Regeling vervallen per 01-01-2008

Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Ridderkerk 2007

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2007 met terugwerkende kracht vanaf 04-10-2007

Intitulé

Reïntegratieverordening wet werk en bijstand gemeente Ridderkerk 2007

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2006,

nummer 63

gelet op:

artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35, 36 en 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers,

gelet op:

de EG verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2202) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001), alsmede de Beleidsaanbeveling in het kader van de Wet werk en bijstand (bijlage bij de verzamelbrief van het Ministerie SZW van 7 april 2004),

b e s l u i t :

vast te stellen de

REÏNTEGRATIEVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND GEMEENTE RIDDERKERK 2007

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand, de IOAW of de IOAZ;

    • b.

      Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het CWI;

    • c.

      Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn geregistreerd bij de Centrale organisatie werk en inkomen en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

    • d.

      jongeren: uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers niet ouder dan 23 jaar;

    • e.

      voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en het meerjarenbeleidsprogramma als bedoeld in artikel 3 eerste lid;

    • f.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • g.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • h.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • i.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk;

    • j.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Ridderkerk;

    • k.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

    • l.

      Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

Paragraaf 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze inzake het verlenen van een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichting en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of het aanbieden van een voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid. Bij deze afweging wordt door het college betrokken:

    • a.

      de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van de klant;

    • b.

      de mogelijkheden tot het combineren van scholing en/of werk met de zorg voor kinderen, als het betreft een alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar of gehandicapte kinderen tot 18 jaar, waarbij geldt dat de zorgplicht van de alleenstaande ouder prevaleert boven inschakeling in de arbeid;

    • c.

      de mate van beschikbaarheid van de voorzieningen;

    • d.

      de opvattingen van de klant.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod van ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsplan

  • 1. De gemeenteraad, op voorstel van het college, stelt ter nadere uitvoering van deze verordening elke 2 jaar een beleidsplan vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven:

  • 2. Het college kan jaarlijks beleidsregels vaststellen, welke dienen ter uitvoering van de verordeningen die behoren bij de Wet Werk en Bijstand;

  • 3. Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 4. Het beleidsplan en het verslag als bedoeld in het derde lid worden ter advisering voorgelegd aan het Klantenplatform.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op een, naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte, voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, het in artikel 3 genoemde meerjarenbeleidsplan en de beleidsregels voor het reïntegratiebeleid.

Artikel 5 Verplichtingen van de klant

  • 1. Ten aanzien van een belanghebbende voor wie de verplichtingen van artikel 9 van de wet, artikel 37 van de IOAW of artikel 37 van de IOAZ gelden, verbindt het college het gebruik maken van een aangeboden voorziening als plicht aan het recht op uitkering.

  • 2. Het aanbod van een reïntegratievoorziening ten behoeve van andere dan in het eerste lid bedoelde belanghebbenden geschiedt in de vorm van een overeenkomst, waarbij wordt vastgelegd dat belanghebbende de kosten van de reïntegratievoorziening geheel of gedeeltelijk zal terugbetalen als de voorziening door een gedraging die aan belanghebbende te wijten is voortijdig wordt afgebroken.

  • 3. De belanghebbende die het aanbod aanvaardt zendt de overeenkomst binnen zes weken na dagtekening van de beschikking ondertekend aan het college retour.

  • 4. Indien belanghebbende de overeenkomst niet tijdig heeft geretourneerd wordt de belanghebbende geacht het aanbod niet te hebben aanvaard. Op dat moment vervalt het aanbod, tenzij belanghebbende bezwaar heeft gemaakt tegen de toegekende voorziening.

Artikel 6 Sluitende aanpak

  • 1. Elke uitkeringsgerechtigde / jongere krijgt binnen 6 maanden na inschrijving bij het CWI een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

  • 3. Het college kan in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan door middel van het vaststellen van de gemeentebegroting en het jaarplan één of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening

  • 2. Het college kan door middel van het vaststellen van het jaarplan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3 Voorzieningen

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In het meerjarenbeleidsprogramma als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

  • 2.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, door middel van het vaststellen van beleidsregels, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • b.

      indien de voorziening niet langer meer noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van

de klant;

  • c.

    indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling;

  • d.

    Indien naar het oordeel van het college de klant onvoldoende medewerking verleent aan het traject gericht op arbeidsinschakeling;

  • e.

