Regeling vervallen per 01-01-2009

Brandbeveiligingsverordening 2002

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2008

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening 2002

De raad van de gemeente Ridderkerk;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 20 augustus 2002,

nr. 35;

gelet op artikel 12 van de Brandweerwet 1985 (Stb.87);

b e s l u i t :

vast te stellen de volgende verordening:

Brandbeveiligingsverordening 2002

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de

bouwverordening.

Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

1.Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders

een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:

a meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

b bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

c aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging

nachtverblijf zal worden verschaft;

d aan personen in het kader van de Wet op de bejaardenoorden huisvesting zal

worden verschaft;

e aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan tien

lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

2 Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden in het

belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van

brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

3 Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een

verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de

inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kunnen burgemeester en

wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften

wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig

gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan

worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken vergunning

1 Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken indien:

a blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens

hebben verleend;

b blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van

de vergunning;

c van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het

onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of

waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken

zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden;

d van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is

gemaakt;

e het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een

verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen

buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet

mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende

te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de

vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de

naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

1 Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in

relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te

zijn.

2 Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per

onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de

bouwverordening.

3 Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een

woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde

zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van

personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals

per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 bij de

bouwverordening.

4 Burgemeester en wethouders kunnen het vijfde en zesde lid van artikel 3 van bijlage 3 bij

de bouwverordening, buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

1 Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt.

1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) in, op

of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

a het voorhanden hebben voor huishoudelijke en al het andere niet-bedrijfsmatige

gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de

bouwverordening aangegeven maximum hoeveelheden niet overschrijdt;

b het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting

waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

c de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare

brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening

opslag gas-, huisbrand- en stookolie;

d de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

e de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend

toestel.

3 Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de

inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat

lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede

artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188) moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan

worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

a middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

b middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of

sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit brandveiligheid

(Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), of

gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van

brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken

1 Het is verboden te roken of vuur te hebben:

a in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd

in de regeling Bouwbesluit brandveiligheid (Stcrt. 1992, nr. 104), alsmede artikel II

van de Regeling tot wijziging (Stcrt. 1992, nr. 188), onder a tot met h;

b bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare

vloeistoffen en (of) gassen kunnen veroorzaken;

c bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een

brandbaar gas.

2 Van het verbod gesteld in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing

verlenen.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen

1 Het is verboden een brandbaar gas of gasmengels uit een vat te doen overstromen in een

ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

2 Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

3 Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en

sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde

luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen (Stb. 1988, 511).

4 Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een

brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

5 Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op

zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen

1 De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met

brandbare gewassen is begroeid, is verplicht -na een van burgemeester en wethouders

ontvangen aangetekende brief- de voorschriften op te volgen, die burgemeester en

wethouders in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de

gevolgen van brand.

2 Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of

vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening wordt opgedragen aan

ambtenaren van de brandweer en daartoe door burgemeester en wethouders aangewezen

ambtenaren.

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van

ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Slotbepaling

1 Deze verordening treedt in werking 6 weken na de dag waarop zij is afgekondigd.

2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de brandbeveiligingsverordening,

vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 juli 1974 en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

3 Deze verordening kan worden aangehaald als: brandbeveiligingsverordening 2002.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 2 september 2002.

De plv. secretaris, De voorzitter,

JvS/210/ls

Bijlage behorend bij de Brandbeveiligingsverordening 2002

Tekst van enkele artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315).

Artikel 4:1

Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een

beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te

beslissen.

Artikel 4:2

  • 1.

    De aanvraag wordt ondertekend en bevat ten minste:

    • a.

      de naam en het adres van de aanvrager;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

  • 2.

    De aanvrager verschaft voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de

aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

Artikel 4:3

1.De aanvrager kan weigeren gegevens en bescheiden te verschaffen voor zover het belang

daarvan voor de beslissing van het bestuursorgaan niet opweegt tegen het belang van de

eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, met inbegrip van de bescherming van medische

en psychologische onderzoeksresultaten, of tegen het belang van de bescherming van

bedrijfs- en fabricagegegevens.

