Regeling vervallen per 01-01-2021

Verordening Wmo Verstrekkingen Gemeente Rijnwaarden 2013

Geldend van 25-01-2014 t/m 31-12-2020

Intitulé

Verordening Wmo Verstrekkingen Gemeente Rijnwaarden 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen.

VerordeningWmo VerstrekkingenGemeente Rijnwaarden2013

Artikel 1 Begripsbepalingen.

  • 1. In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo);

    • b.

      Compensatieplicht: De plicht van het College aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;

    • c.

      Beperkingen: moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

    • d.

      Persoon met beperkingen: een persoon die op basis van beperkingen problemen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten bij het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het zich verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

    • e.

      Mantelzorger: een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

    • f.

      Zelfredzaamheid: het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om deel te nemen aan het normale maatschappelijke verkeer;

    • g.

      Maatschappelijke participatie: normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten: het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden;

    • h.

      Algemene voorziening: een voorziening die:

      • -

        regulier in de handel verkrijgbaar is;

      • -

        niet uitsluitend bedoeld is voor mensen met een beperking;

      • -

        wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid;

      • -

        niet aanzienlijk duurder is dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel;

      • -

        een snelle, regelarme en adequate oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn maatschappelijke participatie. De algemene voorziening wordt niet door de gemeente beheerd of verstrekt en is eveneens toegankelijk voor personen zonder beperkingen in hun maatschappelijke participatie.

    • i.

      Individuele voorziening: een voorziening die individueel wordt aangeboden indien een algemene voorziening geen adequate oplossing biedt;

    • j.

      Collectieve voorziening: een voorziening die individueel wordt toegekend maar die door meerdere mensen gelijktijdig dan wel achtereenvolgend te gebruiken is.

    • k.

      Eigen bijdrage in de kosten: een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij de verstrekking van een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden van toepassing zijn;

    • l.

      Voorziening in natura: een voorziening die in de vorm van dienstverlening of een goed, te leen of in eigendom wordt verstrekt;

    • m.

      Persoonsgebonden budget: een geldbedrag waarmee de cliënt een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven en waarop de regels in deze verordening en het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van toepassing zijn;

    • n.

      Financiële tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening welke wordt afgestemd op het inkomen van de cliënt en waarop geen eigen bijdrage wordt geïnd;

    • o.

      Algemeen gebruikelijk: naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de cliënt behorend; Het gaat daarbij om voorzieningen:

  • 1. die in de reguliere handel verkrijgbaar zijn;

  • 2. die niet speciaal voor gehandicapten bedoeld zijn;

  • 3. die niet aanzienlijk duurder zijn dan vergelijkbare producten met hetzelfde doel.

    • p.

      Meerkosten: kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voor zover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

    • q.

      Leefeenheid: alle personen die blijkens het GBA met elkaar op hetzelfde adres wonen en blijk geven van het dragen van zorg voor elkaar;

    • r.

      Budgethouder: een persoonaan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

  • 2. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet en de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden.

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voorzover:

    • a.

      deze noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van (zelfstandig) wonen en leven, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst compenserende voorziening kan worden aangemerkt;

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht.

  • 2. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de persoon voor wie wordt aangevraagd niet woonachtig is in de gemeente Rijnwaarden;

    • c.

      voor zover de persoon gebruik kan maken van een algemene of voorliggende voorziening en daarmee de ervaren belemmeringen in het zelfstandig wonen en maatschappelijke participatie kunnen worden opgelost.

    • d.

      voor zover een woonvoorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • e.

      voor zover de vraag voor het treffen van individuele voorzieningen van toepassing is op hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur, kostganger en specifiek op woongebouwen gericht op gehandicapten en ouderen;

    • f.

      voor zover er aan de zijde van de vrager geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor compensatie wordt gevraagd;

    • g.

      voor zover de vraag betrekking heeft op kosten die de persoon voorafgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en het niet meer te achterhalen is of een voorziening noodzakelijk, adequaat en passend is om de ervaren belemmeringen in de oude situatie op te heffen of te verminderen;

    • h.

      indien er al eerder een voorziening is getroffen, waarover de persoon kan beschikken en die op het moment van de hernieuwde vraag nog steeds als goedkoopst compenserende voorziening wordt aangemerkt. In geval van verwijtbare teloorgang van de voorziening kan het college besluiten geen nieuwe voorziening te verstrekken

  • 3. Het college maakt geen gebruik van de bevoegdheid om de gevraagde voorziening op grond van het bepaalde in artikel 2 lid 2 onder g te weigeren, wanneer zij uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven tot het maken van de kosten.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen.

