Regeling vervallen per 01-07-2012

Participatieverordening 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 30-06-2012

Intitulé

De gemeenteraad van Rijswijk, Gezien:- het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk d.d. 3 november 2009 nr. 09.055517 Gelet op: de artikelen 7, 8, en 10 van de Wet werk en bijstand (WWB), de artikelen 34, 35 en 36 van Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW),de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ),artikel 20 van de Wet inburgering (WI), artikel 8 van de Wet stimulering arbeidsparticipatie (Wet STAP)artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB)artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet; Overwegende: dat het noodzakelijk is om een nadere invulling te geven aan de in de WWB, de IOAW, de IOAZ en de wet STAP opgenomen verplichting tot het bij verordening vaststellen van regels met betrekking tot de aan haar opgelegde participatie opdracht als omschreven in de WWB, de IOAW en de IOAZ en de wet STAP, welke opdracht tot doel heeft de arbeidsinschakeling van de daarvoor in aanmerking komende personen te realiseren en overigens om de deelname aan het maatschappelijk verkeer te bevorderen indien dit de kans op deelname aan het arbeidsproces vergroot, bij verordening regels te stellen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en de daaraan verbonden: rechten op ondersteuning, voorzieningen, verplichtingen, subsidies, premies; Besluit vast te stellen

Participatieverordening Gemeente Rijswijk 2010

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand, (WWB);

  • b.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk;

  • c.

    de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Rijswijk;

  • d.

    doelgroepen: het geheel van groepen personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, WWB, of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ, de Wsw en de wet STAP of op grond van artikel 1 van de Wet Participatiebudget door het college ondersteuning kan worden geboden;

  • e.

    doelgroep: separaat deel van de in artikel 1:1 tweede lid, onderdeel d. bedoelde doelgroep.

  • f.

    uitkeringsgerechtigde: persoon aan wie bijstand krachtens de WWB wordt verleend voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan of aan wie een uitkering wordt verstrekt krachtens de IOAW of IOAZ;

  • g.

    voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet waaronder begrepen wordt elke vorm van ondersteuning die het college voor een belanghebbende in kan zetten ten behoeve van de arbeidsinpassing van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende doelgroepen;

  • h.

    trajectplan: een plan met betrekking tot het te volgen re-integratietraject dat door het college is gemaakt ten behoeve van belanghebbende en waarin in ieder geval zijn opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd;

  • i.

    algemeen geaccepteerde arbeid: alle werkzaamheden die algemeen maatschappelijk aanvaard zijn, evenals alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening (WSW);

  • j.

    gesubsidieerde arbeid: een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 10, tweede lid WWB, waaronder tevens begrepen iedere vorm van arbeid, waarbij de arbeidsverhouding op basis van een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer geheel of gedeeltelijk door de gemeente wordt bekostigd.

  • k.

    arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld, een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht of een overeenkomst waarbij de belanghebbende gedetacheerd wordt bij een organisatie in de collectieve of marktsector;

  • l.

    contractanten: personen of rechtspersonen die in het kader van hun professie de arbeidsinschakeling van de tot de doelgroepen behorende belanghebbenden bevorderen, en aan wie het college de uitvoering van één of meerdere voorzieningen heeft opgedragen.

  • m.

    nugger: niet-uitkeringsgerechtigde persoon als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a. WWB, waaronder mede is begrepen de oudkomer als bedoeld in artikel 19 eerste lid, onderdeel b. van de Wet inburgering

  • n.

    trajectovereenkomst: een tussen een niet-uitkeringsgerechtigde belanghebbende en het college gesloten overeenkomst met betrekking tot een te volgen re-integratietraject gericht op arbeidsinschakeling, waarin in ieder geval zijn opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd.

  • o.

    RPA - Haaglanden: Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid Haaglanden (gemeenten ‘s-Gravenhage, Zoetermeer, Delft, Westland, Pijnacker-Nootdorp, Midden-Delftland, Wassenaar, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk).

