Regeling vervallen per 15-06-2019

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en burgerleden Ridderkerk 2017

Geldend van 07-06-2017 t/m 14-06-2019

Intitulé

Verordening rechtspositie wethouders, raads- en burgerleden Ridderkerk 2017

De raad van de gemeente Ridderkerk

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 14 maart 2017;

overwegende dat dat een verordening waarin bepalingen zijn opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders, raads- en burgerleden noodzakelijk is;

gelet op de artikelen 95 eerste en tweede lid, 96 eerste en tweede lid, en 97, 99 en 147 van de Gemeentewet, de artikelen 22 eerste lid, 23 eerste lid, 27a vijfde lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders, en de artikelen 2, 4, 7a vierde lid, 13 tweede lid, 14, eerste lid en artikel 15 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden;

BESLUIT:

Vast te stellen de

VERORDENING RECHTSPOSITIE WETHOUDERS, RAADS- EN BURGERLEDEN RIDDERKERK 2017

Hoofdstuk I Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Hoofdstuk II Voorzieningen voor raads- en burgerleden

Artikel 2 Vergoedingen raads- en burgerleden

De raadsleden ontvangen vergoedingen zoals opgenomen in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. De burgerleden ontvangen een vergoeding zoals in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is opgenomen voor de commissieleden.

Artikel 3 Scholing (cursus, congres, seminar of symposium)

  • 1. De kosten van deelname door (vertegenwoordigers van) de raad aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing (cursus, congres, seminar en symposium) komen, na instemming door het presidium, ten laste van een bij een begroting beschikbaar gesteld budget.

  • 2. Raads- en burgerleden kunnen, voor het volgen van niet-partijpolitiek georiënteerde scholing (cursus, congres, seminar of symposium) in verband met de vervulling van de functie van raads- of burgerlid, door middel van een schriftelijke aanvraag een beroep doen op een jaarlijks beschikbaar gesteld budget.

  • 3. De griffier beslist op de aanvraag.

  • 4. In de aanvraag dient te zijn vermeld waarvoor welk bedrag wordt gevraagd. Een kopie van de factuur dient te zijn bijgevoegd en met de aanvraag moet de fractievoorzitter hebben ingestemd.

  • 5. De raads- en burgerleden binnen een fractie kunnen in totaal jaarlijks een beroep doen op een bedrag van ten hoogste € 1.000,– maal het aantal fractieleden.

  • 6. Als de scholing verspreid is over meerdere jaren, kan naar evenredigheid van het gevolgde aantal scholingsdagen per jaar een aanvraag worden gedaan voor een bedrag ter hoogte van het voor dat jaar beschikbare budget.

Artikel 4 Verstrekking iPad/tablet

  • 1. Raads- en burgerleden aan wie, op aanvraag, noodzakelijk voor de dienstbetrekking, een iPad/tablet en bijbehorende software en apparatuur in bruikleen ter beschikking wordt gesteld, ondertekenen hiervoor een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • 2. Het type wordt bepaald door het presidium.

  • 3. Binnen 3,5 jaar na het in bruikleen geven dient de iPad/tablet, na beëindiging van het raadlidmaatschap of burgerlidmaatschap, te worden ingeleverd.

Artikel 5 Uitkering bij overlijden

  • 1. In geval van overlijden van een raadslid wordt aan de weduwe of weduwnaar van wie het overleden raadslid niet duurzaam gescheiden leefde een netto bedrag uitgekeerd, gelijk aan de bruto vergoeding welke het raadslid laatstelijk werd toegekend over een tijdvak van drie maanden. Indien de overledene geen weduwe of weduwnaar van wie het overleden raadslid niet duurzaam gescheiden leefde nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, of minderjarige kinderen waarover de overledene de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.

  • 2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven geregistreerde partner alsmede degene met wie het overleden raadslid ongehuwd samenleefde en een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd als bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, van de Algemene nabestaandenwet.

Artikel 6 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Hoofdstuk III Voorzieningen voor wethouders

Artikel 7 Reiskosten woon-werkverkeer

  • 1. Wethouders hebben aanspraak op een vergoeding van de kosten woon-werkverkeer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de Regeling rechtspositie wethouders.

