Regeling vervallen per 01-01-2011

Algemene subsidieverordening

Geldend van 01-01-2008 t/m 31-12-2010

Intitulé

Algemene subsidieverordening

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

Accountantsverklaring: een schriftelijke verklaring omtrent de getrouwheid, onderscheidenlijk een mededeling van een RA- of AA-accountant inhoudende dat van onjuistheden over de aangereikte financiële stukken niet is gebleken;

Activiteiten: activiteiten verricht door een instelling ter verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeentelijk welzijnsbeleid met het oog waarop subsidie kan worden verstrekt;

Activiteitenplan: het door de instelling, volgens de richtlijnen van het college, vastgestelde plan, waarin de in de betrokken subsidieperiode uit te voeren activiteiten worden vermeld met de doelstellingen, de te hanteren methode en de benodigde personele, materiële en organisatorische middelen;

Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

Beleidsregel: een, bij besluit van het college, per deelterrein vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van deze verordening, bij het gebruik van de krachtens deze verordening aan het college toekomende bevoegdheden;

Boekjaar: het kalenderjaar, lopende van 1 januari tot en met 31 december;

College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijssen-Holten;

Instelling: de rechtspersoon die zich ten doel stelt zonder winstoogmerk producten, prestaties en/of activiteiten te verrichten ten behoeve van ingezetenen van de gemeente;

Raad: de gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten;

Subsidie: de aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt, met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.

Subsidiebeschikking: een schriftelijk besluit krachtens welke aanspraak op financiële middelen kan worden gemaakt, door het bestuursorgaan te verstrekken met het oog op bepaalde activiteiten van aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten;

Subsidieontvanger: elke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die ingevolge deze verordening aanspraak maakt op subsidie;

Subsidieplafond: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens deze verordening;

Uitvoeringsovereenkomst: een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van Awb tussen het college en de subsidieontvanger, waarin afspraken zijn opgenomen met betrekking tot meetbare producten, prestaties en activiteiten, die worden uitgevoerd in relatie tot de subsidie die voor een vastgesteld tijdvak is verleend.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

1. Deze verordening is de grondslag voor het verstrekken van subsidies voor activiteiten op de volgende deelbeleidsterreinen:

  • -

    sport;

  • -

    kunstbeoefening door amateurs en kunstzinnige vorming;

  • -

    kunst, cultuur en musea;

  • -

    zorg;

  • -

    jeugd en jongeren;

  • -

    ouderen;

  • -

    integratie;

  • -

    peuterspeelzalen;

  • -

    vorming en educatie;

  • -

    lokaal onderwijs;

  • -

    informatievoorziening en media;

  • -

    vrijwilligerswerk;

  • -

    lokale belangenbehartiging;

  • -

    jumelages;

  • -

    recreatie- en toerisme;

  • -

    promotie van de kernen;

Naast deze deelbeleidsterreinen zijn er enkele bijzondere subsidiemethoden, die binnen diverse deelbeleidsterreinen toegepast kunnen worden. Het college is bevoegd voor de onderstaande subsidiemethoden nadere beleidsregels vast te stellen, met inachtneming van de door de raad vastgestelde beleidskaders:

  • -

    evenementensubsidie;

  • -

    subsidie jubilea;

  • -

    sportstimuleringssubsidie;

  • -

    startsubsidie;

  • -

    accommodatiehuursubsidie;

  • -

    stimuleringsbijdrage deskundigheidsbevordering vrijwilligers;

  • -

    jeugdledensubsidie;

  • -

    subsidie gehandicapten(sport)verenigingen;

  • -

    waarderingssubsidie

  • -

    incidentele subsidie

  • -

    prestatiesubsidie.

    • 2.

      Het college kan voor de in lid 1 genoemde deelbeleidsterreinen beleidsregels vaststellen, dit met inachtneming van de door de raad vastgestelde beleidskaders.