2.Het eerste lid is niet van toepassing op bij wettelijk voorschrift aangewezen gegevens en

bescheiden waarvan is bepaald dat deze dienen te worden overgelegd.

Artikel 4:4

Het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen, kan voor het indienen van

aanvragen en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen, voor zover daarin niet is

voorzien bij wettelijk voorschrift.

Artikel 4:5

1.Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling

nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn

voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het

bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid

heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.

2.Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een

vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor

de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de

aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door

het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.

3.Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager bekendgemaakt

binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn

ongebruikt is verstreken.

Artikel 4:6

1.Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt

gedaan, is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te

vermelden.

2.Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan

het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder

verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.

Artikel 4:13

1.Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn

of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijke termijn na ontvangst van de

aanvraag.

2.De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het

bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft

gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14 heeft gedaan.

Artikel 4:14

1.Indien een beschikking niet binnen de bij wettelijk voorschift bepaalde termijn kan worden

gegeven, deel het bestuursorgaan dit aan de aanvrager mede en noemt het daarbij een zo kort

mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

2.Het eerste lid is niet van toepassing in het bestuursorgaan na het verstrijken van de bij wettelijk

voorschrift bepaalde termijn niet langer bevoegd is.

3.Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet

binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in

kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan

worden gezien.

Artikel 4:15

De termijn voor het geven van een beschikking wordt opgeschort met ingang van de dag waarop

het bestuursorgaan krachtens artikel 4:5 de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de

dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

Toelichting Brandbeveiligingsverordening 2002

Algemeen

De brandbeveiligingsverordening regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. De werkingssfeer is in artikel 12 van de Brandweerwet 1985 aangegeven: de brandbeveiligingsverordening is van toepassing voor zover in hetgeen zij regelt niet is voorzien bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet.

Bouwwerken zijn daaronder niet begrepen, omdat regeling van het brandveilig gebruik daarvan

ingevolge de Woningwet 1991 verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Als gevolg hiervan

is de brandbeveiligingsverordening ingrijpend gewijzigd.

De brandbeveiligingsverordening kan slechts regelen voor zover niet in de brandveiligheid is

voorzien bij of krachtens het bepaalde in andere wettelijke regelingen. Rest derhalve thans die

'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen', die geen bouwwerk zijn (zie ook de

toelichting op artikel l).

De vergunningsplicht is evenwel pas van toepassing, wanneer aan de criteria, genoemd in artikel

2.1.1 wordt voldaan.

De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een vergunning.

Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1992, 315). De artikelen

4:1 tot en met 4:6 van de Awb zijn op de vergunningaanvraag van toepassing. De voorschriften

hebben onder andere betrekking op: bij wie de aanvraag moet worden ingediend, welke gegevens tenminste op de aanvraag moeten staan en wanneer de aanvraag in behandeling kan worden genomen.

De artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb geven aan binnen welke termijn een aanvraag om

een vergunning moet worden afgewikkeld. De Awb geeft geen vaste termijn in weken, maar geeft

aan dat de aanvraag binnen een redelijke termijn tot een beschikking moet leiden. Die redelijke

termijn is in ieder geval verstreken als niet binnen acht weken na het in ontvangst nemen van de

aanvraag een beslissing is genomen of aan de aanvrager is medegedeeld binnen welke redelijke

termijn hij een beslissing op zijn aanvraag krijgt.

Door het hanteren van de artikelen 4:13 tot en met 4:15 van de Awb kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag aangegeven worden binnen welke termijn de aanvraag wordt afgehandeld.

Derhalve is in de verordening geen artikel opgenomen dat een vaste termijn voor een

vergunningaanvraag voorschrijft.

Het gebruik van de bovengenoemde artikelen van de Awb bij de behandeling van een vergunningaanvraag vereist geen afzonderlijk besluit van burgemeester en wethouders. Bij de eerste vergunningaanvraag op basis van de verordening zal aangegeven moeten worden dat bij de afwikkeling van de vergunningaanvraag de artikelen 4:1 tot en met 4:6 en 4:13 tot en met 4:15 van de Awb gebruikt worden. Op grond van algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn

burgemeester en wethouders vervolgens gehouden de daarop volgende aanvragen eveneens met toepassing van de Awb artikelen te behandelen. In een bij deze toelichting behorende bijlage is de tekst van de bovenbedoelde artikelen opgenomen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1.2 Werkingssfeer

De in artikel 1.1 bedoelde 'voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen' is een ruime

omschrijving.

