Regeling vervallen per 28-12-2023

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten houdende regels omtrent de bijdrageregelingen minimabeleid (Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020)

Geldend van 01-01-2020 t/m 27-12-2023

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rijssen-Holten houdende regels omtrent de bijdrageregelingen minimabeleid (Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020)

Overwegingen:

- gelet op artikel 108, 147 en 149 van de Gemeentewet

- gezien het advies van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2019;

besluit:

de navolgende Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020 vast te stellen;

Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020.

De gemeenteraad stelt deze bijdrageregelingen minimabeleid in om inwoners met een laag inkomen de mogelijkheid te geven deel te nemen aan of in aanmerking te komen voor:

• maatschappelijke activiteiten op het gebied van sport, cultuur en vorming;

• maatschappelijke activiteiten in relatie tot school en verenigingen;

• een bijdrage in de kosten duurzame gebruiksgoederen.

De verordening bijdrageregelingen minimabeleid bestaat uit:

1. Bijdrageregeling maatschappelijke participatie;

2. Bijdrageregeling schoolgaande kinderen;

3. Bijdrageregeling duurzame gebruiksgoederen;

4. Computerregeling.

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    de wet: Participatiewet;

  • b.

    Schoolgaand kind: ten laste komende kinderen in de leeftijdscategorie van 4 tot en met 17 jaar die op de peildatum een school bezoeken voor basisonderwijs of voortgezet onderwijs;

  • c.

    Peildatum: 1 januari van het jaar van uitvoering;

  • d.

    Inkomen: het netto inkomen exclusief vakantietoeslag;

  • e.

    Student: studerende van 18 jaar en ouder die recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering 2000 of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

De wet is van toepassing, tenzij in deze verordening anders wordt geregeld.

Hoofdstuk 2. Doelgroepbepaling

Artikel 2. Belanghebbenden

Tot de doelgroep behoren inwoners van de gemeente Rijssen-Holten:

  • a.

    met een inkomen dat direct voorafgaande aan de peildatum gedurende minimaal 12 aaneengesloten maanden lager is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Bij het vaststellen van het bijstandsniveau wordt geen rekening gehouden met het kunnen delen van kosten en het ontbreken van woonlasten;

  • b.

    niet zijnde een student, die uit ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of kan volgen in het jaar voorafgaande aan de aanvraag en/of op de datum van aanvraag;

  • c.

    die niet beschikken over een vermogen als bedoeld in artikel 4;

  • d.

    op de datum van aanvraag inwoner zijn van de gemeente Rijssen-Holten, verder te noemen ‘belanghebbende’.

Artikel 3. Inkomen

Bij het vaststellen van het in artikel 2 sub a genoemde inkomen zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • 1. Direct voorafgaande aan de peildatum moet minimaal gedurende 12 aaneengesloten maanden worden voldaan aan de in artikel 2 sub a genoemde inkomensgrens.

  • 2. Het inkomen wordt getoetst aan de hand van het inkomen over de maanden januari en september van het jaar voorafgaand aan het jaar van aanvraag. Ingeval van een afwijzing of twijfel dient het inkomen te worden vastgesteld aan de hand van het inkomen over het gehele jaar exclusief extra eindejaarsuitkeringen.

  • 3. Het inkomen van een zelfstandige wordt aangetoond door het jaarverslag van het boekjaar voorafgaande aan de peildatum. Het jaarverslag bestaat uit de verlies- en winstrekening, de balans en de bijbehorende toelichting.

  • 4. In afwijking van het eerste lid van dit artikel wordt bij de vaststelling van het inkomen zoals bedoeld in artikel 2 sub a uitgegaan van het inkomen op de datum van aanvraag. Dit is van toepassing voor personen zoals genoemd in artikel 11, lid 2 en 3 van de wet en ingeval van verlating/echtscheiding.

  • 5. Het inkomen van een alleenstaande ouder die geen uitkering ontvangt van de gemeente wordt afgezet tegen de norm van een alleenstaande ouder vermeerderd met de alleenstaande-ouderkop, zoals deze door de Belastingdienst wordt uitbetaald.

Artikel 4. Vermogen

Bij het vaststellen van het in artikel 2, sub c genoemde vermogen zijn de volgende bepalingen van toepassing:

  • 1. Het vermogen op de peildatum is bepalend;

  • 2. Het vermogen wordt op dezelfde manier vastgesteld als gebruikelijk is bij de uitvoering van de wet;

  • 3. Het maximaal vrij te laten vermogen is conform het bepaalde in artikel 34 van de wet.