      3. De in lid 2 bedoelde beleidsregels bepalen tenminste:

      • a.

        voor welke activiteiten subsidie mogelijk is;

      • b.

        wat de grondslagen zijn voor de berekening van de subsidie;

      • c.

        welke, eventuele, specifieke voorschriften bij het vaststellen van subsidie van toepassing zijn;

      • d.

        de uitleg en toepassing van deze verordening;

      • e.

        de wijze waarop het voor subsidie ten hoogste beschikbare bedrag (subsidieplafond) wordt verdeeld;

Artikel 3 Subsidievormen Bij het verstrekken van subsidies op grond van deze verordening kunnen de volgende subsidievormen met de hierna aangegeven betekenis worden onderscheiden:

  • a. incidentele subsidie: een subsidie die wordt verstrekt voor activiteiten met een eenmalig of projectmatig karakter zoals

    • ·

      evenementensubsidie: een subsidie in de kosten van evenementen die bijdragen aan een positief beeld en promotie van de kernen van de gemeente Rijssen-Holten;

    • ·

      subsidie jubilea: een subsidie in de kosten van het vieren van 25, 50, 75 of 100-jarige jubilea van organisaties die structureel door de gemeente worden gesubsidieerd;

    • ·

      sportstimuleringssubsidie: een subsidie in de kosten van activiteiten gericht op het bevorderen van deelname van inwoners van Rijssen-Holten aan het sportleven in de gemeente;

    • ·

      startsubsidie: een subsidie voor startende lokale instellingen die activiteiten op het gebied van sport of nuttige vrijetijdsbesteding organiseren;

    • ·

      accomodatiehuursubsidie: een subsidie in de extra huurkosten van overdekte sportaccommodaties van sportverenigingen uit Rijssen-Holten die noodgedwongen moeten uitwijken naar niet-gemeentelijke accommodaties;

    • ·

      stimuleringsbijdrage deskundigheidsbevordering: een subsidie gericht op het bevorderen en stimuleren van deskundigheid van vrijwilligers van lokale organisaties op een professionele wijze

  • b. investeringssubsidie: een subsidie in de kosten van het stichten, achterstallig onderhoud, wijzigen of uitbreiden van accommodaties en/of het inrichten hiervan;

  • c. prestatiesubsidie: een subsidie die op basis van met de instelling gemaakte afspraken om prestaties te leveren voor ten hoogste vier jaar wordt verstrekt, waarbij een uitvoeringsovereenkomst met de instelling kan worden gesloten;

  • d. waarderingssubsidie: een subsidie die onafhankelijk van de exploitatieresultaten en is bedoeld om een bepaalde activiteit aan te moedigen of te ondersteunen

  • e. normsubsidie: een subsidie die toegekend wordt op basis van vooraf vastgestelde criteria, die achteraf niet wordt afgerekend, maar op basis van de verstrekte gegevens definitief wordt toegekend. Enkele specifieke vormen van normsubsidie zijn:

    • ·

      jeugdledensubsidie: een bijdrage per jeugdlid tot en met 17 jaar ter bevordering en stimulering van het structureel deelnemen aan activiteiten op het terrein van sport en (overige) nuttige vrijetijdsbesteding;

    • ·

      subsidie gehandicapten(sport)verenigingen: een bijdrage per lid, afkomstig uit Rijssen-Holten, ter bevordering en stimulering dat mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap in hun vrije tijd aan sport- en/of sociaal-culturele activiteiten deelnemen.

  • f. exploitatiesubsidie: een subsidie in het exploitatietekort c.q. nadelig saldo op basis van de door de instelling overgelegd activiteitenoverzicht met een begroting;

Artikel 4 Subsidieplafond

  • 1. Met betrekking tot de verstrekking van waarderingssubsidies, prestatiesubsidies, investeringssubsidies, exploitatiesubsidies, normsubsidies en incidentele subsidies kan de raad - voor het eerst in 2008 - per deelbeleidsterrein een subsidieplafond vaststellen.

  • 2. Voor tussentijdse aanvragen als bedoeld in artikel 8, lid 3, stelt de raad, voorafgaand aan de het vierjaarlijks subsidietijdvak, een afzonderlijk subsidieplafond vast.

  • 3. Bij het besluit waarbij het subsidieplafond wordt vastgesteld, wordt tevens aangegeven hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

Artikel 5 Subsidievoorbehoud

Een subsidie kan worden verstrekt onder het voorbehoud dat de subsidie op nihil of een lager bedrag kan worden vastgesteld, indien door de ontvanger de door andere overheden/derden in het vooruitzicht gestelde subsidies of andere geldelijke bijdragen, waarop de verstrekking (mede) is gebaseerd, niet of niet geheel zullen worden ontvangen.

Artikel 6 Begrotingsvoorwaarde

  • 1. Voor zover subsidie wordt verstrekt ten laste van de gemeentelijke begroting die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, kan het college de voorwaarde stellen dat de raad voldoende financiële middelen beschikbaar stelt en dat goedkeuring wordt verleend.

  • 2. Van de voorwaarde, genoemd in lid 1, wordt melding gemaakt in de beschikking tot subsidieverlening.

