Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening maatregelen en boeten WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2013

Geldend van 27-02-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Verordening maatregelen en boeten WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2013

De raad van de gemeente Rijssen-Holten 

overwegingen:

  • gelet op artikel 108, tweede lid, en 147, eerste lid van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel b, h en i en artikel 18 van de Wet werk en bijstand;

  • gezien het advies van het college van burgemeester en wethouders van 15 januari 2013; 

besluit:

  • 1.

    deze verordening in werking te laten treden met ingang van de dag na afkondiging en terug te laten werken tot 1 januari 2013;

  • 2.

    de Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012, behalve de artikelen 11, 12 en 13, in te trekken met ingang van de dag na afkondiging en terug te laten werken tot 1 januari 2013;

  • 3.

    de artikelen 11, 12 en 13 van de Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012  in te trekken met ingang van de dag na afkondiging en terug te laten werken tot 31 januari 2013.  

Verordening maatregelen en boeten WWB /Bbz gemeente Rijssen – Holten 2013

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004, de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet:                       de Wet

    • b.

      algemene bijstand:  de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    • c.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    • d.

      bijstand:                 algemene en bijzondere bijstand;

    • e.

      bijstandsnorm:        de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

    • f.

      belanghebbende:     degene die een uitkering van het college ontvangt;

    • g.

      maatregel:              het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

    • h.

      college:                  het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten

    • i.

      plan van aanpak:     plan als bedoeld in artikel 44a van de wet;

    • j.

      bbz 2004:               besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • k.

      zelfstandige:           zelfstandige als bedoeld in artikel 1 aanhef en sub b Bbz 2004;

    • l.

      beslagvrije voet:      beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van                               het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • m.

      recidive:                 herhaalde overtreding van de inlichtingenplicht binnen vijf jaar na bekendmaking van het besluit waarbij reeds eerder een maatregel of boete is opgelegd;

    • n.

      recidiveboete:         bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, van de wet;

    • o.

      verrekenen: verrekening als bedoeld in artikel 60, vierde lid, van de Wet werk en bijstand

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college en medewerkers zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, indien:

  • a.

    aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet;

  • b.

    de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

  • c.

    de bijstand voor woonkosten en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan de zelfstandige die bijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz 2004 ontvangt dan wel ontvangen heeft.

  • 3.

    De maatregel, die aan zelfstandigen wordt opgelegd, wordt niet toegepast op de bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal, zoals bedoeld in hoofdstuk 2, paragraaf 5 van het Bbz 2004.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Belanghebbende informeren over de voorgenomen maatregel

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende geïnformeerd.

    Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen. Zijn zienswijze wordt meegewogen in het besluit.

  • 2.

    Het informeren van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

  • a.

    de vereiste spoed zich daartegen verzet;

  • b.

    belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

  • c.

    het college het informeren niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

  • a.

    elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

  • b.

    de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden;

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 7 De wijze van oplegging van de maatregel

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de maand waarin de bijstand nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Tenzij in de verordening anders is bepaald, wordt de maatregel opgelegd gedurende een kalendermaand.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan, voor zover het zelfstandigen betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz 2004 hebben ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van een gedraging die schending oplevert van meerdere in artikel 2, eerste lid genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de zwaarste maatregel opgelegd.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in artikel 2, eerste lid genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9, 9a, 44a, 55 en 57 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:  

1.    Eerste categorie:

  • a.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

2.    Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

  • b.

    het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing en/of sociale activering;

  • c.

    het niet meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak;

  • d.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep, gericht op arbeidsinschakeling, om op een aangegeven plaats en bepaald tijdstip te verschijnen;

  • e.

    het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 57 van de wet.

