ook tot gevolg hebben dat de eigenaar – indien nodig – gemotiveerd wordt zich in te spannen voor het behoud van het object of onderdelen daarvan.

Aangezien in de Monumentenverordening is bepaald dat het college een bouwhistorisch onderzoek als voorwaarde kan vragen voor het verlenen van een omgevingsvergunning, ligt het in de rede als overheid ook bij te dragen in de financiering van dit onderzoek. De mogelijkheid om hiervoor financieel een compensatie te ontvangen, bestaat alleen voor eigenaren van gemeentelijke monumenten.

5 Verdeling van het budget

Subsidiëring instandhoudingkosten

Bij de instandhoudingregeling voor rijksmonumenten zal in de toekomst de herbouwwaarde van een object leidend zijn voor de hoogte van de financiële tegemoetkoming door het rijk. Omdat dit een administratieve inspanning van de eigenaar vraagt, wordt bij het onderstaande voorstel uitgegaan van de waarde die de grondslag vormt voor de onroerende zaakbelasting. Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen solitaire objecten en objecten die behoren tot een complex.

Zoals eerder vermeld, wordt voorgesteld alleen particuliere eigenaren en rechtspersonen (stichtingen en verenigingen) in aanmerking te laten komen voor subsidie. Hieronder treft u een overzicht aan van de beschermde gemeentelijke monumenten die op basis van dit criterium in aanmerking komen voor subsidie. Als alle eigenaren gebruik zouden maken van de regeling en één maal in de vijf jaar het volledige bedrag zouden aanvragen, komen we tot de navolgende totaalsom.

WOZ-waarde

Categorie

Aantal

Budget

Totaal

Tot 300.000 Solitair

I

03

2.000

6.000

Tot 300.000 Complex

II

58

1.500

87.000

300.000 – 600.000 Solitair

III

06

3.000

18.000

300.000 – 600.000 Complex

IV

01

2.000

2.000

600.000 – 900.000

V

06

5.000

30.000

Boven 900.000

VI

04

7.000

28.000

Totalen

78

171.000

Het aantal monumenten dat in een specifieke categorie valt is een indicatie.

Aangezien er van uit mag worden gegaan dat eigenaren zelf bijdragen aan de instandhouding van hun bezit wordt een deel van de instandhoudingkosten vergoed. Uitgegaan wordt van een eigen bijdrage van 50%. Om dit te illustreren: als de eigenaar van een beschermd gemeentelijk monument in categorie III over een periode van vijf jaren € 7.000,- uitgeeft aan de instandhouding, is 50% hiervan € 3.500,-. Er wordt € 3.000,- als subsidie beschikbaar gesteld aangezien dit het maximaal uit te keren subsidiebedrag is.

De genoemde bedragen gelden als de werkzaamheden door externe partijen worden uitgevoerd. Als de werkzaamheden door de eigenaar zelf worden uitgevoerd, worden alleen de materiaalkosten vergoed tot een maximum van 50% van de bovengenoemde bedragen.

Het totale beschikbare gemeentelijke budget over vijf jaar is € 250.000,-. Het maximaal uit te keren totale subsidiebedrag blijft binnen dit budget. Echter, wel kan er jaarlijks een overvraag ontstaan. Om dit te ondervangen is het zinvol om aan het einde van een kalenderjaar een brief te versturen aan de eigenaren met de vraag of zij het aankomende kalenderjaar aanspraak zouden willen maken op de subsidieregeling en zo ja, voor welk (geschat) bedrag. Zo krijgt de gemeente zicht op de vraag.

Om de toewijzing te reguleren wordt de systematiek gehanteerd dat bij overvraag de instandhoudingbehoefte (op basis van het inspectierapport van de Monumentenwacht) leidend is bij de volgorde van toekenning en vervolgens de volgorde van indiening. Is het subsidieplafond bereikt, dan worden de aanvragers van een subsidie, die in dit kalenderjaar niet meer gehonoreerd kan worden, daarvan op de hoogte gesteld. De aanvraag dient dan door te schuiven naar het daarop volgende jaar.

Abonnement en inspecties Monumentenwacht

De tarieven voor een abonnement op de Monumentenwacht is € 25,- per object per jaar. Als er sprake is van een complex, wordt dit als één abonnement gezien. Het uurtarief voor de inspectie is voor gemeentelijke monumenten € 75,-. Daarnaast worden € 35,- administratiekosten per inspectie in rekening gebracht. Er wordt onderscheid gemaakt tussen rendabele monumenten (woonhuizen, woonboerderijen en horeca-instellingen) en onrendabele monumenten (de overige vaak meer omvangrijke objecten als kerken).

Voor de inspectie en het uitwerken van een inspectie in een rapport wordt een gemiddelde prijs van € 425,- aangehouden (incl. administratiekosten). De ervaring leert dat de frequentie van de inspectie van rendabele monumenten van één maal in de vier jaar en die van de onrendabele monumenten van één maal in de twee jaar verantwoord is.

In geval er voor wordt gekozen dat de gemeente zowel het abonnement als de inspectiekosten draagt, kan de afspraak worden gemaakt dat de inspectierapporten zowel naar de eigenaar als naar de gemeente worden gezonden. De gemeente kan een digitale versie ontvangen. De eigenaren en de gemeente hebben een goed beeld van de benodigde onderhoudswerkzaamheden en deze werkzaamheden kunnen in de tijd worden gepland. Als er voor wordt gekozen het abonnement geheel en de inspectiekosten deels te vergoeden, ligt het verzenden van een afschrift van het inspectierapport naar de gemeente minder in de rede. Ook zal de betaling van deze dienst niet direct via de gemeente kunnen lopen, maar dienen eigenaren hiervoor een subsidieverzoek in te dienen.

Het abonnement en het toelaten van inspecties zijn niet verplicht. De gemeente stelt het overleggen van een rapportage wel als voorwaarde voor het verlenen van een subsidie.

Ridderkerk heeft 78 beschermde gemeentelijke monumenten die in aanmerking komen voor de diensten van de Monumentenwacht Zuid-Holland. 59 objecten zijn onderdeel van vijf complexen. Hiervoor worden vijf maal abonnementskosten in rekening gebracht.