HOOFDSTUK 2: BELEID

Artikel 2:1 - Opdracht college

  • 1. Het college biedt ondersteuning bij participatie en /of arbeidsinschakeling, en voor zover dat noodzakelijk wordt geacht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling, aan personen die behoren tot de doelgroep als omschreven in artikel 1:1, tweede lid onder d. van deze verordening. Artikel 40 WWB, onderscheidenlijk artikel 11 IOAW en artikel 11 IOAZ, de WEB en de Wet STAP, is hierbij van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het college maakt een afweging bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen waarbij, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, gekeken wordt of de voorziening het meest doelmatig is om de beoogde arbeidsinschakeling en/of participatie te realiseren.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende en taakgerichte diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan, bij het bepalen van het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen, prioriteiten stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen. Onverlet opname in de beleidsregels, kunnen de financiële mogelijkheden en kaders worden bijgesteld indien daartoe de noodzaak aanwezig is.

  • 5. Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan belanghebbenden aan wie het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt, alsmede aan verhuizers uit of bewoners van andere gemeenten.

  • 6. Ten aanzien van de vergoeding aan het college van de kosten, welke verbonden zijn aan het aanbieden van voorzieningen aan belanghebbenden als bedoeld in het vijfde lid, kan het college nadere afspraken maken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;

  • 7. Het college kan werkzaamheden, in het kader van ondersteuning of voorzieningen, laten

    verrichten door contractanten en aan verhuizers of bewoners andere gemeenten.

Artikel 2:2 – Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Personen die behoren tot de doelgroep zijn de belanghebbenden die aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling en/of participatie.

  • 2.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria van deze verordening en de in artikel 2:3, eerste lid aangehaalde beleidsregels.

  • 3.

    Een belanghebbende heeft geen recht op ondersteuning indien er een voorliggende voorziening is welke naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan zijn re-integratie en/of participatie.

Artikel 2:3 – Beleidsregels

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast.

  • 2.

    Deze beleidsregels omvatten in elk geval:

    a. de wijze waarop het college de verschillende doelgroepen kan ondersteunen of een

    voorziening afgestemd op de specifieke doelgroep kan aanbieden, waarbij een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen als uitgangspunt wordt genomen;

    b. een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

    c. criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.

HOOFDSTUK 3: VOORZIENINGEN, SUBSIDIES EN PREMIES

Artikel 3:1 – Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    In de beleidsregels als bedoeld in artikel 2:3, tweede lid, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden.

  • 2.

    Het college kan aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden, in aanvulling op de

    verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, en voorzover van toepassing de Wet Participatiebudget, de Wsw, de WEB, de wet STAP en de WI, en deze verordening.

  • 3.

    Het college kan een voorziening beëindigen indien:

    a. de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt als is omschreven in artikel 4:1, eerste lid van deze verordening;

    b. de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;

    c. de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt;

    d. naar het oordeel van het college de aangeboden voorziening niet of onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

    e. de belanghebbende niet of niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

  • 4.

    Het college kan een voorziening eveneens beëindigen indien de door het college afgegeven indicatiebeschikking of herindicatie-beschikking, door het college is ingetrokken op grond van artikel 12, derde lid Wsw.

  • 5.

    In afwijking van het derde lid onderdeel c. kan het college afzien van het beëindigen van een voorziening indien het college van oordeel is dat daartoe de noodzaak aanwezig is.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de aangeboden voorzieningen.

  • 7.

    De regels, als bedoeld in het zesde lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:

    a. voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    b. weigeringsgronden van een voorziening;

    c. aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;

    d. betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;

    e. wijze van verlening en vaststelling van subsidies;

    f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.

  • 8

    a. indien een niet-uitkeringsgerechtigde, als bedoeld in artikel 6,eerste lid, onderdeel a WWB, aanspraak maakt op ondersteuning of een voorziening, kan het college een bijdrage aan het recht op ondersteuning of een voorziening verbinden;

    b. het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de hoogte en de grondslag van de in onderdeel a. genoemde eigen bijdrage

Artikel 3:2 – Innovatie

  • 1. Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van

    mogelijkheden om de arbeidsinschakeling te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening en voorzover van toepassing, de Beleidsregels participatie 2010.

