Regeling vervallen per 13-11-2018

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Rijssen-Holten 2014

Geldend van 03-12-2014 t/m 12-11-2018

Intitulé

Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Rijssen-Holten 2014

1 INLEIDING

Artikel 1.1 BELEIDSREGELS

In deze notitie zijn de beleidsregels van de gemeente Rijssen-Holten geformuleerd als basis voor de planologische afwijkingsmogelijkheden in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor). Deze wet en het daarbij behorende besluit zijn per

1 oktober 2010 in werking getreden. Per 1 november 2014 zijn er wijzigingen in het vergunningsvrije bouwen BOR doorgevoerd. Met deze wijziging zijn ook de regels waarop de Beleidsregel planologische afwijkingsmogelijkheden 2010 zag gewijzigd.

De beleidsregels zijn opgesteld om te komen tot een rechtmatige en doelmatige uitvoering van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 van de Wabo juncto artikel 4 van Bijlage II van het Bor.

Artikel 1.2 AANLEIDING

Op 1 oktober 2010 is de Wabo in werking getreden. Eén van de wijzigingen betreft artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 van de Wabo, dat in de plaats is gekomen van artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Dit artikel maakt het mogelijk dat burgemeester en wethouders omgevingsvergunning kunnen verlenen bij strijdigheid met het geldende bestemmingsplan of beheersverordening in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te geven gevallen.

Deze gevallen zijn opgesomd in artikel 2.7 Bor juncto artikel 4 bijlage II van het Bor, welke eveneens op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Per 1 november 2014 zijn deze regels gewijzigd samen met een groot aantal regels op het gebied van ruimtelijke ordening.

Artikel 1.3 INSPRAAK

De beleidsregel is niet voor inspraak ter inzage gelegd. Er is gebruik gemaakt van de uitzondering op het bieden van inspraak op grond van artikel 2 lid 3 a, c en e Inspraakverordening gemeente Rijssen-Holten 2003. Een deel van regels wordt niet gewijzigd. Voor aan EEN ander deel zijn de regels uit artikel 4 van bijlage II van het Bor relatief limitatief opgesteld. Van beleidsvrijheid is slechts beperkt sprake. Voor de overige regels geldt dat het noodzakelijk is dat er snel beleid wordt vastgesteld. De nieuwe regels zijn relatief laat door het ministerie vrijgegeven waarmee aanpassing pas in een laat stadium mogelijk is. Om te voorkomen dat geen gebruik kan worden gemaakt van de nieuwe mogelijkheden van artikel 4 van bijlage II is het niet wenselijk eerst inspraak te vragen.

Artikel 1.4 REIKWIJDTE

In het geval een aanvraag om een omgevingsvergunning in strijd is met het bestemmingsplan

en geen medewerking mogelijk is met behulp van een binnenplanse afwijking, dan bestaat de

mogelijkheid om medewerking te verlenen in de bij Algemene Maatregel van Bestuur (Amvb)

aangewezen gevallen. De genoemde Amvb is het Besluit omgevingsrecht (Bor), die in artikel 4 van bijlage II de categorieën van gevallen noemt waarin toch omgevingsvergunning kan worden verleend op grond van artikel 2.12, lid 1, sub a onder 2 van de Wabo. De voorliggende beleids-regels hebben betrekking op planologische afwijkingsmogelijkheden voor deze categorieën van gevallen.

Artikel 1.5 UITGANGSPUNT

Uitgangspunt is dat bouwplannen die aan dit beleid voldoen in planologisch opzicht verantwoord zijn. Uit ruimtelijk oogpunt bestaan voor deze gevallen over het algemeen geen overwegende bezwaren.

Zoals genoemd is de opsomming van gevallen waarvan op basis artikel 4 bijlage II Bor kan worden afgeweken van het bestemmingsplan ongeveer gelijk aan het daarvoor geldende artikel 4.1.1 Bro. De bouw- en gebruiksmogelijkheden, zoals opgenomen in het Beleid planologsiche afwijkinsregels gemeente Rijssen-Holten 2010, zijn zoveel mogelijk overgenomen. Verder zijn een aantal onjuistheden uit de bestaande regels gehaald en zijn de nieuwe wettelijke regels verwerkt.