  • 2. Er bestaat maximaal twee keer per dag recht op een enkele reis vergoeding woon-werkverkeer.

  • 3. De reiskosten als bedoeld in dit artikel worden alleen vergoed als deze gedeclareerd worden overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.

Artikel 8 Zakelijke reis- en verblijfkosten

  • 1. Wethouders hebben aanspraak op een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen gemaakt voor de uitoefening van het ambt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 van de Regeling rechtspositie wethouders.

  • 2. Als de wethouders in het gemeentelijk belang een reis buiten Nederland maken worden de in redelijkheid gemaakte noodzakelijke reis- en verblijfkosten vergoed.

  • 3. De zakelijke reis- en verblijfkosten worden alleen vergoed als deze gedeclareerd worden overeenkomstig de bepalingen in deze verordening.

Artikel 9 Computer en communicatieapparatuur

  • 1. De wethouders aan wie, noodzakelijk voor de dienstbetrekking, een computer (iPad/tablet), bijbehorende apparatuur en software in bruikleen ter beschikking wordt gesteld, ondertekenen hiervoor een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

  • 2. De wethouders aan wie, noodzakelijk voor de dienstbetrekking, een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking wordt gesteld, ondertekenen hiervoor een bruikleenovereenkomst met de gemeente.

Artikel 10 Scholing

  • 1. Op een verzoek van de wethouder die wil deelnemen aan niet-partijpolitiek georiënteerde scholing zoals bedoeld in artikel 28b, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders beslist het college van burgemeester en wethouders of een daartoe aangewezen ambtenaar.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van algemeen belang is in verband met de uitoefening van het ambt van wethouder.

Artikel 11 Verhuis, reis- en pensionkosten en tegemoetkoming dubbele woonlasten bij benoeming

Artikel 12 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

Hoofdstuk IV De procedure van declaratie

Artikel 13 Betaling vaste vergoedingen

De betaling van de vergoeding voor werkzaamheden, de bezoldiging voor de wethouders op grond van het Rechtspositiebesluit wethouders, de onkostenvergoedingen en declaraties geschiedt maandelijks of in maandelijkse termijnen als er sprake is van een vergoeding op jaarbasis, tenzij het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, het Rechtspositiebesluit wethouders of de Regeling rechtspositie wethouders anders bepalen.

Artikel 14 Betaling en declaratie van onkosten

  • 1. De betaling van kosten die op grond van deze verordening voor vergoeding of tegemoetkoming in aanmerking komen vindt plaats door:

    • a.

      betaling uit gemeentelijke middelen, op basis van een rechtstreekse aan de gemeente toegezonden factuur of

    • b.

      betaling vooruit uit eigen middelen.

  • 2. Een aanvraag om een vergoeding van de onkosten als bedoeld in dit artikel gaat vergezeld van bewijsstukken.

  • 3. De aanvraag en de bewijsstukken worden binnen drie maanden na factuurdatum of betaling door :

    • a.

      raads- en burgerleden ingediend bij de griffier.

    • b.

      wethouders ingediend bij de gemeentesecretaris of een daartoe aangewezen ambtenaar

Hoofdstuk V Slotbepalingen

Artikel 15 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de elektronische bekendmaking op www.officielebekendmakingen.nl.

  • 2. Op het moment van inwerkingtreding worden de Verordening rechtspositie raads- en burgerleden 2014 en de Verordening rechtspositie wethouder 2014 gemeente Ridderkerk ingetrokken.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 20 april 2017

De griffier,

mr. J.G. van Straalen

De voorzitter,

mw. A. Attema

TOELICHTING

INLEIDING

Belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de Verordening rechtspositie raads- en burgerleden 2014 en de Verordening rechtspositie wethouders 2014