  • 2. Ter financiering van het gestelde in het eerste lid wordt 5% van de uitkering als bedoeld in artikel 69, tweede lid, onderdeel a. WWB (Wet Participatiebudget W-deel), gereserveerd.

  • 3. De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste twee jaar.

  • 4. Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van de Participatieverordening en de

    Beleidsregels Participatie 2010, kan de periode zoals genoemd in het derde lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.

Artikel 3:3 – Loonkostensubsidies

  • 1. Het college kan een subsidie verlenen aan een werkgever, waaronder mede begrepen wordt de contractant, die een dienstverband aangaat met een belanghebbende aan wie algemene bijstand op grond van de wet of een uitkering krachtens de IOAW of IOAZ wordt verleend.

  • 2. Het college kan met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2009 een subsidie verlenen aan een werkgever, waaronder mede begrepen wordt de contractant, die een dienstverband aangaat met een nugger, waar naar het oordeel van het college een andere aangeboden voorziening niet of onvoldoende bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

  • 3. De subsidie is gebonden aan de in het eerste lid en tweede lid bedoelde belanghebbende.

  • 4. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Artikel 3:4 – Subsidie- en budgetplafonds

  • 1. Het college kan een voorziening ook in de vorm van een subsidie toekennen.

  • 2. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 3. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Artikel 3:5 – Premie werkgever

  • 1. Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien die werkgever een

    arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangaat met een belanghebbende als bedoeld in

    artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f.

  • 2. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 3:6 – Participatieplaatsen

  • 1.

    Het college verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht in de vorm van een participatieplaats conform artikel 10a, zesde lid van de wet een premie van 25% van de inkomsten van het vrij te laten bedrag, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid van de wet.

  • 2.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 3.

    De premie wordt geweigerd indien naar het oordeel van het college blijkt dat de

    belanghebbende de aan de participatieplaats verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid komen ook personen als bedoeld in artikel 7, derde lid van de wet, voor een premie in aanmerking indien zij aan alle voorwaarden voldoen.

  • 5.

    Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang van de participatieplaats door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 6.

    Het college betrekt bij deze beoordeling:

  • a.

    het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de participatieplaats uitvoert;

  • b.

    de scholingswens van de belanghebbende;

HOOFDSTUK 4: VERPLICHTINGEN

Artikel 4:1 – Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1.

    Een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden tenminste te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de WEB, de wet STAP, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, en voor zover van toepassing de Wsw en de WI, deze verordening, alsmede aan de voorwaarden die het college op grond van artikel 3:1, tweede lid, aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2.

    De nader aan de voorziening verbonden voorwaarden worden in de van toepassing zijnde

    beleidsregels omschreven.

  • 3.

    a. Het college verlaagt de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening 2010, indien een uitkeringsgerechtigde aan wie algemene bijstand krachtens de wet wordt verleend en die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen en voorwaarden welke krachtens artikel 3:1, tweede lid van deze verordening, aan een voorziening verbonden zijn;

    b. Het college legt een maatregel op, conform hetgeen hierover is bepaald in het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ, indien een uitkeringsgerechtigde, aan wie een uitkering wordt verstrekt krachtens de IOAW of IOAZ en die deelneemt aan een voorziening,niet voldoet aan de verplichtingen en voorwaarden welke krachtens artikel 3:1, tweede lid van deze verordening, aan een voorziening verbonden zijn.

  • 4.

    Indien een belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen of voorwaarden die zijn verbonden aan een voorziening, kan het college op grond van hetgeen daartoe met belanghebbende en het college in een trajectovereenkomst is overeengekomen, verzoeken tot terugbetaling van de door het college tot dan voor de aangeboden voorziening gemaakte kosten, voor zover van toepassing onder aftrek van de eigen bijdrage als bedoeld in artikel 3:1, achtste lid.

HOOFDSTUK 5: SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 5:1 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk.

Artikel 5:2 – Hardheidsclausule

  • 1. In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen van deze verordening als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 5:3 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2010.

Artikel 5:4 – Intrekking

Per datum als in artikel 5:3 is genoemd, wordt de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 ingetrokken.

Artikel 5:5 – Overgangsrecht

Rechten welke zijn verkregen op grond van de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2005, en de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2009 blijven onverlet voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.