  • 4. Indien er sprake is van vermogen in de woning dan is bijzondere bijstand mogelijk tot maximaal € 2500,00.

Hoofdstuk 3. Bijdrageregelingen

Artikel 5. Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. schoolgaande kinderen

  • 1. Belanghebbende met schoolgaande kinderen kan in aanmerking komen voor een financiële bijdrage voor kosten die voortvloeien uit schoolactiviteiten die schoolgaande kinderen hebben.

  • 2. De hoogte van de bijdrage bedraagt € 45,00 per kalenderjaar per schoolgaand kind vanaf 4 jaar;

  • 3. De hoogte van de bijdrage bedraagt € 145,00 per kalenderjaar per schoolgaand kind vanaf 12 jaar;

  • 4. Het schooltype dat bezocht wordt op 1 september van het aanvraagjaar is bepalend binnen deze bijdrageregeling.

Artikel 6. Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. sport, cultuur en vorming

  • 1. Belanghebbende kan in aanmerking komen voor een financiële bijdrage in de kosten van maatschappelijke participatie op het gebied van sport, cultuur en vorming.

  • 2. De hoogte van de bijdrage bedraagt € 60,00 per persoon per kalenderjaar.

  • 3. Deze bijdrage is naast belanghebbende van toepassing op alle tot het gezin behorende personen in de leeftijd van 2 tot en met 17 jaar. De peildatum is hiervoor bepalend.

Artikel 7. Voorwaarden voor de bijdrageregeling duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Belanghebbende die een zelfstandige huishouding voert, kan 1 keer per vijf jaar in aanmerking komen voor een financiële bijdrage in de aanschafkosten van duurzame gebruiksgoederen.

  • 2. De hoogte van de financiële bijdrage in lid 1 bedraagt maximaal € 250,00.

  • 3. Ieder gezinslid vanaf 4 jaar heeft de mogelijkheid om een bijdrage voor een fiets aan te vragen.

    • a.

      De bijdrage voor een fiets voor kinderen tot 12 jaar bedraagt maximaal € 75,00. De bijdrage kan 1 keer per 4 jaar verstrekt worden.

    • b.

      De bijdrage voor een fiets voor personen van 12 jaar of ouder bedraagt maximaal € 200. Deze bijdrage kan 1 keer per 8 jaar verstrekt worden. In geval van een echtpaar wordt voor een fiets uitgegaan dat deze door beiden aangevraagd kan worden.

  • 4. Indien er sprake is van een volledige lening voor inrichtingskosten, bestaat er 5 jaar lang geen recht op een bijdrage voor duurzame gebruiksgoederen zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.

  • 5. De bijdrage voor een duurzaam gebruiksgoed kan tot maximaal 2 maanden met terugwerkende kracht worden toegekend. Deze termijn van twee maanden start op het moment dat er een koopovereenkomst is gesloten.

Artikel 8. Computerregeling

  • 1. Belanghebbende kan een bijdrage voor een computer aanvragen voor een bedrag van maximaal € 350.

  • 2. Indien er sprake is van schoolgaande kinderen van voortgezet onderwijs tot en met middelbaar of hoger beroepsonderwijs kan men voor deze schoolgaande kinderen naast het genoemde bedrag in lid 1 van dit artikel, in aanmerking komen voor een computer/laptop tot een bedrag van € 500.

  • 3. Per huishouden bestaat recht op één verstrekking van een computer/laptop genoemd in lid 2 van dit artikel, ook indien meerdere schoolgaande kinderen tot het huishouden behoren.

  • 4. De vergoeding bedoeld in lid 2 kan inhouden:

    • a.

      een computer/laptop;

    • b.

      een printer;

    • c.

      virusprogramma;

  • 5. Na het verstrijken van 5 jaar kan opnieuw een aanvraag voor deze regeling worden gedaan.

  • 6. Indien er bijzondere bijstand is toegekend voor de lening van een woninginrichting, kan er geen aanspraak gemaakt worden op een bijdrage op grond van lid 1 van dit artikel. Een bijdrage op grond van lid 2 is naast een lening voor de woninginrichting wel mogelijk.

  • 7. De aanschaf dient te gebeuren bij een officiële leverancier.