De Verordening rechtspositie raads- en burgerleden en de Verordening rechtspositie wethouders zijn samengevoegd in één integrale verordening. Steeds meer voorzieningen van politieke ambtsdragers zijn dwingendrechtelijk geregeld in de Rechtspositiebesluiten, Ministeriële regelingen en de Gemeentewet. Als gevolg hiervan hoeft minder te worden vastgelegd in de lokale gemeentelijke verordening. Dit heeft geleid tot het schrappen van de artikelen in de verordening over de verlaging van de vergoeding voor de werkzaamheden van raads- en burgerleden bij arbeidsongeschiktheid en de compensatie van de korting op de werkloosheidsuitkering van raads- en burgerleden. Deze voorzieningen zijn nu geregeld het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

In artikel 3 (Scholing) van de verordening is, overeenkomstig artikel 13 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, expliciet opgenomen dat alleen kosten voor niet-partijpolitiek georiënteerde scholing ten laste van de gemeente kan worden gebracht.

De verordening is verder aangepast als gevolg van een aantal wijzigingen in de fiscale werkkostenregeling en de laatste wetswijziging betreffende de huisvestingsvoorzieningen voor wethouders. De artikelsgewijze toelichting is herschreven en waar nodig geactualiseerd. Tenslotte zijn er een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.

ALGEMEEN

Wettelijke regelingen

In de wet en nadere regelgeving zijn alle van belang zijnde onderwerpen geregeld betreffende de rechtspositie van gemeentelijke politieke ambtsdragers. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden alsmede de financiële voorzieningen moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Deze nader regeling is vastgelegd in het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. In de Regeling rechtspositie wethouders zijn de (onkosten)vergoedingen voor wethouders nog nader uitgewerkt.

De vergoedingen en regelingen voor raads- en commissieleden en wethouders die bij of krachtens de wet (lees Gemeentewet, Rechtspositiebesluit of Regeling) dwingendrechtelijk geregeld zijn, zijn niet opgenomen in deze verordening. Dit betreft de vergoedingen voor:

  • 1.

    de raadsvergoeding voor raadsleden, de commissievergoeding voor burgerleden en de bezoldiging van wethouders;

  • 2.

    de vaste maandelijkse netto onkostenvergoedingen voor raadsleden en wethouders;

  • 3.

    de toelage voor fractievoorzitters, leden van de vertrouwenscommissie als bedoeld in artikel 61 Gemeentewet, leden van de rekenkamerfunctie bedoeld in artikel 81oa Gemeentewet, dan wel van onderzoekscommissie zoals bedoeld in artikel 115a, derde lid, Gemeentewet;

  • 4.

    de toelage van het fractievoorzitterschap;

  • 5.

    de compensatiemaatregelen voor raads- en commissieleden als zij een WW, BWOO of arbeidsongeschiktheidsuitkering (WIA / WAO) hebben;

  • 6.

    de gevolgen bij overgang naar een lagere klasse in verband met vermindering van aantal inwoners;

  • 7.

    de voorzieningen bij ziekte en dienstongeval;

  • 8.

    de vergoeding voor de waarneming van het voorzitterschap van de gemeenteraad;

  • 9.

    de voorzieningen bij tijdelijk ontslag wegens zwangerschap en bevalling of ziekte;

  • 10.

    de tegemoetkoming in de ziektekosten;

  • 11.

    de voorzieningen voor raads- en commissieleden en wethouders met een fysieke beperking;

  • 12.

    de bezoldiging van de wethouders;

  • 13.

    de fiscale gevolgen inkomstenbelasting voortvloeiend uit het gebruik van de dienstauto;

  • 14.

    de voorzieningen in verband met bewaken en beveiligen;

  • 15.

    de contributie voor beroepsverenigingen.

Hoofdlijnen gemeentelijke verordening

In de verordening zijn alleen bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders, raadsleden en leden van gemeentelijke commissies zover die niet dwingend geregeld zijn in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten.