Artikel 5:6 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Participatieverordening 2010”.

Aldus besloten door de Raad van de Gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van 15 december 2009

TOELICHTING OP DE PARTICIPATIEVERORDENING

ALGEMEEN

1 – Nummering en formulering van de verordening

De nummering en formulering van deze verordening zijn zoveel mogelijk in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.) van de VNG.

2 – Opbouw artikelen:

In de artikelen wordt eerst de hoofdregel omschreven en daarna de uitzonderingen op de hoofdregel of een nadere definiëring van hetgeen in de hoofdregel is omschreven.

3 – Gehanteerde begrippen

In deze verordening is gekozen zoveel mogelijk gebruik te maken van het begrip belanghebbende.

Dit is in overeenstemming met voornoemde Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.). Hierin wordt bepaald dat, met betrekking tot de terminologie van regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden gevolgd. In artikel 1:2 Awb wordt onder het begrip belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken. Zou hiervan worden afgeweken en worden gekozen voor het begrip bijstands- of uitkeringsgerechtigde dan zou daarvan een aparte begripsomschrijving dienen te worden opgenomen. De term belanghebbende is neutraler.

INLEIDING

Opdracht college.

Op grond van de WWB en de wet STAP heeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie en participatie van bijstandsgerechtigden, uitkeringsgerechtigden, niet- uitkerings- gerechtigden die aan de daaraan te stellen criteria voldoen (nuggers), belanghebbenden met een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, (anw-ers) en belanghebbenden die onder de strekking van artikel 10 tweede lid WWB vallen.

Op grond van de WWB en de wet STAP is de gemeenteraad gehouden om een verordening vast te stellen waarin de kaders voor het beleid van de gemeente ten aanzien van haar participatietaak worden neergelegd. Tevens dient in deze verordening de aanspraak van belanghebbenden op ondersteuning bij re-integratie vastgelegd te worden.

De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en e en tweede lid van de WWB, artikel 10, eerste en tweede lid en artikel 10a van de WWB. Uit de WWB vloeit voort dat, naast het participatiebeleid in algemene zin, in de verordening of beleidsregels tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:

  • ·

    het beleid ten aanzien van de categorieën van personen die onder de doelgroep vallen;

  • ·

    een omschrijving van de verschillende voorzieningen;

  • ·

    het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.

Participatieverordening

Er is voor gekozen om de naam Re-integratieverordening te wijzigen in Participatieverordening. De reden is dat participatie een bredere betekenis heeft dan re-integratie. Met de Participatieverordening wordt beoogd zoveel mogelijk mensen te laten meedoen. De gemeente Rijswijk focust op het bevorderen van de arbeidsparticipatie en op het stimuleren van de sociale en maatschappelijke participatie indien dit de kans op deelname aan het arbeidsproces bevordert.

Procedurele opzet verordening.

In tegenstelling tot een inhoudelijk uitgebreide Participatieverordening, waarin het beleid voor langere duur is vastgelegd, is gekozen voor een procedurele opzet van de Participatieverordening. Dit past ook in het duale stelsel. Het houdt in dat in de Participatieverordening enkel datgene is opgenomen wat op grond van de wet in de Participatieverordening vastgelegd dient te worden. De Participatieverordening beperkt zich derhalve tot:

  • ·

    enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college,

  • ·

    de aanspraak op voorzieningen,

  • ·

    de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende,

  • ·

    de wijze waarop in de gemeente het beleid bepaald wordt,

  • ·

    hoe de verhouding tussen de gemeenteraad en het college is.

  • ·

    het opnemen van een algemeen artikel betreffende loonkostensubsidies daar de aard van deze voorziening een regeling in de verordening noodzakelijk maakt.

Het overige is vastgelegd in beleidsregels of in delegatie (uitvoeringsbesluiten) aan het college. Het

voordeel van het regelen in beleidsregels is dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. De procedurele opzet van de participatieverordening stelt het college eveneens in staat om de noodzakelijke individualisering met betrekking tot de arbeidsinpassing mogelijk te maken. Anders gezegd: om het vereiste maatwerk te kunnen leveren.

