Regeling vervallen per 01-01-2015

Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2014

Geldend van 08-07-2014 t/m 31-12-2014

Intitulé

Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2014

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rijssen-Holten,

gelet artikel 35 op de Wet werk en bijstand;

gelet op de Verordening maatschappelijke participatie WWB gemeente Rijssen-Holten 2012;

besluiten vast te stellen:

Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2014

De gemeente Rijssen-Holten heeft deze bijdrageregelingen bijzondere bijstand ingesteld om inwoners met een laag inkomen de mogelijkheid te geven deel te nemen aan of in aanmerking te komen voor:

  • ·

    maatschappelijke activiteiten op het gebied van sport, cultuur en vorming;

  • ·

    maatschappelijke activiteiten in relatie tot school en verenigingen;

  • ·

    een bijdrage in de kosten van een aantal limitatief opgesomde duurzame gebruiksgoederen.

Met deze beleidsregels wordt ook invulling gegeven aan de opdracht van de gemeenteraad om regels te stellen met betrekking tot maatschappelijke participatie van kinderen, die onderwijs of een beroepsopleiding volgen.

De beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstandbestaat uit:

  • 1.

    Bijdrageregeling maatschappelijke participatie;

  • 2.

    Bijdrageregeling schoolgaande kinderen;

  • 3.

    Bijdrageregeling duurzame gebruiksgoederen;

  • 4.

    PC-regeling.

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze beleidsregels verstaat onder:

  • a.

    de wet: Wet werk en bijstand;

  • b.

    Beleidsregels: Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand

    gemeente Rijssen-Holten 2013

  • c.

    Schoolgaand kind: ten laste komende kinderen in de leeftijdscategorie van 4 tot en met 17 jaar die op de peildatum een school bezoeken voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs;

  • d.

    Peuterspeelzaalgaand kind: ten laste komende kinderen vanaf 2 jaar die op de peildatum

    een peuterspeelzaal bezoeken;

  • e.

    Peildatum: 1 januari van het jaar van uitvoering;

  • f.

    Inkomen: het netto inkomen exclusief vakantietoeslag;

  • g.

    Student: studerende van 18 jaar en ouder die recht heeft op studiefinancieringop grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

De wet is van toepassing, tenzij in deze beleidsregels anders wordt geregeld.

Hoofdstuk 2. Doelgroepbepaling

Artikel 2. Belanghebbenden

Tot de doelgroep behoren inwoners van de gemeente Rijssen-Holten:

  • a.

    met een inkomen dat direct voorafgaande aan de peildatum gedurende minimaal 12 aaneengesloten maanden lager is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bij het vaststellen van het bijstandsniveau wordt geen rekening gehouden met het kunnen delen van kosten en het ontbreken van woonlasten;

  • b.

    niet zijnde een student, die uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen in het jaar voorafgaande aan de aanvraag en/of op de datum van aanvraag;

  • c.

    die niet beschikken over een vermogen als bedoeld in artikel 4;

  • d.

    op de datum van aanvraag inwoner zijn van de gemeente Rijssen-Holten,

verder te noemen ‘belanghebbende’.

Artikel 3. Inkomen

Bij het vaststellen van het in artikel 2 sub a genoemde inkomen zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • 1.

    Direct voorafgaande aan de peildatum moet minimaal gedurende 12 aaneengesloten maanden worden voldaan aan de in artikel 2 sub a genoemde inkomensgrens.

  • 2.

    Het inkomen wordt getoetst aan de hand van het inkomen over de maanden januari en september van het jaar voorafgaand aan het jaar van aanvraag. Ingeval van een afwijzing of twijfel dient het inkomen te worden vastgesteld aan de hand van het inkomen over het gehele jaar exclusief extra eindejaarsuitkeringen.

  • 3.

    Het inkomen van een zelfstandige wordt aangetoond door het jaarverslag van het boekjaar voorafgaande aan de peildatum. Het jaarverslag bestaat uit de verlies- en winstrekening, de balans en de bijbehorende toelichting.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid van dit artikel wordt bij de vaststelling van het inkomen zoals bedoeld in artikel 2 sub a uitgegaan van het inkomen op de datum van aanvraag. Dit is van toepassing voor personen zoals genoemd in artikel 11, lid 2 en 3 van de Wet werk en bijstand en ingeval van verlating/echtscheiding.