Bij de laatste harmoniseringsoperatie, zie de circulaire van het Ministerie van BZK d.d. 27 juni 2014, betreffende de rechtspositiebesluiten voor decentrale politieke ambtsdragers zijn er wederom een aantal bepalingen imperatief in hogere wet- en regelgeving vastgelegd. De overweging hierbij is dat het bestuurlijk wenselijk is om de voorzieningen zoals vergoedingen, tegemoetkomingen en andere rechtspositionele aanspraken voor decentrale politieke ambtsdragers dwingendrechtelijk in hogere wet- en regelgeving vast te leggen om politieke discussies te voorkomen. Dit betekent dat er voor gemeenten minder ruimte is om lokaal bij verordening van wettelijke regelingen af te wijken.

Indien een gemeente besluit om bij verordening voorzieningen voor politieke ambtsdragers te regelen, is een aantal regels van belang. In artikel 44 Gemeentewet is bepaald dat buiten hetgeen bij of krachtens de wet is toegekend wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente mogen ontvangen. Dit betekent dat de rechtspositionele aanspraken voor zittende wethouders uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit wethouders, de Regeling rechtspositie wethouders en deze verordening. Gewezen wethouders ontlenen hun aanspraak op een ontslaguitkering en pensioen aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

Een soortgelijke bepaling als artikel 44 Gemeentewet is voor raads- en commissieleden opgenomen in artikel 99 Gemeentewet. In artikel 99 Gemeentewet is bepaald dat bij of krachtens de wet is toegekend, ontvangen de leden van de raad, van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde commissie als zodanig geen andere vergoedingen en tegemoetkomingen ten laste van de gemeente. Het tweede lid van dat artikel voegt daaraan toe dat bij of krachtens de wet dan wel bij verordening van de raad aan raads- en commissieleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van gedeputeerde staten vereist.

De arbeidsverhoudingen

Raadsleden en commissieleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raads- en commissieleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap. De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) is niet van toepassing op raads- en commissieleden.

Wethouders zijn ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet. Echter de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting 1964 vallen. Toch vallen wethouders vallen niet onder de werking van werknemersverzekeringen, zoals de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en Wet en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). In plaats daarvan voorziet de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). De werkloosheidsuitkering na aftreden, invaliditeitsuitkering, pensioenopbouw en het (aanvullende) ouderdoms- en nabestaandenpensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa).

De loon- en inkomstenbelasting

Opting-in-regeling

Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de ‘opting-in-regeling’ genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem, dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing van de raadsvergoeding af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden. De Belastingdienst accepteert inmiddels ook van commissieleden de toepassing van de opting-in-regeling.

Fiscale standaardpositie

Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd, dan geldt voor het raads- of burgerlid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet (standaardregeling). In dat geval is het (gedeeltelijke) winstregime van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaardregeling dienen de netto-onkostenvergoeding wel te verantwoorden in de inkomstenbelasting, tenzij zij aan de hand van bewijsmateriaal aan kunnen tonen dat de vergoeding is besteed aan onkosten voortvloeiend uit het raadslidmaatschap. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaardregeling kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). Het bruteren van vergoedingen is niet langer van toepassing op raads- en burgerleden die hebben gekozen voor de standaardregeling. Voor raadsleden die hebben gekozen voor de standaardregeling is de werkkostenregeling immers niet van toepassing. De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB-47. Omdat raads- en burgerleden op persoonlijke titel worden gekozen, zijn zij niet aan te merken als (fiscaal) ondernemer. Er hoeft dan ook geen VAR-verklaring / Modelovereenkomst ZZP overgelegd te worden aan de gemeente.

Eenmalige keuze per zittingsperiode

De keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting kan voor het raadslid financieel ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren, maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.

De vergoedingensystematiek

Voor de uitoefening van het politieke ambt hoeven bestuurders niet het eigen inkomen aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze functionele uitgaven uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente deze uitgaven vervolgens terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zo veel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de functionele uitgaven direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan. De mogelijkheden voor declaratie zijn nader geregeld in de verordening.

Controle en verantwoording

Voor de bestuurlijke uitgaven is – net als voor de besteding van alle andere publieke middelen – transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.

Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven. In hoofdstuk IV van deze verordening is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie van vooruitbetaalde kosten. Daarnaast moeten in de bruikleenovereenkomst heldere afspraken worden vastgelegd over het gebruik van computer-, rand- en communicatieapparatuur die beschikbaar wordt gesteld voor de uitoefening van de politieke functie. In aanvulling hierop is een gedragscode ontwikkeld waarin nadere gedragsregels zijn vastgelegd.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Hoofdstuk II Voorzieningen voor raads- en burgerleden

Artikel 2 Vergoedingen raads- en burgerleden

In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden is geregeld dat raadsleden voor hun werkzaamheden een vergoeding ontvangen. De hoogte van de raadsvergoeding is imperatief bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse overeenkomstig het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden (zie tabel I van het Rechtspositiebesluit Raads- en commissieleden). Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer Cao lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig.

Burgerleden ontvangen een vergoeding als zij hun fractie in de commissievergadering vertegenwoordigen. De hoogte van het presentiegeld voor leden van gemeentelijke commissies die zijn ingesteld op basis van artikel 82 t/m 84 Gemeentewet zijn imperatief bepaald op een vast bedrag per inwonersklasse (zie tabel IV van het Rechtspositiebesluit Raads- en commissieleden). Het bedrag van de vergoeding voor de werkzaamheden wordt geïndexeerd. Het wordt jaarlijks per 1 januari herzien aan de hand van het indexcijfer Cao lonen overheid. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig.

Raads- en burgerleden die een WAO of WIA-uitkering ontvangen, kunnen verzoeken hun raads- of commissievergoeding te verlagen. Daardoor kan het nadeel van indeling in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse worden voorkomen. Deze mogelijkheid is voor raadsleden opgenomen in artikel 12, derde lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Dit artikel is voor burgerleden van overeenkomstige toepassing, op grond van artikel 14, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

Raads- en burgerleden die een WW- of een BWOO uitkering ontvangen en als gevolg van het ontvangen van een raads- of commissievergoeding worden gekort op hun WW- of BWOO uitkering kunnen voor het bedrag van de korting door de gemeente worden gecompenseerd. Dit is geregeld in artikel 12, eerste en tweede lid van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden. Voor burgerleden is dit artikel van overeenkomstige toepassing, op grond van artikel 14, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.

Naast de vergoeding voor de werkzaamheden ontvangen de raadsleden ook een onkostenvergoeding. Hierin is de vaste vergoeding geregeld voor de aan het raadlidmaatschap verbonden kosten. In de ‘Handreiking integriteit voor politieke ambtsdragers bij gemeenten, provincies, gemeenten en waterschappen’ wordt met name in hoofdstuk 5 ingegaan op welke onkosten onder de onkostenvergoeding vallen. Hieronder vallen in ieder geval de kosten voor representatie, vakliteratuur, contributies, lidmaatschappen, telefoonkosten, bureaukosten, porti, zakelijke giften, bijdrage aan fractiekosten, ontvangsten thuis en excursies.

Artikel 3 Scholing (cursus, congres, seminar of symposium)

Op grond van artikel 13 lid 1 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden komt niet partij-politiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van raads- of commissielidmaatschap ten laste van de gemeente. Scholing door partijpolitieke instellingen of groeperingen kunnen niet ten laste van de gemeente worden gebracht.

Gezien de aard en duur van het ambt kunnen raads- en burgerleden opleidingen die gericht zijn op het persoonlijk functioneren in het ambt of gericht zijn op de (verdere) loopbaan ten laste van de gemeente worden gebracht. Scholing kan op meerdere wijze plaatsvinden. De scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Bij loopbaangerichte opleidingen staan reflecteren op persoonlijke kwaliteiten en motieven voorop. Onder deze scholingskosten worden verstaan de cursus- en lesgelden, de kosten van het studiemateriaal, examen- en diplomakosten en de aanschafkosten van verplicht gesteld studiemateriaal, alsmede reis- en verblijfkosten in het kader van de opleiding.