De precieze kosten voor het lidmaatschap en de inspecties zijn afhankelijk van het aantal eigenaren dat deelneemt aan de regeling. Voor de begroting wordt ervan uitgegaan alle eigenaren deelnemen.

De jaarlast voor het abonnement en een inspectie een keer in de vier jaar bedraagt dan gemiddeld (afgerond) € 8.900,-.per jaar.

Opgebouwd uit:

  • ·

    lidmaatschap voor 19 individuele monumenten en 5 complexen is € 600,- (24 keer € 25,-)

  • ·

    inspectierapportages één maal in de vier jaar voor 78 monumenten € 8.287,50

(78 maal € 425,- gedeeld door vier jaar).

Bouwhistorisch onderzoek

Voor een bouwhistorisch onderzoek dient men rekening te houden met twee à vier werkdagen voor het onderzoek en verwerken van de bevindingen van het onderzoek in een rapportage. De omvang hangt vanzelfsprekend samen met de omvang en soort van het object en is mede afhankelijk van de vraagstelling. Het uurtarief varieert, maar gangbaar is ca. € 100,- per uur. Men dient derhalve rekening te houden met een bedrag van tussen € 1.600,- à € 3.200,- per bouwhistorische verkenning.

Voor bouwhistorisch onderzoek geldt dat maximaal 50% vergoed wordt. De subsidie is alleen beschikbaar indien de gemeente een bouwhistorisch onderzoek verbindt aan het afgeven van een omgevingsvergunning. De vergoeding van de kosten heeft alleen betrekking op beschermde gemeentelijke monumenten.

Bij de navolgende berekening is er uitgegaan van één bouwhistorische verkenning per jaar tegen een gemiddelde prijs van € 2.400 per onderzoek. Bij een vergoeding van 50% van de kosten komt dit neer op een belasting van het gemeentelijke budget van € 1.200,- per jaar.

Doorrekening maximale verplichtingen

aantal jaar bedrag per jaar

Subsidiëring instandhoudingkosten 5 € 171.000 € 34.200,-

Abonnement en inspectie MW ZH 1 € 8.900,-

Bouwhistorische onderzoeken 1 € 1.200,-

Totaal € 44.300,-.

Stimuleren van initiatieven die bijdragen aan het draagvlak van cultuurhistorisch erfgoed

Op basis van bovenstaande berekening blijft van het beschikbare jaarlijkse budget van € 50.000,- een bedrag van € 5.700 beschikbaar voor het subsidiëren van initiatieven die kunnen bijdragen aan het creëren en behouden van draagvlak voor en onderzoek naar het cultuurhistorische erfgoed in de gemeente Ridderkerk. De subsidie kan worden besteed aan initiatieven die hiertoe worden genomen door maatschappelijke organisaties en burgers. Denk hierbij aan (tijdelijke) tentoonstellingen, publicaties, publiekevenementen, Open Monumentendagen en onderzoek die de kennis omtrent het cultuurhistorische erfgoed van de gemeente Ridderkerk verdiept. Onderzoek naar de mogelijkheden voor herbestemming van monumenten en beeldbepalende panden vallen hier ook onder. Voor zover dit onderzoek betreft aan een pand dat niet op de monumentenlijst staat kan de Erfgoedcommissie gevraagd worden of het pand voldoende cultuurhistorische waarde heeft om voor de regeling in aanmerking te komen.

B ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING OP VERORDENING

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALING

Artikel 1 Begripsbepalingen

De belangrijkste begrippen uit de verordening zijn in dit artikel gedefinieerd. Onder lid i wordt verwezen naar de Leidraad vaststelling subsidiabele kosten voor het bepalen van de subsidiabele kosten. Deze bijlage is opgenomen als bijlage bij de verordening.

Artikel 2 Toepassing Algemene subsidieverordening Ridderkerk

Bepaald is in dit artikel dat de Algemene subsidieverordening Ridderkerk 2008 van toepassing is tenzij er in deze verordening van afgeweken wordt.

Artikel 3 Reikwijdte verordening

Dit artikel geeft aan waar de verordening op van toepassing is. Het betreft de werkzaamheden aan gemeentelijke monumenten waarmee de monumentale waarden in stand worden gehouden Hieronder wordt ook bouwhistorische onderzoek begrepen. Hiernaast is de verordening van toepassing op initiatieven en activiteiten die tot doel hebben het draagvlak voor en kennis over onroerend cultuurhistorisch erfgoed te vergroten.

Artikel 4 Subsidieplafond

De raad stelt voor ieder kalenderjaar een subsidieplafond als bedoeld in artikel 3 lid 1 van de Algemene subsidieverordening Ridderkerk 2008 vast voor de in deze verordening beschreven subsidiemogelijkheden.

HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEVERDELING

Artikel 5 Bevoegdheid

Dit artikel regelt dat het college bevoegd is voor het verlenen, vaststellen en uitbetalen van de subsidie binnen het door de gemeenteraad jaarlijks vast te stellen subsidieplafond.

Ook is het college bevoegd de subsidie in te trekken of te wijzigen en geheel of gedeeltelijk terugvorderen van reeds uitbetaalde subsidiegelden. Hiervoor geldt dat de afdeling 4.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. In deze afdeling van de Algemene wet bestuursrecht staan regels met betrekking tot het intrekken en wijzigen van subsidies.

Artikel 6 Subsidieverdelingbesluit

De gemeente informeert eigenaren van gemeentelijke monumenten over de mogelijkheden voor het indienen van een subsidieverzoek. In deze mailing wordt tevens aangegeven op welke manier dit verzoek moet worden ingediend.

Op basis van de subsidieaanvragen die mede naar aanleiding van de mailing binnenkomen, kan het college een subsidieverdelingsbesluit. Hierin is aangegeven welke instandhoudingswerkzaamheden voor het komende jaar gedaan worden. Hierbij is een globale raming opgenomen van de subsidie die aan de verschillende eigenaren, naar verwachting, wordt uitgekeerd. Tevens worden de te verwachten subsidiebedragen voor bouwhistorisch onderzoek en projecten op het gebied van cultuurhistorie opgenomen.

De subsidie wordt aan monumenteneigenaren toegekend in volgorde van urgentie. De mate van urgentie blijkt uit het inspectierapport dat bij de aanvraag wordt overlegd. Bij gelijke urgentie is de volgorde van binnenkomst van de aanvraag bepalend. Indien het budget ontoereikend is om alle aanvragen te honoreren worden aanvragen doorgeschoven naar het volgende jaar.

