Regeling vervallen per 02-12-2017

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2017

Geldend van 18-10-2017 t/m 01-12-2017

Intitulé

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2017

Gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Participatiewet en

gelet op titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUITEN:

Vast te stellen de volgende Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2017

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling

  • a. De wet: Participatiewet;

  • b. Beleidsregels: Beleidsregels Bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2017;

  • c. Doelgroep: Inwoners van de gemeente Rijssen-Holten. De doelgroep wordt verder belanghebbende genoemd;

  • d. Inkomen: Inkomen zoals bedoeld in artikel 32 van de wet;

  • e. Vermogen: Vermogen zoals bedoeld in artikel 34 van de wet;

  • f. Bijstandsnorm: De norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c Participatiewet.

  • g. Draagkracht: Het gedeelte van het inkomen of vermogen dat aangewend dient te worden voor bijzondere kosten;

  • h. Draagkrachtperiode: De periode waarover de financiële draagkracht van een belanghebbende wordt vastgesteld.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bijstand

Artikel 2. Bijzondere bijstand

Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand die wordt verstrekt indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval leiden tot noodzakelijke kosten van het bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht en/of vermogen te boven gaan.

Artikel 3. Kosten van medische en sociale voorzieningen

  • 1. Bijzondere bijstand in de noodzakelijke kosten van medische en/of sociale voorzieningen wordt verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 15 van de Participatiewet.

  • 2. Bij een verstrekking van bijzondere bijstand voor noodzakelijke kosten komt alleen de goedkoopst adequate voorziening voor een vergoeding in aanmerking.

  • 3. De gemeente biedt de mogelijkheid tot een collectieve zorgverzekering bij zorgverzekeraar Menzis , Univé en Salland Zorgverzekeringen. Dit aanbod geldt voor personen met een inkomen tot 130% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De vermogensgrens wordt buiten beschouwing gelaten.

  • 4. Er wordt geen bijzondere bijstand verstrekt indien betrokkene heeft nagelaten om een aanvullende verzekering af te sluiten.

  • 5. Uitzondering op lid 4 betreffen de situaties waarin als gevolg van schulden er geen mogelijkheid bestaat om een aanvullende verzekering af te sluiten. In een dergelijk geval wordt de hoogte van de bijstand vastgesteld op het bedrag dat op grond van het pakket Menzis Garant Verzorgd 1 en Menzis GarantTandVerzorgd 350 vergoed zou worden.

  • 6. Deze beleidsregels gelden ook voor andere medische/para medische voorzieningen.

Artikel 4. Reiskosten

  • 1. Reiskosten zijn kosten die niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen omdat ze aangemerkt worden als kosten die uit het inkomen bekostigd kunnen worden tenzij er sprake is van een bijzondere omsta ndigheid.

  • 2. Indien blijkt dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals genoemd in lid 1 zijn de volgende voorwaarden van toepassing.

    • a.

      Bij een reisafstand van minder dan 2 kilometer wordt belanghebbende geacht deze afstand per voet te kunnen afleggen en komt hij niet in aanmerking voor een reiskostenvergoeding.

    • b.

      Indien belanghebbende niet kan fietsen kan bij een reisafstand van 2 tot en met 15 kilometer een vergoeding worden toegekend voor reiskosten voor maximaal 2 maanden. Na maximaal 2 maanden wordt belanghebbende in staat geacht te kunnen fietsen en derhalve gebruik te kunnen maken van een fiets als vervoersmiddel.

    • c.

      Wanneer belanghebbende zich aantoonbaar om medische redenen niet in staat acht te fietsen wordt een medisch advies opgevraagd.

    • d.

      Wanneer de reisafstand tussen het woonadres en het adres van bestemming groter is dan 15 kilometer, worden de daadwerkelijke reiskosten vergoed.

  • 3. Bijzondere bijstand voor reiskosten is mogelijk indien het gaat om reiskosten voor specialistenbezoek en medisch noodzakelijke consulten/controles.

  • 4. Reiskosten worden vergoed op basis van de goedkoopste wijze van reizen met het openbaar vervoer, tussen het woonadres en het dichtstbijzijnde adres van bestemming.

  • 5. Periodieke reiskosten worden maandelijks uitbetaald op declaratiebasis (in te dienen binnen twee maanden nadat de kosten zich hebben voorgedaan).