Aanvullende toelichting ‘niet-partijpolitiek georiënteerde scholing’

Met ingang van 1 juli 2014 (Stb. 2014, 230) is voor alle politieke ambtsdragers expliciet bepaald dat de kosten van niet-partijpolitiek georiënteerde functionele scholing, zoals deelname aan congressen en opleidingen, ten laste worden gebracht van het bestuursorgaan. Bij congressen kan gedacht worden aan het jaarlijkse congres van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Deze kosten hoeven dus niet voor eigen rekening te worden genomen of te worden betaald uit de onkostenvergoeding. Overigens kunnen de bestuursorganen ook zelf dit soort scholing (laten) verzorgen. Ook deze kosten komen dan ten laste van het bestuursorgaan. Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Raadsleden en andere politieke ambtsdragers kunnen daarnaast vaak via hun politieke groepering deelnemen aan door de partij georganiseerde scholing. Aangezien daarbij veelal ook de politieke accenten aan de orde komen, komt deze vorm van scholing niet voor een bijdrage vanuit de gemeente in aanmerking.

Uitgaven voor cursussen , congressen , seminars en symposia behoren in beginsel tot de bedrijfsvoering van de gemeente. Er kan echter wel een onderscheid worden gemaakt tussen cursussen, congressen, en dergelijke met een politiek neutrale achtergrond en anderzijds cursussen, congressen, en dergelijke die door een politieke groepering worden georganiseerd voor hun leden. De niet politiek georiënteerde cursussen worden veelal georganiseerd door de griffie; bij congressen gaat het bijvoorbeeld om congressen van de beroepsvereniging of het VNG-congres. Omdat dit kosten van de bedrijfsvoering zijn, voorziet artikel 13, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden er sinds 1 juli 2014 in dat deze kosten ten laste komen van de gemeente.

De kosten van de politiek georiënteerde bijeenkomsten komen voor rekening van het raadslid zelf.

Artikel 13 lid 1 Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden biedt de mogelijkheid aan de raad om lokaal nadere regels voor scholing te stellen. Deze nadere regels zijn in artikel 3 van de verordening vastgelegd. Zo kunnen burgerleden ook gebruik maken van de voorziening.

De budgetten zijn wel beperkt. Voor scholing waaraan op eigen initiatief wordt deelgenomen is in het artikel een norm vastgelegd tot welke bedragen men een beroep op het budget kan doen. Binnen de fractie bepaalt men wie van de raads- of burgerleden een beroep op het budget kan doen. Aan de scholing worden verder geen eisen gesteld, behoudens dat deze een relatie moet hebben met de vervulling van de functie van raads- of burgerlid. Alleen partijpolitiek georiënteerde scholing kan niet ten laste van de gemeente worden gebracht. Verder is als voorwaarde opgenomen dat een kopie van de factuur wordt overlegd en dat de fractievoorzitter met de aanvraag moet instemmen. Of het raadslid of burgerlid daadwerkelijk heeft deelgenomen, wordt niet gecontroleerd en is een verantwoordelijkheid van het raadslid zelf en de fractie(voorzitter).

Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.

Artikel 4 Verstrekking iPad/tablet

Aan de raads- en burgerleden kan, op aanvraag, een iPad/tablet en bijbehorende software in bruikleen ter beschikking worden gesteld. Het ondertekenen van een bruikleenovereenkomst is verplicht. De voorzieningen worden noodzakelijk geacht voor de uitoefening van het ambt en de iPad/tablet is aangewezen als eindheffingsbestanddeel (zie artikel 8, aanwijzing als eindheffingsbestanddeel).

Op grond van artikel 7a van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden kan een computer (iPad/tablet) en bijbehorende software in bruikleen ter beschikking worden gesteld. Hiervoor is dus geen goedkeuring meer nodig van gedeputeerde staten.

De bruikleen eindigt bij beëindiging van het raads- of burgerlidmaatschap binnen 3,5 jaar nadat de iPad/tablet in bruikleen is gegeven. Nadat de termijn van 3,5 jaar is verstreken behoeft de iPad/tablet niet meer te worden ingeleverd. De belastingheffing (eindheffing) komt voor rekening van de gemeente.