Voor het verdelingsbesluit wordt genomen vraagt het college advies aan de Erfgoedcommissie.

HOOFDSTUK 3 PERCENTAGES EN MAXIMA SUBSIDIE

Artikel 7 Subsidietoekenning

In dit artikel is opgenomen welke subsidies er zijn en wie hier voor in aanmerking kunnen komen. Het gaat om:

  • ·

    instandhoudingssubsidie voor eigenaren van gemeentelijke monumenten;

  • ·

    abonnementskosten en inspectiekosten voor eigenaren van gemeentelijke monumenten;

  • ·

    tegemoetkoming in de kosten voor bouwhistorisch onderzoek voor eigenaren van gemeentelijke monumenten;

  • ·

    subsidie voor projecten die bijdragen aan het draagvlak, publieksparticipatie en kennis ten aanzien van cultuurhistorie in de gemeente kan worden aangevraagd door particulieren en rechtspersonen.

Artikel 8 Hoogte subsidie

In dit artikel is de (maximale) hoogte van de subsidie geregeld. De maximale subsidie is de helft van het bedrag dat ten goede komst aan de instandhouding van het monument, de zogenaamde subsidiabele kosten. Hierbij geldt een ook een maximum bedrag. Dit maximum is afhankelijk van de WOZ-waarde. Achtereenvolgens gelden de volgende maximale bedragen:

WOZ-waarde

Categorie

Maximaal bedrag

Tot 300.000 Solitair

I

€ 2.000,-

Tot 300.000 Complex

II

€ 1.500,-

300.000 – 600.000 Solitair

III

€ 3.000,-

300.000 – 600.000 Complex

IV

€ 2.000,-

600.000 – 900.000

V

€ 5.000,-

Boven 900.000

VI

€ 7.000,-

De bedragen gelden voor één maal in de vijf kalender jaren. Het college heeft de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een hoger bedrag vast te stellen.

Het is mogelijk om meerdere keren per vijf jaar subsidie aan te vragen. Hierbij geldt wel dat de subsidiabele kosten per aanvraag ten minste €1.000,- bedraagt. Dit om onevenredige administratieve lasten voor de gemeente te voorkomen.

Indien de werkzaamheden door de eigenaar zelf worden uitgevoerd geldt dat alleen voor de materiaalkosten subsidie kan worden verkregen. De subsidie is dan bovendien maximaal 50% van de in de bovenstaande tabel genoemde bedragen. De minimale subsidiabele kosten bedragen in dit geval € 500,-.

De kosten voor het abonnement- en de inspectiekosten worden voor 100% vergoed. Hierbij geldt dat een inspectierapport maximaal één keer in de vier jaar vergoed wordt. Dit geldt voor de rendabele monumenten. Rendabele monumenten zijn onder andere woonhuizen en boerderijen. Onder niet rendabele monumenten worden onder andere gebouwen met een religieuze en maatschappelijke functie gerekend.

De vergoeding voor het bouwhistorische onderzoek bedraagt maximaal 50% van de kosten.

De subsidie voor projecten die draagvlak en/of kennis vergroten bedraagt 100% van de projectkosten met een maximum van € 5.700,- Deze subsidie kan jaarlijks worden aangevraagd. Het college heeft de mogelijkheid om in bijzondere gevallen een hoger bedrag vast te stellen.

HOOFDSTUK 4 SUBSIDIEVERLENING

Artikel 9 Subsidieaanvraag

In dit artikel is geregeld aan welke eisen de subsidieaanvraag dient te voldoen. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen gewoon onderhoud waarvoor geen omgevingsvergunning noodzakelijke is en werkzaamheden waarvoor wel een omgevingsvergunning is vereist. De indieningvereisten voor het verkrijgen van subsidie zijn hierop afgestemd.

Bij regulier onderhoud (vergunningvrij) kan de eigenaar worden gevraagd naast het meest recente inspectierapport, een omschrijving van de werkzaamheden te overleggen, vergezeld van een offerte van het bedrijf dat de werkzaamheden gaat uitvoeren. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of de werkzaamheden gericht zijn op sober en doelmatig onderhoud van het monument (de monumentale waarden) en kan de subsidie worden beschikt. De door de gemeente vastgestelde uitvoeringsvoorschriften zijn leidend voor de manier waarop de werkzaamheden worden uitgevoerd, deze uitvoeringsvoorschriften zijn opgenomen als bijlage bij de subsidieverordening. Als voor de werkzaamheden in de optiek van de gemeente een omgevingsvergunning noodzakelijk is, wordt dit aan de eigenaar gemeld met het verzoek een vergunningaanvraag in te dienen.

Als een eigenaar werkzaamheden wil verrichten die het normale onderhoud te boven gaan en waarvoor een omgevingsvergunning noodzakelijk is, kunnen zwaardere indieningvereisten worden gesteld. In het kader van de vergunningverlening is de eigenaar namelijk toch al gehouden door het aanleveren van werkbeschrijvingen, tekeningen e.d. inzicht te geven in de gewenste ingrepen. Hiernaast dient ook het meest recente inspectierapport te worden ingediend.

Bij het aanvragen van subsidie voor projecten die de kennis en / of het draagvlak voor cultuurhistorie vergroten dient in ieder geval een projectomschrijving, begroting en planning te worden overlegd.

Artikel 10 Aanvullende gegevens

Dit artikel regelt wat er gebeurt wanneer de aanvraag onvolledig is.

Artikel 11 Advies Erfgoedcommissie

In dit artikel is opgenomen dat bij de beslissing op een subsidieaanvraag het college advies kan inwinnen bij de Erfgoedcommissie. Dit betreft geen verplichting voor het college.

Artikel 12 Beschikking en bevoorschotting subsidieverlening

Wanneer het college een beschikking heeft genomen tot het verlenen van subsidie wordt het volledige bedrag als voorschot uitgekeerd.

Aanvragen die niet gehonoreerd kunnen worden om dat er teveel subsidie is aangevraagd voor een bepaald jaar worden doorgeschoven naar het volgende jaar.

