Regeling vervallen per 24-12-2016

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 23-12-2016

Intitulé

Beleidsregels bijzonder bijstand gemeente Rijssen-Holten 2015

Burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen - Holten

Gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Participatiewet en gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUITEN: Vast te stellen de volgende Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 201

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling

a.De wet:

Participatiewet;

b.Beleidsregels:

Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2015;

c.Doelgroep:

Inwoners van de gemeente Rijssen-Holten. De doelgroep wordt verder belanghebbende genoemd;

d.Inkomen:

Inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de wet;

e.Vermogen:

Vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

f.Bijstandsnorm:

De norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c Participatiewet.

g.Draagkracht:

Het gedeelte van het inkomen of vermogen dat aangewend dient te worden voor bijzondere kosten;

h.Draagkrachtperiode

De periode waarover de financiële draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bijstand

Artikel 2. Bijzondere bijstand

Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht en/of vermogen te boven gaan.

Artikel 3. Kosten van medische en sociale voorzieningen

  • 1. Bijzondere bijstand in de noodzakelijke kosten van medische en/of sociale voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 van de Participatiewet.

  • 2. Voor de vaststelling van de noodzaak van kosten van bepaalde voorzieningen wordt een extern medisch advies ingewonnen indien de te verlenen bijstand naar verwachting een bedrag van € 500,- per jaar te boven gaat en de noodzakelijkheid niet overduidelijk door de consulent kan worden vastgesteld.

  • 3. Bij een verstrekking van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten komt alleen de goedkoopst adequate voorziening voor een vergoeding in aanmerking.

  • 4. Uitkeringsgerechtigden van de gemeente wordt de mogelijkheid geboden zich collectief te verzekeren bij zorgverzekeraar Menzis.

  • 5. De medische kosten worden in ieder geval noodzakelijk geacht als er een (gedeeltelijke) vergoeding voor deze kosten mogelijk is uit het pakket Menzis ExtraVerzorgd of Menzis TandVerzorgd.

  • 6. Een verzekering van het pakket Menzis ExtraVerzorgd 1 en Menzis TandVerzorgd 1 en de daaruit voortvloeiende vergoedingen worden aangemerkt als een voorliggende voorziening. Indien de uitkeringsgerechtigde elders verzekerd is, wordt de vergoeding vanuit het (vergelijkbare) laagst aanvullende pakket van de andere verzekering (niet zijnde Menzis), inclusief tandheelkunde, als voorliggende voorziening aangemerkt.

  • 7. Heeft betrokkene nagelaten om een aanvullende verzekering af te sluiten, en kunnen de kosten als bijzondere noodzakelijke kosten worden aangemerkt,  dan dient de bijstand te worden vastgesteld op  het bedrag dat op grond van het pakket Menzis extra verzorgd 1 en Menzis  tandverzorgd 1 vergoed zou worden. Deze beleidsregels gelden ook voor andere medische/para medische voorzieningen.

Artikel 4. Woninginrichting

  • 1. Bijzondere bijstand voor de kosten van een woninginrichting is niet mogelijk omdat het gaat om algemene noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2. Afwijking van lid 1 van dit artikel is mogelijk indien:

    • a.

      Er sprake is van een noodzakelijke verhuizing die op geen enkele manier voorzienbaar is;

    • b.

      Er een medische noodzaak is voor het maken van de kosten

    • c.

      Er sprake is van een eerste verhuizing na het verlaten van een AZC-woning.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal 70% van de geldende Nibud-normen.

Artikel 5. Kosten van duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Indien de Stadsbank Oost Nederland een geldlening verstrekt voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en deze kosten noodzakelijk zijn kan bijzondere bijstand verleend worden voor de kosten van rente en aflossing, indien en voor zover deze kosten het aflossingsbedrag zoals bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregels te boven gaan.

  • 2. Kosten van aanschaf, vervanging en/of reparatie van duurzame gebruiksgoederen worden aangemerkt als algemene kosten van het bestaan en dienen primair uit eigen middelen, inkomen, vermogen, reservering vooraf dan wel betaling achteraf, te worden voldaan.

  • 3. Bijzondere bijstand in de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen kan in bijzondere omstandigheden worden verleend in de vorm van borgtocht of anders in de vorm van een geldlening, indien hetgeen onder lid 2 absoluut geen optie is.