    Artikel 4. Vermogen

Artikel 4. Vermogen

Bij het vaststellen van het in artikel 2, sub c genoemde vermogen zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • 1.

    Het vermogen op de peildatum is bepalend;

  • 2.

    Het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als gebruikelijk is bij de uitvoering van de wet;

  • 3.

    Het maximaal vrij te laten vermogen is conform het bepaalde in artikel 34 van de wet.

  • 4.

    Het vermogen in de woning blijft buiten beschouwing, indien de bijzondere bijstand op jaarbasis minder bedraagt dan € 2.500,00. De bijstand wordt in dit geval om niet verstrekt. De Beleidsregels krediethypotheek en pandrecht 2011 wordt niet toegepast.

  • 5.

    Naast de in artikel 2 genoemde geldende vermogensgrens wordt een aanvullende vrijlating van het vermogen toegepast van maximaal € 5.000,00 indien:

    • a.

      Het extra vrijgelaten vermogen is bedoeld als voorziening in de kosten van de uitvaart;

    • b.

      Een reguliere uitvaartverzekering voor belanghebbende in alle redelijkheid geen optie meer is in verband met de leeftijd.

Hoofdstuk 3. Bijdrageregelingen

Artikel 5 Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. schoolgaande kinderen

  • 1.

    Belanghebbende met schoolgaande en/of peuterspeelzaalgaande kinderen kan in aanmerking komen voor een financiële bijdrage voor kosten die voortvloeien uit schoolactiviteiten die schoolgaande kinderen hebben.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage bedraagt € 63,00 per kalenderjaar per schoolgaand kind dat de peuterspeelzaal bezoekt;

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage bedraagt € 63,00 per kalenderjaar per schoolgaand kind dat basisonderwijs volgt;

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage bedraagt € 1 75 ,00 per kalenderjaar per schoolgaand kind dat vervolgonderwijs volgt;

  • 5.

    Het schooltype dat bezocht wordt op de peildatum is bepalend binnen deze bijdrageregeling.

Artikel 6. Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. sport, cultuur en vorming

  • 1.

    Belanghebbende kan in aanmerking komen voor een financiële bijdrage in de kosten van maatschappelijke participatie op het gebied van sport, cultuur en vorming.

  • 2.

    De hoogte van de bijdrage bedraagt € 110,00 per persoon per kalenderjaar.

  • 3.

    Deze bijdrage is van toepassing op alle tot het gezin behorende personen in de leeftijd van 2 tot en met 17 jaar. De peildatum is hiervoor bepalend.

Artikel 7. Voorwaarden voor de bijdrageregeling duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Belanghebbende die een zelfstandige huishouding voert, kan in aanmerking komen voor een financiële bijdrage in de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen, zoals dezein de bijlage staat vermeld

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage bedraagt ten hoogste de maximale vergoeding dat in artikel 4 wordt genoemd, per kalenderjaar. Indien de aanschafkosten van het gebruiksgoed lager zijn dan of gelijk aan de richtprijs, dan wordt de hoogte van de bijstand vastgesteld op de aanschafprijs;

  • 4.

    Men heeft de keuze uit duurzame gebruiksgoederen tot een maximum van € 250,00 per jaar. De bijdrage voor eenzelfde gebruiksgoed wordt één maal in de vijf jaar verstrekt;

  • 5.

    Naast de belanghebbende genoemd in lid 1 kan tegelijkertijd aan de belanghebbende genoemd in lid 2 een fiets en een matras worden verstrekt tot een maximum van € 250,00 per jaar. Deze worden 1 maal in de 5 jaren verstrekt.

  • 6.

    Indien er sprake is van een volledige lening voor inrichtingskosten, bestaat er 5 jaar lang geen recht op een bijdrage voor duurzame gebruiksgoederen.

  • 7.

    De duurzame gebruiksgoederen moeten worden aangeschaft in een reguliere handel. Hier kan van worden afgeweken als, naar oordeel van het college, belanghebbende voldoende heeft aangetoond dat naleving van de bepalingen deze beleidsregels gewaarborgd zijn.

  • 8.

    De te declareren kosten zijn:

    Duurzame gebruiksgoederen

    Richtprijs

    maximale vergoeding

    Matras 1-persoons

    € 90

    € 90

    Matras 2-persoons

    € 155

    € 155

    Kookplaat gas (4 pits)

    € 110

    € 110

    Koelkast

    € 300

    € 250

    Diepvriezer

    € 235

    € 235

    Wasmachine

    € 435

    € 250

    Stofzuiger

    € 100

    € 100

    Bankstel

    € 935

    € 250

    TV

    € 265

    € 250

    Computer

    € 900

    € 250

    Fiets

    € 500

    € 250

  • 9.

    De bijdrage voor de computer kan alleen aangeschaft worden als er geen beroep wordt gedaan op de PC-regeling bedoeld in artikel 8 van deze beleidsregels.

Artikel 8. Voorwaarden PC-regeling in geval van schoolgaande kinderen

  • 1.

    Belanghebbende met schoolgaande kinderen vanaf groep 6 tot en met de middelbare school kunnen in aanmerking komen voor een computer/laptop.

  • 2.

    De maximale vergoeding voor de computer/laptop bedraagt € 650.

  • 3.

    Per huishouden bestaat recht op één verstrekking van een computer/laptop, ook indien meerdere schoolgaande kinderen tot het huishouden behoren.

  • 4.

    De vergoeding bedoeld in lid 2 kan inhouden:

    • a.

      een computer/laptop;

    • b.

      een printer;

    • c.

      software

    • d.

      virusprogramma;

  • 5.

    Na het verstrijken van 5 jaar kan opnieuw een aanvraag voor deze regeling worden gedaan.

  • 6.

    Als er sprake is van een bijdrage voor een computer op grond van artikel 7 van deze beleidsregels bestaat er binnen 5 jaar geen recht op een computer/laptop op grond van dit artikel.

  • 7.

    De aanschaf dient te gebeuren bij een officiële leverancier.

Hoofdstuk 4. Uitvoeringsbepalingen

Artikel 9. Aanvraag

  • 1.

    De financiële bijdrage moet bij burgemeester en wethouders op een daartoe ontworpen formulier worden aangevraagd. De aanvraag kan worden ingediend in de periode van 1 januari tot en met 31 december van het betreffende jaar van aanvraag.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 kan de bijdrageregeling maatschappelijke participatie van 15 augustus tot 1 december worden aangevraagd.

  • 3.

    Belanghebbende en kind(eren) moeten op de datum van de aanvraag inwoner zijn van de gemeente Rijssen-Holten.

  • 4.

    Bij de aanvraag dienen bewijsstukken met betrekking tot het inkomen te worden ingeleverd. Bij een aanvraag voor duurzame gebruiksgoederen moet ook het aankoop- en betalingsbewijs worden ingeleverd. Daarnaast dient een verklaring te worden ondertekend met betrekking tot het vermogen, waaruit blijkt dat aan de in deze beleidsregels gestelde vermogensvoorwaarden ter verkrijging van de tegemoetkoming is voldaan.

Artikel 10. Verificatie

  • 1.

    Verificatie van het inkomen vindt in alle gevallen plaats.

  • 2.

    Verificatie van het vermogen zal steekproefsgewijs plaatsvinden.

  • 3.

    Verificatie van de betalingsbewijzen van de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. sport, cultuur en vorming vindt steekproefsgewijs plaats.

  • 4.

    In afwijking van lid 3 van dit artikel vindt verificatie van betaalbewijzen van kosten uit de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. schoolgaande kinderen niet plaats op grond van artikel 35 lid 5 WWB.

  • 5.

    In afwijking van lid 3 van dit artikel vindt verificatie van betalingsbewijzen bij belanghebbenden van 65 jaar en ouder niet plaats indien het gaat om aanvragen op grond van artikel 6.

  • 6.

    Bij aanvragen op grond van artikel 7 vindt verificatie van het vermogen plaats, voor zover deze geen uitkering ingevolge de WWB ontvangt;

  • 7.

    Belanghebbende is verplicht aan het verificatieonderzoek mee te werken en dient aanvullende gegevens te verstrekken.