Bouwwerken vallen daar niet onder, het gebruik hiervan vindt immers regeling in de

bouwverordening.

In dit verband ware te denken aan alle 'bouwwerken' die op het water drijven en los met de wal

verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Deze zijn namelijk geen bouwwerken in de zin van de Woningwet 1991 en vallen derhalve niet onder de werking van het Bouwbesluit en de bouwverordening.

Er bestaat een in dit kader relevante uitspraak van het Hof Arnhem d.d. 6 juni 1972, NJ 73, 209.

Daarin werd uitgemaakt 'dat een op het water drijvend bouwsel niet valt onder het begrip 'gebouw' en evenmin onder de definitie in de gemeentelijke bouwverordening, omdat het niet in de geest van die verordening met de grond verbonden is noch steun vindt in of op de grond'.

Er was hier sprake van het aanmeren middels twee lijnen aan in de grond geplaatste meerpalen,

teneinde afdrijven te voorkomen.

Het valt te verwachten dat bij een 'minder losse verbinding' de bouwsels onder de werking van de

Woningwet zullen vallen.

Ook allerlei terreinen vallen onder het begrip inrichting, evenals (feest)tenten e.d.

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk

Burgemeester en wethouders kunnen aan de vergunning voorschriften verbinden, zoals

voorschriften met betrekking tot:

  • -

    Stoffering en versiering;

  • -

    Uitgangen en vluchtwegen;

  • -

    Installaties;

  • -

    Standbouw, podia, kramen e.d.;

  • -

    Verbrandingsmotoren; - Verbod voor open vuur en vuurwerk;

  • -

    Bewaking en controle;

  • -

    Ventilatie en werkzaamheden;

  • -

    Brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • -

    Opstellingsplannen;

  • -

    Afval;

  • -

    Doorlopend toezicht;

  • -

    Brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • -

    Het maximaal toelaatbare aantal personen in een ruimte van een inrichting of in een inrichting

met het oog op de brandveiligheid.

Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet expliciet genoemd. Toetsingsgrond voor een

vergunning kunnen zijn:

a voor de constructies - het Bouwbesluit en de bouwverordening;

b voor het gebruik - de bijlagen van bouwverordening en van de toelichting op de

Bouwverordening 1992.

De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen inrichtingen

Alleen de in artikel 2.1.1 genoemde inrichtingen zijn vergunningsplichtig. In artikel 2.2.1 vindt de

brandveiligheid van niet vergunningsplichtige inrichtingen regeling.

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Burgemeester en wethouders wijzen in verband met de bij de gemeentelijke organisatie

verordening (ex artikel 1 van de Brandweerwet 1985) opgedragen taken in ieder geval de

brandweer aan als de gemeentelijke dienst belast met het toezicht op de naleving van de

brandbeveiligingsverordening. In de toelichting op de Bouwverordening 1992 vermelden wij dat de brandweer de deskundige dienst is om te adviseren over brandpreventie voorschriften. Tevens kunnen ook andere personen met de naleving ervan worden belast, zoals bijvoorbeeld van het bouw- en woningtoezicht.

Het verdient in elk geval aanbeveling bij de uitvoering van deze verordening en van andere

verordeningen een coördinatie tot stand te brengen.

Voor de opsporing van (onder meer) de in de brandbeveiligingsverordening aangegeven strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de

commandanten en het personeel van gemeentelijke brandweren in de rang van

adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986,

nr. EB 85/V4828 (Stb. 1986, 84) en van 5 december 1986, nr. EB 86/V2859 (Stb. 1986, 247).

Artikel 3.2 Strafbepaling

Op grond van het facultatieve karakter van de in artikel 23 van de Brandweerwet 1985 genoemde

strafbepaling is het ook mogelijk dat op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening een lagere hechtenis of geldboete van de eerste of tweede categorie in de verordening gesteld worden.