Artikel 6. Kosten van wonen

  • 1. Onder woonkosten wordt verstaan:

    • a.

      Voor een huurwoning: de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag

    • b.

      Voor een eigen woning: de voor de woning verschuldigde hypotheekrente en de zakelijke lasten die betrekking hebben op de woning (rioolrechten, eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, premie brand en opstalverzekering, eigenaarsdeel van de waterschapslasten en onderhoudskosten conform landelijke normen).

  • 2. Indien een eigen woning of huurwoning wordt bewoond waarvan de woonkosten lager zijn dan het van toepassing zijnde maximale bedrag bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt;

  • 3. Indien een eigen woning of huurwoning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan het maximale bedrag als genoemd in de Wet op de Huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt gedurende maximaal 1 jaar vanaf de datum van aanvraag. Deze termijn kan telkens met ten hoogste 1 jaar worden verlengd. 

  • 4. Geen woonkostentoeslag wordt verleend indien geen Huurtoeslag wordt ontvangen door nalatigheid/verwijtbaarheid van de aanvrager.

  • 5. Aan het verlenen van een vergoeding bedoeld in het derde lid wordt de voorwaarde verbonden dat de aanvrager al het mogelijke doet ter verkrijging van goedkopere woonruimte.

Artikel 7. Bijstand in schulden

  • 1. Bijstand in schulden kan worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 49 Participatiewet.

  • 2. De Stadsbank Oost Nederland (SON) wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 3. Indien voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen door de SON een geldlening wordt verstrekt, dan wordt door de gemeente gedurende 3 jaar bijzondere bijstand verleend voor de kosten van rente en aflossing.

  • 4. Indien en voor zover het krediet, benodigd voor een noodzakelijk schuldsanering, niet verstrekt kan worden door de SON met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden, kan bijstand worden verleend op grond van artikel 49 Participatiewet in de vorm van een borgtocht.

  • 5. De aflossing van de geldlening in de vorm van een borgtocht wordt opgeschort tot het moment waarop de lening in het kader van de schuldsanering bij de SON is afgelost onder de voorwaarde dat betrokkene stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij deze bank voldoet.

Hoofdstuk 3. Draagkracht bijzondere bijstand

Artikel 8. Draagkrachtregels algemeen

  • 1. Bij de verlening van bijzondere bijstand is de aanvrager naar draagkracht een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3. De bijzondere bijstand kan tot maximaal 2 maanden met terugwerkende kracht worden toegekend.

  • 4. In geval het noodzakelijk is om de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen en er over die periode geen sprake is van een vastgesteld draagkrachtjaar, moet, in afwijking van lid 2, de draagkracht worden vastgesteld per de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Indien de omstandigheden van de aanvrager of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode vastgesteld worden.

Artikel 9. Draagkracht uit vermogen

  • 1. Indien slechts sprake is van draagkracht uit vermogen gebonden in de door de aanvrager en/of zijn gezin bewoonde woning, wordt op grond van de individuele situatie bepaald of wordt overgegaan tot bijstandsverlening en of en in welke mate  rekening wordt gehouden met deze draagkracht.

  • 2. Wanneer de te verstrekken bijzondere bijstand naar verwachting per jaar niet meer bedraagt dan het netto minimum maandloon wordt in ieder geval afgezien van vestiging krediethypotheek

Artikel 10. Draagkracht uit inkomen

  • 1. Bij de draagkrachtberekening wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd betreffen individuele kosten waarvan niet wordt geacht die te kunnen delen met medebewoners.

  • 2. Onder meerinkomen wordt verstaan het verschil tussen het netto jaarinkomen inclusief vakantietoeslag van de aanvrager en de op hem van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief vakantietoeslag op grond van de Participatiewet. Daarbij dient uit te worden gegaan van de norm voor een niet in inrichting verblijvende persoon, ook als de persoon in werkelijkheid wel in een inrichting verblijft.

  • 3. Indien de vakantietoeslag over het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, dient de vakantietoeslag berekend te worden op grond van artikel 11 Regeling WWB

  • 4. De draagkracht uit inkomen wordt vastgesteld op 35% van het meerinkomen van de aanvrager en op 50% van het meerinkomen voor de aflossing van leenbijstand.