Relatie met de Afstemmingsverordening 2010.

De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de belanghebbende wordt geregeld. Dit samenstel van rechten en plichten is in de “Afstemmingsverordening 2010” opgenomen. De Participatieverordening en de Afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject gericht op arbeidsinpassing kunnen sancties worden verbonden indien de belanghebbende ter zake deze verplichting in verzuim is. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de beide verordeningen geïntegreerd worden. Daar het college aan de verlening van bijstand of een uitkering ook verplichtingen kan verbinden die geen enkele of geen directe relatie hebben met re-integratie, is gekozen voor separate verordeningen. Wel is er een duidelijke relatie gelegd tussen de Afstemmings- en de Participatieverordening.

Relatie Participatieverordening en Verordening Werkleeraanbod

Met de inwerkingtreding van de Wet investering jongeren (WIJ) is het noodzakelijk geworden nadere regels te stellen voor de bewuste doelgroep die onder de nieuwe wet valt.

In de Participatieverordening wordt een aanbod gedaan voor WWB, IOAZ, IOAW en de wet Stap. Hierbij geldt dat het re-integratiebeleid in een verordening moet worden vast gelegd. Het gaat daarbij om dezelfde onderwerpen als in het werkleeraanbod. Echter niet alle voorzieningen die in de Participatieverordening worden aangeboden zijn ook voor jongeren beschikbaar. Dit geldt bijvoorbeeld voor participatieplaatsen en voor vrijlating van inkomsten uit arbeid en premies. In de Participatieverordening WWB moet uitdrukking gegeven worden aan een evenwichtige benadering van de doelgroepen van de WWB (artikel 8, tweede lid onderdeel a WWB), terwijl in de WIJ geldt, dat jongeren een recht krijgen op een werkleeraanbod en de gemeente een plicht krijgt hen zo’n aanbod te doen. Het re-integratie-instrumentarium zal dus met voorrang aan jongeren ter beschikking moeten worden gesteld. Daarnaast kan blijken dat er specifiek beleid voor jongeren wenselijk is. Om deze redenen hebben wij gekozen voor een aparte Participatieverordening en een Verordening Werkleeraanbod, ondanks dat er een overlap zit in de instrumenten die gehanteerd worden.

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

In hoofdstuk 1 worden de definities van de omschreven begrippen gegeven

HOOFDSTUK 2– OPDRACHT COLLEGE EN BELEID

In hoofdstuk 2 is de opdracht aan het college geformuleerd over de wijze waarop uitvoering dient te worden gegeven aan de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van bepaalde doelgroepen. De (beleids)kaders waarbinnen die opdracht dient te worden uitgevoerd, zullen daar waar noodzakelijk in beleidsregels nader worden uitgewerkt.

HOOFDSTUK 3 – VOORZIENINGEN, SUBSIDIES EN PREMIES

In hoofdstuk 3 zijn de algemene bepalingen opgenomen over voorzieningen, waaronder begrepen de mogelijkheid om nadere verplichtingen te kunnen verbinden aan de inzet van een voorziening en de reden van beëindiging. De loonkostensubsidie is opgenomen en de daaraan te verbinden subsidie- en budgetplafonds. Tevens is de mogelijkheid van premieverstrekking aan de werkgever en de belanghebbende opgenomen.

Met een voorziening die ook in de vorm van een subsidie wordt toegekend wordt een persoonsgebonden re-integratiebudget bedoeld.

De onbeloonde additionele werkzaamheden – participatiebanen genoemd- hebben als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een instelling of bedrijf, waardoor uitstroom naar betaald werk (op termijn) mogelijk wordt gemaakt. De Wet stimulering arbeidsparticipatie( Wet STAP) verplicht de raad hierover in de verordening regels te stellen. Het gaat hierbij over het aanbieden van scholing of opleiding aan de belanghebbende die niet beschikt over een startkwalificatie en om het stellen van regels met betrekking tot het verlenen van een premie. De hoogte van de premie wordt door de raad vastgesteld en wordt op basis van dwingende wettelijke voorschriften iedere 6 maanden verstrekt.

