Regeling vervallen per 01-01-2021

Besluit jeugdhulp Rijnwaarden 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2020

Intitulé

Besluit jeugdhulp Rijnwaarden 2015

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijnwaarden gelet op de Verordening jeugdhulp Rijnwaarden 2015; besluit

vast te stellen het Besluit jeugdhulp Rijnwaarden 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit Besluit wordt verstaan onder:

  • a.

    gesprek: gesprek als bedoeld in artikel 5;

  • b.

    melding: melding van een hulpvraag als bedoeld in artikel 3, eerste lid;

  • c.

    verslag: schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 4. Een ondertekend verslag kan door het college aangemerkt worden als een aanvraag van een voorziening.

Artikel 2. Melding hulpvraag

  • 1. Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het sociaal team.

  • 2. Het sociaal team bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk.

  • 3. In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging gesloten jeugd hulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

  • 4. Jeugdigen, ouders of verzorgers kunnen zich rechtstreeks wenden tot een overige voorziening.

Artikel 3. Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 4, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met jeugdigen, ouders en/of verzorgers een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het collegevoor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders geven in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage. Het college kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders/verzorgers afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 4. Gesprek

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en/of de jeugdige of zijn ouders, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:

    • a.

      de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • b.

      het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • c.

      het vermogen van de jeugdige of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • d.

      de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere voorziening;

    • e.

      de mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • f.

      de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;

    • g.

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders, en

    • i.

      de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    In de gevallen bedoeld in artikel 8.2.1 van de wet informeert het college de ouders dat een ouderbijdrage is verschuldigd en hoe deze bijdragewordt geïnd.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en kan hen toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken vragen.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een gesprek.

Artikel 5. Verslag

  • 1.

    Van het onderzoek en het gesprek wordt door het college een verslag gemaakt, waarin het oordeel van het college over de wenselijkheid van een individuele of vrij toegankelijke dan wel laagdrempelige voorziening wordt vastgesteld onder vermelding van de aan de jeugdige of zijn ouders en/of verzorgers kenbaar gemaakte gevolgen.

  • 2.

    Indien het gesprek naar het oordeel van het college leidt tot de wenselijkheid van een individuele voorziening, wordt ter zake een handelingsplan opgesteld, tenzij dit gelet op de aard van de te leveren hulp niet noodzakelijk is.

  • 3.

    Zo spoedig mogelijk, waar mogelijk binnen tien werkdagen na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige of zijn ouders en/of verzorgers een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben meegedeeld dit niet te wensen.

  • 4.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en zijn ouders en/of verzorgers worden aan het verslag toegevoegd.

Het verslag en het handelingsplan worden door de jeugdige en zijn ouders en/of verzorgers voor akkoord ondertekend.

Artikel 6. Aanvraag

  • 1. Indien jeugdigen en ouders een aanvraag voor een individuele voorziening willen indienen doen ze dat schriftelijk bij het college.

  • 2. Het college kan een voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek aanmerken als complete aanvraag voor een voorziening, als de jeugdige of zijn ouders dat in het verslag hebben aangegeven.

Artikel 7. Voorwaarden, beoordeling en afweging toegang individuele voorziening

  • 1. Het college kent een individuele voorziening toe voor zover in het verslag zoals bedoeld in artikel 6 wordt vastgesteld dat de jeugdige:

    • a.

      op eigen kracht of met zijn ouders of andere personen uit zijn naaste omgeving geen oplossing voor zijn hulpvraag kan vinden;

    • b.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een andere voorziening, of;

    • c.

      geen oplossing kan vinden voor zijn hulpvraag door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van een overige voorziening.

  • 2. Het college kent eveneens een individuele voorziening toe voor zover met betrekking tot de jeugdige een verwijzing zoals bedoeld in artikel 3,eerste lid van de Verordening is afgegeven.

Artikel 8 Hoogte persoonsgebonden budget

  • 1. De hoogte van een persoonsgebonden budget:

    • a.

      wordt mede bepaald aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan over hoe hij het persoonsgebonden budget gaat besteden;

    • b.