  • 5. De draagkracht wordt in afwijking van voorgaande vastgesteld op 100% van het meerinkomen boven de norm, indien sprake is van één of meer van onderstaande kostensoorten:

    • a.

      kosten van begrafenis of crematie;

    • b.

      kosten in verband met tijdelijke opname in inrichting of detentie;

    • c.

      woonkostentoeslag

    • d.

      duurzame gebruiksgoederen

  • 6. Voor het inkomstenbegrip wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen over de in aanmerking te nemen middelen van artikelen 32 en 33 Participatiewet. Wettelijke inkomstenvrijlatingen en premies blijven buiten beschouwing, evenals de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet.

  • 7. In afwijking van lid 5 wordt voor een alleenstaande ouder die geen uitkering ontvangt van de gemeente het meerinkomen, zoals bepaald in lid 1 van dit artikel, afgezet tegen de norm van een alleenstaande ouder vermeerderd met de alleenstaande-ouderkop zoals deze door de Belastingdienst wordt uitbetaald.

Artikel 11. Vaststelling periodieke bijzondere bijstand

  • 1. Bijzondere kosten die periodiek terugkomen worden door de consulent omgerekend naar een maand bedrag.

  • 2. Bij de jaarlijkse hercontrole wordt door de consulent beoordeeld of de verstrekte bijstand juist is vastgesteld.

  • 3. De consulent beoordeeld middels een rapport of de te veel verstrekte bijstand moet worden teruggevorderd.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 12. Hardheidsclausule

Er kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13. Citeertitel

De beleidsregels kunnen aangehaald worden als: Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2015.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1.

    De Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2015 treden met ingang van 1 januari 2015 in werking.

  • 2.

    De Beleidsregels voor de verlening van bijstand in bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan worden met ingang van 1 januari 2015 ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 18 november 2014.
A.C. van Eck, A.C. Hofland,
secretaris, burgemeester

Toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2015

Algemene toelichting

Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Burgemeester en wethouders dienen de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.

De gemeente dient voor de diverse uitvoeringsaspecten van de bijstandsverlening specifieke beleidsregels op te stellen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand, die wordt verstrekt als door individuele bijzondere omstandigheden hogere noodzakelijke kosten worden gemaakt die niet uit de middelen kunnen worden voldaan. Met deze beleidsregels wordt op het uitvoeringstechnische vlak aangegeven hoe de te verlenen bijstand in concrete situaties wordt vastgesteld. Binnen de gemeente dient in dezelfde situaties eenduidig te worden gehandeld.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling

Dit artikel bevat verschillende begripsomschrijvingen.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bijstand

Artikel 2. Bijzondere bijstand

Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand zoals deze wordt omschreven in artikel 35 Participatiewet.

Artikel 3. Kosten van medische en sociale voorzieningen

In lid 1 van dit artikel wordt nadrukkelijk verwezen naar artikel 15 Participatiewet waarin de afbakening naar de zogeheten voorliggende voorzieningen is geregeld. Als uitgangspunt geldt dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt indien de kosten bewust door de voorliggende voorziening zijn uitgesloten van vergoeding omdat de kosten daarbij als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Verder wordt verwezen naar de toelichting op het betreffende wetsartikel.

Voor de kosten van een medische en/of sociale voorziening is soms een objectieve advisering door een externe deskundige instantie nodig. Aan de andere kant dient, vanuit een kosten – baten – analyse, niet voor elk bedrag een advies gevraagd te worden. De grens is in het tweede lid van dit artikel gelegd bij een bedrag van € 500,00. In praktijk betekent deze bepaling wel dat bij kosten lager dan € 500,00 de noodzaak zo objectief mogelijk door de gemeente zelf dient te worden vastgesteld.

Zonder medisch advies een aanvraag afwijzen onder de motivering ‘niet noodzakelijk’ zal in bezwaar en/of beroep de toets der kritiek niet doorstaan.