Artikel 13 Weigeringsgronden

In artikel 13 staan een aantal gevallen genoemd wanneer de subsidie in ieder geval geweigerd wordt:

  • ·

    indien voor de werkzaamheden een vergunning is en deze niet wordt verleend;

  • ·

    indien met de werkzaamheden is begonnen, voordat de eigenaar van het college een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen, dan wel bericht heeft gekregen welke kosten als subsidiabele kosten zijn aangemerkt;

  • ·

    als de kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst zijn gedekt;

  • ·

    indien het beschermde gemeentelijke monument waarop de aanvraag betrekking heeft niet is verzekerd onder een zogenaamde uitgebreide opstalverzekering, gebaseerd op de (herbouw)waarde van het monument;

  • ·

    als dezelfde werkzaamheden binnen een periode van vijf jaar voorafgaand aan het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend al voor subsidie in aanmerking zijn gekomen;

  • ·

    als door het verlenen van subsidie jaarlijks door de gemeenteraad vast te stellen subsidieplafond wordt overschreden.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de verschillende verplichtingen die de ontvanger van de subsidie heeft.

Artikel 14 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Dit artikel regelt in welke gevallen de subsidieontvanger het college schriftelijk op de hoogte te stellen na het verlenen van de subsidie.

Artikel 15 Kettingbeding

In dit artikel is geregeld op welke wijze de subsidieverplichtingen ook gelden voor een opvolgende eigenaar van een gemeentelijk monument.

Artikel 16 Termijn aanvang en beëindiging werkzaamheden

Dit artikel bepaalt termijnen waarbinnen de werkzaamheden worden gestart en afgerond. Tevens is aangegeven dat voor de start van de werkzaamheden de gemeente hiervan op de hoogte wordt gesteld.

Artikel 17 Uitvoering

Om in aanmerking te komen voor subsidie moet gewerkt worden volgens de Uitvoeringsvoorschriften die als bijlage bij de verordening zijn opgenomen. Hiermee wordt voorkomen dat subsidiegelden worden besteed aan werkzaamheden die de waarden van het monument aantasten.

Tevens is in dit artikel opgenomen dat het college aan de eigenaar nadere rapportages mag vragen over de voortgang en uitvoering van de werkzaamheden.

Artikel 18 Toezicht

Om te beoordelen of de subsidie voor de instandhouding van het monument wordt gebruikt kan om toegang tot de werkplaats worden gevraagd en om inzage in de stukken die betrekking hebben op de werkzaamheden.

Artikel 19 Verzekering

In dit artikel wordt geregeld dat een verzekering verplicht is voor het monument.

Artikel 20 Verbod

Dit artikel regelt dat het verboden is om zonder voorafgaande toestemming van het college tijdens of na voltooiing van de werkzaamheden het beschermde gemeentelijke monument af te breken, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, dan wel het te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Dit verbod geldt ook op basis van de gemeentelijke monumentenverordening.

Artikel 21 Onderhoud

Na voltooiing van de werkzaamheden is de eigenaar verplicht het beschermde gemeentelijke monument te onderhouden in de staat waarin het door de werkzaamheden is gebracht.

Artikel 22 Ontheffing

Het college kan als hier aanleiding voor bestaat ontheffing verlenen van de verplichtingen die in dit hoofdstuk zijn opgenomen.

HOOFDSTUK 6 SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 23 Gereedmelding en verantwoording

Dit artikel regelt dat de aanvrager binnen 13 weken nadat de werkzaamheden zijn afgerond het college hiervan op de hoogte stelt. Hiervoor wordt een formulier beschikbaar gesteld.

Artikel 24 Subsidievaststelling

Met het beschikken van de subsidie (voorafgaand aan de werkzaamheden) wordt de subsidie in principe ook vastgesteld. Wel dient de subsidieontvanger op verzoek van de gemeente te kunnen aantonen dat de werkzaamheden waarvoor subsidie is ontvangen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en dat aan de verplichtingen zoals geformuleerd in de beschikking is voldaan. Na gereedkomen van het werk en een melding hiervan door de subsidieontvanger wordt de subsidie definitief vastgesteld. De definitieve subsidie is in principe gelijk aan de verleende subsidie. Wanneer de werkzaamheden in strijd blijken met de subsidiebeschikking of de monumentenverordening kan alsnog een lager bedrag worden vastgesteld.

Ook kan het zijn dat de werkelijke subsidiabele kosten hoger of lager zijn dan aanvankelijk waren geraamd, of dat er sprake is van meer- of minderwerk.

Bij meerwerk dient de aanvrager vóór aanvang van deze werkzaamheden goedkeuring te vragen aan het college. Ten minste indien aanvrager ook deze meerwerkkosten in aanmerking wil laten komen voor subsidie.

Artikel 25 Terugvordering

Dit artikel regelt dat eventueel te veel ontvangen kosten terug gevorderd kunnen worden.

HOOFDSTUK 7 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 26 Hardheidsclausule

Dit artikel bepaald dat het college in bijzonder gevallen mag afwijken van de verordening wanneer dit in het belang is van de instandhouding van de gemeentelijke monumenten. De Erfgoedcommissie adviseert over de afwijking.

Artikelen 27, 28 en 29

Deze artikelen spreken voor zich.

SUBSIDIEVERORDENING ONROEREND CULTUREEL ERFGOED RIDDERKERK 2013 BIJLAGE I

Leidraad vaststelling subsidiabele kosten

Deze leidraad dient als richtlijn voor de berekening en vaststelling van de subsidiabele instandhoudingkosten en maakt onlosmakelijk deel uit van de Subsidieverordening Cultuurhistorisch Erfgoed Ridderkerk 2013,

zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Ridderkerk op 23 september 2013.

Subsidiabele kosten

A Ten aanzien van de directe kosten

  • 1.

    Aan de loonkosten wordt een maximum verbonden van € 37,50 per uur (prijspeil 2012, exclusief algemene kosten, winst & risico en BTW). Werkzaamheden uitgevoerd in eigen beheer worden niet vergoed.

  • 2.

    Materiaalkosten zijn subsidiabel voor zover zij conform gangbare marktprijzen worden gedeclareerd. Indien hierover tussen de aanvrager en burgemeester en wethouders verschil van mening bestaat, worden de landelijk gehanteerde richtprijzen voor bouwmaterialen gehanteerd.