Artikel 11. Uitbetaling

Een bijdrage op grond van de artikelen 5, 6 en 7 wordt uiterlijk 8 weken na het indienen van de aanvraag uitbetaald.

Artikel 12. Voorliggende voorziening

Artikel 15 van de wet is onverminderd van toepassing.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 13. Hardheidsclausule

Er kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2014.

Artikel 15. Inwerkingtreding

  • 1.

    De Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2014 treden in werking de dag na bekendmaking.

  • 2.

    De Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2013 worden ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 3 juni 2014.

Toelichting op de beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2014

Algemeen

Op grond van artikel 35 Wet werk en bijstand (WWB) is het mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken. Degene, die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden geconfronteerd wordt met noodzakelijke bestaanskosten, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die niet uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen boven bijstandsniveau kunnen worden betaald (de zogenaamde financiële draagkracht), heeft recht op bijzondere bijstand. Welke kosten daarvoor in aanmerking komen hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. Het is een kwestie van maatwerk: een individuele beoordeling is vereist.

In artikel 35 derde lid WWB wordt de mogelijkheid gegeven om categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan personen van 65 jaar of ouder. Aan categoriale bijzondere bijstand is een aantal voorwaarden verbonden. Ten eerste moet de doelgroep onafhankelijk zijn van de bron van inkomsten. De categoriale voorziening mag dus niet alleen toegankelijk zijn voor uitkeringsgerechtigden. Ten tweede is bijstand alleen mogelijk voor zover er geen recht bestaat op een voorliggende voorziening. Ten derde zal, uit oogpunt van rechtsgelijkheid met behulp van individualiserende toetsing van de wet, de voorziening ook beschikbaar moeten zijn voor degene die niet tot de doelgroep behoort, maar die voor het overige in vergelijkbare omstandigheden verkeert. Ten vierde moeten de tegemoetkomingen gericht zijn op het bestrijden van bepaalde kosten. Ongerichte inkomenssuppleties zijn niet toegestaan.

In deze beleidsregels is gebruik gemaakt van de mogelijkheid categoriale bijstand te verlenen aan inwoners die 65 jaar en ouder zijn. Dit komt tot uiting in artikel 9 lid 5 van deze beleidsregels. Belanghebbenden, die de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, worden niet gevraagd bewijsstukken te overleggen voor de bijdrage die ze hebben ontvangen voor maatschappelijke participatie m.b.t. sport cultuur en vorming. Het is aannemelijk dat zij noodzakelijke kosten hebben waarin de bijstand en de aanwezige draagkracht niet voorzien.

In deze beleidsregels vindt de nadere uitwerking van de in de Verordening maatschappelijke participatie WWB 2012 gegeven opdracht plaats. Dat sprake is van categoriale bijstand aan schoolgaande kinderen uit financieel minder draagkrachtige gezinnen komt onder meer tot uiting in artikel 9 lid 4 van deze beleidsregels. In dit artikel is bepaald dat geen bewijsstukken van kosten ten behoeve van schoolgaande kinderen worden gevraagd. Het is aannemelijk dat gezinnen met schoolgaande kinderen noodzakelijke kosten hebben waarin de bijstand en de aanwezige draagkracht niet voorzien.

Artikelsgewijze toelichting op de Beleidsregels bijdrageregelingen bijzondere bijstand 2014

Artikel 1. Begripsbepaling

Begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en toegelicht dienen te worden, worden in dit artikel nader beschreven.

Artikel 2. Belanghebbenden

Bij de bepaling van de doelgroep voor deze regelingen is aansluiting gezocht bij de uitgangspunten van het minimabeleid van de gemeente Rijssen-Holten. Ook is rekening gehouden met de op 1 januari 2012 in werking getreden wijzigingen van de Wet werk en bijstand. Dit heeft tot gevolg van de inkomensgrens is gewijzigd van 115% naar 110% van de bijstandsnormen. Dit komt tot komt tot uiting in de vastgestelde inkomensgrenzen.

Studenten die op het moment van aanvraag of in het voorgaande jaar onderwijs hebben gevolgd of konden volgen, worden uitgesloten van een bijdrage. Bij de controle op het volgen van onderwijs met betrekking tot het voorgaande jaar, is de periode van studeren niet van belang. Ook studenten die in het voorgaande kalenderjaar niet een volledig jaar onderwijs hebben gevolgd, worden uitgesloten van het recht op een bijdrage.