Artikel 3. Verstrekkingvormen van voorzieningen.

De door het college te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een voorziening in natura;

  • b.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een voorziening;

  • c..

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening.

Artikel 4. Primaat van de algemene voorziening.

1.Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g en onderdeel 4, 5 en 6 van de

Wet kan voor de in artikel 8 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen aanwezig zijn op het gebied van het (zelfstandig) wonen en leven of bij het verplaatsen binnen of buiten de woning of het lokaal verplaatsen dan wel bij het kunnen aangaan van en onderhouden van sociale contacten..

2.Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 8 onder b, c en d in aanmerking worden gebracht wanneer de in het eerste lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en adequate oplossing leidt.

Artikel 5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen.

  • 1. Een voorziening is algemeen gebruikelijk als deze:

  • 1. normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 2. niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

  • 3. niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten; en

  • 4. naar geldende maatschappelijke normen past binnen het normale bestedingspatroon van de aanvrager.

  • 2. In afwijking van het gestelde in artikel 4 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de Wmo niet in aanmerking voor een voorziening als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die in staat zijn de beperkingen op te heffen of te verminderen.

    .

Artikel 6. Soorten Voorzieningen.

Deze voorzieningen zijn op te delen in twee soorten, te weten:

  • 1.

    voorzieningen in de vorm van een eenmalige of terugkerende dienstverlening;

  • 2.

    Voorzieningen in de vorm van een eenmalig te leveren goed.

Artikel 7. Terugbetaling.

De cliënt, die krachtens deze verordening een voorziening in eigendom heeft ontvangen, moet de restwaarde na verkoop terug betalen aan de gemeente. Ten behoeve van het bepalen van de restwaarde wordt bij verstrekking de waarde van de voorziening aangegeven op het moment van de verstrekking en het aantal termijnen dat resteert voordat de voorziening geheel is afgeschreven.

Artikel 8. Keuzevrijheid.

Een voorziening kan verstrekt worden in natura, in de vorm van een financiële tegemoetkoming of als een persoonsgebonden budget. Het college stelt regels vast omtrent het bieden van keuzevrijheid voor de verstrekkingvorm in het Besluit Wmo gemeente Rijnwaarden.

Artikel 9. Voorziening in natura.

Indien een voorziening in natura wordt verstrekt is een gebruiksovereenkomst tussen de gemeente en de cliënt van toepassing.

Artikel 10. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals deze zijn vastgelegd in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden in de beschikking opgenomen.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget.

  • 1.

    Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt voor individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is afgeleid van de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura;

    • c.

      het persoonsgebonden budget wordt, indien nodig, aangevuld met een financiële tegemoetkoming voor aanvullende of instandhoudingskosten, zoals vastgesteld in het Besluit Wmo Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden;

    • d.

      het college stelt nadere regels op voor de wijze van vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget in het Besluit Wmo Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden;

    • e.

      op het persoonsgebonden budget is de Overeenkomst persoonsgebonden budget van de gemeente Rijnwaarden van toepassing.

    • f.

      een persoonsgebonden budget wordt niet verstrekt voor woningaanpassingen voor aard- en nagelvaste voorzieningen.

  • 2.

    De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, het ermee te bereiken resultaat, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3.

    Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin staat aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4.

    Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door overmaking op de rekening van de cliënt.

  • 5.

    Na aanschaf van de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget verstrekt is, dan wel na afloop van de periode waarop het persoonsgebonden budget van toepassing is, wordt aan het college door de budgethouder, voor zover van toepassing, verstrekt:

    • a.

      de nota/factuur van de aangeschafte voorziening;

    • b.

      een betalingsbewijs van de aangeschafte voorziening;

    • c.

      een overzicht van de salarisadministratie;

conform de voorschriften zoals deze in het Besluit Wmo Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden zijn opgenomen.