Artikel 5. Kosten voor woninginrichting

  • 1. Bijzondere bijstand voor de kosten van een woninginrichting is niet mogelijk omdat het gaat om algemene noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2. Afwijking van lid 1 van dit artikel is mogelijk indien:

    • a.

      Er sprake is van een noodzakelijke verhuizing die op geen enkele manier voorzienbaar is;

    • b.

      Er een medische noodzaak is voor het maken van de kosten;

    • c.

      Er sprake is van een eerste verhuizing na het verlaten van een AZC huisvesting.

  • 3. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt maximaal 60% van de geldende Nibud-normen.

Artikel 6. Kosten van wonen

  • 1. Onder woonkosten wordt verstaan:

    • a.

      Voor een huurwoning: de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag

    • b.

      Voor een eigen woning: de voor de woning verschuldigde hypotheekrente en de zakelijke lasten die betrekking hebben op de woning (rioolrechten, eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, premie brand en opstalverzekering, eigenaarsdeel van de waterschapslasten en onderhoudskosten conform landelijke normen).

  • 2. Indien een eigen woning wordt bewoond waarvan de woonkosten lager zijn dan het van toepassing zijnde maximale bedrag bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag kan woonkostentoeslag worden verstrekt gedurende maximaal 1 jaar vanaf de datum aanvraag. Deze termijn kan met ten hoogste 1 jaar worden verlengd.

  • 3. Indien een eigen woning of huurwoning wordt bewoond waarvan de woonkosten hoger zijn dan het maximale bedrag als genoemd in de Wet op de Huurtoeslag wordt een woonkostentoeslag verstrekt gedurende maximaal 1 jaar vanaf de datum van aanvraag. Deze termijn kan met ten hoogste 1 jaar worden verlengd.

  • 4. Geen woonkostentoeslag wordt verleend indien geen Huurtoeslag wordt ontvangen door nalatigheid/verwijtbaarheid van de aanvrager.

  • 5. Aan het verlenen van een vergoeding bedoeld in het derde lid wordt de voorwaarde verbonden dat de aanvrager al het mogelijke doet ter verkrijging van goedkopere woonruimte.

Artikel 7. Bijstand in schulden

  • 1. Bijstand in schulden kan worden verleend met inachtneming van het bepaalde in artikel 49 Participatiewet.

  • 2. De Stadsbank Oost Nederland (SON) wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.

  • 3. Indien voor de kosten van een woninginrichting door de SON een geldlening wordt verstrekt, dan wordt door de gemeente gedurende maximaal 3 jaar bijzondere bijstand verleend voor een deel van de kosten van rente en aflossing.

  • 4. Indien en voor zover het krediet, benodigd voor een noodzakelijk schuldsanering, niet verstrekt kan worden door de SON met inachtneming van het bepaalde in de voorgaande leden, kan bijstand worden verleend op grond van artikel 49 Participatiewet in de vorm van een borgtocht.

  • 5. De aflossing van de geldlening in de vorm van een borgtocht wordt opgeschort tot het moment waarop de lening in het kader van de schuldsanering bij de SON is afgelost onder de voorwaarde dat betrokkene stipt en volledig aan zijn aflossingsverplichtingen bij deze bank voldoet.

Hoofdstuk 3. Draagkracht bijzondere bijstand

Artikel 8. Draagkrachtregels algemeen

  • 1. Bij de verlening van bijzondere bijstand is de aanvrager naar draagkracht een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2. De draagkracht wordt vastgesteld voor de duur van 12 maanden, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend.

  • 3. De bijzondere bijstand kan tot maximaal 2 maanden met terugwerkende kracht worden toegekend. Deze termijn van twee maanden start op het moment dat er een koopovereenkomst is gesloten.

  • 4. In geval het noodzakelijk is om de bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toe te kennen en er over die periode geen sprake is van een vastgesteld draagkrachtjaar, moet, in afwijking van lid 2, de draagkracht worden vastgesteld per de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Indien de omstandigheden van de aanvrager of de aard van de kosten daartoe aanleiding geven, kan de draagkracht over een afwijkende periode vastgesteld worden.

Artikel 9. Draagkracht uit vermogen

  • 1. Indien slechts sprake is van draagkracht uit vermogen gebonden in de door de aanvrager en/of zijn gezin bewoonde woning, wordt op grond van de individuele situatie bepaald of wordt overgegaan tot bijstandsverlening en of en in welke mate rekening wordt gehouden met deze draagkracht.