Artikel 1.6 LEESWIJZER

In hoofdstuk 1 wordt een inleiding gegeven met betrekking tot het tot stand komen van deze beleidsregels. Hoofdstuk 2 beschrijft het juridisch kader voor dit beleid. De ‘definities’ en ‘wijze van meten’ en andere begrippen, zoals deze van toepassing zijn voor deze beleidsregels, zijn weergegeven in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 vormt het feitelijke beleid. In dit hoofdstuk wordt per onderdeel van artikel 4 van Bijlage II van het Bor eerst de integrale tekst gegeven. Daaronder worden de beleidsregels gegeven, op basis waarvan er binnen de gemeente Rijssen-Holten medewerking wordt verleend.

Artikel 1.7 INWERKINGTREDING / CITEERTITEL

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag nadat zij bekend zijn gemaakt;

 

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden gemeente Rijssen-Holten 2014 ’.

2 JURIDISCH KADER

2.1 OVERGANGSRECHT

Op ontheffingen die zijn aangevraagd of nog niet onherroepelijk zijn geworden voor de datum van inwerkingtreding van de nieuwe beleidsregel blijft het oude recht van toepassing tenzij het nieuwe recht gunstiger is voor de aanvrager.

2.2 RELATIE BELEIDSREGELS – AANVRAAG BOUWVERGUNNING

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.10, lid 2 Wabo wordt een aanvraag om omgevings-vergunning geacht tevens een verzoek in te houden om af te mogen wijken van het bestemmingsplan of beheersverordening.

2.3 VOORBEREIDINGSPROCEDURE – OMGEVINGSVERGUNNING VAN RECHTSWEGE

Met de invoering van de Wabo, is voor de onderhavige beleidsregels de reguliere voorbereidingsprocedure van toepassing. Voor de behandeling van een aanvraag, waarvoor de reguliere procedure geldt, geldt een behandeltermijn van 8 weken. Als niet binnen deze termijn besloten is, is er een omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan (inclusief de mogelijkheden die deze beleidsregels bieden).

Het voorgaande betekent dat de wetgever er niet meer in voorzien heeft om een specifieke zienswijzenprocedure op te nemen voor verzoeken die passen binnen deze beleidsregels. Dat neemt natuurlijk niet weg dat het een belanghebbende vrij staat om naar aanleiding van een ingekomen aanvraag om omgevingsvergunning een zienswijze in te dienen. Lastig hierbij is echter dat het bij de bekendmaking van een ingekomen aanvraag om omgevingsvergunning niet altijd bekend is of deze wel of niet past binnen het bestemmingsplan of beheersverordening.

Uiteraard blijft de bezwaarprocedure in stand, in deze procedure kunnen ook nog bezwaren naar voren gebracht worden.

2.4 BELANGENAFWEGING

De toelichting van de invoeringswet Wabo geeft aan dat een besluit binnen de reguliere procedure weliswaar niet meer in ontwerp ter inzage hoeft te worden gelegd, maar geeft ook aan dat artikelen 4:7 en 4:8 van de Algemene wet bestuurswet (Awb) wel van toepassing zijn. Hierin staat het volgende:

  • .

    artikel 4:7: 'Voordat een bestuursorgaan een aanvraag tot het geven van een beschikking geheel of gedeeltelijk afwijst, stelt het de aanvrager in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de afwijzing zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de aanvrager betreffen, en die gegevens afwijken van gegevens die de aanvrager ter zake zelf heeft verstrekt';

  • .

    artikel 4:8: 'Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.’

 

Belanghebbenden die niet in de gelegenheid zijn gesteld om hun zienswijze(n) in te dienen kunnen nu alleen nog maar bezwaar maken tegen de verleende omgevingsvergunning, waarna de beschikking op bezwaar open staat voor beroep.