Artikel 3. Inkomen

De beoordeling of de aanvrager gedurende het gehele jaar een inkomen heeft dat lager is dan de inkomensgrens, wordt beoordeeld aan de hand van twee peilmaanden: januari en september. Is het inkomen in één van die maanden hoger dan de inkomensgrens, dan wordt het inkomen over het hele jaar bekeken om zo te controleren of belanghebbende het voorgaande jaar een inkomen heeft gehad wat gemiddeld genomen onder de betreffende inkomensgrenzen valt. Uitgangspunt is het netto inkomen exclusief vakantietoeslag. Dit is nadrukkelijk in zowel de verordening als de beleidsregels geregeld zodat niet-uitkeringsgerechtigden bij hun aanvraag kunnen volstaan met een salarisspecificatie exclusief de vakantietoeslag.

Inkomen waarop aanspraak bestaat, bijvoorbeeld de voorlopige teruggave inkomstenbelasting, wordt overeenkomstig de wet, in ogenschouw genomen.

Artikel 4. Vermogen

De vermogensbepalingen van de Wet werk en bijstand zijn van toepassing. Indien de aanvrager een eigen woning heeft blijft het vermogen in de woning buiten beschouwing indien de totale bijzondere bijstand op jaarbasis minder bedraagt dan € 2.500,00.

Bepalend is de vermogenspositie op 1 januari van het jaar van uitvoering.

Artikel 5. Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. schoolgaande kinderen

Dit artikel is een uitwerking van de Verordening Maatschappelijke participatie WWB 2012. Door de wijziging van de Wet werk en bijstand met ingang van 1 januari 2012, is de gemeente verplicht om een verordening maatschappelijke participatie voor schoolgaande kinderen vast te stellen. De verdere uitwerking van deze verordening wordt in dit artikel geregeld.

Voor dit artikel geldt zoals in artikel 9 lid 4 van deze verordening wordt beschreven dat er geen bewijsstukken overlegd hoeven te worden met betrekking tot de gemaakte kosten.

Voor de hoogte van de bijdrage die wordt toegekend, geldt dat gekeken wordt naar de situatie zoals deze was op de peildatum.

Artikel 6. Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. sport, cultuur en vorming

In tegenstelling tot artikel 5 van deze verordening geldt voor de maatschappelijke participatie met betrekking tot sport, cultuur en vorming dat dit niet op grond van de WWB in een verordening moet worden geregeld. Ook vindt er steekproefsgewijs een controle plaats op de betalingsbewijzen. Dit wordt aangegeven in artikel 9 lid 3 van deze verordening. De kosten die gedeclareerd kunnen worden moeten te maken hebben met sport, cultuur en vorming. Dit kan verschillende zaken zijn zoals contributies voor sport, kosten voor gebruik van internet, telefoon, een krantenabonnement, muzieklessen etc. Dit is ter beoordeling aan de behandelend medewerker.

Voor deze bijdrage geldt dat voldaan moet worden de voorwaarden van inkomen en vermogen zoals beschreven in de artikel 2 en 3 van deze verordening. De toekenning van de bijdrage bedraagt een bedrag per persoon.

Artikel 7. Voorwaarden voor de bijdrageregeling duurzame gebruiksgoederen

Op grond van dit artikel wordt een tegemoetkoming verstrekt in de kosten van de aanschaf en vervanging van een gelimiteerd aantal duurzame gebruiksgoederen. Bij het vaststellen van het recht op een tegemoetkoming wordt individueel vastgesteld of het betreffende gebruiksgoed inderdaad is aangeschaft. De besteding van de bijstand is dus niet vrij. De doelgroep van deze beleidsregels zijn belanghebbenden die een zelfstandige huishouding voeren en die voldoen aan de voorwaarden die genoemd worden in artikel 2 en 3. Inwonenden van 4 jaar en ouder kunnen slechts in aanmerking komen voor een matras en een fiets. Voor de overige zaken geldt dat de overige medebewoners niet een beroep op overige duurzame gebruiksgoederen kunnen doen, omdat er vanuit wordt gegaan dat de overige zaken gezamenlijk gedeeld kunnen worden met de hoofdbewoner.