  • 2. Het vermogen in de woning blijft buiten beschouwing, indien de bijzondere bijstand op jaarbasis minder bedraagt dan € 2.500,00.

  • 3. Bij de vaststelling van het vermogen, wordt de waarde van één auto of motor tot een bedrag van € 5.000 vrijgelaten.

  • 4. De waarde van het voertuig zoals genoemd in lid 3 van dit artikel wordt vastgesteld aan de hand van www.anwb.nl (of een vergelijkbare site).

Artikel 10. Draagkracht uit inkomen

  • 1. Bij de draagkrachtberekening wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. De kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd betreffen individuele kosten waarvan niet wordt geacht die te kunnen delen met medebewoners.

  • 2. Onder meerinkomen wordt verstaan het verschil tussen het netto jaarinkomen inclusief vakantietoeslag van de aanvrager en de op hem van toepassing zijnde uitkeringsnorm inclusief vakantietoeslag op grond van de Participatiewet. Daarbij dient uit te worden gegaan van de norm voor een niet in inrichting verblijvende persoon, ook als de persoon in werkelijkheid wel in een inrichting verblijft.

  • 3. Indien de vakantietoeslag over het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, dient de vakantietoeslag berekend te worden op grond van artikel 11 Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

  • 4. De draagkracht uit inkomen wordt vastgesteld op 35% van het meerinkomen van de aanvrager en op 50% van het meerinkomen voor de aflossing van leenbijstand.

  • 5. De draagkracht wordt in afwijking van voorgaande vastgesteld op 100% van het meerinkomen boven de norm, indien sprake is van één of meer van onderstaande kostensoorten:

    • a.

      kosten van begrafenis of crematie;

    • b.

      kosten in verband met tijdelijke opname in inrichting of detentie;

    • c.

      woonkostentoeslag;

    • d.

      duurzame gebruiksgoederen

  • 6. Voor het inkomstenbegrip wordt aansluiting gezocht bij de bepalingen over de in aanmerking te nemen middelen van artikelen 32 en 33 Participatiewet. Wettelijke inkomstenvrijlatingen en premies blijven buiten beschouwing, evenals de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag op grond van de Participatiewet.

  • 7. In afwijking van lid 5 wordt voor een alleenstaande ouder die geen uitkering ontvangt van de gemeente het meerinkomen, zoals bepaald in lid 1 van dit artikel, afgezet tegen de norm van een alleenstaande ouder vermeerderd met de alleenstaande-ouderkop zoals deze door de Belastingdienst wordt uitbetaald.

  • 8. Er wordt geen draagkracht aanwezig geacht indien er sprake is van een aantoonbare minnelijke of wettelijke schuldregeling.

  • 9. Indien binnen de vastgestelde draagkrachtperiode sprake is van een inkomensstijging of daling, of een wijziging in de leefsituatie die leidt tot een andere bijstandsnorm waar het inkomen tegen wordt afgezet, dan wordt de draagkracht per de eerste van de maand waarin de wijziging plaatsvindt gewijzigd, als het een wijziging betreft van 15% of meer.

Artikel 11. Aflossingsregels

  • 1. De maandelijkse aflossingsruimte voor (eerder in de vorm van een geldlening verstrekte) bijstand wordt vastgesteld op het verschil tussen het netto inkomen en 94% van de van toepassing zijnde norm op grond van de Participatiewet, tenzij de voor betrokkene geldende beslagvrije voet hoger is dan laatstgenoemde 94% van de van toepassing zijnde norm. In dat geval wordt de aflossingsruimte vastgesteld op het verschil tussen het netto inkomen en de voor betrokkene geldende beslagvrije voet.

  • 2. Met ‘netto inkomen’ zoals bedoeld in het eerste lid wordt het netto inkomen inclusief vakantiegeld bedoeld.

  • 3. Indien de hoogte van het vakantiegeld, horend bij het netto inkomen niet bekend is en handmatig berekend moet worden, dient de hoogte van het vakantiegeld berekend te worden overeenkomstig de wijze zoals beschreven in artikel 10 Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

  • 4. Indien gedurende drie jaar volledig en onafgebroken aan de aflossingsverplichting in verband met een geldlening, betrekking hebbend op kosten voor de woninginrichting als bedoeld in artikel 5 van deze beleidsregels, is voldaan, wordt het resterend bedrag van de geldlening kwijtgescholden.