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering;

    • c.

      bedraagt nooit meer dan de werkelijk gemaakte kosten.

  • 2.

    • De hoogte van een persoonsgebonden budget voor:

    • a.

      een maatwerkvoorziening, niet zijnde een dienst, wordt bepaald op tenhoogste de kostprijs van de voorziening die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de voorziening in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, kan de kostprijs daarop gebaseerd worden, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de voorziening technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud, reparatie en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud, reparatie en verzekering.

    • b.

      huishoudelijke hulp bedraagt € 15,00 per uur.

    • c.

      individuele begeleiding door een niet daartoe opgeleid persoon diemantelzorger is of afkomstig is uit het sociale netwerk van de cliënt, wordtbepaald per uur op basis van het tarief per uur voor mantelzorgers in de Wetlangdurige zorg; maximaal € 20,00 per uur.

    • d.

      individuele begeleiding door een daartoe opgeleid persoon (en aangesloten bij de voor deze branche van toepassing zijnde beroepsorganisatie) bedraagt € 32,26 per uur

    • e.

      begeleiding groep of dagbesteding bedraagt € 39,87 per dagdeel

    • f.

      vervoer bij begeleiding groep of dagbesteding bedraagt € 4,80 per dag

    • g.

      behandeling basis Jeugd GGZ door een daartoe opgeleid persoon (en aangesloten bij de voor deze branche van toepassing zijde beroepsorganisatie) bedraagt maximaal € 59,66 per uur.

    • h.

      behandeling specialistische jeugd GGZ door een daartoe opgeleid persoon (en aangesloten bij de voor deze branche van toepassing zijnde beroepsorganisatie) bedraagt maximaal €74,63,- per uur.

    • i.

      kortdurend verblijf- en respijtzorg, uitgevoerd door daartoe opgeleide personen, bedraagt maximaal € 101,- per etmaal.

    • j.

      persoonlijke verzorging, door een daartoe opgeleid persoon (en aangesloten bij de voor deze branche van toepassing zijnde beroepsorganisatie) bedraagt maximaal € 27,02 per uur.

  • 3. Tussenpersonen of belangenbehartigers mogen niet uit het persoonsgebonden budget worden betaald.

Artikel 9 Verantwoording persoonsgebonden budget

Degene die een persoonsgebonden budget ontvangt waar het trekkingsrecht niet op van toepassing is, verstrekt op verzoek van het college binnen in de beschikking vastgestelde termijn:

  • a.

    een factuur van de voorziening;

  • b.

    voor zover van toepassing het onderhoud/reparatie en verzekeringscontract inclusief betalingsbewijs van de gemaakte kosten;

  • c.

    gegevens waaruit blijkt aan welke vereisten de aangeschafte voorziening voldoet.

Artikel 10 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen of persoonsgebonden budgetten

Hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 bevat rekenregels voor de berekening van de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget.

Artikel 11 Kwaliteitseisen jeugdhulp

Door het voeren van jaarlijkse evaluatiegesprekken met aanbieders en onafhankelijke klanttevredenheidsonderzoeken, wordt toezicht gehouden op het naleven van de kwaliteitseisen zoals vastgelegd in artikel 8, van de verordening.

Voor de Zorg in Natura aanbieders gelden de standaardregels zoals opgenomen in de contractering. Voor PGB zorgaanbieders gelden daarbij de volgende kwaliteitseisen:

  • a.

    Vog verklaring van de professionals

  • b.

    Een zorgaanbieder mag niet op de zwarte lijst van de gemeente staan vanwege ondeskundige zorg, het handelen in strijd met de Jeugdwet, de nadere regels en de gemeentelijke voorwaarden en beleid, misleiding, fraude en uitbuiting personeel.

  • c.

    Jeugdhulpverleners zijn geregistreerd in het beroepsregister zoals bedoeld in het besluit.

  • d.

