Regeling vervallen per 01-01-2013

Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012

Geldend van 15-02-2012 t/m 31-12-2012 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012

Overwegingen:

gelet op artikel 108, tweede lid, en 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel b, g en h en artikel 18 van de Wet werk en bijstand; 

gezien het advies van het college van burgemeester en wethouders van 14 december 2011; 

gezien het positieve advies van de leden van de commissie Maatschappelijke Dienstverlening van 16 januari 2012; 

besluit:

  • 1.

    De Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2011 met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012 in te trekken.

  • 2.

    De Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012 met terugwerkende kracht in werking laten treden op 1 januari 2012.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand (WWB) met inbegrip van het Besluit    bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    belanghebbende: degene die een uitkering van het college ontvangt;

  • g.

    maatregel: het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • h.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten;

  • i.

    plan van aanpak: plan als bedoeld in artikel 44a van de wet;

  • j.

    Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • k.

    zelfstandige: zelfstandige als bedoeld in artikel 1 aanhef en sub b Bbz 2004;

  • l.

    benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte bijstand is verleend op grond van de wet.

Artikel 2. Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college en medewerkers zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

    • b.

      belanghebbende de bijzondere bijstand niet besteedt aan het doel waarvoor het is toegekend;

    • c.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • 3.

    De maatregel, die aan zelfstandigen wordt opgelegd, wordt niet toegepast op de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, zoals bedoeld in paragraaf 5 van het Bbz 2004.

Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5. Belanghebbende informeren over de voorgenomen maatregel

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende geïnformeerd.

    Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Zijn zienswijze wordt meegewogen in het besluit.

  • 2.

    Het informeren van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet; of

    • d.

      het college het informeren niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7. De wijze van oplegging van de maatregel

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de maand waarin de bijstand nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd indien sprake is van schending van de informatieplicht.

  • 3.

    Het opleggen van een maatregel met terugwerkende kracht is alleen mogelijk indien er sprake is van recht op bijstand. Indien op een later moment opnieuw recht op bijstand ontstaat, moet het college beoordelen in hoeverre de begane gedraging nog reden is om alsnog een maatregel op te leggen.

  • 4.

    Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd gedurende een kalendermaand.

  • 5.

    Een maatregel wordt voor een bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

  • 6.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 8. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in artikel 2, eerste lid genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de zwaarste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in artikel 2, eerste lid genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9, 9a, 44a, 55 en 57 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

 

 

1.    Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2.    Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing en/of sociale activering;

  • c.

    het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak;

  • d.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep, gericht op arbeidsinschakeling, om op een aangegeven plaats en bepaald tijdstip te verschijnen;

  • e.

    het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 57 van de wet.

3.   Derde categorie

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering;

  • c.

    het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand;

  • d.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden voorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • e.

    het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, van de wet;

  • f.

    het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;

  • g.

    het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a van de wet een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

  • h.

    het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet, zoals het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke medische behandeling;

  • i.

    het door een persoon jonger dan 27 jaar onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 of artikel 55 van de wet, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, lid 4 en 5 van de wet.

4.   Vierde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    het door eigen toedoen niet (volledig) verkrijgen of behouden van een voorliggende voorziening;

  • d.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden voorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 10. De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie als bedoeld in artikel 9, lid 1;

    • b.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie als bedoeld in artikel 9, lid 2;

    • c.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie als bedoeld in artikel 9, lid 3;

    • d.

      honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie als bedoeld in artikel 9, lid 4.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3.

    Bij herhaalde recidive binnen de twaalf maanden als bedoeld in het tweede lid wordt de duur van de maatregel vastgesteld op de periode, waarin de belanghebbende niet voldoet aan de verplichting(en).

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11. Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, niet binnen de gestelde termijn te verstrekken, kan, met toepassing van artikel 54 van de wet, ingaande de eerste dag van het verzuim het recht op bijstand worden opgeschort.

  • 2.

    Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting niet tijdig nakomt, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van 5% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 3.

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 4.

    Van het opleggen van de maatregel kan in bijzondere omstandigheden worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,-: 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,- tot € 2.000,-: 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,- tot € 4.000,-: 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,- tot € 6.000,-: 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand;

    • e.

      bij een benadelingsbedrag van € 6.000,- tot € 10.000,-: 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden;

  • 3.

    Indien de bijstand wordt verstrekt als bedoeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening wordt de maatregel opgelegd tot 10% van het ten onrechte verstrekte bedrag.

  • 4.

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf    maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 5.

    Van een maatregel wordt afgezien zodra ter zake de gedraging strafvervolging is ingesteld óf indien het Openbaar Ministerie een schikking met belanghebbende heeft getroffen.

Artikel 13. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf    maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende reden, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 14. Afzien van het opleggen van een maatregel bij geringe bedragen.

  • 1.

    De maatregel genoemd in deze verordening wordt niet opgelegd indien deze minder bedraagt dan € 25,00. In dat geval kan worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing.

  • 2.

    Indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit zoals genoemd in lid 1, opnieuw schuldig maakt aan de zelfde verwijtbare gedraging dan zal een maatregel worden opgelegd van ten minste € 25,00 gedurende een maand.

Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode en de hoogte van het bedrag waardoor belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien er binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 17. Het Handhavingsbeleid

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten.

  • 2.

    Het college biedt jaarlijks een handhavingsverslag aan de raad aan.

Artikel 18. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeenteRijssen – Holten 2012.

Artikel 19. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na afkondiging en werkt terug tot 1 januari 2012.

  • 2.

    De Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2011 wordt met ingang van 1 januari 2012 ingetrokken.  

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Rijssen-Holten op: 2 februari 2012

de griffier

de voorzitter

drs. H.A.J. van de Vliert    

G. Kreijkes

Toelichting

toelichting maatregelenverordening