  • 5. Indien na drie jaar niet volledig aan de aflossingsverplichting is voldaan en dit verwijtbaar is, dan wordt de resterende lening ineens opgeëist en, bij uitblijven van betaling, ingevorderd.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 12. Hardheidsclausule

Er kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 13. Citeertitel

De beleidsregels kunnen aangehaald worden als: Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2017.

Artikel 14. Inwerkingtreding

  • 1. De Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2017 vaststellen en de dag na bekendmaking in werking laten treden.

  • 2. De Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Rijssen-Holten 2016 intrekken met ingang van de dag na afkondiging.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 22 augustus 2017

A.C. van Eck, A.C. Hofland

Secretaris, Burgemeester

Algemene toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2017

Burgemeester en wethouders zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. Burgemeester en wethouders dienen de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.

De gemeente dient voor de diverse uitvoeringsaspecten van de bijstandsverlening specifieke beleidsregels op te stellen. Dit geldt ook voor de bijzondere bijstand, die wordt verstrekt als door individuele bijzondere omstandigheden hogere noodzakelijke kosten worden gemaakt die niet uit de middelen kunnen worden voldaan. Met deze beleidsregels wordt op het uitvoeringstechnische vlak aangegeven hoe de te verlenen bijstand in concrete situaties wordt vastgesteld. Binnen de gemeente dient in dezelfde situaties eenduidig te worden gehandeld.

Artikelsgewijze toelichting Beleidsregels bijzondere bijstand 2017

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepaling

Dit artikel bevat verschillende begripsomschrijvingen.

Hoofdstuk 2. Bijzondere bijstand

Artikel 2. Bijzondere bijstand

Als bijzondere bijstand wordt aangemerkt de bijstand zoals deze wordt omschreven in artikel 35 Participatiewet.

Artikel 3. Kosten van medische en sociale voorzieningen

In lid 1 van dit artikel wordt nadrukkelijk verwezen naar artikel 15 Participatiewet waarin de afbakening naar de zogeheten voorliggende voorzieningen is geregeld. Als uitgangspunt geldt dat geen bijzondere bijstand wordt verstrekt indien de kosten bewust door de voorliggende voorziening zijn uitgesloten van vergoeding omdat de kosten daarbij als niet noodzakelijk worden aangemerkt. Consulenten hebben de mogelijkheid om bij een aanvraag bijzondere bijstand een onafhankelijk medisch advies op te vragen indien er onduidelijkheid bestaat over de noodzakelijkheid. Een objectieve advisering door een externe deskundige instantie kan daarbij ook gebruikt worden in geval van een afwijzing. Met name als er sprake is van een bezwaar of beroep zal in bepaalde gevallen niet volstaan kunnen worden met de motivering ‘niet noodzakelijk’. Wanneer hiervan gebruik wordt gemaakt bepaalt de consulent zelf bij de behandeling van de aanvraag bijzondere bijstand.

De uitkeringsgerechtigde kan op grond van lid 3 ervoor kiezen om deel te nemen aan de collectieve verzekering van Menzis, Univé of Salland Zorgverzekeringen. De uitkeringsgerechtigde heeft daarmee recht op ruimere vergoedingen. Als gevolg van deze hogere vergoedingen levert de collectieve aanvullende verzekering ook financieel voordeel voor de gemeente op.

Het behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om zich in voldoende mate tegen ziektekosten te verzekeren. In dat verband moet er sprake zijn van een aanvullende verzekering voor het goedkoopst aanvullende pakket, inclusief tandverzekering. Het is niet mogelijk uitkeringsgerechtigden te verplichten tot het afsluiten van een aanvullende verzekering. Echter de aanvullende verzekering wordt in het kader van de bijzondere bijstand als voorliggende voorziening beschouwd (lid 4).

In geval van een schuldensituatie is het voor een verzekerde niet mogelijk om een aanvullende verzekering af te sluiten. In het beleid is geregeld dat in dergelijke gevallen er afgeweken kan worden van de standaard lijn dat bijzondere bijstand niet mogelijk is bij geen aanvullende verzekering. Om te voorkomen dat er onderscheid zal ontstaan over de hoogte van de vergoedingen etc. wordt er aangesloten bij de vergoeding die Menzis vergoed zou hebben vanuit het minst aanvullende pakket. Dit houdt in een vergoeding vanuit het pakket Garant Verzorgd 1 of Garant Tand Verzorg 350 van Menzis.