    Hulpaanbieders zijn verplicht te melden in de verwijsindex (VIR) en hanteren de meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling.

  • e.

    Hulpverleners kunnen de grenzen van het eigen kunnen en bevoegdheden inschatten en aangeven wanneer specialistische ondersteuning is gewenst, bijvoorbeeld van uit het flexibele aanbod dan wel specialistische hulp.

  • f.

    De hulpaanbieder werkt actief samen met andere jeugdhulpverleners wanner er sprake is van een bedreiging van de veiligheid of welzijn van de jeugdige of betrokkenen.

Artikel 12 Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Calamiteiten en geweldsincidenten dienen zo spoedig mogelijk maar uiterlijk binnen 5 werkdagen gemeld te worden bij de toezichthoudend ambtenaar.

Artikel 13 Waardering mantelzorgers

  • 1.

    De jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat uit een bedrag van € 100,00 en wordt in november uitgekeerd.

  • 2.

    Alle cliënten die langer dan 1 jaar gebruik maken van een maatwerkvoorziening ontvangen in juni een aanvraagformulier. Zij kunnen één mantelzorger aangeven om in aanmerking te komen voor de blijk van waardering.

  • 3.

    Als bij een keukentafelgesprek blijkt dat geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt, omdat de mantelzorger de nodige zorg levert, komt deze mantelzorger ook in aanmerking voor een blijk van waardering. De consulent reikt een aanvraagformulier hiervoor uit.

  • 4.

    Om in aanmerking te komen voor dit bedrag moet de cliënt het aanvraagformulier voor 1 september inleveren bij de gemeente.

  • 5.

    Per cliënt wordt maximaal één blijk van waardering per kalenderjaar toegekend en uitbetaald.

Artikel 14 Indexering

De bedragen genoemd in dit Besluit worden vanaf 1 januari 2015 jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de consumentenprijsindex alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek voor zover deze geen betrekking hebben op de bedragen die gelden voor de eigen bijdrage.

Artikel 15 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2. Dit besluit wordt aangehaald als: besluit jeugdhulp Rijnwaarden 2015.

Toelichting bij Besluit jeugdhulp Rijnwaarden 2015

Artikel 1. Begripsbepalingen

De definities van ‘gesprek’ en ‘melding’ zijn nodig omdat deze begrippen niet zijn gedefinieerd in de wet en het gebruik hier afwijkt van het normaal spraakgebruik.

De melding is het eerste contact van jeugdigen en ouders met het college om aan te geven dat zij behoefte hebben aan jeugdhulp. De melding (artikel 2) is iets anders dan de aanvraag om een individuele voorziening; dit laatste is geregeld in artikel 6.

Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.

Artikel 2. tot en met 6.

Algemeen

Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in artikel 2 tot en met 6 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, zoals beschreven in artikel 4, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.

Artikel 2. Melding hulpvraag

Artikel 2, eerste lid: het college is verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp. Het college is bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in dit Besluit, de verordening en in de wet waar staat “het college”, kan het college deze bevoegdheid mandateren naar ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb.

Artikel 2, vierde lid: de jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier direct naartoe zonder meldingsprocedure

in de zin van artikel 2 van dit Besluit. Zoals in de algemene toelichting al is aangehaald hebben jeugdigen en ouders onder de Jeugdwet geen wettelijk recht op jeugdzorg en geen individuele aanspraken op jeugdzorg. Wel is er een voorzieningenplicht voor de gemeente en het daaruit voortvloeiende recht van jeugdigen en ouders op een zorgvuldige procedure. Dit besluit bevat bepalingen die dit moeten waarborgen.