Om in te kunnen spelen op de behoefte om in een experimentele vorm een specifieke voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling te kunnen aanbieden, is een innovatie artikel opgenomen waarmee de financiële basis wordt gelegd om te kunnen experimenteren met voorzieningen die in het kader van de arbeidsinschakeling aangeboden kunnen worden.

HOOFDSTUK 4 - VERPLICHTINGEN

In algemene termen worden in dit hoofdstuk de verplichtingen benoemd met betrekking tot de

(re)-integratie naar werk van de belanghebbende met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, de niet-uitkeringsgerechtigde en de belanghebbende die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van deze groepen behoort. De verplichtingen met betrekking tot re-integratie die verbonden zijn aan de verlening van bijstand of een IOAW of IOAZ-uitkering zijn opgenomen in de WWB, de IOAW, IOAZ of de wet Stap en behoeven daarom niet opgenomen te worden in deze verordening.

HOOFDSTUK 5 – SLOTBEPALINGEN

Dit hoofdstuk behoeft geen nadere toelichting daar de inhoud voor zich spreekt.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen

Lid 1 In aanwijzing 20 voor de decentrale regelgeving is bepaald dat voor lagere overheden met

betrekking tot de terminologie in een regeling de Algemene wet bestuursrecht, de Provincie- of Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationale regelgeving, wordt gevolgd. Daarbij geldt tevens dat regels uit een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een provinciale of gemeentelijke regeling. Om hieraan tegemoet te komen is in het eerste lid bepaald dat alle begrippen die niet nader worden omschreven in de verordening dezelfde omschrijving hebben als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet werk en bijstand (WWB) of de van toepassing zijnde wet. Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor een uniforme hantering van de diverse begrippen.

Lid 2 De begrippen zijn in een logische volgorde gerangschikt. Het aantal begrippen is beperkt tot

hetgeen noodzakelijk is.

Artikel 2:1 – Opdracht college

Lid 1 In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de

WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren. In de WWB is in artikel 10 derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven dat de voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in gezet kunnen worden.

Lid 2 Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat het college evenwichtige

aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de

combinatie arbeid en zorg. In de beleidsregels komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Lid 3 Met het derde lid geeft de gemeenteraad het college de specifieke opdracht een zodanig

aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk belanghebbenden ondersteund

kunnen worden. Dit is met name van belang omdat het college de aanspraak op een

voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is. Er dient altijd een

alternatief voorhanden te zijn.

Lid 4 In het vierde lid worden kaders en criteria aangegeven voor prioritering van het aanbod van

voorzieningen.

Lid 5 Het vijfde lid is een vertaling van artikel 7, derde lid, WWB, waarin is geregeld dat, ondanks de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet Suwi, het college aan belanghebbenden, die van het UWV een uitkering ontvangen, een voorziening kan aanbieden. Op basis van de Wet Participatiebudget is het mogelijk om ook voor personen die in een andere gemeente wonen voorzieningen in te zetten.

Lid 6 Het zesde lid definieert de voorwaarde waaronder het vijfde lid toegepast kan worden

Lid 7In het zevende lid is geregeld dat het college, indien het college dit noodzakelijk acht, de

voorziening of voorzieningen door derden kan laten uitvoeren.

Artikel 2:2 – Aanspraak op ondersteuning

Artikel 2:2 – Aanspraak op ondersteuning

Lid 1 De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen in het eerste lid. Niet opgenomen is de mogelijkheid om (gemotiveerd) te kunnen afwijken van een advies van het UWV werkbedrijf. Deze mogelijkheid volgt al uit artikel 3:50 Awb.

Lid 2 In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de

belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.

Lid 3 In het derde lid wordt de uitsluitingsgrond omschreven.

Artikel 2:3 – Beleidsregels

Zoals ook in de inleiding is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het

participatiebeleid in een verordening vast te leggen. In deze verordening is gekozen voor een systematiek waarbij niet alles in de verordening wordt geregeld, maar waarbij ook gebruik gemaakt wordt van beleidsregels en uitvoeringsbesluiten.

Lid 1 Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, beleidsregels

opstelt.