Artikel 4. Reiskosten

Normaal gesproken wordt iedereen geacht eventuele reiskosten zelf te bekostigen uit middelen voor levensonderhoud. Reiskosten worden zogezegd gezien als algemene kosten en niet als bijzondere kosten. Er kunnen echter specifieke situaties optreden waarbij er een noodzaak bestaat om te reizen. Dit artikel beschrijft de voorwaarden waar aan voldaan moet worden indien men in aanmerking wil komen voor bijzondere bijstand voor reiskosten.

Allereerst gaat het erom dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid waarvoor reiskosten gemaakt worden. Het feit dat een belanghebbende niet kan fietsen wil nog niet zeggen dat er dan sprake is van een bijzondere omstandigheid. Deze bijzondere omstandigheid zal door de consulent bij de beoordeling van de aanvraag zelf getoetst worden. Blijkt dat er bijzondere omstandigheden zijn dan wordt er gekeken naar de afstand. Deze voorwaarden daarvoor worden genoemd in het tweede lid. Bij afstanden van minder dan 2 kilometer worden belanghebbenden geacht dit per voet te kunnen afleggen. Gaat het echter om grotere afstanden dan wordt er vanuit gegaan dat mensen tot een afstand van 15 kilometer dit kunnen fietsen. Echter indien belanghebbende niet kan fietsen (bijvoorbeeld een statushouder die dat in het land van herkomst nooit geleerd heeft), wordt er ter overbrugging een periode van maximaal twee maanden bijzondere bijstand toegekend voor reiskosten. In deze periode wordt belanghebbende in staat geacht het fietsen te leren.

In geval van specialistenbezoek of medisch noodzakelijke consulenten wordt er vanuit gegaan dat er een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan bijzondere bijstand verstrekt kant worden (lid 3).

De vergoeding van de reiskosten wordt gebaseerd op de goedkoopste wijze van reizen. Hierbij gaat het college ervan dit op grond van het openbaar vervoer is. Voor de berekening van de vergoeding wordt van belanghebbende een bewijsstuk verlangt van een betreffende afspraak alsmede de bewijsstukken de gemaakte reiskosten (dus bus- en/of treintickets, uitdraai OV chipkaart).

Artikel 5. Kosten voor woninginrichting

De kosten van woninginrichting worden tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan (zie bijvoorbeeld CRvB 18-02-2004, nr.12/4426 WWB). Voor het vaststellen van de hoogte wordt gebruikt gemaakt van de Nibudnormen. Van deze normen wordt een percentage gehanteerd van 60%. Per aanvraag zal moeten kijken of een volledige woninginrichting noodzakelijk is of dat dit gedeeltelijk nodig is.

Artikel 6. Kosten van wonen

De door de Belastingdienst uit te voeren huurtoeslag voorziet in die gevallen waarin gedurende het subsidietijdvak (1 januari tot en met 31 december) het inkomen plotseling daalt of geheel wegvalt. De voorlopige huurtoeslag wordt met terugwerkende kracht aangepast aan het gewijzigde geschatte jaarinkomen op basis van de wijziging van het inkomen. Hierdoor dient deze regeling te worden aangemerkt als een toereikende voorliggende voorziening. Ondanks dat de Wet op de huurtoeslag in combinatie met de Awir rekening houdt met mutaties in gezinssamenstellingen en inkomen, zijn er echter situaties denkbaar waarin de Wet op de huurtoeslag niet altijd een passende en toereikende voorliggende voorziening is voor de Participatiewet. Hierdoor kan er een noodzaak bestaan om aanvullende bijzondere bijstand in woonkosten te verstrekken. Dit artikel regelt wanneer en tot welk bedrag bijzondere bijstand wordt verleend voor woonkosten.

In de eerste plaats kan woonkostentoeslag worden verstrekt aan bewoners van een eigen woning.Alleen in bijzondere situaties waarin geen huurtoeslag wordt verstrekt, omdat de huur boven de maximale huurgrens uitstijgt of huurtoeslag niet ingaat op de datum van ingang van de huur kan tijdelijk een woonkostentoeslag worden toegekend. Deze tijdelijkheid geldt overigens ook voor eigen woningbezitters waarvan de woonlasten hoger zijn dan de maximale huurgrens.