 

 

2.5 INHERENTE AFWIJKINGSMOGELIJKHEID / HARDHEIDSCLAUSULE

 

De mogelijkheid om van beleidsregels af te wijken is neergelegd in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en kan slechts onder bijzondere omstandigheden worden toegepast. Er kunnen namelijk altijd bijzondere situaties zijn, waarbij toepassing van het vastgestelde beleid leiden tot een onevenredige hardheid. In het algemeen zal er een beroep op de hardheidsclausule kunnen worden gedaan indien:

 

  • .

    er bijzondere omstandigheden kunnen worden aangevoerd die tot medewerking in afwijking van het beleid noodzakelijk maken en er geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en het afwijken niet leidt tot een (ongewenste) precedentwerking;

  • .

    als de aanvraag weliswaar niet past binnen het geldende beleid, maar een beleidswijziging als gevolg van het betreffende verzoek in de rede ligt;

  • .

    een aanvraag weliswaar past binnen de in dit beleid neergelegde uitgangspunten maar dat, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, er geen medewerking verleend dient te worden. Voorkomen moet worden dat de in de beleidsregels neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder besluit gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoor-waarden, tot weigering van het ontheffingsverzoek kan leiden. Onderkend moet worden dat elk beleid onvoorziene neveneffecten kan hebben. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.

 

2.6 OVERIGE TOETSINGKADERS / ACTIVITEITEN

a. Naast toetsing aan het bestemmingsplan en deze beleidsregels moet een aanvraag om omgevingsvergunning (voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’) ook worden getoetst aan de overige toetsingscriteria. Zo moet een bouwplan tevens voldoen aan redelijke eisen van welstand, het Bouwbesluit, de bouwverordening en overige verplichte wetgeving. Strijdigheid met één van deze toetsingskaders kan dan ook betekenen dat er op die gronden geen medewerking kan worden verleend aan een bouwplan.

 

b. De Wabo biedt de mogelijkheid om gelijktijdig met een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’ ook omgevingsvergunning aan te vragen voor andere activiteiten (bijvoorbeeld milieu, kappen, slopen). Er wordt dan één vergunning aangevraagd voor al deze activiteiten. In het geval er een weigeringgrond is voor één van deze activiteiten bestaat de kans dat ook de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit niet kan worden verleend, tenzij de aanvrager bewust verzoekt om alsnog één of meerdere activiteiten die wel vergunt kunnen worden, te laten vergunnen.

3 BEGRIPPEN

3.1 DEFINITIES

aan- en uitbouw

een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een hoofdgebouw dat door haar indeling en inrichting bestemd is hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de woning;

aansluitend terrein

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voorzover het geldende bestemmingsplan deze inrichting niet verbiedt;

achtererfgebied

achtererfgebied: erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;

achtergevel

het meest achterwaarts gelegen deel van het hoofdgebouw;

antennedrager

antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in één of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met daarbij behorende bevestigingsconstructie;

agrarisch bedrijf: een economische eenheid met een minimale omvang van meer dan 11 NGE dat is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen "kwekerijen en houtteelt, daaronder niet begrepen" en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf, een vis- of wormenkwekerij;

bebouwingsgebied: achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

bebouwde kom (in de zin artikel 4 van bijlage II van het Bor)

een gebied waarbij er sprake is van een structurele samenhang van bebouwing

bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

dakkapel

een met dakpannen, riet, zink of ander materiaal omringde ondergeschikte toevoeging aan een schuine kap;

dakopbouw

een toevoeging aan een schuine kap, waarmee een bestaande ruimte wordt vergroot door een verhoging van het bestaande dak (nokverhoging) of het optrekken van de gevel;

erf

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een

hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw,

en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die

inrichting niet verbieden;

erker

een kleine grondgebonden uitbreiding van één bouwlaag aan de voor- of zijgevel van de woning;

gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

hoofdgebouw

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

huisvesting in verband met mantelzorg: huisvesting in of bij een woning van één huishouden van maximaal twee personen, van wie ten minste één persoon mantelzorg verleent aan of ontvangt van een bewoner van de woning;

mantelzorg

mantelzorg: intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;.