HOOFDSTUK 2 ALGEMENE BEPALINGEN EN PROCEDUREREGELS

Artikel 7 Algemene bepalingen

  • 1. Subsidies worden verleend voor een vast subsidietijdvak van vier jaar, tenzij anders is overeengekomen.

  • 2. Voor de bepaling van het vierjarig tijdvak als bedoeld in lid 1, vangt het eerste tijdvak aan op 1 januari 2008, het tweede op 1 januari 2012 en zo verder.

  • 3. Aanvragen voor een subsidie die gedurende het vastgestelde subsidietijdvak van vier jaar worden ingediend, worden geacht betrekking te hebben op de resterende periode van het lopende subsidietijdvak.

  • 4. Indien subsidie is verstrekt voor een bepaalde subsidieperiode, geeft dit niet automatisch ook recht op subsidie voor een volgende periode, een en ander met inachtneming van hetgeen is bepaald in artikel 4:51 van de Awb.

  • 5. Bij de vaststelling van de begroting stelt de raad jaarlijks de indexering van de subsidies vast voor de onderdelen personele lasten, materiële lasten en overige kosten.

Artikel 8 De aanvraag

  • 1. Voor zover niet anders is bepaald in de betreffende beleidsregels, dient een aanvraag uiterlijk vóór 1 juli van het jaar voorafgaande aan het subsidietijdvak waarvoor subsidie wordt gevraagd, schriftelijk te worden ingediend bij het college, overeenkomstig een door het college vastgesteld formulier.

  • 2. Bij de aanvraag dient een activiteitenplan te worden overlegd als bedoeld in artikel 1.

  • 3. Een tussentijdse aanvraag, ingediend gedurende het vastgestelde subsidietijdvak, dient in ieder geval voor 1 april van het jaar voorafgaand aan het eerste jaar van het resterende deel van het subsidietijdvak te worden ingediend, dit onder overlegging van een activiteitenplan als bedoeld in artikel 1.

  • 4. Bij een eerste aanvraag om subsidie dient aanvrager, voor zover artikel 4:64 van de Awb niet van toepassing is, de volgende bescheiden te overleggen:

    • a.

      een exemplaar van de oprichtings- of stichtingsakte dan wel van de statuten zoals die laatstelijk zijn gewijzigd, respectievelijk een exemplaar van het huishoudelijk reglement;

    • b.

      een opgave van de bestuurssamenstelling;

    • c.

      een overzicht van de financiële positie van de aanvrager;

    • d.

      een overzicht van afgesloten, relevante verzekeringen.

      5. Het college kan afwijken van het bepaalde in lid 3.

  • 6. Het college kan:

    • a.

      modellen vaststellen voor de te overleggen gegevens en/of bescheiden;

    • b.

      binnen een door haar te bepalen termijn overlegging eisen van andere bescheiden of anderszins nadere informatie verlangen, indien zij dat noodzakelijk acht voor een goede beoordeling van de subsidieaanvraag;

    • c.

      per deelbeleidsterrein nadere voorschiften stellen met betrekking tot de eisen waaraan activiteitenplannen en financiële bescheiden moeten voldoen.

Artikel 9 Subsidieverlening en subsidievaststelling

  • 1. De raad stelt, voorafgaand aan een subsidietijdvak, vast welke instellingen voor een prestatiesubsidie in aanmerking komen.

  • 2. Het college beslist op de aanvraag vóór 1 februari van het eerste jaar van het vierjarig subsidietijdvak, waarop de aanvraag betrekking heeft of aanvangt.

  • 3. In een beschikking tot verlening van subsidie voor een vierjarig subsidietijdvak geeft het college aan welke activiteiten door de subsidieontvanger met het beschikbaar gestelde subsidie moeten worden verricht, alsmede de termijn waarbinnen een aanvraag om subsidievaststelling moet worden gedaan.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in de in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb kan subsidie worden geweigerd als:

  • 1.

    de activiteiten niet gericht zijn op het belang van de gemeente Rijssen-Holten respectievelijk niet aanwijsbaar ten goede komen aan de ingezetenen van de gemeente Rijssen-Holten;

  • 2.

    subsidieverstrekking niet past binnen het gemeentelijk subsidiebeleid;

  • 3.

    de activiteiten partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming beogen, met uitzondering van godsdienst- en humanistische vormingslessen op basisscholen;

  • 4.