3.   Derde categorie

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van door het college geboden voorzieningen, zoals bedoeld  in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, en het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

  • c.

    het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand;

  • d.

    het niet meewerken aan begeleiding door een door het college aangewezen derde;

  • e.

    het niet naar behoren voeren van een administratie door de zelfstandige;

  • f.

    het niet naar vermogen verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten als tegenprestatie in de zin van artikel 9, lid 1, sub c, van de wet;

  • g.

    het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen hiervan belemmeren;

  • h.

    het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a van de wet een ontheffing van de arbeidsplicht is verleend;

  • i.

    het niet of in onvoldoende mate nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet, zoals het zich niet onderwerpen aan een door een arts geadviseerde noodzakelijke medische behandeling;

  • j.

    het door een persoon jonger dan 27 jaar onvoldoende nakomen van de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9, lid 1 of artikel 55 van de wet, gedurende vier weken na de melding zoals bedoeld in artikel 43, lid 4 en 5 van de wet.

4.   Vierde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    het door eigen toedoen niet (volledig) verkrijgen of behouden van een voorliggende voorziening;

  • d.

    het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van geboden voorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige maatschappelijke participatie, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie als bedoeld in artikel 9, lid 1;

  • b.

    tien procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie als bedoeld in artikel 9, lid 2;

  • c.

    twintig procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie als bedoeld in artikel 9, lid 3;

  • d.

    honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie als bedoeld in artikel 9, lid 4.

  • 2.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3.

    Bij herhaalde recidive binnen de twaalf maanden als bedoeld in het tweede lid wordt de duur van de maatregel vastgesteld op de periode, waarin de belanghebbende niet voldoet aan de verplichting(en).

Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode en de hoogte van het bedrag waardoor belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

Artikel 12 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 40% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien er binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in het eerste lid, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Hoofdstuk 4 Bestuurlijke boete en bescherming beslagvrije voet bij verrekening recidiveboete

Artikel 13 Bestuurlijke boete

Wanneer belanghebbende de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk nakomt, legt het college een bestuurlijke boete op.

Artikel 14 Verrekening bestuurlijke boete

Wanneer belanghebbende van wie de kosten van bijstand als bedoeld in artikel 58, eerste lid, worden teruggevorderd dan wel verplicht is tot het betalen van een bestuurlijke boete algemene bijstand of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werklozen werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen ontvangt, verrekend het college die kosten van bijstand en bestuurlijke boete met die algemene bijstand of uitkering.

Artikel 15 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive

  • 1.

    De recidiveboete kan bij verrekening, in afwijking van artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verrekend worden gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de recidiveboete is opgelegd.

  • 2.

    Het college kan de beslagvrije voet bij de verplichte verrekening van de recidiveboete vaststellen op 50% van de beslagvrije voet wanneer belanghebbende onderdeel is van een gezin met kinderen jonger dan 18 jaar.

  • 3.

    Het college kan bij dringende reden afwijken van de verplichte verrekening van de recidiveboete.

Artikel 16 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes

De artikel 13, 14 en 15 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Wet werk en bijstand indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Het Handhavingsbeleid

  • 1.

    Het college biedt jaarlijks een handhavingsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet werk en bijstand en de te verwachten resultaten.

  • 2.

    Het college biedt jaarlijks een handhavingsverslag aan de raad aan.

Artikel 18 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatregelen en boeten WWB/Bbz gemeenteRijssen – Holten 2013.

Artikel 19 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na afkondiging en werkt terug tot 1 januari 2013.

  • 2.

    De Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012 wordt, behalve de artikelen 11, 12 en 13, ingetrokken met ingang van de dag na afkondiging en werken terug tot 1 januari 2013.

  • 3.

    De artikelen 11, 12 en 13 van de Maatregelenverordening WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2012 worden ingetrokken met ingang van de dag na afkondiging en werken terug tot 31 januari 2013.

besluit genomen in de openbare vergadering van de raad van Rijsse-Holten op 14 februari 2013

drs. H.A.J. van de Vliert

A.C. Hofland

griffier

de voorzitter

 

Bijlage Toelichting behorende bij de verordening maatregelen en boeten WWB/Bbz gemeente Rijssen-Holten 2013

Toelichting behorende bij de verordening