De uitkeringsgerechtigde kan op grond van lid 4 ervoor kiezen om deel te nemen aan de collectieve verzekering van Menzis. Tegen een geringe extra premie die ten laste komt van de gemeente, heeft de uitkeringsgerechtigde recht op ruimere vergoedingen. Als gevolg van deze hogere vergoedingen levert de collectieve aanvullende verzekering ook financieel voordeel voor de gemeente op.

Bij de beoordeling van de noodzakelijkheid van de kosten wordt aansluiting gezocht bij de verstrekkingen uit het pakket extra verzorgd 1 van Menzis (lid 6). Dat wil zeggen dat een door de arts voorgeschreven behandeling of voorziening die (deels) wordt vergoed vanuit het verstrekkingenpakket van het pakket extra verzorgd 1 van Menzis, over het algemeen als noodzakelijk zal worden aangemerkt en dus in aanmerking komt voor (aanvullende) bijzondere bijstand tot 100% van de gemaakte kosten. Daar waar een behandeling of voorziening niet (deels) door de zorgverzekering wordt vergoed, dient een eigen beoordeling van de noodzakelijkheid van de kosten plaats te vinden. Normaal gesproken worden deze kosten, die bewust buiten de zorgverzekeringverstrekkingen zijn gehouden, niet noodzakelijk geacht. Het is daarom sterk aan te bevelen dat deze inkomenscategorie zich aanvullend verzekert. Onze gemeente heeft met Menzis een overeenkomst afgesloten. Uitkeringsgerechtigden van de gemeente Rijssen - Holten wordt de mogelijkheid geboden zich zonder kosten bij te verzekeren voor extra tegemoetkomingen uit het pakket extra verzorgd 1. Voorwaarde is dan wel dat men zich aanvullend moet verzekeren. Daaraan zijn uiteraard wel kosten verbonden. Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om zich in voldoende mate tegen ziektekosten te verzekeren. In dat verband zou de uitkeringsgerechtigde zich aanvullend moeten verzekeren voor het goedkoopst aanvullende pakket, inclusief tandheelkunde. Door ons contract met Menzis is het vergoedingenpakket ook nog eens royaler. Uiteraard kunnen onze cliënten niet worden verplicht tot het afsluiten van deze aanvullende verzekering. Deze aanvullende verzekering bij Menzis (of andere zorgverzekeraar) wordt in het kader van de bijzondere bijstand als voorliggende voorziening beschouwd (lid 6). Dit houdt in dat wanneer men niet aanvullend verzekerd is, de hoogte van de bijzondere bijstand wordt afgestemd (als aanvulling) op het vergoedingenpakket uit bovengenoemde aanvullende verzekeringen. Met andere woorden: op de ziektekosten wordt de vergoeding uit het minst aanvullende pakket in mindering gebracht, alvorens tot bijstandverlening wordt overgegaan. Heeft betrokkene nagelaten om zich te verzekeren voor een minst aanvullend pakket (incl. tandverzekering), dan zal de hoogte van de te verstrekken bijstand worden vastgesteld op maximaal het bedrag dat is opgenomen in het pakket van Menzis ExtraVerzorgd 1 en Menzis TandVerzorgd 1.

Artikel 4. Woninginrichting

De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan (zie bijvoorbeeld CRvB 20-11-2007, nr. 06/4187 WWB, CRvB 06-07-2010, nr. 08/2508 WWB, CRvB 24-01-2012, nr. 10/3943 WWB, CRvB 17-04-2012, nr. 11/2250 WWB, CRvB 03-07-2012, nr. 10/5996 WWB en CRvB 21-12-2012, nr. 11/1049 WWB).

Voor het vaststellen van de hoogte wordt gebruikt gemaakt van de Nibudnormen. Van deze normen wordt een percentage gehanteerd van 70%. Per aanvraag zal moeten kijken of een volledige woninginrichting noodzakelijk is of dat dit gedeeltelijk nodig is.

Artikel 5. Kosten van duurzame gebruiksgoederen

Dit artikel gaat over het verlenen van bijzondere bijstand in kosten van duurzame gebruiksgoederen. In elk artikellid is duidelijk aangegeven dat het moet gaan om noodzakelijke gebruiksgoederen. Slechts de wens van de aanvrager om bepaalde goederen aan te schaffen kan nimmer een reden tot bijstandsverlening zijn. Een duidelijke, objectiveerbare noodzaak is een voorwaarde.