Voor de toepassing van deze beleidsregel wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.

openbaar toegankelijk gebied

weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar vaarwater en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;

overkapping

een bouwwerk in de vorm van een overkapping bestaande uit maximaal drie wanden waarvan maximaal twee tot de constructie zelf behoren.

peil

a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg of pad grenst: de hoogte van die weg of dat pad ter plaatse van de hoofdtoegang;

b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte terrein ter plaatse;

recreatiewoning

een gebouw bestemd voor recreatief nachtverblijf voor personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

straat- en bebouwingsbeeld

1. een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

2. een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;

3. een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

4. de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;

uitbreiding

een aan- of uitbouw aan een hoofdgebouw;

voorerfgebied

erf dat geen onderdeel is van het achtererfgebied;

voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/ of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

woning

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor de huisvesting van één huishouden;

zijgevel

een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

3.2 WIJZE VAN METEN

Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als volgt gemeten en berekend:

afstand tot de zijdelingse perceelsgrens

tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen;

goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.3 ONDERGESCHIKTE BOUWDELEN

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 0,50 meter bedraagt. Voor ondergeschikte bouwdelen gelden wel de eisen op grond van het Burgerlijk wetboek.

3.4 BEBOUWDE KOM

In artikel 4 van bijlage II van het Bor wordt in sommige gevallen onderscheid gemaakt tussen de realisering van bouwwerken binnen of buiten de bebouwde kom. Het is daarom van belang om vast te stellen of het bouwwerk al dan niet binnen de bebouwde kom is gesitueerd. Het college is bevoegd de grenzen van de bebouwde kom aan te wijzen. Dit is niet gebeurd. Dat betekent dat er per concreet geval moet worden beoordeeld of een perceel zich al dan niet binnen de bebouwde kom bevindt. Uit de jurisprudentie blijkt dat dit een vraag van feitelijke aard betreft. Niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom weergeeft is bepalend, maar de aard van de omgeving.

Wil er in ruimtelijke zin sprake zijn van een bebouwde kom, dan zal er in het betrokken gebied in ieder geval sprake moeten zijn van een structurele samenhang van bebouwing. Zo zal verspreid liggende woonbebouwing in het buitengebied geen bebouwde kom in ruimtelijke zin vormen.

4 BELEIDSREGELS

4.1 UITZONDERING BELEIDSREGELS

‘Beleidsregels planologische afwijkingsmogelijkheden Gemeente Rijssen-Holten 2014’ van de gemeente Rijssen-Holten zijn niet van toepassing op:

  • 1.

    recreatiewoningen;

  • 2.

    gebouwen en bouwwerken die staan vermeld op de rijks- of gemeentelijke monumentenlijst;

  • 3.

    tijdelijke bouwwerken.

 

4.2 RUIMTELIJKE KWALITEIT

 

Het college van burgemeester en wethouders geeft geen toepassing aan de beleidsregels als er strijdigheid is met:

 

  • a.

    het straat- en bebouwingsbeeld;

  • b.

    inbreuk op de woonsituatie;

  • c.

    de verkeersveiligheid;

  • d.

    de sociale veiligheid,

  • e.

    landschappelijke en/of natuurlijke waarden;

  • f.

    cultuurhistorische waarden;

  • g.

    de milieusituatie, of

  • h.

    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

Voor ieder verzoek gelden, naast de specifiek beleidsregels (paragraaf 4.3 t/m 4.13), de bovenstaande aspecten eveneens als toetsingskader. Bij een strijdigheid met één van deze aspecten kan in principe géén medewerking worden verleend aan de omgevingsvergunning, tenzij hieraan strikte randvoorwaarden worden verbonden om zodoende de ruimtelijke kwaliteit te waarborgen.