    de op een specifieke doelgroep gerichte activiteiten niet openstaan voor alle groeperingen of personen, in die zin dat met betrekking daartoe onderscheid naar ras, godsdienst, levensovertuiging, sekse en/of seksuele geaardheid wordt gemaakt;

  • 5.

    de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed zal worden aan het doel waarvoor subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • 6.

    naar het oordeel van het college de aanvrager onvoldoende rekening houdt of heeft gehouden met het gestelde in artikel 16;

  • 7.

    aanvrager met winstoogmerk werkzaam is;

  • 8.

    de doelstellingen of de (te ontplooien) activiteiten van de aanvrager in strijd zijn met de wet of het algemeen belang;

  • 9.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eerdere subsidieverlening, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

Artikel 11 Verplichtingen van de subsidieontvanger

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:68 tot en met 4:72 van de Awb dient subsidieontvanger de volgende verplichtingen in acht te nemen:

  • 1.

    uiterlijk vier maanden na afloop van de eerste twee jaren van een vierjarig subsidietijdvak, dient de subsidieontvanger bij het college een tussenrapportage in, waarin deze rapporteert in hoeverre de in de subsidiebeschikking genoemde activiteiten heeft gerealiseerd (activiteitenverslag), een en ander onder overlegging van een financiële verantwoording;

  • 2.

    in afwijking van het in lid 1 genoemde, kan het college bepalen dat jaarlijks een activiteitenverslag en financiële verantwoording moet worden overlegd;

  • 3.

    het college kan, indien daartoe naar aanleiding van de tussenrapportage aanleiding bestaat, de subsidie intrekken of ten nadele van subsidieontvanger wijzigen, een en ander conform het bepaalde in artikel 4:48 van de Awb;

  • 4.

    uiterlijk vier maanden na afloop van het vierjarig subsidietijdvak, rapporteert de subsidieontvanger in hoeverre deze de in de subsidiebeschikking genoemde activiteiten heeft gerealiseerd, een en ander onder overlegging van een financiële verantwoording;

  • 5.

    het college kan toestaan dat van het bepaalde in de vorige leden wordt afgeweken.

HOOFDSTUK 3 INCIDENTELE SUBSIDIES

Artikel 12 De aanvraag

  • 1. De aanvraag voor een incidentele subsidie moet tenminste acht weken voor de aanvang van de te realiseren activiteit,bij het college worden ingediend.

  • 2. Het college kan een afwijkende termijn vaststellen of ontheffing verlenen van de verplichting de aanvraag voor de in lid 1 bedoelde termijn in te dienen.

  • 3. Het college beoordeelt 2 keer per jaar de ontvangen subsidieaanvragen, waarbij per beoordelingsmoment maximaal 50% van het totaal beschikbare budget kan worden toegekend. De beoordeling vindt plaats per 1 april en per 1 oktober, waarbij de op dat moment ontvangen aanvragen voor incidentele subsidies betrokken worden.

Artikel 13 Subsidievaststelling

Het college beslist op een aanvraag om een incidentele subsidie binnen acht weken na de beoordelingsmomenten als bedoeld in artikel 12, lid 3.

Artikel 14 Weigeringsgronden

Onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb kan subsidie worden geweigerd als:

  • 1.

    de activiteiten niet gericht zijn op het belang van de gemeente Rijssen-Holten respectievelijk niet aanwijsbaar ten goede komen aan de ingezetenen van de gemeente Rijssen-Holten;

  • 2.

    subsidieverstrekking niet past binnen het gemeentelijk subsidiebeleid;

  • 3.

    de activiteiten partijpolitieke, godsdienstige of levensbeschouwelijke vorming beogen, met uitzondering van godsdienst- en humanistische vormingslessen op basisscholen;

  • 4.

    de op een specifieke doelgroep gerichte activiteiten niet openstaan voor alle groeperingen of personen, in die zin dat met betrekking daartoe onderscheid naar ras, godsdienst, levensovertuiging sekse en/of seksuele geaardheid wordt gemaakt;

  • 5.

    de subsidie niet of in onvoldoende mate besteed zal worden aan het doel waarvoor subsidie beschikbaar wordt gesteld;

  • 6.

    naar het oordeel van het college de aanvrager onvoldoende rekening houdt of heeft gehouden met het bedoelde in artikel 16;

  • 7.

    de instelling met winstoogmerk werkzaam is;

  • 8.

    de doelstellingen of de (te ontplooien) activiteiten van de aanvrager in strijd zijn met de wet of het algemeen belang;

  • 9.

    de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eerdere subsidieverlening, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden kan beschikken om de kosten van de activiteiten te dekken.