B Ten aanzien van de indirecte kosten

De indirecte kosten worden berekend over de subsidiabele instandhoudingkosten:

  • 1.

    algemene bouwplaatskosten maximaal 8%;

  • 2.

    algemene bedrijfskosten maximaal 5%;

  • 3.

    winst maximaal 3%.

C Ten aanzien van de BTW

Alleen het niet terugvorderbare gedeelte van de BTW is subsidiabel tot de hoogte van het wettelijk vastgestelde percentage, te berekenen over de subsidiabele instandhoudingkosten.

D Ten aanzien van de directiekosten

Deze zijn te berekenen over de subsidiabele instandhoudingkosten, waarbij onderstaande percentages als maxima gelden:

  • -

    tot een bouwsom van € 45.500,- maximaal 15%;

  • -

    tot een bouwsom van € 91.000,- maximaal 14%;

  • -

    tot een bouwsom van € 136.500,- maximaal 13%;

  • -

    tot een bouwsom van € 182.000,- maximaal 12%;

  • -

    tot een bouwsom van € 227.000,- maximaal 11%;

  • -

    tot een bouwsom van € 272.500,- maximaal 10,5%;

  • -

    tot een bouwsom groter dan € 272.500,- maximaal 10%;

Tot de bouwsom behoren zowel de subsidiabele als de niet-subsidiabele kosten. De genoemde percentages hebben betrekking op de levering van een totaalpakket aan diensten en werkzaamheden zoals omschreven in de DNR-2005 van de BNA (standaardvoorwaarden, rechtsverhoudingen opdrachtgever – architect).

E Ten aanzien van de onvoorziene kosten

Deze zijn subsidiabel tot een bedrag van ten hoogste 5% van de directe kosten.

F Ten aanzien van de constructeurkosten

Constructeur kosten zijn subsidiabel voor zover zij betrekking hebben op de berekening van sterkte en stabiliteit van de constructie ten behoeve van het oorspronkelijke gebruik. Constructeurkosten worden naar rato berekend over de subsidiabele instandhoudingkosten. De RV0I-2001, de Regeling van de verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau is hierop van toepassing.

G Ten aanzien van de CAR verzekering

De kosten van een Casco All Risk verzekering zijn subsidiabel tot een maximum van 0,4% van de subsidiabele instandhoudingkosten.

Subsidiabele werkzaamheden

  • 1.

    Herstel van het casco, dat wil zeggen de hoofdstructuur van het monument bestaande uit de dragende onderdelen en het omhulsel, te weten de dak-, kap- en gebintconstructie, vloeren, balklagen, dragende muren, funderingen, kelder en gewelven.

  • 2.

    Herstel van de afzonderlijke monumentale onderdelen (van in- en exterieur, al dan niet in combinatie met herstel van het casco), waaronder schouwen, vloeren, trappartijen, plafonds, schilderingen, pleister- en schilderwerk, bijzonder behang, raam- en deurpartijen met omlijsting en gevelonderdelen.

  • 3.

    Reconstructie van verdwenen of gewijzigde onderdelen indien en voor zover deze verdwijning en wijziging afbreuk doen aan de monumentale waarde van het object.

  • 4.

    Herstel van specifieke technische installaties in monumenten van bedrijf en techniek, bijvoorbeeld stoommachines, dieselmotoren, raamzagen en persen.

  • 5.

    Het aanbrengen van technische installaties ten behoeve van zeer waardevolle interieurelementen, bijvoorbeeld verwarming of luchtbevochtigingsinstallaties.

  • 6.

    Buiten- en daarmee samenhangend binnenschilderwerk, voor zover het betreft de buitenramen, -kozijnen en –deuren.

  • 7.

    Herstel en vernieuwen van rieten daken (met deklatten en herstel van sporen).

  • 8.

    Herstel van dakvlakken gedekt met pannen (met tengels en panlatten), leien, lood, zink of koper en, uitsluitend in samenhang hiermee, het herstel van gedeelten van het dakbeschot en sporen.

  • 9.

    Herstel van goten, in zink, koper of lood, inclusief bijbehorende hemelwaterafvoeren en het aanbrengen van voor de waterafvoer noodzakelijke goten, waar deze niet eerder aanwezig waren, inclusief aansluitingen op rioleringen en open water.

  • 10.

    Herstel van buitenkozijnen, -deuren, raampartijen, luiken en herstel of terugplaatsen van stoepen, roedenverdeling en lijstwerk.

  • 11.

    Herstel van windveren, schoorstenen, kapellen en loodaansluitingen.

  • 12.

    Herstel van dak- en torenluiken en loopbruggen, inclusief het afgazen van torenluiken en het nemen van maatregelen tegen duivenoverlast.

  • 13.

    Inboeten, herstel van gedeelten van muurwerk en opvoegen of pleisteren van gevels.

  • 14.

    Op kleine schaal aanhelen, vervangen of inboeten van natuursteen,

  • 15.

    Herstel, controle, vervangen en indien nodig aanbrengen van een nieuwe bliksembeveiliging.

  • 16.

    Behandelen van muur- of houtwerk ter regulering van de vochthuishouding, dan wel bestrijding van zwamaantasting of houtboorders.

  • 17.

    Herstel van gedeelten van dragende constructies (ankerbalkgebinten, schoren, muurplaten, balkkoppen en spantbenen).

  • 18.

    Herstel van glas-in-lood, beglazing en aanbrengen van beschermende beglazing of gaas voor gebrandschilderd of historisch waardevol glas.

  • 19.

    Herstel en vervanging van overige bouwelementen van grote zeldzaamheid of historische waarde.

  • 20.

    Het plaatsen van achterzet beglazing in samenhang met herstel van historisch waardevolle ramen.

  • 21.

    Het gangbaar houden van historische krachtwerktuigen en machines.

  • 22.

    Het aanbrengen van inspectievoorzieningen zoals dakluiken en klimhaken.

Toelichting

De subsidiabele kosten zijn kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de subsidiabele werkzaamheden.

De subsidiabele kosten bestaan veelal uit verschillende kostensoorten. Er worden zeven kostensoorten subsidiabel gesteld (A t/m G). In de leidraad worden aan de kostensoorten criteria, maxima, normbedragen en –percentages verbonden ten behoeve van de berekening van de subsidiabele kosten.