In het eerste lid is een bepaling opgenomen omtrent de bijstandsverlening indien hierin is voorzien door middel van geldlening bij de Stadsbank Oost Nederland. De voorkeur gaat uit naar deze constructie omdat dit is aan te merken als voorliggende voorziening. Indien de kosten van rente en aflossing niet voldaan kunnen worden uit de bijstandsnorm of aanwezige draagkracht, wordt hiervoor bijzondere bijstand verleend.

Lid 2 bepaald dat de kosten van aanschaf, vervanging of reparatie van duurzame gebruiksgoederen primair door de cliënt zelf dienen te worden betaald. Een inkomen op het minimum wordt toereikend geacht. Hiervan wordt hij of zij geacht te reserveren of als dat niet is gebeurd, kan hij of zij, op het artikel afbetalen of middels een lening aankopen. In lid 3 wordt de mogelijkheid geboden om cliënten in bijzondere omstandigheden bij de aankoop van een noodzakelijk gebruiksgoed te ondersteunen. Hierbij dient in eerste instantie te worden gekeken naar bijstand in de vorm van een borgstelling. In het uiterste geval kan bijstand in de vorm van een geldlening worden toegekend.

Artikel 6. Kosten van wonen

De door de Belastingdienst uit te voeren huurtoeslag voorziet in die gevallen waarin gedurende het subsidietijdvak (1 januari tot en met 31 december) het inkomen plotseling daalt of geheel wegvalt. De voorlopige huurtoeslag wordt met terugwerkende kracht aangepast aan het gewijzigde geschatte jaarinkomen op basis van de wijziging van het inkomen. Hierdoor dient deze regeling te worden aangemerkt als een toereikende voorliggende voorziening. Ondanks de Wet op de huurtoeslag in combinatie met de Awir rekening houdt met mutaties in gezinssamenstellingen en inkomen, zijn er echter situaties denkbaar waarin de Wet op de huurtoeslag niet altijd een passende en toereikende voorliggende voorziening is voor de Participatiewet. Hierdoor kan er een noodzaak bestaan om aanvullende bijzondere bijstand in woonkosten te verstrekken.

Dit artikel regelt wanneer en tot welk bedrag bijzondere bijstand wordt verleend voor woonkosten.

  In de eerste plaats kan woonkostentoeslag worden verstrekt aan bewoners van een eigen woning. Alleen in bijzondere situaties waarin geen huurtoeslag wordt verstrekt, omdat de huur boven de maximale huurgrens uitstijgt of huurtoeslag niet ingaat op de datum van ingang van de huur kan tijdelijk een woonkostentoeslag worden toegekend. Deze tijdelijkheid geldt overigens ook voor eigen woningbezitters waarvan de woonlasten hoger zijn dan de maximale huurgrens.

Lid 2 regelt dat wanneer de woonkosten van de eigen – of huurwoning lager zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag een woonkostentoeslag wordt verstrekt. Het derde lid regelt de verstrekking van een woonkostenvergoeding indien de woonlasten boven de maximale huurgrens liggen. Deze maximale huurgrens is opgenomen in de Wet op de Huurtoeslag. Dit is een situatie die ingeval van huurwoningen slechts zeer incidenteel zal voorkomen. Vanuit het oogpunt van bijstandsverlening is het alleszins gerechtvaardigd om grenzen te stellen aan het verlenen van bijstand indien de woonlasten boven deze grens uitstijgen. Immers deze woonlasten zijn voor iemand met een inkomen op bijstandsniveau te hoog.

De verstrekking van de woonkostentoeslag is beperkt tot maximaal 1 jaar. Indien na 1 jaar blijkt dat de aanvrager er niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden, kan de woonkostentoeslag verlengd worden. Het spreekt voor zich dat met de verlenging terughoudend wordt omgesprongen.

Nadrukkelijk is opgenomen dat geen sprake mag zijn van nalatigheid bij de aanvrager. Indien men in staat was om aan te vragen maar men heeft dit verzuimd, bestaat ook geen recht op woonkostentoeslag.