Artikel 15 Verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Uiterlijk vier maanden na verstrekking van de incidentele subsidie rapporteert de subsidieontvanger hoe deze de eenmalige of projectmatige activiteit met inachtneming van de subsidiebeschikking heeft gerealiseerd, een en ander onder overlegging van een financiële verantwoording.

  • 2. Het college kan toestaan dat van het bepaalde in lid 1 wordt afgeweken.

HOOFDSTUK 5 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 16 Toegankelijkheid accommodaties

Als gesubsidieerde activiteiten uitgevoerd worden in een accommodatie, kan het college de subsidieontvanger verplichten ervoor te zorgen dat de accommodatie mede bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor lichamelijk gehandicapten.

Artikel 17 Betaling

  • 1. Subsidiebedragen lager dan € 5.000,00 per boekjaar, worden in één keer uitbetaald. Het bedrag zal jaarlijks vóór 1 april worden overgemaakt.

  • 2. Subsidiebedragen vanaf € 5.000,00 tot € 10.000,00 worden per boekjaar in 4 termijnen uitbetaald, steeds op de eerste dag van het kwartaal.

  • 3. Subsidiebedragen hoger dan € 10.000,00 worden maandelijks uitbetaald.

  • 4. Op grond van artikel 4:56 van de Awb kan de betaling worden opgeschort indien:

    • a.

      er een ernstig vermoeden is dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49 van de Awb (intrekking of wijziging);

    • b.

      toepassing wordt gegeven aan artikel 10, lid 3, van deze verordening.

Artikel 18 Reservevorming

  • 1. Het is de instelling, aan wie een prestatiesubsidie is verstrekt en de in het activiteitenplan opgenomen activiteiten heeft gerealiseerd, toegestaan tot vorming van een algemene reserve over te gaan. Deze algemene reserve mag jaarlijks maximaal met 10% van de verstrekte subsidie worden gevoed en in totaal niet meer dan 30% bedragen van de subsidie die jaarlijks wordt verstrekt.

  • 2. Naast een algemene reserve kan tevens een bestemmingsreserve worden opgebouwd.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 19 Ontheffing

Het college kan van verplichtingen, gesteld bij of krachtens deze verordening, ontheffing verlenen.

Artikel 20 Hardheidsclausule

In bijzondere gevallen, ter beoordeling van het college, en voor zover toepassing van deze verordening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van het in deze verordening bepaalde.

Artikel 21 Overgangsbepalingen (Noodzaak is afhankelijk van definitieve keuzes)

  • 1. Instellingen die op basis van deze verordening voor het eerste vierjarig subsidietijdvak recht hebben op een subsidie waarvan de hoogte van het subsidiebedrag lager is dan de subsidie die in 2007 is toegekend, en waarbij het verschil meer is dan € 300,00 worden voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 in een afbouwende reeks gecompenseerd. De compensatie bestaat uit respectievelijk 100%, 75%, 50% en 25% van het verschil.

  • 2. a. Bij instellingen die op basis van deze verordening in 2008 een subsidie ontvangen en het recht op subsidie hoger is dan de subsidie die in 2007 is toegekend, en waarbij het verschil hoger is dan € 300,00 wordt het recht op het meerdere in een opbouwende reeks voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 vastgesteld;

    • b.

      In afwijking van het besluit als bedoeld in artikel 9, lid 2 bedraagt het recht op het meerdere uit respectievelijk 25%, 50%, 75% en 100% van het versch

  • 3. a. Aan instellingen, aan wie voor het eerst een subsidie wordt verstrekt in het eerste vierjarig subsidietijdvak en het recht op subsidie hoger is dan € 300,00 wordt het meerdere in een opbouwende reeks voor de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 vastgesteld;

    • b.

      In afwijking van het besluit tot vaststelling van subsidie als bedoeld in artikel 9, lid 2, is het recht op subsidie in de beginjaren gemaximeerd op de volgende percentages:

      2008: € 300,00 plus 25% van het meerdere

      2009: € 300,00 plus 50% van het meerdere

      2010: € 300,00 plus 75% van het meerdere

      2011: € 300,00 plus 100% van het meerdere

Artikel 22 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Algemene subsidieverordening”.