    Het inzetten van een voorziening tot arbeidsinschakeling anderszins niet langer noodzakelijk is.

    • 4.

      Door middel van het vaststellen van beleidsregels kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 17, met inachtneming van hetgeen daarover in het meerjarenbeleidsprogramma is bepaald, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

  • a.

    de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

  • b.

    de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

  • c.

    de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of - vaststelling;

  • d.

    de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

  • e.

    de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

  • f.

    overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 9 Werkstages / Werken met behoud van uitkering

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3. Deze werkstage duurt minimaal 2 maanden en maximaal 6 maanden.

  • 4. De persoon wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5. Het doel van de werkstage, alsmede, de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt, worden schriftelijk vastgelegd.

  • 6. Aan de persoon, die wordt geplaatst op een werkstage, wordt de uitkering, gedurende de periode van de werkstage, doorbetaald. In voorkomende gevallen kunnen overige vergoedingen als bedoeld in artikel 16 van deze verordening worden verstrekt.

Artikel 10 Participatiebanen

  • 1. Het college kan uitkeringsgerechtigden, die gedurende minstens één jaar een uitkering ingevolge de Wet Werk en Bijstand, de IOAW of de IOAZ ontvangen, de verplichting opleggen gedurende maximaal 24 maanden te werken met behoud van uitkering;

  • 2. De participatiebaan is gekoppeld aan een traject gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 11 Vrijwilligerswerk

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, b, c en d, als onderdeel van een reïntegratietraject activiteiten aanbieden in het kader van vrijwilligerswerk.

  • 2. Onder vrijwilligerswerk wordt in dit geval verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling.

Artikel 12 Detacheringsbanen

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, een dienstverband bij een detacheringsorganisatie aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 3. Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 4. Met de detacheringsorganisatie worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie (Beschermde en Opstap- banen)

  • 1. Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon bedoeld in artikel 1 lid a, een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling;

  • 2. Door middel van beleidsregels bepaalt het college de voorwaarden ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

  • 3. De subsidie wordt alleen verstrekt indien hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

  • 1. Ten behoeve van de persoon, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, die arbeid heeft of aanvaard, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dat de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, kan geen vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats vinden, zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB.

  • 2. De belanghebbende die tot het moment van de inwerkingtreding van deze verordening recht heeft op de vrijlating van inkomsten uit arbeid, zoals bedoeld in artikel 31 tweede lid onder o van de WWB, behoudt dit recht conform de beschikking waarmee dit recht is toegekend.

Artikel 15 Scholing

  • 1. Het college kan aan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, b, c en d, een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde scholing kan aangeboden worden in de vorm van een subsidie.

  • 3. Het college stelt beleidsregels vast ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 16 Premies

  • 1. Het college kan aan personen een activeringspremie toekennen. In beleidsregels wordt vastgesteld in welke situaties een premie wordt verstrekt.

  • 2. Het college stelt door middel van beleidsregels voorwaarden aan de doelgroepen en de hoogte van de premies.

Artikel 17 Overige vergoedingen

Het college kan personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, b, c en d, een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van de arbeidsinschakeling. Het gaat hierbij in ieder geval om:

  • a.

    reiskosten

  • b.

    kosten voor kinderopvang

Paragraaf 4 Slotbepalingen

Artikel 18 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van zwaarwegende aard leidt.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt op 1 januari 2007 in werking onder gelijktijdige intrekking van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Ridderkerk 2004.

Artikel 10 inzake de Participatiebanen treedt pas in werking op de dag nadat de betreffende wetgeving in de Staatscourant is gepubliceerd.

Ridderkerk, 14 december 2006

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

JWS/362 Toelichting algemeen

Inleiding

Volgens de WWB krijgen B en W de opdracht voor de reïntegratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar reïntegratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij reïntegratie geregeld.

De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:

Artikel 8, eerste lid, onderdeel a:

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8, tweede lid:

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10 lid 1en 2:

1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden-of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

Naast deze wettelijke basis valt uit de memorie van toelichting af te leiden welke zaken in of via de verordening geregeld moeten of kunnen worden:

  • ·

    De aanspraak van de doelgroepen op ondersteuning door de gemeente; -het beleid ten aanzien van de diverse doelgroepen en subdoelgroepen; -het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken;

  • ·

    De beschikbaarheid van financiële middelen.