. Indien daartoe op basis van de verantwoording aanleiding ontstaat, zal het college overgaan tot het geheel of gedeeltelijk terugvorderen of verrekenen van het persoonsgebonden budget.

Artikel 12. Eigen bijdragen.

Bij het verstrekken van voorzieningen (met uitzondering van rolstoelvoorzieningen) legt het college een te betalen eigen bijdrage op. Het college legt in het Besluit financiële tegemoetkoming Wmo Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden de omvang van deze eigen bijdrage vast en voor welke voorziening(en) dit geldt.

Hoofdstuk 3. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten.

Artikel 13. Gebruik aanmeldingsformulier.

Een cliënt maakt gebruik van een door het college hiervoor vastgesteld meldingsformulier om de ondervonden belemmeringen bij de gemeente te melden.

Artikel 14. Gebruik aanvraagformulier.

  • 1. Als uit het onderzoek na aanleiding van deze melding blijkt dat er een door de gemeente te verstrekken voorziening op grond van de Wmo noodzakelijk is, dan dient het ondertekende gespreksverslag als aanvraagformulier.

  • 2. Indien er sprake is van een verkorte procedure waarbij de consulent van de gemeente de noodzaak voor het treffen van een voorziening meteen kan vaststellen, wordt volstaan met het innemen van een aanvraagformulier.

Artikel 15 Inlichtingen, onderzoek, advies.

  • 1. Het college is bevoegd om, voorzover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een voorziening, degene die een aanvraag indient:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

    • b.

      te vragen om zich te identificeren en het overleggen door middel van het overleggen van een geldig identiteitsbewijs;

    • c.

      uit te nodigen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en zich aldaar door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of te onderzoeken.

  • 2. Het college vraagt een door hen daartoe aangewezen deskundige en/of adviesinstantie om advies als:

    • a.

      het gaat om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het een voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden te boven zullen gaan;

    • b.

      het vermoeden bestaat dat de aanvraag om medische redenen wordt afgewezen;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt.

  • 3. De beschikking vermeldt op welke wijze in dat individuele geval wordt bijgedragen aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem.

Artikel 16 Samenhangende afstemming.

Het college legt in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden regels vast omtrent de wijze waarop de verkrijging van voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de cliënt.

Artikel 17 Motiveringsplicht.

In de beschikking staat vermeld welke oplossing(en), waaronder gemeentelijke voorzieningen, beschikbaar is (zijn) om de hulpvraag van de cliënt te compenseren. Deze oplossing(en) draagt (dragen) bij aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van de cliënt.

Artikel 18 Wijzigingen in de situatie.

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het ontstaan van of het continueren van een aanspraak op compensatie door de gemeente.

Artikel 19 Intrekking van een beschikking.

  • 1. Het college kan een beschikking, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 20 Terugvordering.

  • 1. Ingeval een voorziening is ingetrokken kan op basis daarvan een reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 2. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen.

Artikel 21 Hardheidsclausule.

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt of woningeigenaar afwijken van de bepalingen bij of krachtens deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 22 Indexering.

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 23 Inwerkingtreding.

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 31 december 2013

  • 2. De verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Rijnwaarden wordt met ingang van 31 december 2013. ingetrokken.

  • 3. Voor besluiten die zijn genomen voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening, blijft de verordening van toepassing zoals die op de dag van het genomen besluit gold.

Artikel 24 Citeertitel.

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wmo Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden .

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Rijnwaarden, op 17 december 2013

De voorzitter, De griffier,

Toelichting Verordening Wmo Verstrekkingen

Gemeente Rijnwaarden 2013

Artikelsgewijze toelichting.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Ad a. Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b. Het compensatiebeginsel is inmiddels vervangen door een compensatieplicht voor gemeenten. is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van de compensatieplicht in de verordening.

Ad c. De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het onder de toelichting op onderdeel 1.2 van dit artikel genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Ad d. De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet de gemeente een compensatieplicht heeft.