Lid 5 bepaalt dat de aanvrager al het mogelijke moet doen om aan goedkopere woonruimte te komen. Dit laatste wordt als verplichting aan de bijstandsverlening verbonden. Dit is een op grond van artikel 55 van de Wet werk en bijstand geoorloofde verplichting. Immers het is een verplichting die strekt tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De inspanningen die de aanvrager levert moeten kritisch bezien worden. Van hem of haar mag een actieve bijdrage verwacht worden: niet alleen ingeschreven staan bij de woningstichting maar ook regelmatig informeren of proberen in de vrije sector een huurwoning te vinden. Niet alleen de woning ter verkoop aanbieden maar hierbij ook uitgaan van een reële prijsstelling.

Artikel 7. Bijstand in schulden

Allereerst wordt in artikel 7 lid 1 verwezen naar artikel 49 Participatiewet. Alleen wanneer er sprake is van zeer dringende redenen kunnen burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verlenen wanneer bijstand in de vorm van borgtocht voor een saneringskrediet geen (volledige) oplossing kan bieden. Indien de aanvrager terecht kan bij de Stadsbank Oost Nederland voor gehele of gedeeltelijke oplossing van de schuldenproblematiek, dan wordt deze optie aangemerkt als voorliggende voorziening. Indien de Stadsbank een geldlening verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen, dan kan gedurende 3 jaar bijzondere bijstand worden verleend in de kosten van rente en aflossing, voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit het inkomen. Bijzondere bijstand kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt, als een kredietverstrekking ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast via de SON, niet mogelijk is. Artikel 49, onder a Participatiewet geeft de mogelijkheid van het verstrekken van een geldlening. De reden om hiervoor te kiezen is dat de betrokkene altijd de verstrekte bijstand of althans een gedeelte daarvan dient terug te betalen. In geval van bijstand in de vorm van een geldlening is deze terugbetaling formeel zeker gesteld. Wederzijdse rechten en plichten zijn duidelijk, ook indien de cliënt onverhoopt op enig moment niet of niet langer tot terugbetaling bereid is, kan de juridische invorderingsprocedure eenvoudiger gestalte worden gegeven. Immers de cliënt heeft getekend voor de geldlening en is alleen al op grond daarvan tot terugbetaling gehouden.

Omdat de betrokkene in het kader van de schuldsanering in alle gevallen ook een lening bij de Stadsbank heeft afgesloten, dient de aflossing afgestemd te worden. De Stadsbank heeft hierbij voorrang, de aflossing van de geldlening verstrekt door de gemeente wordt opgeschort tot het moment dat de lening bij de Stadsbank stipt en volledig is afgelost. Dit laatste betekent dat indien de aanvrager de aflossing bij de bank verzaakt, er geen reden meer is om verder uitstel te verlenen. De lening moet terstond worden afgelost. Indien niet wordt afgelost zal de lening worden teruggevorderd.

Duidelijk moet ook zijn dat het uitstel slechts betrekking heeft op de tijd die gemoeid is met het aflossen van de geldlening die is afgesloten in het kader van de schuldsanering. Indien betrokkene besluit om tijdens de looptijd de lening over te sluiten, bijvoorbeeld voor de aanschaf van al dan niet noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, is het niet de bedoeling dat voor deze opgehoogde lening het uitstel automatisch wordt voortgezet. Een nadere overweging is dan op zijn plaats.

Hoofdstuk 3. Draagkracht bijzondere bijstand

Artikel 8. Draagkrachtregels algemeen

Artikel 8 geeft enige algemene draagkrachtregels. Allereerst de bepaling dat met draagkracht rekening wordt gehouden hetgeen voor zich spreekt. In lid 2 wordt het draagkrachtjaar vastgesteld op een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Het draagkrachtjaar loopt dus niet perse gelijk aan het kalenderjaar. Lid 3 regelt bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. Ingeval bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend gaat de draagkracht in op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Terugwerkende kracht kan tot maximaal 2 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de bijzondere bijstand. Bij periodieke bijzondere bijstandsverlening vindt minimaal eenmaal per jaar een heronderzoek plaats waarbij wordt beoordeeld of en tot welk bedrag de bijzondere bijstandsverlening wordt voortgezet. Bij periodieke bijzondere bijstand voor variabele kosten wordt maandelijks een vast bedrag betaald. Via de hercontrole wordt achteraf bekeken of de bijstand juist is vastgesteld. Voor het vaststellen van de hoogte van de kosten kan worden uitgegaan reëel geschat bedrag per jaar. De mogelijkheid om een afwijkende draagkrachtperiode vast te stellen wordt benoemd in lid 4. Hiervan kan alleen sprake zijn als het vaststellen van de draagkracht op jaarbasis leidt tot ongewenste en/of onredelijke situaties. Het behoeft geen betoog dat hiervoor duidelijke en valide argumenten aanwezig moeten zijn. Te denken valt aan periodiek bijzondere kosten die zich uitstrekken over een gedeelte van het draagkrachtjaar.

