Regeling vervallen per 01-07-2012

Tijdelijke regels Wet werk en bijstand

Geldend van 01-01-2000 t/m 30-06-2012

Intitulé

De gemeenteraad van Rijswijk, Bijeen in openbare vergadering op 13 december 2011; Gelezen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders nr. 11-064; Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet en artikel 8 van de Wet werk en bijstand; Overwegende dat de Wet investering in jongeren van rechtswege vervalt en de wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 het noodzakelijk maakt om de verordeningen die hun grondslag vinden in laatstgenoemde wet aan te passen zodat deze ook van toepassing zijn op de doelgroep van 18- tot 27-jarigen. Voorts wordt het wenselijk geacht het bestaande gemeentelijk beleid als vastgelegd in deze verordeningen zoveel mogelijk in stand te laten, in afwachting van toekomstige wetgeving die de gemeentelijke sociale zekerheid betreft; BESLUIT: vast te stellen de volgende verordening:

Tijdelijke regels Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk;

    • c.

      uitkeringsgerechtigde: de belanghebbende die op grond van de in de wet gestelde regels recht heeft op een uitkering.

  • 2. Waar in deze Tijdelijke regels WWB wordt verwezen naar de begrippen ‘alleenstaande’, alleenstaande ouder’ en ‘gezin’, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 3. Waar in deze Tijdelijke regels WWB wordt verwezen naar ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Hoofdstuk 2 TOEPASSELIJKHEID VERORDENINGEN WWB

Artikel 2. Plicht tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

De regels met betrekking tot de inhoud van het aanbod gericht op participatie, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De voorzieningen die op grond van de Participatieverordening 2010 aan personen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet werk en bijstand, kunnen worden aangeboden, kunnen door het college worden ingezet in het kader van de aanspraak op ondersteuning bij de plicht tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kunnen de volgende voorzieningen niet worden ingezet:

    • a.

      loonkostensubsidie voor ID-ers en Wiw-ers;

    • b.

      ontwikkelbanen;

    • c.

      conciërgeregeling;

    • d.

      PIT-trainingen

    • e.

      arbeidsmedisch advies;

    • f.

      sociale activering

    • g.

      werkcoach

    • h.

      bewegingstrajecten

    • i.

      premies voor werkaanvaarding of scholing;

    • j.

      vrijlating van inkomsten, en

    • k.

      onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk.

  • 3.

    Voor zover in de Participatieverordening 2010 is bepaald dat deze van toepassing is op personen van 27 jaar en ouder, moet worden gelezen 18 jaar en ouder.

  • 4.

    In afwijking tot hetgeen in de Participatieverordening 2010 is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

    • a.

      onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a, van de wet;

    • b.

      de voorzieningen bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de wet

  • 5.

    In artikel 9, tweede lid, onderdeel c van de aangepaste wet is opgenomen dat het college uitkeringsgerechtigden kan opleggen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. Nadere regels met betrekking tot deze “tegenprestatie” zullen in 2012 worden uitgewerkt en vastgesteld.

Artikel 3. Het afstemmen van de bijstand

De regels met betrekking tot het afstemmen van de bijstand, bedoeld in artikel 18 van de wet luiden als volgt:

  • 1.

    Voor de toepassing van artikel 18 van de wet voor jongeren tot 27 jaar die na 1 januari 2012 een aanvraag doen voor een uitkering is de Afstemmingsverordening 2010 van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Onder ‘gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren’ als bedoeld in artikel 2:3 vanaf de derde categorie, van de Afstemmingsverordening 2010, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het door een persoon, jonger dan 27 jaar, onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak.

  • 3.

    Onder ‘gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren’ als bedoeld in artikel 2:3, alle categorieën, van de Afstemmingsverordening 2010, wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het niet voldoen aan de aan de ontheffing verbonden re-integratieverplichtingen die een alleenstaande ouder heeft indien hem op grond van artikel 9a van de wet een ontheffing van de arbeidsverplichting is verleend.

  • 4.

    Aan artikel 2:3, eerste categorie, van de Afstemmingsverordening 2010 wordt als onderdeel b. toegevoegd de gedraging: het niet voldoen aan de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen.

  • 5.