Lid 2 regelt dat wanneer de woonkosten van de eigen woning lager zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de Huurtoeslag een woonkostentoeslag wordt verstrekt. Het derde lid regelt de verstrekking van een woonkostenvergoeding indien de woonlasten van een eigen woning of huurwoning boven de maximale huurgrens liggen. Deze maximale huurgrens is opgenomen in de Wet op de Huurtoeslag. Dit is een situatie die ingeval van huurwoningen slechts zeer incidenteel zal voorkomen. Vanuit het oogpunt van bijstandsverlening is het alleszins gerechtvaardigd om grenzen te stellen aan het verlenen van bijstand indien de woonlasten boven deze grens uitstijgen. Immers deze woonlasten zijn voor iemand met een inkomen op bijstandsniveau te hoog.

De verstrekking van de woonkostentoeslag is beperkt tot maximaal 1 jaar. Indien na 1 jaar blijkt dat de aanvrager er niet in is geslaagd om goedkopere woonruimte te vinden, kan de woonkostentoeslag verlengd worden. Het spreekt voor zich dat met de verlenging terughoudend wordt omgesprongen.Nadrukkelijk is opgenomen dat geen sprake mag zijn van nalatigheid bij de aanvrager. Indien men in staat was om aan te vragen maar men heeft dit verzuimd, bestaat ook geen recht op woonkostentoeslag.Lid 5 bepaalt dat de aanvrager al het mogelijke moet doen om aan goedkopere woonruimte te komen. Dit laatste wordt als verplichting aan de bijstandsverlening verbonden. Dit is een op grond van artikel 55 van de wet geoorloofde verplichting. Immers het is een verplichting die strekt tot vermindering of beëindiging van de bijstand. De inspanningen die de aanvrager levert moeten kritisch bezien worden. Van hem of haar mag een actieve bijdrage verwacht worden: niet alleen ingeschreven staan bij de woningstichting maar ook regelmatig informeren of proberen in de vrije sector een huurwoning te vinden. Niet alleen de woning ter verkoop aanbieden maar hierbij ook uitgaan van een reële prijsstelling.

Artikel 7. Bijstand in schulden

Allereerst wordt in artikel 7 lid 1 verwezen naar artikel 49 Participatiewet. Alleen wanneer er sprake is van zeer dringende redenen kunnen burgemeester en wethouders bijzondere bijstand verlenen wanneer bijstand in de vorm van borgtocht voor een saneringskrediet geen (volledige) oplossing kan bieden. Indien de aanvrager terecht kan bij de Stadsbank Oost Nederland voor gehele of gedeeltelijke oplossing van de schuldenproblematiek, dan wordt deze optie aangemerkt als voorliggende voorziening.

Indien de Stadsbank een geldlening verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen, dan kan gedurende 3 jaar bijzondere bijstand worden verleend in de kosten van rente en aflossing, voor zover deze kosten niet voldaan kunnen worden uit het inkomen.

Bijzondere bijstand kan in de vorm van een geldlening worden verstrekt, als een kredietverstrekking ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast via de SON, niet mogelijk is.Artikel 49, onder a Participatiewet geeft de mogelijkheid van het verstrekken van een geldlening. De reden om hiervoor te kiezen is dat de betrokkene altijd de verstrekte bijstand of althans een gedeelte daarvan dient terug te betalen. In geval van bijstand in de vorm van een geldlening is deze terugbetaling formeel zeker gesteld. Wederzijdse rechten en plichten zijn duidelijk, ook indien de cliënt onverhoopt op enig moment niet of niet langer tot terugbetaling bereid is, kan de juridische invorderingsprocedure eenvoudiger gestalte worden gegeven. Immers de cliënt heeft getekend voor de geldlening en is alleen al op grond daarvan tot terugbetaling gehouden.

Omdat de betrokkene in het kader van de schuldsanering in alle gevallen ook een lening bij de Stadsbank heeft afgesloten, dient de aflossing afgestemd te worden. De Stadsbank heeft hierbij voorrang, de aflossing van de geldlening verstrekt door de gemeente wordt opgeschort tot het moment dat de lening bij de Stadsbank stipt en volledig is afgelost. Dit laatste betekent dat indien de aanvrager de aflossing bij de bank verzaakt, er geen reden meer is om verder uitstel te verlenen. De lening moet terstond worden afgelost. Indien niet wordt afgelost zal de lening worden teruggevorderd.Duidelijk moet ook zijn dat het uitstel slechts betrekking heeft op de tijd die gemoeid is met het aflossen van de geldlening die is afgesloten in het kader van de schuldsanering. Indien betrokkene besluit om tijdens de looptijd de lening over te sluiten, bijvoorbeeld voor de aanschaf van al dan niet noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen, is het niet de bedoeling dat voor deze opgehoogde lening het uitstel automatisch wordt voortgezet. Een nadere overweging is dan op zijn plaats.