Hiermee kan ten onrechte de schijn worden gewekt dat het telkens om een uitvoerig, onnodig bureaucratische proces gaat. Dit is echter geenszins

de bedoeling. Zo kan het vooronderzoek (artikel 3), afhankelijk van de inhoud van de melding, meer of minder uitgebreid zijn. Er kan bovendien hiervan – en in bepaalde gevallen ook van het gesprek (artikel 4) – in overleg met de jeugdige of zijn ouders afgezien worden. Daartegenover staat dat, als dat nodig is, er ook sprake kan zijn van meerdere (opeenvolgende gesprekken). Als de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zal een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal een gesprek nodig zijn om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. Een vooronderzoek en gesprek zullen uiteindelijk vaak wel in enige vorm nodig zijn, omdat voor een zorgvuldig te nemen besluit het van belang is dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Ook andere bepalingen (schriftelijke verslaglegging (artikel 5) en schriftelijke indiening aanvraag (artikel 6) zijn opgenomen met het oog op een zorgvuldige procedure en in het belang van een zorgvuldige dossiervorming.

Artikel 3. Vooronderzoek

Deze bepaling is hier opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen en te zorgen dat jeugdigen en ouders goed worden geïnformeerd. Het eerste lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de melding relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in

verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het is alleen zinvol om toestemming te vragen voor die situaties waarin professionals van te voren weten dat zij het antwoord van de betrokkene (zowel positief als negatief) zullen accepteren en respecteren. Zo niet, dan wordt niet om ‘toestemming’ gevraagd. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de jeugdhulp nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen. Daarvoor in de plaats komt dan het transparantiebeginsel: de burger wordt op de hoogte gesteld van het voornemen om gegevens over hem te delen, met wie en waarom. Het vooronderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de melding meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.

Tweede lid: bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek kunnen dan ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de

jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te verleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.

In het derde lid is een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven (impliciet) toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven.

Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien. Dit laatste is bepaald in artikel 5, vierde lid. Er kunnen zich ook situaties voordoen op grond waarvan professionals tot het inzicht komen dat er sprake is van een acute bedreiging van het de veiligheid en of welzijn van het kind of gezin. In dat geval moet er soms eerst gehandeld worden voordat er een gesprek kan plaats vinden.

Artikel 4. Gesprek

Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is

het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Vooreen zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie (Wmo loket of sociaal team) plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken. In het gesprek zou duidelijk moeten worden hoe ook de meest complexe individuele voorzieningen kunnen worden getroffen. De wetgever omkleedt de procedure om te komen tot een individuele voorziening met allerlei waarborgen rond een deskundige beoordeling. Het kan zelfs gaan om diagnostiek om voor een psychiatrische behandeling in aanmerking te komen of voor een verblijf in 24-uursopvang. Dat zijn zwaarwegende beslissingen waaraan professioneel onderzoek en afweging ten grondslag liggen.

Een gesprek kan ook worden aangegaan zonder dat er sprake is van een aanvraag voor jeugdhulp. Professionals en medeopvoeders zijn ook verantwoordelijk voor de veiligheid en welzijn van het kind. Zorgen worden via de reguliere communicatie met ouders besproken. Wanneer ouders echter niet in staat of bereid zijn om daar goed op te reageren moet er in het belang van het kind toch hulp worden ingezet. In dat geval is er sprake van ongevraagde ondersteuning tot en met drang. Daarbij staat altijd wel de dialoog met de ouders centraal staat maar is het gesprek niet leidend. De jeugdhulp wordt namelijk op basis van een afweging van deskundigen door de casusregisseur ingezet. In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden. In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. Indien de jeugdige al bij de gemeente bekend is, zullen een aantal gespreksonderwerpen niet meer uitgediept hoeven te worden en zal bijvoorbeeld alleen kunnen worden gevraagd of er nog nieuwe ontwikkelingen zijn. Komen een jeugdige of zijn ouders voor het eerst bij de gemeente, dan zal het gesprek dienen om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn situatie te krijgen. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet en de verordening vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken. Ten aanzien van de afstemmingsplicht in onderdeel g. valt te denken aan een voorziening die een jeugdige ontvangt op grond van de AWBZ of de Zvw en een voorziening op het gebied van passend onderwijs.