Artikel 5 Uitkering bij overlijden

De overlijdensuitkering bestaat uit de uitkering van een bedrag ineens. Indien de uitkering niet belastingvrij kan worden uitgekeerd, dan wordt deze uitkering netto uitgekeerd. De extra kosten de loonheffing zijn voor rekening van de gemeente.

Artikel 6 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31a Wet Loonbelasting 1964 zijn een aantal netto-vergoedingen en verstrekkingen in de rechtspositiebesluiten en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of verstrekkingen of vergoedingen onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil waarderingen vallen. Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte – tot 1,2% fiscale loonsom – onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeente 80% eindheffing moeten betalen.

Hoofdstuk III Voorzieningen voor wethouders

Artikel 7 Reiskosten woon-werkverkeer

Voor wethouders is een vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens artikel 23 eerste lid sub a Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 3 Regeling rechtspositie wethouders. Voor wat betreft de reiskosten woon-werkverkeer bestaat aanspraak op een volledige vergoeding van het openbaar vervoer (OV) of een netto bedrag van € 0,15 per kilometer, indien gebruik wordt gemaakt van de eigen personenauto.

Artikel 8 Zakelijke reis- en verblijfkosten

Voor wat betreft de zakelijke reis- en verblijfkosten in Nederland bestaat aanspraak op een vergoeding overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens artikel 23 eerste lid sub b Rechtspositiebesluit wethouders en artikel 4 Regeling rechtspositie wethouders. Voor wat betreft gebruik van een eigen personenauto voor dienstreizen ontvangen wethouders een bedrag van € 0,28 per kilometer.

Voor wat betreft dienstreizen gemaakt met het openbaar vervoer (OV) bestaat aanspraak op volledige vergoeding. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de Regeling rechtspositie wethouders wordt onder openbaar vervoer (OV) verstaan de kosten van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot. Gemaakte tol- en parkeerkosten worden niet genoemd in de regeling en mogen daarom op grond van artikel 44 lid 3 Gemeentewet niet vergoed worden. Taxikosten ook niet.

Voor de noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakt werkelijke verblijfkosten (artikel 4, onderdeel c van de Regeling rechtspositie wethouders) gelden de vergoedingsbedragen volgens artikel 5 van de Reisregeling Binnenland van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze vergoedingsbedragen worden jaarlijks herzien. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig.

Voor de noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte reis- en verblijfkosten naar en in het buitenland gelden de vergoedingsbedragen volgens Reisregeling Buitenland van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze vergoedingsbedragen worden jaarlijks herzien. Hiervoor is in de gemeente geen nadere besluitvorming nodig. Voor een reis in het gemeentelijk belang buiten Nederland, niet zijnde een reis naar een Europese instelling, is vooraf toestemming van het college vereist.

De voor wethouders geregelde kilometervergoeding van reiskosten voor woon-werkverkeer en de vergoeding van reis- en verblijfkosten voor dienstreizen zijn aangewezen als eindheffingsbestanddeel.

Artikel 9 Computer en communicatieapparatuur

Aan wethouders wordt een iPad/tablet, bijbehorende apparatuur en software, in bruikleen ter beschikking gesteld. Bijbehorende apparatuur is apparatuur die is bestemd om aan de iPad/tablet te worden gekoppeld om informatie uit te wisselen. Voorbeelden hiervan zijn een muis, printer, scanner, toetsenbord. De randapparatuur moet voor het werk noodzakelijk zijn.

Als communicatieapparatuur wordt een mobiele telefoon in bruikleen ter beschikking gesteld. Voor het gebruik van een privé mobiele telefoon waarmee de zakelijke belkosten in het abonnement gedeclareerd kunnen worden, is geen grondslag opgenomen in het Rechtspositiebesluit wethouders.

De bruikleen eindigt bij (eerdere) beëindiging van wethouderschap. Het ondertekenen van een bruikleenovereenkomst is verplicht.

Artikel 10 Scholing

Voor wethouders is de vergoeding van scholingskosten geregeld in artikel 28b Rechtspositiebesluit Wethouders. Omdat het college van burgemeester en wethouders volgens artikel 28b lid 3 zelfstandig een nadere regeling voor scholingskosten kan vaststellen is de procedure voor de aanvraag van scholing in de verordening opgenomen.