Lid 2In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beleidsregels aan de

orde dienen te komen. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Het staat het college vrij

daar andere onderdelen aan toe te voegen.

Sluitende aanpak

Er is geen bepaling met betrekking tot een sluitende aanpak opgenomen daar de WWB geen bepaling kent over een sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.

Artikel 3:1 – Algemene bepalingen over voorzieningen

Lid 1In de lijn van de systematiek van deze verordening, strekt dit artikel ertoe enkele zaken te

regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de beleidsregels zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de beleidsregels geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Lid 2 Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn.

Lid 3 Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het college dit kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de

subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan contractanten, (veelal re-integratiebedrijven). Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met de contractant wordt verklaard dat de re- integratieverordening en de daarop gebaseerde beleidsregels onverkort van toepassing zijn.

Lid 4 Het vierde lid heeft betrekking op belanghebbenden met een Wsw-indicatie of her-indicatie.

Lid 5Om te voorkomen dat een voorziening beëindigd wordt door werkaanvaarding, terwijl de inzet van de voorziening nog feitelijk noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij scholing die nog niet is afgerond maar welke scholing wel noodzakelijk voor het kunnen behouden van de arbeid, is in dit lid de mogelijkheid open gelaten dat de voorziening nog voortduurt indien dit naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

Lid 6 Het zesde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.

Lid 7 Het zevende lid is een logisch vervolg op het zesde lid en definieert welke criteria in ieder geval in de beleidsregels opgenomen kunnen worden.

Lid 8 De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep

niet-uitkeringsgerechtigen (nuggers). Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Artikel 3:2 – Innovatie voorzieningen

Om in te kunnen spelen op de behoefte om in een experimentele vorm een specifieke voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling te kunnen aanbieden, is in dit artikel de mogelijkheid daartoe geschapen. Tevens is daartoe een financieel kader gemaakt.

Artikel 3:3 – Loonkostensubsidies

Voor het verlenen van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen die deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.

Artikel 3:4 – Subsidie- en budgetplafonds

De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing

van een aanvraag om ondersteuning of een voorziening. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. In de begroting stelt de Raad op hoofdlijnen het te voeren participatiebeleid vast. De hoogte van het in te zetten participatiebudget is gelijk aan de gelden die door het Rijk aan de gemeente voor dit doel beschikbaar zijn gesteld. Daarmee wordt aan het college de mogelijkheid geboden om invulling te geven aan de aan haar gegeven opdracht om met de inzet van verschillende voorzieningen ondersteuning te bieden aan de arbeidsinschakeling van bepaalde doelgroepen. Een voorziening kan als een subsidie worden toegekend in de vorm van persoonsgebonden re-integratiebudget.

Het college kan indien voorzien wordt dat de beschikbare budgetten overschreden zullen worden, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen om de financiële risico’s te kunnen beheersen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan namelijk op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het college dient na te gaan welke andere alternatieven er dan beschikbaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat er een andere voorziening kan worden ingezet.

Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening, voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in een beleidsplan of in de (programma)begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden.

Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende voorziening.

Op grond van artikel 4:27, eerste lid Awb dient een subsidieplafond bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Indien er geen budget- of subsidieplafond kan worden vastgesteld, kan het college besluiten een plafond in te stellen aan het aantal personen dat gebruik kan maken van de subsidie. Zodra het college een situatie voorziet, waarin het instellen van een subsidie- of budgetplafond gewenst is, kan zij deze subsidie- of budgetplafonds in beleidsregels vastleggen.

Artikel 3:5– Premies

Voor het verstrekken van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen dat deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. Regeling op detail niveau geschiedt in de beleidsregels voorzover er besloten wordt om hieraan invulling te geven.

Artikel 3:6 - Participatieplaatsen

De Wet stimulering arbeidsparticipatie (Stap) regelt dat werkgevers onder bepaalde voorwaarden loonkostensubsidie kunnen krijgen als zij mensen in dienst nemen die moeilijk aan werk kunnen komen. Daarnaast is in deze wet opgenomen dat mensen met een uitkering die moeilijk aan de slag komen, werkervaring op kunnen doen met behoud van hun uitkering. Dit zijn de zogenaamde participatieplaatsen.