 

4.3 BIJBEHOREND BOUWWERK

 

WETTELIJK KADER

Artikel 4, eerste lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

 

een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

  • a.

    niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • b.

    de oppervlakte niet meer dan 150 m² ;

 

BELEIDSREGELS

 

In afwijking van het bestemmingsplan of beheersverordening is het mogelijk om een omgevings-vergunning te verlenen voor:

 

A het uitbreiden van of een bijbehorend bouwwerk bij een woning in het achtererfgebied, een overkapping in het achtererfgebied bij een woning, gelegen binnen de bebouwde kom, mits er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  • 1.

    het bouwen heeft niet tot gevolg dat de oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken die mogelijk is op basis van het geldende bestemmingsplan voor meer dan 50% wordt overschreden, met een maximum van 25 m²;

  • 2.

    uitbreidingen en/of een bijbehorend bouwwerk zijn toegestaan op een afstand van tenminste 3 meter achter de oorspronkelijke voorgevel of het verlengde daarvan;

  • 3.

    bij een uitbreiding van een vrijstaande woning moet tenminste aan één zijde een afstand van 2,5 meter tot de zijdelingse perceelsgrens in acht worden genomen;

  • 4.

    het bouwplan voldoet voor wat betreft de overige maten en afmetingen aan de voorschriften van het betreffende bestemmingsplan;

  • 5.

    het is niet toegestaan het dak van het bijbehorend bouwwerk te gebruiken als balkon/terras, mits het vigerende bestemmingsplan dit toestaat.

 

  • 6.

    voor overkappingen geldt bovendien dat:

a. de hoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;

b. de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen op het perceel maximaal 25 m² bedraagt;

c. de overkapping tenminste 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan wordt opgericht.

 

B het uitbreiden van of een bijbehorend bouwwerk bij een woning in het voorerfgebied, een overkapping in het voorerfgebied bij een woning, gelegen binnen de bebouwde kom, mits er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  • 1.

    erkers (exclusief eventuele luifels) aan de voorgevel zijn toegestaan voor een breedte van ten hoogste 2/3 deel van de oorspronkelijke voorgevelbreedte, met een maximum van 4 meter;

  • 2.

    erkers aan de zijgevel zijn toegestaan voor een breedte van ten hoogste 4 meter;

  • 3.

    van de maten zoals genoemd onder 1. en 2. kan in geringe mate worden afgeweken als de bestaande gevelopeningen dit noodzakelijk maken;

  • 4.

    de voorzijde van de erker ligt maximaal 1,5 meter vóór de voor- of zijgevel gevel van de woning, met dien verstande dat deze afstand voor eventuele luifels 1 meter bedraagt;

  • 5.

    de afstand van de voorzijde van de erker tot openbaar toegankelijk gebied bedraagt tenminste 2,5 meter;

  • 6.

    de goothoogte van de erker mag niet meer bedragen dan 3,0 meter;

  • 7.

    de hoogte van de erker niet meer dan 25 centimeter boven de verdiepingsvloer uitkomt;

  • 8.

    het is niet toegestaan het dak van de erker te gebruiken voor een balkon/terras;

 

  • 9.

    voor overkappingen in het voorerfgebied geldt dat:

a. de hoogte maximaal 3,5 meter bedraagt;

b. de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen op het perceel maximaal 25 m² bedraagt;

 

c. voor aan de woning aangebouwde overkappingen geldt dat deze tenminste 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw moeten liggen;

d. realisatie van de overkapping niet tot gevolg heeft dat de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, zoals omschreven in paragraaf 4.2, wordt aangetast;

e. de welstandscommissie een positief advies moet afgeven voor zowel het uiterlijk, als ook de plaatsing van de overkapping.

 

C het uitbreiden van of een bijbehorend bouwwerken bij een woning in het achtererfgebied bij hoofdgebouwen buiten de bebouwde kom, mits er wordt voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

 

 

  • 1.

    niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

  • 2.

    de oppervlakte niet meer dan 150 m²

  • 3.

    het bouwplan voldoet voor wat betreft de overige maten en afmetingen aan de voorschriften van het betreffende bestemmingsplan;

  • 4.

    het bouwplan past binnen de opzet van het betreffende bestemmingsplan;

 

D het uitbreiden van of een bijbehorend bouwwerk bij een hoofdgebouw, anders dan zijnde een woning, mits er wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

  • 1.

    het aansluitende terrein mag niet voor meer dan 50% worden bebouwd;

  • 2.

    de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt mag niet met meer dan 25% worden overschreden;

  • 3.

    het beoogde gebruik van de uitbreiding of het bijbehorend bouwwerk mag niet afwijken van het bestaande gebruik van het hoofdgebouw.