Artikel 11 Verhuis, reis- en pensionkosten en tegemoetkoming dubbele woonlasten bij benoeming

Voor wethouders die bij benoeming nog niet over woonruimte in de ambtsgemeente beschikken kunnen een vergoeding van reis- en pensionkosten, een verhuiskostenvergoeding en eventueel een tegemoetkoming dubbele woonlasten ontvangen overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens artikel 22 eerste lid, onderdeel a en b van Rechtspositiebesluit wethouders en de artikelen 1, 2 en 4a van de Regeling Rechtspositie wethouders.

Voor wat betreft de pensionkostenvergoeding bestaat aanspraak op een maximale vergoeding van 18% van de maandelijkse bezoldiging tot maximaal drie jaar na benoemingsdatum. Voor wat betreft de reiskosten van het pension naar het werk gaat het om een volledige vergoeding van het openbaar vervoer (OV) of een netto bedrag van € 0,15 per kilometer, indien gebruik wordt gemaakt van de eigen personenauto. Bovendien mag de wethouder eenmaal per week een (gezins)bezoek aan de oude woning ten laste van de gemeente brengen.

Op grond van artikel 1, vierde lid, van de Regeling rechtspositie wethouders wordt onder openbaar vervoer (OV) verstaan de kosten van voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, metro, tram of via een geleidesysteem voortbewogen voertuig dan wel met een veerpont of een veerboot. Gemaakte tol- en parkeerkosten en taxikosten worden niet genoemd in de regeling en mogen daarom op grond van artikel 44 lid 3 Gemeentewet niet vergoed worden.

Voor wat betreft de verhuiskostenvergoeding bestaat binnen drie jaar na benoeming aanspraak op een volledige vergoeding van de kosten voor het transport van de bagage en de inboedel. Andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten, waaronder begrepen de kosten van inrichting van de woning en tijdelijke opslag worden vergoed tot een maximum van € 5.818,46. De vergoedingen zijn tot maximaal € 7.750 onbelast, omdat zij in het deze verordening Rechtspositiebesluit zijn aangewezen als eindheffingsbestanddeel in de werkkostenregeling. Voor wat betreft een tegemoetkoming dubbele woonlasten bestaat aanspraak op een tegemoetkoming met een maximale vergoeding van 18% van de maandelijkse bezoldiging tot maximaal drie jaar na benoemingsdatum.

De voor wethouders geregelde kilometervergoeding van reiskosten voor verblijf naar werk zijn aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Voor zover de kilometervergoedingen voor reis en verblijfkosten fiscaal bovenmatig zijn (meer dan € 0,19/km), bestaat de mogelijkheid om het meerdere ten laste van de vrije ruimte te brengen.

Artikel 12 Aanwijzing als eindheffingsbestanddeel

In het kader van de werkkostenregeling op grond van artikel 31a Wet Loonbelasting 1964 zijn een aantal netto-vergoedingen en verstrekkingen in de rechtspositiebesluiten en de verordening aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De gemeente draagt in dat geval de loonbelasting. Anders worden deze door de Belastingdienst als loon gezien en moet hierover bij de politieke ambtsdragers loonbelasting worden ingehouden. In het kader van de werkkostenregeling kan in de financiële administratie worden aangegeven of verstrekkingen of vergoedingen onder de gerichte vrijstellingen, intermediaire kosten of onder de nihil waarderingen vallen. Gemeenten mogen daarnaast een verstrekking of vergoeding in de vrije ruimte – tot 1,2% fiscale loonsom – onderbrengen zonder fiscale consequenties. Indien de grens van 1,2% wordt overschreden, zal de gemeenten 80% eindheffing moeten betalen.

Hoofdstuk IV De procedure van declaratie

Artikel 14 Betaling en declaratie van onkosten

In dit artikel zijn de twee manieren van betaling van onkosten opgenomen: a) de facturering aan de gemeente, en b) declaratie van vooruit betaalde kosten.