Uit de praktijk blijkt dat het voor deze groep erg moeilijk is om duurzame gebruiksgoederen aan te schaffen. De kosten van duurzame gebruiksgoederen worden normaal gesproken aangemerkt als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten moeten dus bestreden worden uit het reguliere inkomen. De eigen verantwoordelijkheid wordt ook teruggevonden in deze beleidsregels. Er wordt namelijk een tegemoetkoming in de kosten verstrekt, zodat een deel van de kosten voor rekening van belanghebbende blijft.

Gekozen is voor een maximaal bedrag per jaar op grond van deze regeling. Het staat een belanghebbende vrij om dit bedrag aan te wenden voor één duur goed of bijvoorbeeld voor twee wat goedkopere goederen. Art. 7 lid 4 schrijft voor dat er per duurzaam gebruiksgoed eenmaal per vijf jaren bijzondere bijstand kan worden verstrekt. Normaal gesproken moet een duurzaam gebruiksgoed minimaal vijf jaren meegaan. Het is daarom redelijk om deze minimale termijn te gebruiken. Wel kan ieder jaar een ander goed voor vergoeding in aanmerking komen. De noodzaak om eens in de zoveel jaren een duurzaam gebruiksgoed te vervangen is algemeen erkend.

In artikel 7 lid 5 van deze verordening wordt aangegeven dat er geen recht bestaat op een bijdrage indien er sprake is van een lening voor inrichtingskosten. Als er sprake is van eerste huisvesting na het verlaten van een AZC geldt dat er een lening vanuit de Stadsbank wordt toegekend waar de gemeente borg voor staat. De hoogte van de lening is gebaseerd op alle noodzakelijk zaken die nodig zijn voor de woning. Hierin zijn de duurzame gebruiksgoederen al meegenomen.

Lid 9 van dit artikel beschrijft dat het niet mogelijk is om een bijdrage te ontvangen voor een computer als er in de afgelopen vijf jaar sprake is geweest van een toekenning op grond van artikel 8 van deze beleidsregels. Binnen vijf jaar kan men slechts aanspraak op één van de twee regelingen, waarbij de PC-regeling specifiek van toepassing is voor gezinnen met schoolgaande kinderen.

Artikel 8. Voorwaarden PC-regeling in geval van schoolgaande kinderen

Op grond van dit artikel is het mogelijk om een computer of laptop aan te schaffen als er sprake is van schoolgaande kinderen (groep 6 tot en met de laatste klas van de middelbare school). De computer/laptop is niet specifiek bedoeld voor één persoon, maar bestemd voor het hele gezin.

Deze regeling zal naast de regeling duurzame gebruiksgoederen bestaan op grond waarvan men voor een tegemoetkoming van € 250 in aanmerking kan komen. Voor beide regelingen geldt dat er maximaal 1 keer per vijf jaar een beroep op één van beide regelingen kan worden gedaan. Dus als een schoolgaand kind 16 jaar is en er wordt op grond van artikel 8 een beroep gedaan op de PC-regeling is het binnen vijf jaar niet opnieuw mogelijk om op grond van artikel 7 een bijdrage voor een computer aan te vragen.

Omdat op het gebied van ICT snel sprake is van veroudering, wordt er uitgegaan van aanschaf van nieuwe apparatuur. Tweedehands artikelen komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 9. Aanvraag

De uitvoering van de bijdrageregelingen wijken af van de reguliere aanvragen bijzondere bijstand. Daarom zijn enkele uitvoeringsbepalingen opgenomen, die alleen voor de uitvoering van deze beleidsregels gelden.

Artikel 10. Verificatie

In dit artikel komt naar voren dat de verificatie afhankelijk is van de bijdrage die wordt aangevraagd. Zo wordt bijvoorbeeld het inkomen altijd geverifieerd, terwijl het vermogen steekproefsgewijs geverifieerd wordt. Ook voor bewijsstukken die overlegd moeten worden geldt dat dit niet voor iedere bijdrage gelijk is.

Artikel 11. Uitbetaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12. Voorliggende voorziening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.