Hoofdstuk 3. Draagkracht bijzondere bijstand

Artikel 8. Draagkrachtregels algemeen

Artikel 8 geeft enige algemene draagkrachtregels. Allereerst de bepaling dat met draagkracht rekening wordt gehouden hetgeen voor zich spreekt. In lid 2 wordt het draagkrachtjaar vastgesteld op een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Het draagkrachtjaar loopt dus niet perse gelijk aan het kalenderjaar.Lid 3 regelt bijzondere bijstand met terugwerkende kracht. Ingeval bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend gaat de draagkracht in op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn gemaakt. Terugwerkende kracht kan tot maximaal 2 maanden voorafgaand aan de datum van aanvraag van de bijzondere bijstand. Bij periodieke bijzondere bijstandsverlening vindt minimaal eenmaal per jaar een heronderzoek plaats waarbij wordt beoordeeld of en tot welk bedrag de bijzondere bijstandsverlening wordt voortgezet.Bij periodieke bijzondere bijstand voor variabele kosten wordt maandelijks een vast bedrag betaald. Via de hercontrole wordt achteraf bekeken of de bijstand juist is vastgesteld. Voor het vaststellen van de hoogte van de kosten kan worden uitgegaan reëel geschat bedrag per jaar.De mogelijkheid om een afwijkende draagkrachtperiode vast te stellen wordt benoemd in lid 4. Hiervan kan alleen sprake zijn als het vaststellen van de draagkracht op jaarbasis leidt tot ongewenste en/of onredelijke situaties. Het behoeft geen betoog dat hiervoor duidelijke en valide argumenten aanwezig moeten zijn. Te denken valt aan periodiek bijzondere kosten die zich uitstrekken over een gedeelte van het draagkrachtjaar.

Artikel 9. Draagkracht uit vermogen

Lid 1 handelt over de situatie van vermogen gebonden in de door de aanvrager of zijn gezin bewoonde woning. Indien de aanvrager tevens algemene bijstand ontvangt, is de vraag omtrent vestiging van de krediethypotheek in dit kader aan de orde. Wordt in een concrete situatie de algemene bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek dan heeft de te verstrekken bijzondere bijstand eveneens deze vorm. Slechts in de situatie dat alleen bijzondere bijstand wordt verleend, heeft de gemeente zich uit te spreken over de vraag of al dan niet tot vestiging van een krediethypotheek wordt overgegaan. In deze richtlijnen is bewust gekozen voor een open regeling die een afweging in elke individuele situatie mogelijk maakt. Zodoende kan maatwerk geleverd worden. In lid 2 wordt geregel dat in ieder geval niet tot vestiging krediethypotheek wordt overgegaan als de te verlenen bijzondere bijstand in een jaar minder bedraagt dan het netto minimum maandinkomen (te vergelijken met de bijstandsnorm).

Indien belanghebbende een auto heeft wordt de waarde van de auto bepaald aan de hand van www.anwb.nl (of een andere vergelijkbare site). Bij de vaststelling van het vermogen wordt de waarde van de auto tot een bedrag van € 2.500,00 vrijgelaten.

Artikel 10. Draagkracht uit inkomen

Dit artikel bepaalt hoe de draagkracht wordt vastgesteld, namelijk door (een gedeelte van) het meerinkomen in aanmerking te nemen. Bij de vaststelling van het inkomen wordt uitgegaan van het inkomen op de datum waarop de draagkrachtperiode aanvangt. Hierbij wordt geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. Bij bijzondere bijstand gaat het om individuele kosten die zich op grond van bijzondere omstandigheden voordoen. Deze kosten worden mensen niet geacht te kunnen delen met medebewoners, met wie de woonkosten wel gedeeld kunnen worden. Het minimumniveau is bepaald op de voor betrokkene van toepassing zijnde bijstandsnorm. Uitzondering hierop vormt de vergelijking met de zak en kleedgeldnorm voor personen die in een inrichting verblijven. Voor de personen die in een inrichting verblijven wordt toch een vergelijk gemaakt met de ‘gewone’ bijstandsnormen om te voorkomen dat zij onevenredig veel draagkracht in hun inkomen zouden hebben.