A Directe kosten

De directe kosten zijn de kosten van de te verwerken goedgekeurde materialen met de daarbij behorende loonkosten. Onder de directe kosten worden ook die voor het bouwen van steigers begrepen.

1.Loonkosten

De hoogte van de uurlonen loopt sterk uiteen als gevolg van de in te zetten disciplines alsmede door het opvoeren van wisselende percentages voor improductiviteit, algemene kosten, winst en risico. Derhalve is gekozen voor een vast subsidiabel uurloon van maximaal € 37,50 (prijspeil 2012, exclusief algemene kosten, winst & risico en BTW) voor de meest van toepassing zijnde disciplines, die bij restauratiewerkzaamheden worden ingezet, te weten: metselaar, opperman, steigerbouwer, grondwerker, pannenlegger, leidekker, sloper, timmerman, voeger, rietdekker, tegelzetter, stukadoor, loodgieter, steenhouwer en schilder.

2.Materiaalkosten

Onder materiaalkosten worden tevens verstaan de materiaalkosten zoals de huur van steigermateriaal of speciemolen.

B. Indirecte kosten

Omdat in principe slechts werkelijk gemaakte kosten subsidiabel zijn, dienen de indirecte kosten te worden gespecificeerd. Dit is, gezien de aard en omvang van deze kosten, vaak niet doenlijk. Derhalve is voor deze kostenposten gekozen voor maximale vaste percentages.

De indirecte kosten worden verdeeld in:

  • 1.

    Algemene bouwplaatskosten Hieronder worden verstaan de kosten van de hoofdaannemer, die niet direct aan een onderdeel zijn toe te wijzen en die onder meer betrekking hebben op verzorgend, uitvoerend en administratief personeel op het werk, tijdgebonden materieel, keten, loodsen en dergelijke, bouwplaats en dergelijke, verbruikskosten, bewaking, verletbestrijding, reken- en tekenwerk et cetera.

  • 2.

    Algemene bedrijfskosten Hieronder worden verstaan de kosten die samenhangen met de algemene leiding van het bedrijf en die van de algemene en administratieve diensten.

  • 3.

    Winst Hieronder wordt verstaan het bedrag dat voor de hoofdaannemer overblijft nadat alle met het werk samenhangende kosten zijn betaald.

  • 4.

    Directiekosten Directiekosten zijn kosten verbonden aan het opstellen van een restauratieplan, de begeleiding ervan tijdens de uitvoering et cetera.

C. BTW

Deze paragraaf behoeft geen verdere toelichting.

D. Directe kosten

Deze paragraaf behoeft geen verdere toelichting.

E. Onvoorziene kosten

Deze post is bedoeld voor het bekostigen van uitgaven voor subsidiabele werkzaamheden, die niet voorzien maar wel noodzakelijk zijn, en waarvan uitstel vanuit een oogpunt van efficiency en bekostiging bovendien niet gewenst is.

F. Constructeurkosten

Constructeurkosten zijn bijvoorbeeld kosten van constructieberekeningen en grondonderzoek.

G. CAR verzekering

De kosten van een Casco All Risk verzekering zijn alleen subsidiabel voor zover zij betrekking hebben op subsidiabele werkzaamheden.

SUBSIDIEVERORDENING ONROEREND CULTUREEL ERFGOED RIDDERKERK 2013 BIJLAGE II

Uitvoeringsvoorschriften voor instandhoudingswerkzaamheden aan gemeentelijke monumenten

Deze uitvoeringsvoorschriften voor de instandhoudingswerkzaamheden aan gemeentelijke monumenten maakt onlosmakelijk deel uit van de Subsidieverordening Cultuurhistorisch Erfgoed Ridderkerk 2013,

zoals vastgesteld door de raad van de gemeente Ridderkerk op 23 september 2013.

0 Algemeen

0.1 Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de bestaande, historisch juiste vormgeving en detaillering te worden uitgevoerd.

0.2 Alle te vervangen onderdelen of constructies dienen met behulp van bestaande, historisch juiste materialen en technieken te worden uitgevoerd.

0.3 Toe te voegen elementen ten behoeve van gerief- of functieverbetering dienen op een zodanige wijze te worden ingepast dat dit geen consequenties heeft voor de historische vormgeving of detaillering (bijvoorbeeld isolatie ten behoeve van warmte en geluid, beschermende beglazing, ventilatie et cetera).

0.4 Alle bij de voorbereiding, planvorming, uitvoering en controle van instandhoudingwerkzaamheden betrokken partijen (eigenaar, architecten, opzichters, aannemers, uitvoerders, onderaannemers, ambtenaren Toezicht en Handhaving en anderen) dienen, voordat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, van deze uitvoeringsvoorschriften op de hoogte te worden gebracht. De aanvrager dient dit desgewenst schriftelijk te kunnen aantonen.

1 Metselwerk, voegwerk en pleisterwerk

1.1 Gevelreiniging is in principe niet toegestaan. Onder gevelreiniging wordt onder meer verstaan: stralen met grit, zand en water en het reinigen met behulp van chemische middelen.

1.2 Het hydrofoberen en impregneren van gevels is niet toegestaan.

1.3 Het toepassen van steenverstevigers is niet toegestaan.

1.4 Het inboeten van het metselwerk dient met bijpassende stenen te geschieden, lettend op kleur, hardheid en afmeting. Inboetwerk dient in het bestaande metselverband te worden uitgevoerd.

1.5 Nieuw voegwerk dient qua samenstelling, eigenschappen, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste voegwerk.

1.5.1 Ter hoogte van het maaiveld dient het voegwerk tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

1.5.2 De voegen dienen in verband met een goede hechting van de voegspecie zodanig te worden uitgehakt dat de voeg voldoende massa heeft. Als richtlijn kan worden aangehouden een verhouding van voegdikte staat tot voegdiepte als één staat tot twee.

1.5.3 Het uithakken van voegen dient uitsluitend met de hand of, indien pneumatisch, met een fijne beitel te geschieden. Het uitslijpen van de voegen is in verband met mogelijke beschadiging van de steen slechts toegestaan met gebruikmaking van een zo klein mogelijke slijptol, voorzien van een afzuiging.

1.5.4 Bij uithakken van bestaand voegwerk mogen smalle stootvoegen niet worden verbreed; het zogenaamd ophakken van stootvoegen is niet toegestaan.