Hoofdstuk 4. Uitvoeringsbepalingen

Artikel 9. Aanvraag

  • 1. De financiële bijdrage moet bij burgemeester en wethouders op een daartoe ontworpen formulier worden aangevraagd. De aanvraag kan worden ingediend in de periode van 1 januari tot en met 31 december van het betreffende jaar van aanvraag.

  • 2. In afwijking van lid 1 kan de bijdrageregeling maatschappelijke participatie van 15 augustus tot 1 december van het jaar van aanvraag worden aangevraagd. De regeling wordt voor de uitkeringsgerechtigden op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ ontvangen ambtshalve toegekend.

  • 3. Belanghebbende en kind(eren) moeten op de datum van de aanvraag inwoner zijn van de gemeente Rijssen-Holten.

  • 4. Bij de aanvraag dienen bewijsstukken met betrekking tot het inkomen te worden ingeleverd. Daarnaast dient een verklaring te worden ondertekend met betrekking tot het vermogen, waaruit blijkt dat aan de in deze verordening gestelde vermogensvoorwaarden ter verkrijging van de tegemoetkoming is voldaan.

  • 5. Bij een aanvraag duurzame gebruiksgoederen of computerregeling moet het aankoop- en betalingsbewijs worden ingeleverd.

Artikel 10. Verificatie

  • 1. Verstrekking van de bijdrage maatschappelijke participatie en schoolgaande kinderen vindt ambtshalve plaats bij uitkeringsgerechtigden op grond van de Participatiewet, IOAW en IOAZ.

  • 2. Uitzondering op de doelgroep genoemd in lid 1 van dit artikel zijn de personen die op grond van de steekproef betalingsbewijzen met betrekking tot de bijdrageregeling maatschappelijke participatie en schoolgaande kinderen moeten aantonen.

  • 3. Verificatie van het inkomen en vermogen van niet uitkeringsgerechtigden vindt in alle gevallen plaats.

  • 4. Aanvragen op grond van artikel 7 en 8 van deze verordening dienen altijd voorzien te zijn van bewijsstukken van de aanschaf van het product.

  • 5. Belanghebbende is verplicht aan het verificatieonderzoek mee te werken en dient aanvullende gegevens te verstrekken.

Artikel 11. Uitbetaling

Een bijdrage op grond van de artikelen 5, 6, 7 en 8 wordt uiterlijk 8 weken na het indienen van de aanvraag uitbetaald.

Artikel 12. Voorliggende voorziening

Artikel 15 van de wet is onverminderd van toepassing.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen Artikel 13. Hardheidsclausule

Er kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afgeweken worden van de bepalingen in deze verordening, indien strikte toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 14. Citeertitel

Deze verordening worden aangehaald als: Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020.

Artikel 15. Inwerkingtreding/intrekking oude verordening

1. De Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020 met ingang van 1 januari 2020 in werking laten treden.

2. De Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2017 gelijktijdig intrekken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de gemeenteraad van gemeente Rijssen-Holten op 19 december 2019.

De griffier, de voorzitter,

G.H. Veerman, A.C. Hofland

Toelichting Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020

Algemeen

Op grond van artikel 35 Participatiewet is het mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken. Degene, die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden geconfronteerd wordt met noodzakelijke bestaanskosten, waarin de algemene bijstand niet voorziet en die niet uit de bijstandsnorm, het vermogen en het inkomen boven bijstandsniveau kunnen worden betaald (de zogenaamde financiële draagkracht), heeft recht op bijzondere bijstand. Welke kosten daarvoor in aanmerking komen, hangt af van de individuele omstandigheden van het geval. Het is een kwestie van maatwerk: een individuele beoordeling is vereist.

Tot 1 januari 2015 was het op grond van artikel 35 WWB ook mogelijk om, in afwijking van de algemene regel, categoriale bijzondere bijstand te verstrekken aan de belanghebbende die:

• de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt;

• behoort tot de categorie chronisch zieken of gehandicapten;

• een ten laste komende kind heeft dat onderwijs volgt.