In lid 3 wordt het netto inkomen inclusief vakantietoeslag vergeleken met de netto van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief vakantietoeslag. In de praktijk stuit men hierbij vaak op het probleem dat de vakantietoeslag over het inkomen niet bekend. De vakantietoeslag kan echter berekend worden op grond van artikel 11 van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ. Behalve de beoordeling van het meerinkomen is het van belang om per kostensoort te kiezen met welk draagkrachtpercentage rekening wordt gehouden.

Door aansluiting te zoeken bij het middelenbegrip in de Participatiewet, wordt voorkomen dat er discussie of discrepantie ontstaat bij het bepalen van hetgeen als inkomen moet worden aangemerkt, hetgeen is geregeld in lid 6. Uitzondering hierop vormt het bepaalde in lid 7. Als gevolg van de invoering van de kostendelersnorm is de norm voor alleenstaande ouders gewijzigd. Daar waar de norm eerder 70% + 20% toeslag was, is de norm nu bepaald op 70%. De draagkracht voor alleenstaande ouders zonder een uitkering van de gemeente zou hierdoor ineens toenemen. Om dat te voorkomen wordt in lid 7 bepaald dat voor deze doelgroep de norm vermeerdert wordt met de alleenstaande-ouderkop zoals deze door de Belastingdienst wordt uitbetaald.

Artikel 11. Aflossingsregels

In artikel 11, lid 1 is bepaald met welk bedrag een verstrekte geldlening moet worden afgelost. De gemeente is vrij om de aflossing te regelen mits deze aflossing niet in strijd komt met het bepaalde in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering omtrent de beslagvrije voet. Gedoeld wordt op de minimum inkomensgarantie die in de bepalingen aangaande beslaglegging is bepaald op 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld, vermeerderd met de zorg- en woonkosten die niet uit de bijstandsnorm kunnen worden voldaan en die niet gecompenseerd worden door de desbetreffende toeslagen alsmede met de bedragen aan kindgebonden budget waar men recht op heeft maar die men niet ontvangt.  Landelijk is het beleid vrij algemeen dat de aflossing voor personen die een inkomen op minimumniveau ontvangen, wordt vastgesteld op 6% van de norm inclusief vakantiegeld. Dit is in deze beleidsregels verwoord door te bepalen dat degene die een geldlening gaat terugbetalen in elk geval blijft beschikken over 94% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm dan wel (wanneer die hoger is dan deze 94%) over de specifiek voor hen geldende beslagvrije voet. Deze bepaling geldt ook voor personen die een inkomen hebben boven bijstandsniveau. Deze categorie dient in principe alle inkomen boven 94 % van het bijstandsniveau dan wel de beslagvrije voet aan te wenden voor aflossing.

Voor de bepaling van de hoogte van het netto inkomen inclusief vakantietoeslag gelden artikel 11 leden 2 en 3. Met nadruk wordt hier nogmaals opgemerkt dat het richtlijnen betreft. Afwijking is mogelijk door een gedeelte van het inkomen boven de bijstandsnormen niet te bestemmen voor aflossing bijvoorbeeld om uitstroom uit de bijstand niet te belemmeren. Een dergelijke benadering is in de ene situatie – bijvoorbeeld een geldlening verstrekt voor inrichtingskosten – meer op zijn plaats dan in de andere situatie. Denk bijvoorbeeld aan een geldlening verstrekt in het kader van schuldsanering, waarbij veelal sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In de terugbetalingsregeling kan dit tot uitdrukking worden gebracht door de gehele lening terug te laten betalen.

Artikel 11 leden 4 en 5 bevat een voortzetting van het beleid inzake kwijtschelding/ buiten invorderingstelling. Indien iemand drie jaar lang stipt aan zijn verplichting tot aflossing voldoet, wordt het restant van de leenbijstand kwijtgescholden. Deze bepaling wordt nadrukkelijk beperkt tot de geldlening verstrekt voor duurzame gebruiksgoederen. Indien de geldlening is verstrekt in het kader van een schuldsanering dan ligt buiten invordering stelling na drie jaar aflossen niet voor de hand. Indien door verwijtbare gedragingen van betrokkene na drie jaar niet aan de aflossingsverplichtingen is voldaan, wordt de openstaande lening ineens opgeëist en bij uitblijven van tijdige betaling, daarna ingevorderd.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 12. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13. Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.