Ad. e. De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

Ad f. Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad g. Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad h. Algemene voorzieningen zijn voorzieningen die vrij verkrijgbaar zijn en niet speciaal bedoeld zijn voor mensen met beperkingen, maar die het leven vereenvoudigen: een verhoogde toiletpot, een fiets met hulpmotor, wandbeugels, tafeltie-dek-je.. De gemeente toetst in voorkomende gevallen of de algemene voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de persoon van de aanvrager, gelet op zijn leeftijd en zijn inkomenspositie.

Ad i. Individuele voorziening: Een individuele voorziening is bedoeld en inzetbaar voor één persoon.

Ad j. Collectieve voorziening is een voorziening die door meerdere personen gelijktijdig of volgtijdelijk kan worden gebruikt. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om een scootmobielpool of de Regiotaxi. Let wel: een indicatie voor het gebruikmaken van de collectieve voorziening wordt op grond van een individuele beoordeling toegekend middels een beschikking.

Ad k. De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (citeertitel en publicatiedatum AMvB vermelden). In dit Besluit wordt bepaald wat de ruimte is die gemeentebesturen hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

Ad l. Voorzieningen in natura zijn voorzieningen die niet in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad m. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de cliënt onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden.

Ad n. Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening mee te verwerven. Het is niet persé kostendekkend, maar een tegemoetkoming in de kosten.

Ad o. Evenals onder de Wvg het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de cliënt, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder, onder q.

Ad p. Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g. achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de cliënt vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de cliënt niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad q. Voor het bepalen van een "individuele" voorziening is het van belang te bepalen wie met elkaar een leefeenheid vormen omdat verwacht wordt dat men binnen de leefeenheid ook voor elkaar zorgt (gebruikelijke zorg en/of huisgenoten).

Ad r. De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen. De budgethouder kan ook een van de ouders of een andere wettelijke vertegenwoordiger zijn voor zover daartoe in geval van bewindvoering of curatele rechtsgeldige documentatie aan ten grondslag ligt.

Artikel 2 Voorwaarden en weigeringsgronden.

Artikel 2 lid 1.

Ad a. Deze definitie is ontleend aan wat de wet hierover zegt. Deze resultaten zijn door de Vereniging van Nederlandse gemeenten verder gespecificeerd in de volgende 8 te bereiken resultaten :

  • a.

    een schoon en leefbaar huis

  • b.

    wonen in een geschikte woning

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het college een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden.

Ad b. Voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt dienen een passende oplossing te zijn in de situatie van de persoon. De gemeente mag daarbij kiezen voor de goedkoopst compenserende voorziening. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij daarmee iets toevoegen aan de passendheid, zullen in principe niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord, maar ook niet meer dan dat, niveau dient te worden aangesloten. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst adequate voorziening, mits de cliënt bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Het begrip goedkoopst compenserend geeft het college mogelijkheden tot sturen binnen het beleid.

Ad c. Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individuele probleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.

Artikel 2 lid 2.

Ad a. het begrip algemeen gebruikelijk is onder artikel 1 onder o al toegelicht.

Ad b. In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wvg, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de cliënt niet woonachtig is.

Ad c. Het uitgangspunt van de wetgever is dat de gemeente beperkingen compenseert die niet door betrokkene zelf, met behulp van zijn sociale omgeving of door gebruik te maken van algemene (tafeltje-dek-je) of voorliggende voorzieningen (Regeling hulpmiddelen) zijn op te lossen. Als dit mogelijk blijkt, maar betrokkene wenst daar geen gebruik van te maken is dat reden de gevraagde voorziening te weigeren.

Ad d. Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Voorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau. Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken. Over de hiermee gepaard gaande kosten moeten in een concrete situatie afspraken gemaakt worden. Ook bij huishoudelijke voorziening speelt deze bepaling een rol. Indien bijvoorbeeld aanzienlijk meer hulp wordt gevraagd vanwege het feit dat men in een veel grotere of meer luxe woning woont, geeft deze bepaling een duidelijke grens aan.

Ad e. Een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming voor het treffen van “individuele” voorzieningen wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Een uitzondering hierop zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in het verstrekkingenbeleid. Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die in dergelijke gebouwen, ook in de wooneenheden, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.