1.5.5 Een of meer monsters van het nieuwe voegwerk dienen voorafgaand aan het volledig uithakken van de gevel(s) ter goedkeuring worden gemeld aan burgemeester en wethouders.

1.6 Nieuw pleisterwerk dient qua samenstelling, eigenschappen, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste pleisterwerk.

1.6.1 Het pleisterwerk dient ter hoogte van het maaiveld tot ten minste 30 cm beneden het maaiveld te worden nagezien, hersteld of vernieuwd.

1.6.2 De samenstelling van het pleisterwerk dient aan de hardheid van de onderliggende steen te zijn aangepast.

2 Timmerwerk

2.1 De te vervangen houten onderdelen dienen op historisch verantwoorde wijze te worden uitgevoerd, waarbij de bestaande detaillering en vormgeving, indien juist, als uitgangspunt dient.

2.2 De te vervangen houten onderdelen moeten dezelfde zwaarte en profilering krijgen als de bestaande. De vervangen houten onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

2.3 Het houtwerk dat in aanraking komt met metselwerk dient tweemaal in lijvige menie of grondverf te worden gezet.

2.4 De toe te passen houtsoorten dienen overeenkomstig het bestaande werk te zijn.

2.5 Toepassing van multiplex, kunststof, kunstof-verlijmde vezelplaten en hiermee vergelijkbare plaatmaterialen ten behoeve van herstel van dakgoten, windveren, dekplanken, gevel- en dakbeschietingen is niet toegestaan.

2.6 Gaten in houten gootbodems ten behoeve van zinken of koperen gootbekleding dienen 0,5 cm wijder dan de betreffende tapeinden te zijn.

3 Schilderwerk

3.1 Nieuw schilderwerk dient qua systeem, kleur en uitvoering overeen te komen met het bestaande, historisch juiste schilderwerk.

3.2 Het is niet toegestaan schilderwerk uit te voeren in de periode eind oktober tot eind maart, dit in verband met de overwegend heersende klimatologische omstandigheden. In deze periode mag het houtwerk wel in de grondverf worden gezet.

3.3 Het verwijderen van oude verflagen mag niet door middel van afbranden geschieden (krachtens het Brandveiligheidbesluit bijzondere gebouwen). Het verwijderen van oude verflagen door middel van hete lucht (föhnen) is wel toegestaan.

3.4 Het schilderen van pleisterwerk of natuursteen dient uitsluitend met een glad opdrogende verf te geschieden. In verband met de waterhuishouding in de constructie dient het verfsysteem aan het over te schilderen type pleisterwerk of natuursteen te worden aangepast.

3.5 Afkitten van naden en kieren in geveltimmerwerk: deze dienen opgevuld en strak te worden afgewerkt met een 2-componenten vulmiddel. Naden tussen kozijnen en metselwerk of tussen kozijnen en natuursteen mogen niet worden afgedicht met behulp van PUR-schuim of kit.

4 Zink-, koper- en loodwerk

4.1 Het zinkwerk dient in de dikte 1,1 mm (STZ 16) te worden uitgevoerd. Het zink in de bakgoten dient, indien nodig in verband met de lengte, van een broek- of

rekstuk te worden voorzien.

4.1.1 Het zink in de kilgoten dient in meterstukken, aan de bovenzijde vernageld en aan de zijkanten voorzien van een felsnaad te worden uitgevoerd.

4.1.2 Nieuw zink mag niet aan oud zink worden gesoldeerd.

4.1.3 De hemelwaterafvoeren in zink dienen in de dikte 0,8 mm (STZ 14), met opgesoldeerde wrongen, opgehangen aan beugels en vrij van de muur te worden uitgevoerd.

4.2 Tapeinden van zinken, koperen en loden goten dienen 100 mm langer dan de dikte van het totale houtpakket van de bakgoot ter plaatse te zijn.

4.3 De hemelwaterafvoeren dienen in zink, koper of lood te worden uitgevoerd. Waar nodig is de toepassing van gietijzeren of gietstalen ondereinden toegestaan.

4.4 Toepassing van PVC is niet toegestaan, met uitzondering van ondergrondse aansluitingen op het riool.

4.5 Sprongen of verzetten in hemelwaterafvoeren dienen door middel van gesoldeerde valse verstekken te worden geformuleerd. Gebogen standaard hulpstukken mogen niet worden toegepast.

4.6 Koperen goten dienen volgens de methode beschreven in het infoblad Koperen goten van de Monumentenwacht Zuid-Holland te worden uitgevoerd.

4.7 Het loodwerk dient in minimaal 20 kg/m2, uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Het gebruik van gegalvaniseerde nagels is niet toegestaan.

4.7.1 Het loodwerk dient ter plaatse van muuraansluitingen door middel van loodproppen in voldoende diep uitgehakte voegen (drie cm diep) te worden vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

4.7.2 Alle aansluitingen op schoorstenen e.d. dienen door middel van muurlood en loketten te worden uitgevoerd in lood zwaar 20 kg/m2 (NHL 20) en met loodproppen in voldoende diep uitgehakte voegen (drie cm) vastgezet en daarna te worden afgevoegd.

4.7.3 Het lood op hoekkepers en nokken dient in minimaal 25 kg/m2 (NHL 25), in meterstukken gefelst en uitsluitend met koper vernageld te worden uitgevoerd. Op

iedere felsnaad dient een klang ter bevestiging te worden aangebracht. Ieder stuk lood dient slechts in het midden te worden vernageld met koperen nagels. Eventueel zichtbare koperen nagels dienen met trotseerloodjes te worden afgedekt.

4.8 Bevestiging van lood- en zinkbekleding dient zodanig te geschieden dat het materiaal volledig vrij kan werken.

5 Dakdekkerswerk

5.1 DAKPANNEN

5.1.1 Bij inboeten of (gedeeltelijk) vernieuwen van panbedekking moeten nieuw aan te brengen pannen qua vorm, type en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste pannen.

5.1.2 Het dak dient met keramische dakpannen te worden gelegd. Betonpannen zijn niet toegestaan. De toepassing van oud-Hollandse pannen dient in samenhang met DRAKA ventifolie te geschieden. De folie dient bij dakdoorbrekingen en opgaand muurwerk voldoende te worden opgezet. Bij voorkeur dienen oude (gebruikte)pannen in plaats van nieuw gebakken pannen te worden toegepast.