Daarnaast ontvangt de belanghebbende telkens nadat hij 6 maanden additionele werkzaamheden heeft verricht een premie. Voorwaarde is wel dat hij voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces. De gemeente is verplicht hier aan uitvoering te geven indien het UWV hiertoe verzoekt.

Artikel 8, eerste lid, onderdelen e en f, van de WWB verlangt van de gemeenteraad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening, zijnde een participatieplaats, onbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8, tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanningen van de betrokkene. Bij de vaststelling van de hoogte van de premie moet overwogen worden dat de premie van dien aard moet zijn dat deze geen risico vormt met betrekking tot de armoedeval. Bij de vaststelling van het bedrag is aansluiting gezocht bij het vrijlaten van inkomsten uit arbeid, zoals vastgesteld in de artikel 31 lid 2 sub o WWB.

Artikel 4:1 – Verplichtingen van de belanghebbende

Lid 1 In de WWB, de IOAW en de IOAZ is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen aan het

recht op de verleende bijstand of de verstrekte uitkering zijn verbonden. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste lid de verplichtingen conform de van toepassing zijnde wetgeving aangehaald.

Lid 2 In het tweede lid is vastgelegd dat het college nadere voorwaarden in beleidsregels kan

vastleggen.

Lid 3 Het tweede lid legt de verbinding met de Afstemmingsverordening en het Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ. In onderdeel a. is omschreven dat de Afstemmingsverordening 2010 de afstemming van het recht op bijstand regelt indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. In onderdeel b. is omschreven dat het Maatregelenbesluit dit regelt voor personen met een uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ.

Lid 4 : Op grond van de daarop betrekking hebbende jurisprudentie is terugvordering van personen

als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f. niet mogelijk (Uitspraak Rb Groningen van 23-07-2007, LJN BB4426). Dit geldt ook voor personen die wel aanspraak kunnen maken op ondersteuning of een voorziening maar niet tot de categorie behoren als is omschreven in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f. van deze verordening.

Een besluit tot terugvordering van de kosten van een voorziening kan niet gebaseerd zijn op artikel 58 WWB daar dit artikel ziet op terugvordering van kosten van verleende bijstand. Het besluit tot terugvordering van de kosten van participatie kan eveneens niet aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb daar de door het college gemaakte kosten voortvloeien uit een privaatrechterlijke overeenkomst, te weten de trajectovereenkomst, die is gesloten door personen als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f. en het college. Om deze reden dient in de trajectovereenkomst opgenomen te worden dat indien de persoon, anders dan de uitkeringsgerechtigde, niet aan de aan de voorziening verbonden verplichting voldoet en op deze grond de voorziening voortijdig beëindigd wordt, deze persoon gehouden is de tot dan toe door het college gemaakte kosten voor de voorziening, terug te betalen. Indien dit geweigerd wordt dient, ter verkrijging van een executoriale titel, een civiele procedure gestart te worden.

Artikel 5:1 – Uitvoering

In dit artikel is vastgelegd dat het college bevoegd is de verordening uit te voeren. Onder college dient tevens begrepen te worden die personen aan wie op grond van afdeling 10.1.1. van de Awb mandaat is verleend om in naam van het college besluiten te nemen.

Artikel 5:2 – Hardheidclausule

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Artikel 5:3 – Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Artikel 5:4 – Intrekking

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Artikel 5:5 – Uitvoering

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Artikel 5:6 – Citeertitel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN

Adr.- Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving

Awb - Algemene wet bestuursrecht

CRvB - Centrale Raad van Beroep

EG - Europese gemeenschap

IOAW - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

IOAZ - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

LJN - Landelijk jurisprudentie nummer

RB - Rechtbank

SUWI - Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

SZW - Sociale Zaken en Werkgelegenheid

UWV - Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen werkplein

VNG - Vereniging Nederlandse Gemeenten

WI - Wet inburgering

Wsw - Wet sociale werkvoorziening

WWB - Wet werk en bijstand

STAP - Wet Stimulering arbeidsparticipatie

WEB - Wet educatie beroepsonderwijs