Ad f. In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan. In die situatie is er geen sprake van meerkosten ten opzichte van de situatie die voorafging aan het optreden van beperkingen. Let wel: als er door het optreden van de beperkingen eveneens een wijziging optreedt in de situatie (bijvoorbeeld inkomensachteruitgang) dan kan het zijn dat het college alsnog een voorziening toekent op grond van de gewijzigde omstandigheden.

Ad g. en h.

In artikel 2 lid 2, onder g. en h. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder g. wordt gedoeld op de situatie dat de cliënt een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de cliënt gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Bijvoorbeeld nadat het college een beslissing over de aanvraag voor een woningaanpassing heeft genomen mag een aanvang worden gemaakt met de werkzaamheden. Pas op dat moment heeft het college alle op de aanvraag betrekking hebbende gegevens beoordeeld en op grond hiervan een besluit genomen over de te treffen voorziening.

Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de cliënt gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Indien het nog te achterhalen valt of de aanschaffing van de voorziening noodzakelijk en passend is om een aantoonbare beperking op het gebied van het wonen of het zich binnen of buiten de woning verplaatsen op te heffen of te verminderen kan het college besluiten een positieve beschikking af te geven.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest adequaat is kan de cliënt tot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarden wordt voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de cliënt reeds is verhuisd, met een claim voor een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten geconfronteerd wordt.

Onder h. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een financiële tegemoetkoming of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de cliënt verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de cliënt geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de cliënt hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico dient in de opstalverzekering gedekt te worden. Indien bijvoorbeeld bij brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan kan op dat moment geen beroep op deze verordening worden gedaan.

Artikel 2 lid 3.

In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de cliënt snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de cliënt voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Hoofdstuk 2. Voorzieningen.

Artikel 3. Vormen van voorzieningen.

In de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden er compensatie van beperkingen op het gebied van het (zelfstandig) wonen en leven, of bij het verplaatsen binnen of buiten de woning, of het lokaal verplaatsen en het kunnen aangaan en onderhouden van sociale contacten. Deze voorzieningen kunnen in natura worden verstrekt, in de vorm van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming. De wetgever heeft beoogd om de burger daarmee keuzevrijheid te geven voor de wijze waarop hij de voorziening wil verkrijgen. Het kan immers zo zijn dat de voorkeur niet uitgaat naar een van de voorzieningen in het kernassortiment en de persoon zelf bij een andere leverancier de voorziening wil aanschaffen. Woningaanpassingen worden nooit in natura geleverd, maar in de vorm van een financiële tegemoetkoming voor de meerkosten die inherent zijn aan de voorziening. Het eigen aandeel bestaat dan voor de woningeigenaar uit die kosten die niet voortkomen uit de noodzakelijke aanpassing.

Artikel 4 Primaat van de algemene voorziening

Als de beperkingen kunnen worden opgelost, verminderd of gestabiliseerd door gebruik te maken van een algemene dienst of service dan ontbreekt de noodzaak voor het compenseren door de gemeente. Er is dan sprake van een voorliggende voorziening. Praktisch betekent dit dat iemand zelf in staat is om zijn participatieproblemen op te lossen.

Artikel 5. Algemeen gebruikelijke voorzieningen.

Lid 1. Een individuele voorziening wordt niet verstrekt wanneer, gelet op de omstandigheden van de aanvrager met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad.Bij een algemeen gebruikelijke voorziening kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een elektrische fiets of aan een douchebeugel die bij elke bouwmarkt voor een relatief laag bedrag verkrijgbaar is.

Lid 2.

De zorg die huisgenoten die onderdeel uitmaken van een leefeenheid voor elkaar dragen behoort tot de gebruikelijke zorg. Bij uitval van een van de huisgenoten wordt van andere huisgenoten verwacht dat zij de taken van de huisgenoot die deze taken niet meer kan verrichten overnemen. In die situatie wordt geen voorziening voor hulp bij het huishouden toegekend. Een uitzondering hierop kan worden gemaakt als de leden van het huishouden zelf beperkt zijn of een groot deel van de week niet in de woning aanwezig zijn en het niet-uitstelbare taken betreft zoals bijvoorbeeld het verzorgen van de broodmaaltijd of het verschonen van beddengoed in geval van incontinentie.