Artikel 23 Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2008. 2. Met ingang van de datum genoemd in lid 1 wordt de “Algemene aanvullende subsidieverordening gemeente Rijssen, ingetrokken waarbij voor de deelverordeningen geldt dat deze ingetrokken worden met uitgestelde werking tot het moment waarop de vervangende beleidsregels zijn vastgesteld en in werking treden.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden essentiële begrippen omschreven. Bij sommige definities is, waar mogelijk, aangesloten bij de formulering ingevolge de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2 Reikwijdte verordening

In dit artikel wordt het welzijnsterrein verdeeld in een aantal deelterreinen. De verschillende in dit artikel genoemde deelterreinen zijn of worden nader beschreven in deelnotities dienaangaande.)

Daarnaast zijn de diverse subsidiemogelijkheden genoemd, die ook nader in beleidsregels worden uitgewerkt.

Lid 2 geeft het college de bevoegdheid om per deelterrein beleidsregels te formuleren.

In lid 3 wordt omschreven waarop de door het college te formuleren beleidsregels minimaal betrekking moeten hebben.

Artikel 3 Subsidievormen

In dit artikel worden de verschillende subsidievormen kort omschreven.

Prestatiesubsidie

De instellingen die voor een prestatiesubsidie in aanmerking komen worden voorafgaand aan de subsidieperiode door de raad vastgesteld (artikel 9 ). Tussen de instelling en het subsidieverlenend bestuursorgaan, het college van burgemeester en wethouders wordt een uitvoeringsovereenkomst gesloten. Hierin worden de te organiseren activiteiten nader omschreven.

Incidentele subsidie

Een incidentele subsidie kan worden verstrekt indien er eenmalig een activiteit wordt georganiseerd of een activiteit met een projectmatig karakter. De activiteit moet passen binnen het door de raad vastgestelde beleidskader en de door het college geformuleerde beleidsregels (artikel 2).

Investeringssubsidie

Een investeringssubsidie kan worden verstrekt voor de kosten van het stichten, (groot) onderhoud, wijzigen of uitbreiden van de accommodaties en/of het inrichten hiervan.

Artikel 4 Subsidieplafond

Dit artikel geeft aan dat de raad voor de verschillende beleidsterreinen een subsidieplafond vaststelt. Een subsidieplafond bepaalt het maximumbedrag tot waaraan subsidieaanspraken kunnen worden gehonoreerd.

Artikel 6 Begrotingsvoorwaarde

Dit artikel is essentie ontleend aan de Awb. Het begrotingsvoorbehoud moet in de beschikking tot subsidieverlening worden opgenomen. Het begrotingsvoorbehoud geeft het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid om op een subsidieverlening terug te komen indien bij vaststelling van de begroting onvoldoende middelen beschikbaar worden gesteld.In de Abw is bepaald dat indien het college zich niet binnen vier weken na vaststelling van de beroept op deze bepaling, de aanspraak subsidie blijft voortbestaan.

Artikel 7 Algemene bepalingen

In dit artikel is bepaald dat prestatie - en waarderingssubsidies worden verleend voor een vast subsidietijdvak van vier jaar.Tussentijds ingediende aanvragen kunnen ingevolge lid 3 alleen betrekking hebben op het resterende deel van het subsidietijdvak.

Artikel 8 De aanvraag

Dit artikel geeft een algemene regeling voor het indienen van een aanvraag om subsidie. Een aanvraag dient voor 1 juli van het jaar voorafgaande aan het subsidietijdvak te worden ingediend. In lid 4 worden eisen geformuleerd waaraan een aanvraag moet voldoen. Lid 5 geeft het college de bevoegdheid nadere eisen te stellen.

Artikel 9 Subsidieverlening en subsidievaststelling

In dit artikel is bepaald dat prestatie - en waarderingssubsidies in principe voor een tijdvak van vier jaar worden verleend. Lid 4 biedt het college de mogelijkheid een uitvoeringsovereenkomst met de subsidieontvanger te sluiten waarin prestatieafspraken kunnen worden opgenomen.

Artikel 10 Weigeringsgronden

Dit artikel somt, naast de in de wet opgenomen weigeringsgronden, aanvullende weigeringsgronden op, op grond waarvan een aanvraag om subsidie kan worden afgewezen.

In principe moet een aanvraag worden ingewilligd wanneer geen van de weigeringsgronden zich voordoet en voldoende budget beschikbaar is (subsidieplafond).

Artikel 16 Toegankelijkheid accommodaties

Gekozen is hier voor een “kan-bepaling”. Soms brengt de aard van de activiteit met zich mee dat een accommodatie niet geschikt is. Uiteraard wordt ernaar gestreefd dat zoveel mogelijk activiteiten ook feitelijk toegankelijk zijn voor lichamelijk gehandicapten.