    Voor de toepassing van artikel 18 van de wet voor huishoudens waar de nieuwe huishoudinkomenstoets vanaf 1 januari 2012 van toepassing is, is de Afstemmingsverordening WWB 2010 van overeenkomstige toepassing.

  • 6.

    Een verlaging op grond van gedragingen, benoemd in de Afstemmingsverordening 2010 alsmede in deze Regeling, kan eveneens worden toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbende op grond van artikel 12 van de wet, wordt verstrekt.

Artikel 4. Het verhogen en verlagen van de norm

De regels met betrekking tot het verhogen en verlagen van de norm, bedoeld in artikel 25 tot en met 29 van de wet, luiden als volgt:

  • 1.

    De in de Toeslagenverordening WWB 2010 gestelde regels, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid moet het begrip gehuwden zoals gebruikt in de verordening vervangen worden door het begrip gezin bedoeld in artikel 26 van de wet.

Artikel 5. Het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik

De regels met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onderdeel c, van de wet, luiden als volgt:

De in de Fraudeverordening 2010 gestelde regels, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6. Cliëntenparticipatie

De regels met betrekking tot de wijze waarop belanghebbenden worden betrokken bij de uitvoering van de wet, bedoeld in artikel 47 van de wet, luiden als volgt:

De in de Verordening Cliëntenparticipatie 2010 gestelde regels, zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7. Langdurigheidstoeslag

De regels met betrekking tot het toekennen van een langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36 van de wet, luiden als volgt:

De in de Verordening Langdurigheidstoeslag 2009 gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8. Participatie van schoolgaande kinderen

De regels met betrekking tot de verordeningsplicht voor de participatie van schoolgaande kinderen luiden als volgt:

De in het convenant “Kinderen doen mee!” gestelde regels zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK 3 SLOTBEPALINGEN

Artikel 9. Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 10. Inwerkingtreding en geldingsduur

Indien het voorstel van wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden (32 815), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, treedt deze regeling op hetzelfde tijdstip in werking en geldt zij tot en met 30 juni 2012.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: “Tijdelijke regels WWB”.

Aldus besloten door de Raad van de Gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van 13 december 2011.

de griffier, de voorzitter,

mr. P.A. Vink mw. G.W. van der Wel-Markerink

ALGEMENE TOELICHTING OP TIJDELIJKE REGELS

Inleiding

Naar verwachting treedt op 1 januari 2012 het wetsvoorstel m.b.t. de aanscherping van de WWB en de samenvoeging van de WWB en de Wet investeren in jongeren in werking.

Met de aanpassing van de wet wordt beoogd dat het aantal mensen dat (langdurig) afhankelijk is van een uitkering sterk wordt teruggedrongen. Er is onder andere speciale aandacht voor jongeren die een beroep doen op een uitkering en de bijstand voor inwonenden wordt afgeschaft.

Gezien de korte tijd tussen besluitvorming door de Tweede Kamer en de Eerste Kamer en de verwachte ingangsdatum van de aangepaste WWB per 1 januari 2012 is het niet mogelijk om vóór 1 januari 2012 de aangepaste/nieuwe verordeningen vast te laten stellen.

Om recht te doen aan de behoefte om het daaraan gekoppelde besluitvormingsproces zorgvuldig te kunnen doorlopen, wordt nu voorgesteld om een tijdelijke regeling vast te stellen, waarmee tot de datum waarop de verordeningen in werking treden voldaan wordt aan de opdracht tot regelstelling. De nieuwe verordeningen moeten ingaan per 1 juli 2012.

Samenvoeging WWB en WIJ

De WIJ wordt ingetrokken en de WWB wordt een regeling voor verschillende doelgroepen. Het doel is dat jongeren niet uitkeringsafhankelijk worden. Zij moeten werken of leren. De regering wil de eigen verantwoordelijkheid veel duidelijker verankeren in de wetgeving.

Voor de situaties waarin reeds vóór de inwerkingtreding van de aangescherpte regels recht op WWB bestaat geldt dat de besluiten WIJ gelden als besluiten WWB met een overgangsregeling van 6 maanden.