Het tweede lid dient ertoe ouders te informeren. Het college neemt niet de hoogte van de bijdrage in de kosten in de beschikking op. Dat loopt via het door het college daartoe aangewezen bestuursorgaan, evenals de mogelijkheid van bezwaar en beroep daartegen. In artikel 8.2.3 van de wet is bepaald dat de ouderbijdrage door ‘het bestuursorgaan dat (door Onze Ministers) met (de vaststelling en) de inning is belast’ wordt vastgesteld en ten behoeve van de gemeente wordt geïnd. Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) gaat de vaststelling en inning van de ouderbijdrage voor gemeenten uitvoeren. De opbrengsten van de ouderbijdrage gaan naar de gemeente, die de ouderbijdrage heeft opgelegd. De uitvoeringskosten van het CAK worden door het Rijk betaald. De ouderbijdrage geldt op grond van Artikel 8.2.1 van de wet alleen in situaties van jeugdhulp buiten de thuissituatie. Zie ook artikel 5, vierde lid van de verordening. Het gaat om jeugdhulp waarbij een jongere een etmaal of een deel daarvan bij een pleegouder of in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verblijft. Hieronder valt ook verblijf (gedurende een etmaal of een dagdeel) in een ggz-instelling.

Tijdens het gesprek wordt het transparantiebeginsel vervat in artikel 33 en 34 Wet bescherming persoonsgegevens gehanteerd. Het transparantiebeginsel houdt in dat iedereen het recht heeft om te weten wat er waar van hem vastligt en wat er tussen wie wordt uitgewisseld. Het college verstrekt die informatie aan betrokkene(n). Het college kan aan de jeugdige en/of zijn ouders toestemming vragen om persoonsgegevens te verwerken (waaronder het uitwisselen van persoonsgegevens), maar reserveert die mogelijkheid -zoals hierboven ook aangegeven- voor die situaties waarin het antwoord van de betrokkene(n) geaccepteerd en gerespecteerd wordt. Zo niet, dan wordt niet om toestemming gevraagd. Deze situatie zal zich bijvoorbeeld voordoen indien de jeugdhulp nodig is teneinde ernstig nadeel voor de betrokkene te voorkomen.

Vervoer

In de Jeugdwet is opgenomen dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van vervoer voor de volgende zorgvormen:

• naar dagbesteding: Jeugdwet (gemeente)

• naar logeeropvang: Jeugdwet (gemeente)

• naar jeugd-ggz aanbieder: Jeugdwet (gemeente)

Het vervoer naar bovenstaande zorgvormen is vooralsnog niet via zorgaanbieders geregeld. We kijken als gemeente eerst of inwoners zelf of met ondersteuning van hun omgeving een oplossing voor hun hulpvraag kunnen vinden (artikel 4.1.c). Voor de beoordeling of mensen in aanmerking komen voor een vergoeding voor vervoer, maken wij gebruik van de hardheidsclausule van de zorgverzekeringswet.

Hardheidsclausule zorgverzekeringswet:

(aantal maanden behandeling in totaal) x (aantal keren

behandeling p/week) x (aantal weken behandeling p/maand) x

(aantal km enkele reis) x 0,25 (= wegingsfactor)

De variabele onderdelen zijn afhankelijk van de persoonlijke situatie van een verzekerde. Is de uitkomst gelijk aan of groter dan 250, dan kan een verzekerde op grond van de hardheidsclausule

aanspraak maken op vervoer.

- De regeling wordt niet terugwerkende kracht toegepast; de regeling gaat in op moment van kenbaar maken van de vraag bij gemeente.

- Volgens de jeugdwet is de gemeente op grond van de jeugdwet niet verantwoordelijk van vervoer van ouders naar de GGZ instelling. Als ouders dit niet zelf kunnen organiseren, kunnen zij hiervoor een beroep doen op het WMO vervoer.

Artikel 5. Verslag

Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. De invulling van deze verslagplicht is vormvrij. Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo. In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14 33 841, nr.3) staat hierover dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek variëren met de uitkomsten van het onderzoek. Zo zal de weergave van het onderzoek

bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de cliënt van mening is goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een maatwerkvoorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn. Desgewenst kan de gemeente de schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek ook gebruiken als een met de cliënt overeengekomen plan (arrangement) waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen.

Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is eveneens vormvrij (derde lid).

Artikel 6. Aanvraag

Deze bepaling is een uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening in ieder geval regels stelt met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Een aanvraag is nodig om een verleningsbeschikking voor een individuele voorziening te verkrijgen. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Dit besluit wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In artikel 6 lid 2 is opgenomen dat het college het voor akkoord ondertekend verslag van het gesprek kan aanmerken als complete aanvraag voor een voorziening, als de jeugdige of zijn ouders dat in het verslag hebben aangegeven.

Beslistermijnen Awb

In de verordening is geen termijn opgenomen om te beslissen op een aanvraag. De regeling in de Awb geldt onverkort. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb). Deze termijnen zijn maximumtermijnen. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt, in complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de aanvraag leiden. Ter voorkoming van onnodige administratieve lasten

is in het tweede lid van artikel 6 de mogelijkheid opgenomen om een door de jeugdige of zijn ouders ondertekend verslag als aanvraag aan te merken. Het uitgangspunt van de jeugdhulp is één gezin, één plan en één regisseur. De casusregisseur zal in de regel een plan opstellen met het gezin en mogelijk medeopvoeders. Het plan is de basis voor de aanvraag of kan als een aanvraag worden aangemerkt. Het maakt het ook mogelijk om de wederkerigheid van de jeugdhulp te formuleren. Niet alleen de gemeente biedt een voorziening maar ook de ouders en of medeopvoeders gaan actief aan de slag. De actieve inzet van ouders kan voorwaardelijk zijn voor de ondersteuning vanuit de gemeente. De flexibele ondersteuning kan zonder beschikking worden ingezet. Voor de intensieve ondersteuning kan op verzoek van ouders of verzorgers een beschikking worden afgegeven (jeugdhulp verordening, artikel 3, lid 2). Omdat de toekenning van jeugdhulp wordt gemandateerd aan de casusregisseur zal in veel gevallen geen formele aanvraag worden ingediend en geen beschikking worden verstrekt. De toegekende jeugdhulp en het plan worden wel geregistreerd. De

gemeenten schaffen hiervoor de benodigde instrumenten aan die door de professionals maar ook ouders kunnen worden gebruikt. Alle aanvragen voor jeugdhulp worden ter afhandeling bij de casusregisseurs neergelegd.

Wanneer een aanvrager het niet eens kan worden met een casusregisseur kan diegene en/of de ouders schriftelijk een aanvraag indienen. De casusregisseur zal deze moeten afhandelen conform de formele eisen van de Awb en een beschikking afgeven. Bij een afwijzing kan de aanvrager bezwaar maken en een voorlopige voorziening aanvragen conform de Awb.

Wanneer de veiligheid en welzijn van het kind er om vragen kan het nodig zijn dat de gemeente jeugdhulp inzet zonder dat er een aanvraag ligt. Naar het oordeel van professionals en deskundigen wordt dan een voorziening ingezet. Hierbij is sprake van drang. Dat wil zeggen dat er sprake is van een ernstige situatie en dat het accepteren van een voorziening kan voorkomen dat een gang naar het gedwongen kader moet worden gemaakt. In dat geval is het voor de rechtsbescherming van de ouders van belang dat een beschikking wordt afgegeven.

Toegang

In dat model gaan we er van uit dat toegang naar jeugdhulp zo dicht mogelijk bij het kind en gezin wordt georganiseerd en geregisseerd onder de noemer casemanagement. Aan de casusregisseur wordt de bevoegdheid van het college gemandateerd om de noodzakelijke jeugdhulp in te zetten. Hiermee geven de gemeenten vorm aan het uitgangspunt één gezin, één plan, één regisseur. Uitgaande van dit model zal de casusregisseur ook gemandateerd worden om jeugdhulp in te zetten wanneer de toegang via de huisarts loopt. Met de huisartsen en de zorgaanbieders moeten over de uitvoering afspraken worden gemaakt. In de praktijk kunnen tussen de professionals onderling en of met de opvoeders verschillen van inzichten ontstaan over het plan en de in te zetten jeugdhulp. Daarom moeten binnen de afspraken de rollen en verantwoordelijkheden helder worden beschreven en duidelijke procesafspraken worden gemaakt.