 

 

 

4.4 GEBOUW TEN BEHOEVE VAN INFRASTRUCTURELE OF OPENBARE VOORZIENINGEN

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, tweede lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: niet hoger dan 5 m, en de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

 

 

BELEIDSREGEL

 

Aan deze mogelijkheid wordt volledig toepassing gegeven.

 

4.5 BOUWWERK GEEN GEBOUW ZIJNDE

 

WETTELIJK KADER

Artikel 4, derde lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

een bouwwerk geen gebouw zijnde of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de voldaan de volgende eisen:

a. niet hoger dan 10 m, en

b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

 

BELEIDSREGELS

In afwijking van het bestemmingsplan of beheersverordening is het mogelijk om een omgevings-vergunning te verlenen voor:

 

A Een erfafscheiding in het voorerfgebied (hoeksituaties), mits:

  • 1.

    de hoogte van de erfafscheiding maximaal 2 meter bedraagt;

  • 2.

    de erfafscheiding op 3 meter of meer achter de oorspronkelijke (voorste) voorgevel of het verlengde hiervan ;

  • 3.

    de uitvoering van de erfafscheiding bestaat uit twee verschillende materialen en voldoet aan redelijk eisen van welstand;

  • 4.

    de belangen van eigenaren en/of gebruikers van de nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.

 

B Voor een overkapping in het voorerfgebied welke vanwege zijn uitvoering c.q. constructie moet worden aangemerkt als een bouwwerk geen gebouw zijnde geldt de volgende voorwaarden:

 

  • 1.

    de hoogte bedraagt maximaal 3,5 meter;

  • 2.

    de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen op het perceel maximaal 25 m² bedraagt;

  • 3.

    de overkapping moet achter de oorspronkelijke achtergevel, of het verlengde hiervan, worden opgericht;

  • 4.

    de welstandscommissie een positief advies moet afgeven voor zowel het uiterlijk, als ook de plaatsing van de overkapping.

 

C Het is niet mogelijk om specifieke beleidsregels op te stellen voor elk denkbaar ‘bouwwerk geen gebouw zijnde’. Deze categorie bouwwerken is dusdanig algemeen dat men oneindig veel voorbeelden kan bedenken die hierbinnen vallen.

 

In andere gevallen anders dan genoemd onder A en B zal hierom afzonderlijk een beoordeling plaatsvinden of er, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverordening, omgevingsver-gunning verleend kan worden. Hierbij geldt als uitgangspunt dat er volledig toepassing wordt gegeven aan deze mogelijkheid, mits deze past binnen de criteria van het wettelijk kader en er geen aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, zoals omschreven in paragraaf 4.2.

 

4.6 DAKKAPEL, DAKOPBOUW OF GELIJKSOORTIGE UITBREIDING

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, vierde lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw dan wel de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard.

 

BELEIDSREGEL

 

Aan deze mogelijkheid wordt volledig toepassing gegeven, op voorwaarde dat het bouwplan niet tot gevolg heeft dat de maximaal toegestane inhoudsmaat wordt overschreden.

 

4.7 ANTENNE-INSTALLATIE

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, vijfde lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 meter

 

BELEIDSREGEL

 

Aan deze mogelijkheid wordt volledig toepassing gegeven, op voorwaarde dat er wordt voldaan aan het gemeentelijk antennebeleid.

 

4.8 INSTALLATIE BIJ EEN GLASTUINBOUWBEDRIJF VOOR WARMTEKRACHTKOPPELING

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, zesde lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

een installatie bij een glastuinbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w van de Elektriciteitswet 1998

 

BELEIDSREGEL

 

Aan deze mogelijkheid wordt volledig toepassing gegeven.