De wijzigingen hebben gevolgen voor de jongeren die een beroep doen of gaan doen op de WWB:

  • 1.

    wachtperiode (zoekperiode) van vier weken;

  • 2.

    het recht op een leerwerkaanbod wordt vervangen door een aanspraak op ondersteuning vastgelegd in een plan van aanpak dat deel uitmaakt van de toekenningsbeschikking;

  • 3.

    voldoen aan de inspanningsplicht om zelf naar werk te zoeken. Indien hier niet aan wordt voldaan heeft dit consequenties voor de uitkering met o.a. het gevolg dat een nieuwe aanmelding moet worden gedaan bij UWV met wederom 4 weken wachttijd;

  • 4.

    Leren (onderwijs) boven werk.

Gezinsbijstand / huishoudtoets

De invoering van de gezinsbijstand betekent in feite dat het recht op bijstand voor het individu wordt afgeschaft. Het begrip zelfstandig subject voor bijstand komt in een ander daglicht te staan. Dit komt tot uiting in de volgende wijzigingen:

  • 1.

    Er komt een huishoudtoets voor ouders en de bij de ouders wonende meerderjarige kinderen (gezin)

  • 2.

    Het gezin doet een gezamenlijke aanvraag

  • 3.

    Bij de vermogenstoets wordt naar het hele gezin gekeken

  • 4.

    Informatie- en medewerkingsplicht voor alle gezinsleden

  • 5.

    Er zijn vrijlatingsmogelijkheden voor jongere kinderen en gezinsleden die recht hebben op een Wajong-uitkering

  • 6.

    Studerende kinderen vallen buiten de gezinsbijstand. Voor zover deze studerende kinderen inkomsten uit arbeid of studiefinanciering hebben, zijn er vrijlatingsmogelijkheden.

  • 7.

    Gezinsleden met zorg op basis van een AWBZ-indicatie van 10 uur per week of meer en aan wie door een van de gezinsleden mantelzorg wordt verleend, vallen buiten de gezinsbijstand.

Voor de situaties waarin reeds voor de inwerkingtreding van de aangescherpte regels recht op WWB bestaat, geldt een overgangsregeling (6 maanden).

Voor gezinnen waarbinnen drie of meer volwassenen zijn die geen inkomen uit arbeid hebben omdat zij niet kunnen werken, wordt door het Rijk een voorstel uitgewerkt waarin via bijzondere bijstand een vergoeding kan worden verstrekt voor de zogenoemde ‘onvermijdbare kosten van levensonderhoud’. Hiermee worden bijvoorbeeld de kosten voor de zorgverzekering bedoeld.

Minimabeleid

Door de invoering van een inkomensgrens van 110% voor categoriaal minimabeleid wordt de beleidsvrijheid van de gemeente op dit onderdeel beperkt. Met deze maatregel probeert de regering te bereiken dat het centrale inkomensbeleid van het rijk zo weinig mogelijk beïnvloed wordt door gemeentelijke inkomensondersteuning.

Een tweede maatregel op het gebied van het minimabeleid is de invoering van een verordeningsplicht voor de participatie van schoolgaande kinderen. Ondanks dat de meeste gemeenten al regelingen hebben voor schoolgaande kinderen hoopt de regering gemeenten hiermee nog meer te kunnen stimuleren om regelingen te treffen voor kinderen uit arme gezinnen zodat ook zij volwaardig deel kunnen nemen aan de maatschappij.

Het voorgaande komt tot uiting in de volgende wijzigingen:

  • 1.

    Gemeentelijk categoriaal minimabeleid wordt genormeerd op 110% van het wettelijk minimumloon. Inkomensondersteuning op basis van individueel maatwerk (bijv. bijzondere bijstand) blijft ongewijzigd. Daarnaast geldt deze regeling ook niet voor kwijtschelding van lokale belastingen en heffingen omdat deze regeling niet onder de WWB valt.

  • 2.

    De gemeenteraad moet een verordening vaststellen waarin in ieder geval het begrip participatie nader wordt uitgewerkt. Voor deze categoriale bijstand geldt ook de inkomensgrens van 110%.

    Ad 1. normering categoriaal minimabeleid 110%

    Voor alle doelgroepen waarvoor het college bevoegd is categoriaal bijstandsbeleid te voeren wordt een inkomensnormering ingevoerd van 110%. In Rijswijk betekent dit dat er 2 regelingen zijn waarvan de doelgroep beperkt wordt, namelijk:

    • ·

      De Ooievaarspas (nu nog 130%)

    • ·

      Categoriale bijstand voor chronisch zieken, gehandicapten en ouderen (nu nog 125%)

    Voor een groep Rijswijkers zal de inkomensnormering dus betekenen dat zij geen gebruik meer kunnen maken van bovenstaande voorzieningen.