Het beleid wordt op een aantal niveaus geregeld:

  • ·

    In het meerjarenbeleidsprogramma, dat ook door de raad vastgesteld wordt. Naast algemene uitgangspunten kunnen hierin ook onderwerpen aan de orde komen als het inkoop- en aanbestedingsbeleid en de afstemming met andere beleidsterreinen als onderwijs, zorg en economie.

  • ·

    In beleidsregels, welke door het college van BenW vastgesteld worden. Het voordeel van het regelen in beleidsregels is, dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. Deze figuur geeft aan het college ook meer mogelijkheden in individuele gevallen af te wijken.

Deze verordening is volgens de volgende systematiek opgebouwd:

Allereerst een raamwerk van artikelen dat de basis vormt van de verordening: de artikelen 1 tot en met 7 en 18 tot en met 19. Hierin zijn de opdracht aan het college, de aanspraak, verplichtingen.

De artikelen 8 tot en met 17 gaan over specifieke voorzieningen. In artikel 8 zijn algemene bepalingen over voorzieningen opgenomen, die het raamwerk bieden dat geldt indien er niets ten aanzien van een specifieke voorziening is bepaald.

De artikelen over de specifieke voorzieningen kennen het volgende stramien:

  • -

    elk artikel begint met het aanduiden van de aanwezigheid van een voorzieningen

  • -

    een delegatiebepaling waarin de bevoegdheid voor het college om nadere regels te stellen wordt vastgelegd.

  • -

    de mogelijkheid dat daarbij in ieder geval aandacht besteed wordt aan…

  • -

    de artikelen kunnen naar behoefte aangevuld worden met criteria die de gemeenteraad in de verordening vast wenst te leggen.

Doelgroepenbeleid

Voor een aantal doelgroepen is specifiek beleid geformuleerd ten aanzien van de vraag in welke omvang en vorm reïntegratie-inspanningen zullen worden geleverd.De gemeente geeft aan een aantal doelgroepen prioriteit bij het inzetten van reïntegratieinstrumenten.

De eerste doelgroep is de groep alleenstaande ouders met kinderen, voor deze groep geldt dat per individueel geval dient te worden beoordeeld in welke mate er sprake is van enerzijds de noodzaak en de wens tot het verzorgen van de kinderen en anderzijds de mogelijkheden voor inschakeling op de arbeidsmarkt. Uitgangspunt voor de groep alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar is dat wanneer de alleenstaande ouder aangeeft de zorg voor de kinderen te willen laten prevaleren, deze wens in principe zal worden gehonoreerd. Er zal dan geen traject gericht op arbeidsinschakeling worden aangeboden. Deze beslissing zal elke 6 maanden met de klant worden geëvalueerd. Voor alleenstaande ouders met zorgtaken voor ernstig lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte kinderen in de leeftijd tot 18 jaar geldt dat zij, wanneer zij aangeven de zorgtaken zelf te willen vervullen, vrijgesteld worden van de arbeidsverplichting. Deze ontheffing van de arbeidsverplichting zal elke 6 maanden met de klant worden geëvalueerd.

De tweede doelgroep waaraan prioriteit wordt gegeven is de groep jongeren in de leeftijd van 18 tot 23 jaar, zonder afgeronde opleiding. Deze jongeren zullen het eerste half jaar intensief worden begeleid en worden gestimuleerd om zo snel mogelijk regulier werk te vinden, waarbij uitgegaan wordt van het begrip algemeen geaccepteerde arbeid.. Na een half jaar kan alsnog een reïntegratietraject worden gestart. Het aanbieden van een gesubsidieerd dienstverband komt pas aan de orde als de jongere aan de algemene criteria hiervoor voldoet.

Geen prioriteit wordt gegeven aan de volgende groepen:

  • 1.

    De eerste groep is de groep klanten van 57,5 jaar en ouder. Volgens de WWB is deze groep arbeidsplichtig en per klant zal moeten worden beoordeeld in hoeverre er daadwerkelijk mogelijkheden zijn voor inschakeling op de arbeidsmarkt. Voor het geval deze mogelijkheden er niet zijn zal moeten worden beoordeeld welke andere mogelijkheden voor activering er zijn, bijvoorbeeld in het vrijwilligerswerk. Uitgangspunt is dat personen die tot deze groep behoren, slechts actief worden benaderd wanneer er mogelijkheden zijn tot arbeidsparticipatie.

  • 2.