Artikel 17 Betaling

Subsidievaststelling vestigt een onvoorwaardelijke aanspraak op betaling van het in de beschikking tot vaststelling genoemde bedrag. Er kan ook in termijnen worden betaald (art. 4:53 Awb). Volgens jurisprudentie is de betaling geen beschikking maar een rechtshandeling naar burgerlijk recht: met de betaling wordt voldaan aan een verbintenis. De verbintenis wordt opeisbaar op het moment dat de betalingstermijn verstrijkt. Dit betekent dat het bestuursorgaan vanaf dat moment de wettelijke rente verschuldigd is.

Bij subsidiebedragen < € 5.000,00 zal de betaling jaarlijks voor 1 april geschieden.

Bij subsidiebedragen tussen de € 5.000,00 en € 10.000,00 zal de betaling per jaar in vier termijnen geschieden, te weten op iedere eerste dag van het kwartaal.

Bij hogere subsidiebedragen zal de betaling per maand plaatsvinden.

In uitzonderlijke gevallen kan het college afwijken van bovenstaand betalingsritme.

Artikel 18 Reservevorming

Naast een algemene reserve kan tevens een bestemmingsreserve voor het onderhoud worden opgebouwd. De bestemmingsreserve dient in de financiële verantwoording concreet en realistisch onderbouwd te worden.

Artikel 19 Ontheffing

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid ontheffing te verlenen van de bepalingen in deze verordening. Van deze bevoegdheid zal gebruik kunnen worden gemaakt in bijzondere, daartoe aanleiding gevende situaties.

Artikel 20 Hardheidsclausule

De hardheidsclausule richt zich op de handeling en beleidsvrijheid die het college bij de uitvoering van het subsidiebeleid heeft.

Artikel 21 Overgangsbepalingen

In dit artikel worden de overgangsbepalingen naar de eerste vierjarige subsidieperiode geregeld.

besluit genomen in de openbare vergadering van de gemeenteraad van Rijssen-Holten op: 7 mei 2007

drs. H.A.J. van de Vliert drs. mr. B. Koelewijn

griffier voorzitter

Subsidiabele kosten

Bijlage behorend bij de Algemene aanvullende subsidieverordening gemeente Rijssen

Voor de bepaling van de subsidiabele kosten wordt verstaan onder

1. Personeelskosten:

  • a.

    de subsidiabel gestelde salarissen (inclusief periodieke verhogingen), vergoedingen en vakantietoeslag, met uitzondering van vergoedingen voor overwerk, onverplichte gratificaties, andere bijzondere beloningen en uitkeringen ingevolge wachtgeldregelingen, die niet vooraf de instemming van burgemeester en wethouders hebben verkregen;

  • b.

    het werkgeversaandeel in de wettelijk verplichte sociale lasten en in de premiekosten van een afgesloten pensioenverzekering;

  • c.

    de door de werkgever ontvangen uitkeringen ingevolge de Ziektewet worden, voorzover er geen vervanging plaatsvindt, in mindering gebracht op de salarissen;

  • d.

    indien in voorkomende gevallen aanspraak kan worden gemaakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering zal eventueel subsidiëring plaatsvinden over dat gedeelte, waarvoor betrokkene krachtens de WAO niet arbeidsongeschikt is verklaard, indien daadwerkelijk een arbeidsprestatie voor dat deel geleverd wordt. De instelling dient een en ander onmiddellijk ter kennis te brengen van burgemeester en wethouders onder bijvoeging van een afschrift van de beslissing van de desbetreffende bedrijfsvereniging;

  • e.

    overige door het college aanvaarde kosten.

2. Huisvestingskosten:

  • a.

    afschrijving op gebouwen en verbouwing/uitbreiding, eerste inrichting, verwarmingsinstallatie en buitengewoon onderhoud, voorzover in eigendom;

  • b.

    rente en aflossing van geldleningen, gesloten ten behoeve van de financiering van investeringen voor huisvesting;

  • c.

    huren, waaronder wordt verstaan de kosten van het huren van gebouwen of lokalen en van andere onroerende zaken, alsmede de kosten van erfpacht of enig ander zakelijk recht; de door de instelling aan te gane overeenkomsten tot huur van de benodigde ruimten dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan het college;

  • d.

    kosten van verlichting, verwarming, water en schoonmaak;

  • e.

    kosten van onderhoud van gehuurde gebouwen, lokalen en terreinen die ingevolge de wet of plaatselijk gebruik of overeenkomst voor rekening van de huurder komen;

  • f.

    kosten van onderhoud van eigen gebouwen en terreinen;

  • g.

    kosten van buitenaccommodaties;

  • h.

    de premies van verzekeringen en overige lasten, voortvloeiende uit het eigendom van gebouwen en terreinen;

  • i.

    kleine aanschaffingen ten behoeve van de inrichting;

  • j.

    overige door het college aanvaarde kosten.