De mogelijkheden voor categoriale bijstand zijn met de komst van de Participatiewet 2015 aanzienlijk beperkt. Uit de Memorie van Toelichting bij de Participatiewet 2015 blijkt dat de regering groot belang hecht aan het maatwerkprincipe van de individuele bijzondere bijstand. De verlening van categoriale bijzondere bijstand aan categorieën personen bij wie niet is vastgesteld of de betreffende kosten daadwerkelijk nodig of gemaakt zijn, wil de regering in de Participatiewet 2015 daarom beperken. De regering stelt zich op het standpunt dat algemeen, generiek inkomensbeleid voorbehouden dient te zijn aan het Rijk en dat de beleidsruimte voor colleges om een eigen generiek inkomensbeleid te voeren moet worden beperkt.

De regering heeft ervoor gekozen om alléén de categoriale bijzondere bijstand in de vorm van een collectieve aanvullende zorgverzekering (CAV) of een tegemoetkoming in de premie van een dergelijke verzekering te handhaven.

De overige bestaande vormen van categoriale bijzondere bijstand voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en voor ouders met schoolgaande kinderen worden – in verband met de ongerichtheid van deze vorm van generieke inkomensondersteuning – afgeschaft.

Met het vervallen van de mogelijkheid om categoriale bijzondere bijstand te verlenen aan mensen met schoolgaande kinderen ten behoeve van de bevordering van de participatie van die kinderen, vervalt ook de verplichting van het college om terzake een verordening vast te stellen.

Alternatief voor categoriale bijstand

In het kader van de bevordering van de deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen en activiteiten wijst de regering op andere mogelijkheden, zoals het bestaan van het inkomensondersteunende instrument van de zogenaamde stadspas die colleges op grond van artikel 108 Gemeentewet – ook voor de hiervoor genoemde doelgroepen – kunnen verstrekken. De verstrekking van een stadspas valt niet onder de bijstand. De regering vindt het zeer belangrijk dat met name kinderen de kans krijgen om deel te nemen aan activiteiten zoals sport, muziek of danslessen.

Verder stelt de regering dat colleges de mogelijkheid hebben om deelname aan culturele, maatschappelijke en sportieve voorzieningen en activiteiten – al dan niet in plaats van een stadspas –te bevorderen. De bijdrageregelingen zoals de gemeente Rijssen-Holten deze kent zijn in feite een maatwerkvoorziening op grond van de Gemeentewet, in die zin dat mensen die deelnemen aan bovengenoemde activiteiten, binnen de door de colleges gestelde kaders, in aanmerking kunnen komen voor een bijdrage met betrekking tot de genoemde activiteiten.

Op grond van artikel 149 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad verordeningen maken die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt. Zo kan de gemeenteraad er in deze verordening dus voor kiezen om een aantal regelingen in het leven te roepen die als inkomensondersteuning voor haar inwoners kunnen gelden met het doel dat alle inwoners kunnen participeren in de samenleving.

Van belang daarbij is dat de hierboven genoemde regelingen geen ‘verboden’ categoriale bijzondere bijstand inhouden, maar als inkomensondersteuning gelden.

Iets wordt beschouwd als inkomensondersteuning (en geen 'verboden' categoriale bijzondere bijstand) in de zin van artikel 149 Gemeentewet als:

a. de ondersteuning niet alleen toegankelijk is voor een van de groepen die tot 1 januari 2015 in aanmerking konden komen voor categoriale bijzondere bijstand, maar voor iedereen of een bredere groep dan de groepen die tot 1 januari 2015 in aanmerking konden komen voor categoriale bijzondere bijstand;

b. het doel van de regeling is het stimuleren van het uitgeven van geld en niet het vergoeden van kosten;

c. in het kader van deze regeling vaker gevraagd wordt om bonnetjes te overleggen (declareren).

Voorwaarde a:

Categoriale bijstand op grond van artikel 35 WWB was tot 1 januari 2015 bestemd voor de doelgroepen: pensioengerechtigden, chronisch zieken of gehandicapten en schoolgaande kinderen. De in deze verordening in het leven geroepen regelingen zijn bestemd voor alle inwoners van de gemeente Rijssen-Holten met een laag inkomen (met uitzondering van studenten). Het staat vast dat deze groep extra kosten hebben, die hun financiële draagkracht te boven gaat, waardoor het voor hen lastiger is om deel te nemen aan maatschappelijke activiteiten.

Voorwaarde b en c:

Het doel van beide in deze verordening in het leven geroepen regelingen is het kunnen deelnemen van inwoners aan maatschappelijke activiteiten. Er is dus zeker sprake van een stimulans om geld uit te geven. Er wordt in dat kader steekproefsgewijs ook gevraagd naar verificatiegegevens (bonnetjes) om vast te kunnen stellen of het geld ook aan het bestemde doel is uitgegeven.