 

4.9 INSTALLATIE BIJ EEN AGRARISCH BEDRIJF VOOR DUURZAME ENERGIE

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, zevende lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen.

 

BELEIDSREGEL

 

Aan deze mogelijkheid wordt volledig toepassing gegeven.

 

4.10 GEBRUIK VAN GRONDEN OF BOUWWERKEN TEN BEHOEVE VAN EVENEMENTEN

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, achtste lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

;

 

het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied

 

BELEIDREGEL

 

Aan deze mogelijkheid wordt toepassing gegeven mits de beoogde wijziging niet in strijd is met gemeentelijk (groen)beleid..

 

 

4.11 WIJZIGING VAN GEBRUIK VAN BOUWWERKEN

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, negende lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

 

het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers

 

BELEIDREGEL

 

Aan deze mogelijkheid wordt NIET volledig toepassing gegeven, voor zover het verzoek niet in strijd is met het gemeentelijk planologisch beleid, zoals de ‘Ruimtelijk Economische Visie 2008’, gemeentelijke structuurvisies en het gemeentelijk beleid ‘Beroep en bedrijven aan huis’. Ook wordt geen toepassing gegeven aan het wijzigingen van gebruik ten behoeve van een logiesfunctie voor werknemers voor zover gelegen buiten de bebouwde kom.

 

4.12 WIJZIGING VAN GEBRUIK VAN RECREATIEWONING VOOR BEWONING

 

WETTELIJK KADER

 

Artikel 4, tiende lid; Bijlage II van het Bor

Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverorde-ning, een omgevingsvergunning verlenen voor:

 

het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden,

c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en

d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

 

BELEIDSREGEL

 

Binnen de gemeente Rijssen-Holten wordt aan deze mogelijkheid geen toepassing gegeven.

 

 

 

  • 4.13.

    RESTCATEGORIE WETTELIJK KADER

Artikel 4, elfde lid; Bijlage II van het Bor ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar

 

BELEIDSREGEL Het is niet mogelijk om specifieke beleidsregels op te stellen voor elk denkbaar ‘ander gebruik van gronden of bouwwerken’. Deze categorie gronden en bouwwerken is dusdanig algemeen dat men oneindig veel voorbeelden kan bedenken die hierbinnen vallen.

 

Om deze reden zal afzonderlijk een beoordeling plaatsvinden of er, in afwijking van het bestemmingsplan of beheersverordening, omgevingsvergunning verleend kan worden. Hierbij geldt als uitgangspunt dat er toepassing wordt gegeven aan deze mogelijkheid, mits deze past binnen de criteria van het wettelijk kader en er geen aantasting plaatsvindt van de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, zoals omschreven in paragraaf 4.2. Ook wordt bezien of de ontwikkeling naar zijn aard past binnen reeds bestaand gemeentelijk beleid.

Evenementen

Voor evenementen is de expliciete wettelijke grondslag voor het afwijken van het bestemmingsplan met de inwerkingtreding van het Bor op 1 november 2014 komen te vervallen. Het nieuwe lid 11 van artikel 4 van bijlage II van het Bor maakt afwijken wel weer mogelijk. Dit artikel kent een behoorlijk ruimere grondslag dan de voorgaande regeling.

Omdat evenementen naar hun aard behoorlijke impact kunnen hebben op de omgeving zal er per geval een ruimtelijke beoordeling plaatsvinden. Daarbij worden in elk geval de volgende criteria betrokken:

  • .

    Het geluidniveau op de gevel van de dichtstbij gelegen woning mag niet meer dan 85 dBA bedragen

  • .

    De lengte van het evenement (inclusief op- en afbouw) mag niet meer dan 15 dagen bedragen

  • .

    Het totaal aantal evenementen per locatie mag niet meer dan 4 per kalenderjaar bedragen

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 26 november 2014
Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten
A.C. van Eck, A.C. Hofland
secretaris, burgemeester