3. Organisatiekosten

  • a.

    afschrijving op kantoormachines:

  • b.

    verlies bij verkoop van kantoormachines, mits deze verkoop vooraf door burgemeester en wethouders is goedgekeurd;

  • c.

    bureaukosten;

  • d.

    druk- en stencilwerk;

  • e.

    rente/bankkosten;

  • f.

    administratie- en accountantskosten;

  • g.

    propagandakosten;

  • h.

    representatiekosten;

  • i.

    bestuurs- en vergaderkosten;

  • j.

    bijdragen aan begeleidende organen, lidmaatschappen etcetera;

  • k.

    reis- en verblijfkosten;

  • l.

    kosten van documentatie en literatuur;

  • m.

    kosten van werving van personeel;

  • n.

    kosten van deskundigheidsbevordering van personeel, vrijwillig medewerkenden of bestuursleden;

  • o.

    premies van een burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering;

  • p.

    andere als zodanig door het college aanvaarde kosten.

4. Uitvoeringskosten:

  • a.

    afschrijving op apparatuur, gereedschappen, toestellen, instrumenten et cetera voorzover in eigendom;

  • b.

    huur van apparatuur, gereedschappen en dergelijke;

  • c.

    rente en aflossing van geldleningen, gesloten ten behoeve van investeringen in apparatuur, gereedschappen en dergelijke;

  • d.

    gebruiks- en verbruiksmaterialen binnen het kader van de uit te voeren activiteiten;

  • e.

    overige door het college aanvaarde kosten.

AANVULLENDE SUBSIDIEVERPLICHTINGEN OP BASIS VAN ARTIKEL 22 VAN DE ALGEMENE AANVULLENDE SUBSIDIEVERORDENING GEMEENTE RIJSSEN

Aanvullende subsidieverplichtingen per (gesubsidieerd) werkveld

Vormings- en ontwikkelingswerk:

· als groepsgrootte van alle uit te voeren activiteiten wordt een minimumaantal van 8 en een gemiddelde van 12 personen aangehouden. Het college kan naar aanleiding van een gemotiveerd verzoek hiervan ontheffing verlenen;

· een gespecificeerd overzicht van het aantal deelnemers per project/cursus per 1 mei en 1 november moet door de instellingen werkzaam op het terrein van het vormings- en ontwikkelingswerk, bij het college worden ingediend;

· er moet een inzichtelijke administratie van het aantal deelnemers en hun namen en adressen worden gevoerd;

· ter voorkoming van doublures moet het activiteitenaanbod afgestemd worden op de activiteiten van andere instellingen werkzaam op het terrein van vormings- en ontwikkelingswerk;

· elke afzonderlijke instelling moet samenwerking nastreven met de instellingen die op hetzelfde terrein werkzaam zijn, met name op het gebied van medegebruik materialen, hulpmiddelen en accommodaties.

Minderheden:

· voor het organiseren van educatieve activiteiten moet een beroep worden gedaan op de in Rijssen aanwezige instellingen die werkzaam zijn op het terrein van het algemeen vormings- en ontwikkelingswerk;

· van de plaatselijke minderhedenorganisaties wordt verwacht dat zij zich actief inspannen om ontstane achterstanden weg te werken en deelname van hun leden te bevorderen aan educatieve activiteiten;

· de plaatselijke minderhedenorganisaties worden voor hun sociaal-culturele activiteiten gesubsidieerd overeenkomstig het reguliere gemeentelijk subsidiebeleid. Voor personele ondersteuning dienen de organisaties een beroep te doen op de desbetreffende steunfunctie-instellingen en de plaatselijk aanwezige beroepskrachten van onder andere het vormings- en ontwikkelingswerk;

· de minderhedenorganisaties dienen zoveel mogelijk te steunen op het vrijwilligerswerk;

· voor bijzondere activiteiten waardoor de positie van allochtonen verbeterd kan worden dienen eerst de subsidiemogelijkheden van het rijk en de provincie onderzocht te worden alvorens een beroep gedaan kan worden op de gemeente.