    Ad 2 verordeningsplicht participatie schoolgaande kinderen

    In Rijswijk wordt sinds 2008 uitvoering gegeven aan een aantal regelingen in het kader van “Kinderen doen mee!” Deze regelingen hebben tot doel ook kinderen uit arme gezinnen de kans te geven mee te doen in de maatschappij.

    In Rijswijk zijn de volgende activiteiten ontplooid:

    • ·

      Uitbreiding aanbod Ooievaarspas (gratis lidmaatschap sport- of culturele vereniging voor kinderen tot 18 jaar).

    • ·

      Computerregeling voor kinderen die voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaan.

    • ·

      Schoolkostenregeling voor kinderen op basis- en voortgezet onderwijs.

    • ·

      In 2009 konden kinderen uit de doelgroep een gratis abonnement krijgen op een educatief tijdschrift.

    Met ingang van 2012 zijn gemeenten verplicht in een verordening op te nemen welke maatregelen getroffen gaan worden om het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet te verminderen.

    Tegenprestatie

    In de aangescherpte WWB wordt in artikel 9c de tegenprestatie geïntroduceerd. Op welke wijze uitvoering moet worden gegeven aan de ‘tegenprestatie’ wordt in het wetsvoorstel niet uitgewerkt. Het staat het college dus volkomen vrij om hier zelf invulling aan te geven, eventueel via een verordening. De tegenprestatie heeft niet tot doel mensen uit de armoede te helpen of te re-integreren naar werk, maar het leveren van een tegenprestatie bij het ontvangen van een uitkering. Het uitgangspunt van de tegenprestatie is ‘voor wat, hoort wat’. Daarom staat de tegenprestatie ook los van een eventuele re-integratieverplichting en zijn er geen premiemogelijkheden.

    Zowel mensen die zijn vrijgesteld van de re-integratieverplichting als mensen die op traject zitten, kunnen dus in principe de verplichting krijgen om een tegenprestatie te leveren. Voorop staat het uitgangspunt ‘werk boven uitkering’. De omvang van de werkzaamheden en de duur in tijd dienen volgens de memorie van toelichting (MvT) daarom in de regel beperkt te zijn, maar zonder dat er een maximale termijn aan is verbonden. Ook moet het gaan om additionele activiteiten die als nuttig voor de samenleving kunnen worden beschouwd en dus geen relatie hebben met de toeleiding naar de arbeidsmarkt van betrokkene. Er wordt ook geen scholing of een opleiding aan de tegenprestatie gekoppeld. Ook gaat het niet om activiteiten die tot doel hebben ten goede te komen aan private partijen. Omdat werk boven alles staat, gaat het bij de tegenprestatie om activiteiten van tijdelijke aard die worden opgedragen in plaats van het opleggen van een verplichting om deze te zoeken. Een dergelijke zoekverplichting geldt wel voor betaald werk. Overigens betekent het niet dat betrokkene niet zelf met een voorstel kan komen. De verplichtingen van de tegenprestatie gelden voor alle gezinsleden die onder de gezinsbijstand vallen, voor zover zij niet van die verplichtingen zijn ontheven.

    Het college dient rekening te houden met de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde mogelijkheden binnen de lokale situatie en bepaalt de aard, de duur en de omvang van de tegenprestatie. Volgens de MvT kunnen immers niet alle onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden aan elke uitkeringsgerechtigde worden opgedragen. Het college dient rekening te houden met werkervaring en opleiding. Ook dient het college zich ‘genoegzaam’ te overtuigen van de mogelijkheid dat betrokkene eventueel aanwezige zorgtaken kan combineren met het leveren van de tegenprestatie. Het college is bij uitstek verantwoordelijk voor het maken van dit soort afwegingen. Overigens kan een uitkeringsgerechtigde niet worden gedwongen om de tegenprestatie te verrichten. Het niet nakomen van de plicht kan hooguit leiden tot het opleggen van een (financiële) maatregel door het college. Uiteraard moet de zwaarte van de op te leggen maatregel in verhouding staan tot het verwijtbare gedrag.