    De tweede groep bestaat uit mensen die geen WWB-uitkering ontvangen. Als zij zich melden is de gemeente verplicht hen ondersteuning aan te bieden. De gemeente biedt hen een beperkt traject, maar betaalt scholing op maximaal MBO niveau wanneer er sprake is van een inkomen onder 2x het wettelijk minimumloom per huishouden. Met betrokkene wordt een contract aangegaan, waarin de verplichtingen worden vastgelegd. Bij verwijtbaar handelen dat leidt tot beëindiging van de opleiding, zullen de door de gemeente gemaakte kosten worden teruggevorderd.

Staatssteun

Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reïntegratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, hetgeen is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).

Relatie met andere verordeningen

De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de reïntegratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.

Afstemmingverordening

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld.

Verordening cliëntenparticipatie

De WWB geeft aan de gemeenteraad tevens de opdracht een verordening cliëntenparticipatie op te stellen. In de reïntegratieverordening is opgenomen dat bij de vaststelling van het meerjarenbeleidsplan het Klantenplatform wordt betrokken.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, geeft de gemeente aan voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het meerjarenbeleidsprogramma en het jaarplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn.

Artikel 3 Meerjarenbeleidsprogramma

Zoals ook in de algemene toelichting is gesteld, vraagt WWB aan de gemeenteraad om het reïntegratiebeleid in een verordening vast te leggen. Hier is gekozen voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van een meerjarenbeleidsprogramma en beleidsregels, welke worden vastgesteld tegelijkertijd met het jaarplan.

Het eerste lid geeft aan dat de gemeenteraad een meerjarenbeleidsprogramma vaststelt.

In het tweede lid geeft de gemeenteraad aan welke specifieke beleidsonderwerpen in het meerjarenbeleidsprogramma aan de orde dienen te komen.

In het derde lid wordt bepaald wat er in het jaarplan moet staan. Ook wordt vastgelegd op welke wijze de beleidsregels worden opgezet.

Het vierde lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid.

Het vijfde lid betrekt nadrukkelijk het Klantenplatform bij de vaststelling van en de verantwoording over het beleid. Hier wordt een relatie gelegd met de verordening klantenparticipatie.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid).

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden, doch minimaal de verordening en de beleidsregels.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is het eerste lid in de verordening opgenomen.

Voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het tweede lid opgenomen dat belanghebbende de kosten van een voorziening geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen als de voorziening verwijtbaar wordt afgebroken. In het derde lid is opgenomen dat personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid, een ondertekende overeenkomst aan het college moet toesturen. In het vierde lid is geregeld wat de gevolgen zijn bij het niet (tijdig) retourneren van de overeenkomst.

Artikel 6 Sluitende aanpak

De WIW kende een wettelijke sluitende aanpak voor jongeren (artikel 9). Daarnaast zijn in het kader van de Agenda voor de Toekomst afspraken gemaakt over een sluitende aanpak voor nieuwe instroom en voor het zittend bestand. De WWB kent geen bepaling over sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Desondanks is de gemeente van oordeel dat een sluitende aanpak geregeld dient te worden. Hierbij wordt gedacht aan alle groepen uitkeringsgerechtigden. Het eerste lid geeft de algemene formulering. Het tweede lid geeft aan dat de sluitende aanpak niet van toepassing is op diegenen die een ontheffing van de arbeidsverplichting hebben gekregen. Het derde lid geeft de mogelijkheid om van de algemene sluitende aanpak in specifieke, individuele gevallen af te wijken.

Artikel 7 Budget- en subsidieplafonds

De gemeente maakt, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit gebeurt in de gemeentebegroting en het meerjarenbeleidsprogramma en het jaarplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat mogelijk te maken kan de gemeente subsidie-en budgetplafonds instellen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Het college doet dit door middel van het vaststellen van de gemeentebegroting en het jaarplan, waarin voor de verschillende voorzieningen middelen worden gereserveerd.

Artikel 8 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn.

Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het kan worden gedaan. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan reïntegratiebedrijven. Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met het reïntegratiebedrijf wordt verklaard dat deze reïntegratieverordening van toepassing is.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Artikel 9 Werkstages / Werken met behoud van uikering

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

-er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten; - die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander; - die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon; - de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage geen sprake van beloning. Er wordt eventueel een onkostenvergoeding gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het eerste lid van artikel 9 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan.

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college zal dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vijfde lid wordt bepaald dat de afspraken over de werkstage schriftelijk worden vastgelegd. Hierin wordt expliciet het doel van de stage opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

In het zesde artikel wordt bepaald dat gedurende de periode van de werkstage de uitkering wordt doorbetaald aan de persoon die op een werkstage is geplaatst. Verder bepaalt dit artikel dat aan de persoon die op een werkstage is geplaatst nog andere vergoedingen kunnen worden gegeven, waaronder een reiskostenvergoeding.

Artikel 10 Participatiebanen

Bij een participatiebaan is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk. Voor mensen met een participatiebaan is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatiebaan heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is 24 maanden.

Een participatiebaan maakt deel uit van een trajectplan.

Artikel 11 Vrijwilligerswerk

Volgens de WWB dient vrijwilligerswerk uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, wordt vrijwilligerswerk slechts ingezet voorafgaand aan een reïntegratietraject, als voorbereiding op arbeidsinschakeling.

Artikel 12 Detacheringsbanen uitgevoerd door een detacheringsorganisatie

Bij de dienstbetrekkingen uit de Wet Inschakeling Werkzoekenden (WIW) was de gemeente de wettelijke, formele werkgever. De WWB geeft geen regels over het werkgeverschap. Het instrument detacheringbaan kan dus ook in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een detacheringorganisatie De gemeente kan met de detacheringorganisatie afspraken maken over de uitstroom naar regulier werk van de personen die bij de detacheringorganisaties in dienst zijn. Aan de realisatie van uitstroomafspraken kunnen financiële prikkels worden verbonden.

Het eerste lid biedt de mogelijk tot het aangaan van het dienstverband bij een detacheringorganisatie. Dat kan een uitzendorganisatie zijn of een organisatie die de voormalige WIW-dienstbetrekkingen uitvoert.

In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt, tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.

Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Het vierde lid bepaalt dat schriftelijk wordt vastgelegd welke rechtspositie van toepassing is. Hierbij kan verwezen worden naar een bestaande rechtspositieregeling..

Artikel 13 Loonkostensubsidies gericht op reïntegratie

Het instrument loonkostensubsidies gericht op reïntegratie is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de WIW, echter, onder de WWB zijn deze geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie (eventueel gekoppeld aan de mate van productiviteit), de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). Gemeenten dienen hierbij rekening te houden met de EU-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting.

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een reïntegratievoorziening. De doelgroep is beperkt door aan te geven voor welke personen de subsidie verstrekt kan worden. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). Voor het derde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

Artikel 14 Inkomstenvrijlating

Met het amendement Bruls is het mogelijk gemaakt de inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd voor een periode van 6 maanden gedeeltelijk vrij te laten. De hoogte van de vrijlating wordt geregeld in de WWB en kan als gevolg van indexering worden aangepast.

In lid 1 wordt bepaald dat de gemeente Ridderkerk de mogelijkheid tot inkomstenvrijlating niet gebruikt.

In lid 2 wordt bepaald dat klanten, die tot de inwerkingtreding van de verordeningen recht hadden op de inkomstenvrijlating, dit recht behouden conform de beschikking waarmee dit recht is toegekend. Aangezien het hier gaat om een tijdelijk recht, maximaal 6 maanden, wordt het aantal klanten dat een inkomstenvrijlating heeft, automatisch afgebouwd.

Artikel 15 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen.

Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.

Artikel 16 Premies

De gemeente heeft haar premiebeleid afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden.

De WWB regelt in art. 31 lid 2 sub k de maximale onkostenvergoedingen bij het verrichten van vrijwilligerswerk. Deze zijn onbelast en werken niet door bij inkomensafhankelijke regelingen. De hoogte van de bedragen wordt geregeld in de WWB en kan als gevolg van indexering worden aangepast.

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in het meerjarenbeleidsprogramma en de beleidsregels in het jaarplan, gekoppeld aan de bevoegdheid van het college om nadere regels te stellen.

Artikel 17 Overige vergoedingen

De gemeente vergoedt, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, kosten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn genoemd reiskosten en kosten voor kinderopvang.

Artikel 18 Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 19 Inwerkingtreding

Artikel 19 Inwerkingtreding

De verordening treedt op 1 januari 2007 in werking. Een uitzondering is bepaald voor het artikel inzake de Participatiebanen, aangezien de wetgeving hieromtrent nog in behandeling is bij de Tweede Kamer. Dit artikel treedt dan ook pas in werking, zodra de betreffende wetgeving in het Staatscourant is gepubliceerd.