Artikel 6. Soorten voorzieningen.

Voor een repeterende dienstverlening zoals de hulp bij het huishouden kan een eigen bijdrage worden opgelegd voor de duur van de dienstverlening. Voor een eenmalig te verstrekken goed, kan een eigen bijdrage worden opgelegd die gerelateerd is aan de kostprijs van de voorziening, de gehanteerde afschrijvingstermijn voor het goed en het inkomen van de persoon die deze voorziening ontvangt. De cumulatie van eigen bijdragen mag niet hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening.

Artikel 7. Terugbetaling.

Dit artikel heeft als doel om de economische restwaarde van een in eigendom verstrekte of via een persoonsgebonden budget terug te kunnen vorderen, wanneer het goed voor het aflopen van de afschrijftermijn wordt verkocht. De hoogte van de terugbetaling wordt vastgesteld aan de hand van de restwaarde op datum verkoop. Let op deze waarde is niet gekoppeld aan het feitelijke bedrag dat de persoon hiervoor heeft ontvangen.

Artikel 8. Keuzevrijheid

De persoon die in aanmerking komt voor een voorziening heeft de keuze uit een verstrekking in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Deze keuzevrijheid geldt niet ten aanzien van woningaanpassingen. Hiervoor kent de gemeente alleen de financiële tegemoetkoming, die wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woning. Bij wijze van uitzondering, op verzoek van de woningeigenaar kan de tegemoetkoming rechtstreeks worden overgemaakt aan de aannemer die de aanpassing heeft uitgevoerd.

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een voorzieningen de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die aanleiding zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.

Artikel 9. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de cliënt. Het college gaat de verplichting aan met de leverancier van de voorziening en verstrekt deze zelf in bruikleen aan de persoon met beperkingen. De gemeente legt over dit gebruik voorwaarden vast in een bruikleenovereenkomst met de gebruiker van de voorzieningen. De leveringsvoorwaarden die gelden tussen leverancier en gemeente worden geregeld tijdens de uitwerking van de contractvoorwaarden.

Artikel 10. Financiële tegemoetkoming.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit artikel 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 11. Persoonsgebonden budget.

Lid a. Een persoonsgebonden budget kan alleen worden toegekend voor een individuele voorziening die door de gemeente op grond van artikel 1 lid g. onder 6 van de wet wordt verstrekt.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de in de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. De wijze van vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget is vastgelegd in het financieel besluit van de gemeente Rijnwaarden.

Voorts kan onder c. een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingkosten (onderhoud en reparatie) van de voorziening. Maar het kan ook gaan om een aanvulling voor servicekosten en verzekering bij een vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld artikel 5 lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964 voor dienstverlening aan huis. In het Financieel Besluit Verstrekkingen Wmo gemeente Rijnwaarden wordt nader uitgewerkt hoe de diverse componenten van het persoonsgebonden budget worden vastgesteld.

De bevoegdheid tot het vaststellen van de rekenregels wordt in dit lid gemandateerd aan het college. Voor zover daar nog nadere uitvoeringsregels voor nodig zijn, worden deze vastgelegd in de beleidsregels Wmo gemeente Rijnwaarden.

Om misverstanden en onduidelijkheden wordt er een overeenkomst getekend tussen de gemeente en de budgethouder waarin de voorwaarden helder zijn omschreven.