5.1.3 Alle aan te brengen keramische dakpannen dienen met de bij de pansoort behorende hulpstukken te worden toegepast.

5.1.3 De nok- en hoekkepervorsten dienen met behulp van een gewapende kalkspecie

te worden aangebracht. De mortel kan, indien nodig, iets worden bijgekleurd.

5.1.4 De eventueel toe te passen panhaken dienen in roestvast staal te zijn uitgevoerd.

5.2 LEIEN

5.2.1 Bij inboeten en (gedeeltelijk) vernieuwen van leibedekking dienen de nieuw aan te brengen leien qua vorm, afmeting, kleur en wijze van dekken overeen te komen met de bestaande, historisch juiste leibedekking.

5.2.2 De leien mogen uitsluitend met koper worden vernageld of met roestvrij stalen leihaken (type 316) bevestigd.

5.2.3 De levering van leien dient te geschieden onder overlegging van een bewijs van herkomst en garantie voor kwaliteit en dikte, af te geven door de groeve.

5.2.4 De toe te passen leien moeten vrij zijn van breuk, insluitingen, schadelijke verbindingen zoals kalk, ijzer, zwavel alsook van bitumineuze verbindingen.

5.2.5 De ladder- en klimhaken dienen in roestvast staal of zgn. ‘monumentenbrons’ te zijn uitgevoerd.

5.2.6 De ladder- en klimhaken mogen nooit alleen op het dakbeschot worden bevestigd, maar steeds op de sporen van de dakconstructie of op een extra rib tussen twee gordingen of met behulp van een hechthoutplaat van 18 mm, 30 x 30 cm, die aan de binnenzijde van het dakbeschot wordt aangebracht.

5.2.7 Het verdient aanbeveling over de plaats en de wijze van bevestiging van ladder- en

klimhaken en eventueel toe te voegen klimluiken vooraf overleg te plegen met de Monumentenwacht Zuid-Holland.

5.3 RIET

5.3.1 De werkzaamheden dienen conform de richtlijnen van de Rietdekkersfederatie te worden uitgevoerd.

5.3.2 Het rietdekkerswerk dient bij voorkeur met inlands riet te worden uitgevoerd.

5.3.3 Het rietwerk dient met een dun eenjarig riet met een frisgele kleur en een sterke, harde dikwandige stengel, behoudens een zeer dunne spreilaag van dikker en langer riet te worden uitgevoerd. De in de bossen aanwezige doelen dienen zoveel mogelijk te worden verwijderd.

5.3.4 Bij het dekken van het riet gebruik maken van spandraad nr. 6 in roestvast staal of dubbel gegalvaniseerd. Binddraad nr. 18 in roestvast staal; gegalvaniseerd draad hiervoor is niet toegestaan. Traditionele bindmethoden met wilgentenen zijn eveneens toegestaan.

5.3.5 Voor zover er herstelwerk aan de dakconstructie plaatsvindt, waar rondhout zit of heeft gezeten, moet ook weer rondhout worden toegepast. Doorsneden in het algemeen 100 mm, hart op hart 75 cm.

5.3.6 Bij killen mogen geen zinken goten worden toegepast, het riet moet steeds in de killen worden doorgedekt.

5.3.7 Rietvorsten moeten in een met varkens- of paardenhaar gewapende kalkspecie worden gelegd. De wijze van nokafwerking moet qua materiaal, vorm en kleur overeenkomen met de oorspronkelijke, historisch juiste nokafwerking.

6 Natuursteen

6.1 Het toe te passen natuursteen dient op ambachtelijke wijze door middel van hakken, frijnen en dergelijke te zijn verwerkt.

6.2 De te vervangen natuurstenen onderdelen of constructies dienen overeenkomstig de bestaande, historisch juiste detaillering te worden uitgevoerd. Vervangen onderdelen dienen ter controle te worden bewaard tot de subsidie is vastgesteld.

6.3 Het reinigen van natuursteen is niet toegestaan.

6.4 Het impregneren en toepassen van steenverstevigers te behoeve van gevels, gevelelementen en ornamenten is niet toegestaan.

7 Diversen

7.1 Het glaswerk dient in enkel glas (in stopverf gezet), zonder gebruikmaking van glaslatten, te worden uitgevoerd. Glaslatten mogen slechts worden toegepast in situaties waar dit historisch juist is. Ten aanzien van de detaillering van glaslatten wordt verwezen naar de voorschriften 2.1 en 2.2

7.2 Bij onderhoud of herstel van smeedijzeren onderdelen zoals tuinhekken, gevelankers en ander siersmeedwerk, dient al het ijzerwerk volledig van oude verflagen en roest te worden ontdaan.

7.3 Bij het demonteren van smeedijzeren tuinhekken moeten de hoofdstaanders in de voetmuur blijven staan. Afslijpen en later weer aanlassen van deze hoofdstaanders is niet toegestaan.

7.4 Het hang- en sluitwerk van ramen, deuren en luiken dient zoveel mogelijk overeenkomstig bestaande (oorspronkelijke) modellen te worden uitgevoerd.

7.5 Bestrijding van houtaantasters dient met een middel op basis van permethroïden en conform de norm NEN 3252 te worden uitgevoerd. Alvorens tot bestrijding wordt overgegaan, moeten eerst de ruimten en de constructies goed stofvrij worden gemaakt.

7.5.1 Bij toepassing van injectoren ter bestrijding van houtaantasters moet vooraf op het kapplan of op de spanttekeningen het aantal en de plaats van de injectoren worden aangegeven. Dit kapplan of eventuele tekeningen dienen vooraf ter goedkeuring aan burgemeester en wethouders worden voorgelegd.

7.5.2 Het uitvoerend bedrijf moet na uitvoering van de bestrijding een garantie van ten minste vijf jaar afgegeven, dit in verband met de cyclustijd van de larven.

7.5.3 Van het uitvoerend bedrijf dient te worden verlangd dat deze bij de toegang tot de behandelde ruimten of kappen een plaat bevestigt met daarop de datum van de bespuiting, het toegepaste middel, de garantietermijn en de naam van het bedrijf dat de bestrijding heeft uitgevoerd.