Financiële bijdrage

Het verstrekken van de bijdragen op grond van deze verordening vindt plaats in de vorm van een geldelijke bijdrage. Het verstrekken in natura is, gelet op de verscheidenheid van de kosten, niet doelmatig.

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening bijdrageregelingen minimabeleid gemeente Rijssen-Holten 2020

Artikel 1.Begripsbepaling

Begrippen die in deze verordening gebruikt worden en toegelicht dienen te worden, worden in dit artikel nader beschreven.

Artikel 2.Belanghebbenden

Bij de bepaling van de doelgroep voor deze regelingen is aansluiting gezocht bij de uitgangspunten van het minimabeleid van de gemeente Rijssen-Holten. De inkomensgrens is gesteld op 110% van de bijstandsnorm. Studenten die op het moment van aanvraag of in het voorgaande jaar onderwijs hebben gevolgd of konden volgen, worden uitgesloten van een bijdrage. Bij de controle op het volgen van onderwijs met betrekking tot het voorgaande jaar, is de periode van studeren niet van belang. Ook studenten die in het voorgaande kalenderjaar niet een volledig jaar onderwijs hebben gevolgd, worden uitgesloten van het recht op een bijdrage. Het uitgangspunt dat er sprake is van zicht op inkomensverbetering is hierbij van doorslaggevend belang.

Artikel 3.Inkomen

De beoordeling of de aanvrager gedurende het gehele jaar een inkomen heeft dat lager is dan de inkomensgrens, wordt beoordeeld aan de hand van twee peilmaanden: januari en september van het voorgaande jaar. Is het inkomen in één van die maanden hoger dan de inkomensgrens, dan wordt het inkomen over het hele jaar bekeken om zo te controleren of belanghebbende het voorgaande jaar een inkomen heeft gehad wat gemiddeld genomen onder de betreffende inkomensgrenzen valt. Uitgangspunt is het netto inkomen exclusief vakantietoeslag. Dit is nadrukkelijk in de verordening geregeld zodat niet-uitkeringsgerechtigden bij hun aanvraag kunnen volstaan met een salarisspecificatie exclusief de vakantietoeslag.

Inkomen waarop aanspraak bestaat, bijvoorbeeld de voorlopige teruggave inkomstenbelasting, wordt overeenkomstig de wet, in ogenschouw genomen.

Uitzonderingssituaties waarbij belanghebbenden geen inkomensgegevens kan aanleveren over de betreffende maanden, zoals bijvoorbeeld bij statushouders of personen die gescheiden zijn, worden gevraagd naar het inkomen op het moment van datum aanvraag.

Artikel 4.Vermogen

De vermogensbepalingen van de Participatiewet zijn van toepassing. Indien de aanvrager een eigen woning heeft blijft het vermogen in de woning buiten beschouwing indien de totale bijzondere bijstand op jaarbasis minder bedraagt dan € 2.500,00.

Bepalend is de vermogenspositie op 1 januari van het jaar van uitvoering.

Artikel 5.Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. schoolgaande kinderen

Voor de hoogte van de bijdrage die wordt toegekend, geldt dat gekeken wordt naar de situatie zoals deze was op 1 september van het aanvraagjaar. Daarmee wordt voorkomen dat kinderen die naar het voortgezet onderwijs gaan een lagere bijdrage krijgen toegekend die gebaseerd is op lid 2 van dit artikel.

Artikel 6.Voorwaarden voor de bijdrageregeling maatschappelijke participatie m.b.t. sport, cultuur en vorming

De kosten die gedeclareerd kunnen worden moeten te maken hebben met sport, cultuur en vorming. Dit kunnen verschillende zaken zijn zoals contributies voor sport, kosten voor gebruik van internet, telefoon, een krantenabonnement, muzieklessen etc. Dit is ter beoordeling aan de behandelend medewerker.

Voor deze bijdrage geldt dat voldaan moet worden de voorwaarden van inkomen en vermogen zoals beschreven in de artikel 3 en 4 van deze verordening. De toekenning van de bijdrage bedraagt een bedrag per persoon.