In lid f. wordt bepaald dat er geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor aard- en nagelvaste aanpassingen aan de woning. Dit heeft ermee te maken dat dit dermate specifieke activiteiten zijn, waarbij er niet op voorhand ingeschat kan worden welke kosten daarmee gemoeid zijn. Daarnaast worden deze kosten pas uitbetaald nadat de woningaanpassing naar tevredenheid en conform specificatie is afgerond.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), het resultaat dat ermee bereikt moet worden, maar het kan ook gaan over de periode waarover het budget wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin de eisen die aan de voorziening worden gesteld zijn opgenomen. Het kan daarbij gaan om technische en veiligheidseisen, die gerelateerd zijn aan het beoogde gebruiksdoel. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 van artikel 6 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. In de beschikking wordt opgenomen op welke wijze de betaling plaats zal vinden: Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij de huishouding of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

In lid 5 is het college zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om in de verordening en beleidsregels te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

Afhankelijk van de vraag waarvoor het persoonsgebonden budget is bedoeld en de wijze waarop de noodzakelijke voorziening is verkregen, worden bewijsstukken opgevraagd bij de budgethouder. De onder a. bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootmobiel. Onder b. is een betalingsbewijs genoemd, dat kan van belang zijn in situaties waarin er geen nota is, bijvoorbeeld bij een tweede-hands-aankoop bij een particulier of uitbetaling aan een dienstverlener, bijvoorbeeld iemand die huishoudelijke voorziening heeft verleend.

Onder c. is genoemd een salarisadministratie; die kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van huishoudelijke voorziening.

Artikel 12. Eigen bijdragen.

De raad geeft aan dat hij gebruik wenst te maken van de bevoegdheid om bij de toekenning van voorzieningen de betaling van eigen bijdragen op te leggen. Artikel 15 van de wet biedt deze mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet geeft hiervoor de financiële kaders aan waarbinnen de raad c.q. college de eigen bijdrages mag vaststellen. De raad geeft aan het college de bevoegdheid om hierover nadere regels op te stellen in het Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen gemeente Rijnwaarden.

Hoofdstuk 3. Het verkrijgen van voorzieningen en het motiveren van besluiten

Artikel 13 Gebruik aanmeldingsformulier.

Omdat in eerste instantie vaak eerst onderzocht moet worden of het probleem in de eigen omgeving, middels eigen krachten of algemene voorziening kan worden opgelost is het melden van een probleem voldoende. Het afgeven van een beschikking is in dergelijke gevallen dan ook overbodig.

Artikel 14 Gebruik aanvraagformulier.

In dit artikel wordt geregeld dat er alleen een apart aanvraagformulier wordt ingevuld en ingediend door de aanvrager als er sprake is van een verkorte procedure. In alle overige gevallen wordt het door de aanvrager en consulent waarmee het gesprek is gevoerd ondertekende gespreksverslag, waaruit blijkt dat een voorziening van de gemeente noodzakelijk wordt geacht, aangemerkt als aanvraagformulier.

Artikel 15 Inlichtingen, onderzoek, advies.

Lid 1 onder a., b. en c. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de cliënt op te roepen in persoon te verschijnen, te identificeren en te bevragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

De genoemde identificatieplicht geldt ook voor het aanvragen van een voorziening. De cliënt dient een kopie van een geldig identiteitsbewijs te overleggen. Een geldig identiteitsbewijs betreft een paspoort, identiteitskaart of vreemdelingendocument. Een rijbewijs is voor het aanvragen van voorzieningen geen geldig identiteitsbewijs omdat de nationaliteit en verblijfstatus niet is aangegeven op dit document.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wvg is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. Advies zal in het kader van de uitvoering van de wet echter onontbeerlijk zijn. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. In de verordening wordt niet opgenomen wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding onmogelijk maakt.

Lid 2 sub a: Advies wordt in ieder geval gevraagd wanneer lid het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet.

Lid 2 sub b: Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder c., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de cliënt en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s.

Lid 2 sub c: Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen.

Lid 3 geeft aan dat bij de advisering gebruik gemaakt moet worden van de zogenaamde ICF-classificatie van de Wereld Gezondheidsorganisatie. Deze bepaling is in de verordening opgenomen naar aanleiding van de toelichting op amendement 65, waarin staat “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Mede omdat bij de indicatiestelling van de diverse functies in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten eveneens van deze classificatie gebruik wordt gemaakt vereenvoudigt het gebruik van de ICF-classificatie afstemming met deze wet.

De opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening is vertaalt in lid 3 en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze het besluit bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronische psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 16 Samenhangende afstemming.

In artikel 5, lid 2, onder b. van de wet is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de cliënt. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien.