Artikel 9. Draagkracht uit vermogen

Lid 1 handelt over de situatie van vermogen gebonden in de door de aanvrager of zijn gezin bewoonde woning. Indien de aanvrager tevens algemene bijstand ontvangt, is de vraag omtrent vestiging van de krediethypotheek in dit kader aan de orde. Wordt in een concrete situatie de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek dan heeft de te verstrekken bijzondere bijstand eveneens deze vorm. Slechts in de situatie dat alleen bijzondere bijstand wordt verleend, heeft de gemeente zich uit te spreken over de vraag of al dan niet tot vestiging van een krediethypotheek wordt overgegaan. In deze richtlijnen is bewust gekozen voor een open regeling die een afweging in elke individuele situatie mogelijk maakt. Zodoende kan maatwerk geleverd worden. In lid 2 wordt geregel dat in ieder geval niet tot vestiging krediethypotheek wordt overgegaan als de te verlenen bijzondere bijstand in een jaar minder bedraagt dan het netto minimum maandinkomen (te vergelijken met de bijstandsnorm).

Artikel 10. Draagkracht uit inkomen

Dit artikel bepaalt hoe de draagkracht wordt vastgesteld, namelijk door (een gedeelte van) het meerinkomen in aanmerking te nemen. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen op de datum waarop de draagkrachtperiode aanvangt. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. Bij bijzondere bijstand gaat het om individuele kosten die zich op grond van bijzondere omstandigheden voordoen. Deze kosten worden mensen niet geacht te kunnen delen met medebewoners, met wie de woonkosten wel gedeeld kunnen worden. Het minimumniveau is bepaald op de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm. Uitzondering hierop vormt de vergelijking met de zak en kleedgeldnorm voor personen die in een inrichting verblijven. Voor de personen die in een inrichting verblijven wordt toch een vergelijk gemaakt met de ‘gewone’ bijstandsnormen om te voorkomen dat zij onevenredig veel draagkracht in hun inkomen zouden hebben. In lid 3 wordt het netto inkomen inclusief vakantietoeslag vergeleken met de netto van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. In de praktijk stuit men hierbij vaak op het probleem dat de vakantietoeslag over het inkomen niet bekend. De vakantietoeslag kan echter berekend worden op grond van artikel 11 van de Regeling WWB. Behalve de beoordeling van het meerinkomen is het van belang om per kostensoort te kiezen met welk draagkrachtpercentage rekening wordt gehouden. Door aansluiting te zoeken bij het middelenbegrip in de Participatiewet, wordt voorkomen dat er discussie of discrepantie ontstaat bij het bepalen van hetgeen als inkomen moet worden aangemerkt, hetgeen is geregeld in lid 6. Uitzondering hierop vormt het bepaalde in lid 7. Als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm is de norm voor alleenstaande ouders gewijzigd. Daar waar de norm eerder 70% + 20% toeslag was, is de norm nu bepaald op 70%. De draagkracht voor alleenstaande ouders zonder een uitkering van de gemeente zou hierdoor ineens toenemen. Om dat te voorkomen wordt in lid 7 bepaald dat voor deze doelgroep de norm vermeerdert wordt met de alleenstaande-ouderkop zoals deze door de Belastingdienst wordt uitbetaald.

Artikel 11. Vaststelling periodieke bijzondere bijstand

Indien de cliënt periodieke terugkerende kosten heeft, doch niet maandelijks, dan wordt de bijstand omgerekend naar een maandbedrag. Bij de jaarlijkse hercontrole beoordeelt de consulent of de bijstand juist is verstrekt.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 12. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.