Artikel 7.Voorwaarden voor de bijdrageregeling duurzame gebruiksgoederen

Op grond van dit artikel kan een bijdrage worden verstrekt in de kosten van de aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Bij het vaststellen van het recht op een tegemoetkoming wordt individueel vastgesteld of het betreffende gebruiksgoed inderdaad is aangeschaft. De besteding van de bijstand is dus niet vrij. De doelgroep van deze verordening zijn belanghebbenden die een zelfstandige huishouding voeren en die voldoen aan de voorwaarden die genoemd worden in artikel 2, 3 en 4.

De kosten van duurzame gebruiksgoederen worden normaal gesproken aangemerkt als algemene noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten moeten dus bestreden worden uit het reguliere inkomen. Als extra ondersteuning heeft belanghebbende de mogelijkheid om 1 keer per vijf jaar een beroep te doen op deze regeling waarbij er recht bestaat op een bijdrage van € 250,00 voor een duurzaam gebruiksgoed. Welk duurzaam gebruiksgoed wordt aangeschaft is ter beoordeling aan de klant. Naast de regeling voor een duurzaam gebruiksgoed bestaat er ook de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor de bijdrage voor een fiets. Hierbij wordt onderscheid tussen kinderen tot 12 jaar en personen van 12 jaar en ouder. Dit onderscheid is terug te vinden in zowel de hoogte van de bijdrage als de mogelijkheid met betrekking tot de aanvraagfrequentie.

Lid 4 van dit artikel bepaalt dat er geen recht bestaat op een bijdrage indien er sprake is van een lening voor inrichtingskosten. Als er sprake is van eerste huisvesting na het verlaten van een AZC geldt dat er een lening vanuit de Stadsbank wordt toegekend waar de gemeente borg voor staat. De hoogte van de lening is gebaseerd op alle noodzakelijk zaken die nodig zijn voor de woning. Hierin zijn de duurzame gebruiksgoederen al meegenomen.

Artikel 8.Computerregeling

Naast de regeling duurzame gebruiksgoederen, bestaat er een aparte computerregeling. Belanghebbenden kunnen beroep doen op deze regeling waarbij het eerste lid geldt als vergoeding voor het gezin. Ingeval van schoolgaande kinderen bestaat er daarnaast nog recht op een aanvullende bijdrage. Deze bijdrage kan eenmalig worden aangevraagd ongeacht het aantal schoolgaande kinderen in een gezin.

Er bestaat geen recht op een bijdrage indien er sprake is van een lening voor inrichtingskosten. Als er sprake is van eerste huisvesting na het verlaten van een AZC geldt dat er een lening vanuit de Stadsbank wordt toegekend waar de gemeente borg voor staat. De hoogte van de lening is gebaseerd op alle noodzakelijk zaken die nodig zijn voor de woning. Hierin zijn de duurzame gebruiksgoederen al meengenomen (ook een computer). Deze beperking geldt niet voor de bijdrage die op grond van lid 2 van dit artikel wordt verstrekt.

Omdat op het gebied van ICT snel sprake is van veroudering, wordt er uitgegaan van aanschaf van nieuwe apparatuur. Tweedehands artikelen komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 9.Aanvraag

De uitvoering van de bijdrageregelingen wijken af van de reguliere aanvragen bijzondere bijstand. Daarom zijn enkele uitvoeringsbepalingen opgenomen, die alleen voor de uitvoering van deze verordening gelden.

Artikel 10. Verificatie

In dit artikel komt naar voren dat de verificatie afhankelijk is van de bijdrage die wordt aangevraagd. Bijdrageregeling maatschappelijke participatie en de bijdrageregeling schoolgaande kinderen wordt ambtshalve verstrekt indien er sprake is van uitkeringsgerechtigden met een uitkering van de gemeente. De gegevens van inkomen en vermogen van uitkeringsgerechtigden zijn bekend en hoeven niet opnieuw opgevraagd te worden. Verificatie van besteding van de bijdrage gebeurt door middel van een steekproef. De belanghebbenden die in de steekproef vallen worden hierover geïnformeerd.

Zo wordt bijvoorbeeld het inkomen altijd geverifieerd, terwijl het vermogen steekproefsgewijs geverifieerd wordt. Ook voor bewijsstukken die overlegd moeten worden geldt dat dit niet voor iedere bijdrage gelijk is.

Artikel 11.Uitbetaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 12. Voorliggende voorziening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13.Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 14.Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.