Artikel 17 Motiveringsplicht.

In de Wmo is vastgelegd dat de gemeente een dubbele motiveringsplicht heeft. Hiermee wordt bedoeld dat enerzijds een grondslag voor het besluit in wet- en regelgeving wordt gevonden en anderzijds de beschikking aangeeft op welke wijze de persoon door het al dan niet treffen van voorzieningen in staat is om zelfstandig en zelfredzaam te participeren.

In die situaties dat na een aanmelding blijkt dat er geen voorziening getroffen behoeft te worden omdat de problemen op een andere wijze kunnen worden opgelost, wordt er geen beschikking afgegeven maar wordt volstaan met een brief, waarin de conclusies en de oplossingsrichtingen uit het gesprek worden samengevat. Mocht de persoon staan op het indienen van een aanvraag voor een 'individuele' voorziening, dan wordt deze ingenomen. Daarop volgt dan naar alle waarschijnlijkheid wel een negatieve beschikking. De beschikkingen staan open voor bezwaar en beroep. Bij een brief is er geen mogelijkheid voor het indienen van een bezwaar.

Artikel 18 Wijzigingen in de situatie.

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 19 Intrekking van een beschikking.

In de toekenningbeschikking zijn voorwaarden opgenomen die gekoppeld zijn aan de aanspraak op de voorziening. Wordt aan deze voorwaarden niet voldaan, dan heeft het college de bevoegdheid om de beschikking in te trekken. Dit is zeer zeker het geval als er onvolledige of onjuiste informatie is verstrekt, die als deze wel bekend zou zijn geweest ten tijde van de aanvraag zou hebben geleid tot het niet toekennen van de voorziening.

Artikel 20 Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat aanleiding is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald, geleverd (voorziening in natura) is of mee is omgegaan, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het besluit tot herziening van het recht op de voorziening en de daaraan gekoppelde terugvordering biedt echter geen executoriale titel, zoals bijvoorbeeld in de Wet werk en bijstand het geval is bij terugvordering. Er is wel sprake van een civielrechtelijke vordering op grond van onverschuldigde betaling waarvoor het Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203 e.v. de wettelijke basis biedt. Aan de gerechtelijke procedure zijn kosten verbonden, met name in gevallen waarin de vordering hoger is dan € 5.000,- en dus een procedure met procureurstelling bij de rechtbank noodzakelijk is. Bij lagere bedragen kan een eenvoudige dagvaardingsprocedure bij de kantonrechter gevolgd worden, zonder verplichte procureurstelling.

Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de cliënt sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de cliënt in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen. Het is raadzaam vooraf een inschatting te maken van de kosten en te verwachten baten, gezien de mogelijke kosten van een civielrechtelijke procedure. Daarbij moet niet alleen gekeken worden naar de kosten van inschakeling van een procureur, maar ook naar mogelijke invorderingskosten, zoals de kosten van inschakeling van een deurwaarder.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de financiële tegemoetkoming aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 20 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen.

Artikel 21 Hardheidsclausule.

Artikel 21 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Bij de woningeigenaar, bijvoorbeeld een corporatie kan gedacht worden aan een situatie waar het van belang is dat een woonruimte ook langer dan zes maanden leeg staat, omdat bijvoorbeeld bekend is dat een persoon met beperkingen voor wie de aangepaste woning uitermate geschikt is, op het punt staat om uit een revalidatiecentrum te worden ontslagen. In die gevallen kan het doelmatiger zijn om een langere periode een tegemoetkoming in de huurderving te verstrekken. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 22 Indexering.

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden en Besluit financiële tegemoetkoming Wmo Individuele Verstrekkingen van de gemeente Rijnwaarden, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur bepaalt in artikel 4.4, lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in deze verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Artikelen 23 en 24 Inwerkingtreding en citeertitel

In artikel 23 zijn opgenomen de datum van inwerkingtreding, de daarmee samenhangende intrekking van een eventuele voorafgaande verordening, alsmede een bepaling waarin, indien van toepassing, overgangsregels kunnen worden opgenomen.

Artikel 24 bevat de citeertitel, waaronder de verordening kan worden aangehaald. Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.