Artikel 8 tot en met 10. Regels voor PGB

In artikel 8.1.1, vijfde lid, onderdeel a, van de wet is bepaald dat het college een PGB kan weigeren voor zover de kosten van het betrekken van de jeugdhulp van derden hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. Zo wordt voorkomen dat inkoopvoordelen zouden wegvallen als te veel personen zelf ondersteuning willen inkopen met een PGB. Een PGB is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een PGB is in dit Besluit begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.

Ureninzet

In het gesprek wordt de benodigde inzet en het aantal uren bepaald. Voor het al dan niet inzetten van de hulp in de vorm van een PGB hanteren wij de 10-

uurs grens. We doen dat om meer sturing te krijgen om deze vorm van zorg en de bijbehorende uitgaven. Wij gaan er vanuit gaan dat de PGB vooral een effectief en efficiënt instrument is bijzwaardere vormen van hulp en ondersteuning.

Wanneer een jeugdige meer ondersteuning nodig heeft dan 10 uur per week dan kan de zorg in de vorm van een PGB worden toegekend.

Inzet pgb voor eigen netwerk

We verstrekken alleen bij hoge uitzondering een PGB voor de bekostiging aan familie, huisgenoten of de sociale omgeving van een inwoner. Dit kan alleen in uitzonderlijke gevallen en situaties waarin sprake is van een zware beperking die bijv. ondersteuning of hulp noodzakelijk maakt bij het zelfstandig wonen. We hanteren hierbij de volgende overwegingen:

• De benodigde ondersteuning of hulp is niet goed vooraf in te plannen.

• De benodigde ondersteuning of hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden.

• De benodigde ondersteuning of hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden

• De ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd.

• Als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning of hulp op afroep te organiseren.

• Als de ondersteuning of hulp door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een persoon met autisme of hechtingsproblematiek. Het uurtarief voor geboden zorg door het eigen netwerk bedraagt maximaal € 20,-.

Kwaliteitseisen

Deze eisen zijn bedoeld om de kwaliteit van de PGB zorg op gelijke hoogte te krijgen als zorg in natura. Een PGB kan geweigerd worden wanneer de kwaliteit van de zorg niet gegarandeerd is. Hiermee voorkomen we dat malafide aanbieders hulp in onze gemeente gaan aanbieden.

Vervoer

In artikel 8, lid 2.F geven we aan dat iemand voor een pgb vergoeding voor vervoer in aanmerking kan komen. In de toelichting op artikel 4 (gesprek) geven we aan wanneer iemand voor een vergoeding vervoer in aanmerking komt, hetzij in de vorm van zorg in natura, hetzij in pgb vorm.

PGB niet inzetbaar voor

  • 1.

    kinderen met een indicatie voor intensieve kindzorg (IKV) met grondslag LG gaan onder de Zvw vallen. Deze kinderen hebben na behandeling in een ziekenhuis medisch specialistische verpleging nodig. Het zijn ernstig zieke kinderen met vaak een levensbedreigende ziekte. De zorgverzekeraar gaat hen zorg toekennen en betalen

  • 2.

    kinderen die verpleging nodig hebben, moeten zich voor deze zorg wenden tot de zorgverzekeraar.

  • 3.

    kinderen van wie vrijwel zeker is dat zij zich niet kunnen ontwikkelen tot een niveau waarop zij met ondersteuning zelfstandig kunnen wonen, gaan naar de nieuwe Awbz: de Wlz, Wet langdurige zorg; dat zijn kinderen die permanent toezicht nodig hebben of 7x24 uur zorg en/of die zijn geïndiceerd in een hoog zzp.