    Om de afweging tot invoering van de tegenprestatie naar vermogen zorgvuldig te kunnen maken en ook in lijn te brengen met de invoering van de Wet werken naar vermogen (Wwnv) wordt ernaar gestreefd om de implementatie van de tegenprestatie gelijk te schakelen met de invoering van de Wwnv per 1 januari 2013.

    Verblijf in het buitenland

    De beperking van de verblijfsduur in het buitenland komt voort uit het voornemen van de regering om de export van sociale zekerheidsuitkeringen zoveel mogelijk te beperken. Om recht te hebben op bijstand moet belanghebbende in Nederland wonen én verblijven, een langdurig verblijf in het buitenland met behoud van uitkering past daar niet bij. Om het territorialiteitsbeginsel van de WWB zoveel mogelijk te handhaven is geldt ook voor 65 plussers een beperkte verblijfsduur in het buitenland. Het voorgaande komt tot uiting in de volgende wijzigingen:

    • 1.

      De beperking van de verblijfsduur kan als volgt onderverdeeld worden:

    • ·

      Voor bijstandsgerechtigden tot 65 jaar geldt een termijn van 4 weken voor verblijf in het buitenland met behoud van uitkering.

    • ·

      De termijn van 4 weken geldt voortaan ook voor bijstandsgerechtigden tot 65 jaar met een tijdelijke ontheffing van sollicitatie- en re-integratieplicht.

    • ·

      Voor bijstandsgerechtigden van 65 jaar en ouder geldt een termijn van 13 weken voor verblijf in het buitenland.

    • 2.

      Belanghebbende is verplicht verblijf in het buitenland vooraf te melden.

    Arbeidsverplichting Alleenstaande Ouders

    Aanvankelijk was in het wetsvoorstel de speciale ontheffing voor alleenstaande ouders met jonge kinderen komen te vervallen. Echter, door een amendement is deze wijziging niet doorgevoerd, zij het dat er enkele aanpassingen zijn. Zo is de totale periode waarop op deze speciale ontheffing een beroep kan worden gedaan, verkort van 6 jaar naar 5 jaar. Ook krijgt het college de verplichting om een plan van aanpak te maken, gericht op het inzetten van scholing gedurende de ontheffingsperiode teneinde een startkwalificatie te behalen, dan wel een opleiding om de weg naar de arbeidsmarkt te vergemakkelijken. Dit plan van aanpak dient ieder half jaar te worden herbeoordeeld. Wanneer de cliënt zich niet aan de verplichtingen in het plan van aanpak houdt, zal de ontheffing worden beëindigd en wordt de arbeidsverplichting opgelegd.

    Overigens staat de speciale ontheffing er niet aan in de weg dat alleenstaande ouders er in de eerste plaats zelf voor verantwoordelijk zijn om door middel van werk in hun inkomen te voorzien, maar zij krijgen een financiële prikkel die werken aantrekkelijker maakt. Alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar kunnen in aanmerking komen voor een vrijlating van 12,5% van hun netto-inkomsten uit arbeid met een maximum van €120 per maand voor maximaal 3 jaar. Om voor de vrijlating in aanmerking te komen moet het college van oordeel zijn dat de vrijlating bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

    Het is niet de bedoeling dat van meerdere vrijlatingen tegelijkertijd gebruik gemaakt kan worden. Deze nieuwe vrijlating komt in de plaats van de bestaande vrijlating voor alleenstaande ouders van heffingskortingen. De algemene inkomstenvrijlating voor alle bijstandsgerechtigden blijft wel bestaan. Alleenstaande ouders kunnen eerst gebruik maken van de algemene vrijlating en na afloop hiervan kan nog gebruik gemaakt worden van de specifieke vrijlating voor alleenstaande ouders. Het college beoordeelt of het toepassen van de vrijlatingen bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de alleenstaande ouder.

    Datum van inwerkingtreding

    Het wetsvoorstel zal pas op zijn vroegst in december 2011 geagendeerd worden voor behandeling in de Eerste Kamer. Omdat dit het risico in zich heeft dat ten tijde van behandeling van deze verordening in de Raad het formele wetgevingstraject nog niet is afgerond is hierbij in de formulering van de inwerkingtredingsbepaling rekening mee gehouden. Overigens is dit in de lijn van de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving.