Regeling vervallen per 01-07-2012

Maatregelverordening Wet investering in jongeren 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 30-06-2012

Intitulé

De gemeenteraad   Gezien:het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk d.d. 3 november nr. 09.055517             Gelet op: artikel 12, eerste lid, onderdeel b van de Wet investeren in jongeren; artikel 41, eerste lid van de Wet investeren in jongeren; artikel 37 van de Wet inburgering op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet  Overwegende:dat het noodzakelijk is het verlagen van uitkeringen van jongeren van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij wijze van sanctie bij verordening te regelen;   Besluit- vast te stellen de

Maatregelverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Rijswijk 2010

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven,hebben dezelfde betekenis als in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. wet de Wet investeren in jongeren (WIJ);

    b. college het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Rijswijk

    c. de gemeenteraad de gemeente raad van de gemeente Rijswijk

    d. jongere de belanghebbende zoals bedoeld in artikel 2 van de wet;

    e. WIJ-norm de op grond van hoofdstuk 4 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van dat hoofdstuk door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    f. inburgeringsplichtige persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b van de Wet inburgering en die tevens kan worden aangemerkt als een persoon als is omschreven onder artikel 1:1 tweede lid, onderdeel d van deze verordening;

    g. maatregel de verlaging van de inkomensvoorziening op grond van artikel 41, eerste lid WIJ;

    h. benadelingsbedrag het bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als inkomensvoorziening of werkleeraanbod op grond van de wet;

    • i.

      zeer ernstige misdragingen het op een dusdanige wijze benaderen of bejegenen van het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze, dan wel een combinatie van beide, bedreigd voelen;

      j. werkleerovereenkomst een tussen belanghebbende en het college gesloten

      overeenkomst waarin in ieder geval is opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop het werkleertraject zal worden gerealiseerd.

HOOFDSTUK 2: AFSTEMMING VAN HET RECHT OP INKOMENSVOORZIENING

Artikel 2:1 Afstemming

  • 1. Onverminderd artikel 42 van de wet, verlaagt het college, overeenkomstig deze verordening, het bedrag van de aan de belanghebbende toegekende inkomensvoorziening, indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de op hem rustende verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet, of de uit artikel 30c, tweede lid of derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, niet of onvoldoende nakomt, dan wel zich jegens het college zeer ernstig misdraagt.

  • 2. Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde maatregelen.

Artikel 2:2 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde WIJ-norm

Artikel 2:3 Het besluit tot opleggen van de maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, het bedrag waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd, de ingangsdatum van de maatregel, de zienswijze van de belanghebbende en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 2:4 Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en

    • c.

      zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 2:5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Onverminderd artikel 41, tweede lid, van de wet, ziet het college af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      de gedragingen meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaats gevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht in houdt en als gevolg van die gedraging ten onrechte inkomensvoorziening is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaats gevonden;

    • b.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 2.6 Ingangsdatum

1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

2. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de ingangsdatum daardoor niet voor de datum van de gesanctioneerde gedraging komt te liggen.

Artikel 2.7 Cumulatie

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende verwijtbare gedragingen zoals die zijn omschreven in de artikel 3:1van deze verordening, worden de daarvoor geïndiceerde afstemmingen van de WIJ-norm elk afzonderlijk opgelegd.

HOOFDSTUK 3. HET NIET NAKOMEN VAN DE VERPLICHTINGEN BEDOELD IN ART. 45 VAN DE WET

Artikel 3:1 – Indeling in categorieën

Gedraging van de belanghebbende inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen bedoeld in artikel 45 van de wet, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

a.Eerste categorie:1.Het onvoldoende meewerken aan het opstellen van een plan met betrekking tot de arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

2.Het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

b. Tweede categorie: 1. Het stellen van onredelijke eisen in verband met door de belanghebbende te verrichten algemeen geaccepteerde arbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

  • 2.

    Het niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid;

  • 3.

    het niet of onvoldoende meewerken aan activiteiten of werkzaamheden, gericht op arbeidsinschakeling;

  • 4.

    het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten.

Artikel 3:2 – De hoogte en duur van de maatregel

1. De maatregel wordt vastgesteld op:

  • a.

    10% van de WIJ-norm bij gedragingen van de eerste categorie;

  • b.

    20% van de WIJ-norm bij gedragingen van de tweede categorie.

2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

3. In afwijking van het vorige lid kan de duur van de maatregel worden verdubbeld, indien de

belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een

maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of

hogere categorie.

4. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het

besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 2.5 tweede lid.

HOOFDSTUK 4: NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 4.1 – Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

  • 1. Indien het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht, bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet, niet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt een maatregel opgelegd van 5 procent van de WIJ-norm.

  • 2. De duur van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt vastgesteld op een maand.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan de duur/hoogte van de maatregel worden verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 2.5 tweede lid.

Artikel 4.2 – Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 44, eerste lid, van de wet heeft geleid tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of tot het ten onrechte toekennen of uitvoeren van het werkleeraanbod of het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van de inkomensvoorziening, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

2. De maatregel bedoeld in het eerste lid wordt op de volgende wijze vastgesteld:

a. bij een benadelingsbedrag tot € 1000,-: 10 procent van de WIJ-norm;

  • b.

    bij een benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 2000,- 20 procent van de WIJ-norm;

  • c.

    bij een benadelingsbedrag van € 2000,- tot € 4000,- 40 procent van de WIJ-norm;

  • d.

    bij een benadelingsbedrag van € 4000,- of meer 100 procent van de WIJ-norm.

3. De duur van de maatregel, bedoeld in het eerste lid, wordt vastgesteld op een maand.

HOOFDSTUK 5. ZEER ERNSTIG MISDRAGINGEN

Artikel 5.1 – Indeling in vormen – Bij zeer ernstige misdragingen.

Zeer ernstige misdragingen jegens het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de wet uitvoeren, worden onderscheiden in vijf vormen:

a. Eerste vorm : Discriminatie.

b. Tweede vorm : Verbaal geweld.

c. Derde vorm : Intimidatie.

d. Vierde vorm : Zaakgericht fysiek geweld.

e. Vijfde vorm : Mensgericht fysiek geweld.

Artikel 5.2 – De hoogte en duur van de maatregel bij zeer ernstige misdragingen

De afstemming van de inkomensvoorziening bij gedragingen zoals deze in artikel 5.1 zijn omschreven, is vastgesteld op:

a. 10% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste vorm,

b. 20% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede vorm,

c. 40% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de derde vorm,

d. 100% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vierde vorm,

e. 100% van de WIJ-norm gedurende één maand bij gedragingen van de vijfde vorm.

Artikel 5.3 – Afwijking van de standaard maatregel

  • 1. In afwijking van de in artikel 5.2, genoemde percentages kan een maatregel worden opgelegd van 100 procent van de WIJ norm, indien binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel als bedoeld in artikel 5.2, is opgelegd, sprake is van eenzelfde als verwijtbaar aan te merken gedraging.

  • 2. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om af te zien van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 2.5, tweede lid.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Rijswijk;

Artikel 6.2 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.

Artikel 6.3 Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als de “Maatregelverordening Wet investering in jongeren 2010”.

Aldus besloten door de Raad van de Gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van 15 december 2009.

TOELICHTING MAATREGELVERORDENING WIJ

ALGEMEEN

1 – Nummering en formulering van de verordening

De nummering en formulering van deze verordening zijn zoveel mogelijk in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.) van de VNG.

2. – Opbouw artikelen

In de artikelen wordt eerst de hoofdregel omschreven en daarna de uitzonderingen op de hoofdregel of een nadere definiëring van hetgeen in de hoofdregel is omschreven.

3. - Gehanteerde begrippen

In deze verordening is gekozen zoveel mogelijk gebruik te maken van het begrip belanghebbende.

Dit is in overeenstemming met voornoemde Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.). Hierin wordt bepaald dat, met betrekking tot de terminologie van regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden gevolgd. In artikel 1:2 Awb wordt onder het begrip belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken. Zou hiervan worden afgeweken en worden gekozen voor het begrip bijstands- inkomensgerechtigde dan zou daarvan een aparte begripsomschrijving dienen te worden opgenomen. De term belanghebbende is neutraler.

3. – De relatie met de verordening werkleeraanbod WIJ

De verordening werkleeraanbod en de Maatregelverordening zijn nauw met elkaar verbonden.

De WIJ legt het college de plicht op om jongeren een werkleeraanbod te doen. Het werkleeraanbod wordt door de verordening Werkleeraanbod gefaciliteerd. De jongere is verplicht het aanbod te aanvaarden en de verplichtingen die aan het werkleeraanbod zijn gekoppeld na te leven. Komt de jongere de verplichtingen niet na, dan vormt de Maatregelverordening het kader van de verlaging van de inkomensvoorziening. Beide verordeningen sluiten dus op elkaar aan.

INLEIDING MAATREGELVERORDENING WIJ

Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Evenals in de WWB geldt binnen de WIJ een stelsel van rechten en plichten. De gemeente is verplicht een werkleeraanbod en eventueel een inkomensvoorziening aan te bieden, de jongere is daartegenover verplicht zich te houden aan diverse verplichtingen. Worden deze verplichtingen geschonden, dan dient de inkomensvoorziening verlaagd te worden (artikel 41, eerste lid, WIJ). Die verlaging geschiedt conform de regels die in een gemeentelijke verordening moeten zijn vastgelegd (artikel 12, eerste lid, onderdeel b, WIJ). Dat is de Maatregelverordening.

Reikwijdte Maatregelverordening WIJ

In afwijking van het uitgangspunt van de wetgever om de WIJ zoveel mogelijk WWB-conform in te richten, is de in de WIJ vastgelegde reikwijdte van de gemeentelijke Maatregelverordening beperkter van aard dan die in de WWB. Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening kunnen minder uiteenlopende verplichtingen verbonden worden dan aan de bijstand. Het scala is beperkter van aard. De verplichtingen die op grond van artikel 41 WIJ kunnen worden gesanctioneerd betreffen de inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht (artikel 44 WIJ), alsmede een aantal concreet benoemde verplichtingen m.b.t. de arbeidsinschakeling en de totstandkoming en tenuitvoerlegging van een werkleeraanbod (artikel 45 WIJ).

Een ander verschil tussen de WIJ en de WWB is dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden als de jongere zich schuldig maakt aan tekortschietend besef van verantwoordelijkheid in de voorziening in het bestaan, anders dan in de vorm van schending van één van de in artikel 41 WIJ genoemde verplichtingen. Dat heeft tot gevolg dat de inkomensvoorziening niet verlaagd kan worden in geval van het onverantwoord interen van vermogen en bij verwijtbare werkloosheid, als deze gedragingen leiden tot het indienen van een aanvraag voor een werkleeraanbod. Het belang van duurzame arbeidsparticipatie van de jongere heeft in deze geprevaleerd boven het als maatregelwaardig aanmerken van de bovengenoemde gedragingen. De Maatregelverordening WIJ heeft al met al dus een beperkter strekking en reikwijdte dan de Maatregelverordening WWB.

Verlagen is maatwerk

Hoewel de gemeenteraad de regels stelt over het verlagen van de inkomensvoorziening, is het verlagen van de inkomensvoorziening een vorm van maatwerk, waarmee het college is belast (zie ook Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 7, p. 27). Evenals dat binnen de kaders van de WWB het geval is, dient de maatregel afgestemd te worden op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de jongere. Het uitgangspunt wordt gevormd door de regels die ter zake door de gemeenteraad zijn gesteld. In de Maatregelverordening zijn de gedragingen die een schending van de verplichtingen opleveren genormeerd. Die normering is echter niet absoluut. Zowel in de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere kan aanleiding worden gevonden om van de standaardmaatregel af te wijken. Ontbreekt elke vorm van verwijtbaarheid, dan is het college echter zonder meer verplicht om van verlaging af te zien (artikel 41, tweede lid, WIJ). Vanwege het karakter van de inkomensvoorziening als minimuminkomen is tevens bepaald dat binnen drie maanden heroverweging van de verlaging plaatsvindt. Daarmee wordt gewaarborgd dat de verlaging ook afgestemd blijft op de omstandigheden van de jongere en deze niet onaanvaardbaar lang over een te laag inkomen blijft beschikken.

De term 'maatregel'

Het verlagen van de inkomensvoorziening op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de WIJ aangeduid als het verlagen van de inkomensvoorziening. Gebruikelijk onder gemeenten is echter de term ‘maatregel’. Daarmee wordt het corrigerende karakter ervan benadrukt. Om die reden is in de verordening de term ‘maatregel’ gebruikt om een verlaging aan te duiden.

Verlaging of intrekking inkomensvoorziening?

Aan het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening zijn voor de jongere verplichtingen verbonden. Tegenover het recht op een werkleeraanbod en evt. inkomensvoorziening staat de verplichting van de jongere om mee te werken aan de totstandkoming daarvan, bijv. door mee te werken aan een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden. Ook dient de jongere naar beste vermogen mee te werken aan het werkleeraanbod zodra dat vastgesteld is. Daarnaast geldt een inlichtingen-, medewerkings- en identificatieplicht. Deze verplichtingen zijn vastgelegd in artikel 44, respectievelijk 45 van de WIJ.

Komt de jongere een aan het werkleeraanbod verbonden verplichting verwijtbaar niet na, dan staat de gemeente diverse instrumenten ter beschikking..

Betreft het een schending van verplichtingen die betrekking hebben op de aanvraagbehandeling, dan geldt het volgende: als de jongere in het geheel niet meewerkt aan het opstellen van een plan voor zijn arbeidsinschakeling en zo zijn arbeidsinschakeling belemmert, dan doet het college de jongere geen werkleeraanbod (artikel 17, vijfde lid, WIJ). Bijgevolg heeft de jongere, zolang hij niet wenst te voldoen aan die verplichting, geen recht op inkomensvoorziening. Uit artikel 42, eerste lid, onderdeel c, WIJ vloeit immers voort dat voor zover uit houding en gedragingen van de jongere ondubbelzinnig blijkt dat hij de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk 5 niet wil nakomen, geen recht op inkomensvoorziening bestaat (Kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 39 en 40). Dit geldt in bredere zin ook voor andere gedragingen van de jongere waaruit kan worden afgeleid dat deze de aan het werkleeraanbod verbonden verplichtingen in het geheel niet wil nakomen. Is sprake van een minder ernstige schending van de verplichtingen m.b.t. de totstandkoming van het werkleeraanbod, dan kan na toekenning van een werkleeraanbod de eventuele inkomensvoorziening verlaagd worden conform de gemeentelijke Maatregelverordening (artikel 41, eerste lid, WIJ). Zo is het denkbaar dat de jongere wel wil meewerken, maar dat de medewerking onvoldoende is. In dat geval zou een maatregel aan de orde kunnen komen.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1:1 –Begripsomschrijvingen

Lid 1In aanwijzing 20 voor de decentrale regelgeving is bepaald dat voor lagere overheden met betrekking tot de terminologie in een regeling de Algemene wet bestuursrecht, de Provincie- of Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationale regelgeving, wordt gevolgd. Daarbij geldt tevens dat regels uit een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een provinciale of gemeentelijke regeling. Om hieraan tegemoet te komen is in het eerste lid bepaald dat alle begrippen die nader worden omschreven in de verordening dezelfde omschrijving hebben als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb en de Wet investeren in jongeren (WIJ) of de van toepassing zijnde wet. Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor een uniforme hantering van de diverse begrippen.

Lid 2De term ‘WIJ-norm’ wordt in deze verordening gebruikt. Daarmee wordt bedoeld de van toepassing zijnde norm, inclusief toeslag/verlaging. Het equivalent in de WWB, de bijstandsnorm (artikel 5, onderdeel c, WWB) is in de WIJ zelf niet opgenomen en gedefinieerd. Wel wordt in de memorie van toelichting tweemaal gesproken van ‘inkomensnorm’, waarmee kennelijk het hetzelfde begrip wordt bedoeld. In artikel 41 WIJ is opgenomen dat het bedrag van de inkomensvoorziening wordt verlaagd; bedoeld is echter de norm. Omdat hantering van het begrip ‘inkomensvoorzieningsnorm’ of ‘bedrag van de inkomensvoorziening’ de leesbaarheid niet ten goede komt, is het begrip ‘WIJ-norm’ geïntroduceerd.

Artikel 2:1 - Afstemming

Lid 1De wettelijke grondslag voor het opleggen van een maatregel (artikel 41, eerste lid, WIJ). Deze grondslag is omwille van de leesbaarheid, duidelijkheid en consistentie hier herhaald. Verwezen wordt naar artikel 42 WIJ om aan te geven dat de gebiedende voorgeschreven verlaging middels een maatregel niets afdoet aan intrekking van de inkomensvoorziening vanwege intrekking van het werkleeraanbod. Als daartoe wordt besloten komt verlaging veelal niet meer aan de orde.

Lid 2Het college dient een op te leggen maatregel af te stemmen op de individuele omstandigheden van de jongere en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken jongere afwijking van de hoogte en duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen en kan zowel zijn gebaseerd op de ernst van de gedraging als de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de jongere afzonderlijk. Waar verderop in de verordening gedragingen worden genormeerd, kan daarvan dus worden afgeweken op de genoemde gronden..

Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:

Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging

Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid

Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de jongere.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardpercentage waarmee de inkomensvoorziening wordt verlaagd. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 6.

Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan in de volgende gevallen aan de orde zijn:

  • ·

    Bijzondere financiële omstandigheden van de jongere, zoals bijvoorbeeld hoge woonlasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;

  • ·

    Sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;

  • ·

    Bij een opeenstapeling van maatregelen; de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 2:2 Berekeningsgrondslag

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de toepasselijk WIJ-norm.

Artikel 2:3 Het besluit tot opleggen van de maatregel

Het verlagen van de inkomens voorziening omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middel van een besluit. In dit artikel wordt aangegevenwat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met name het motiveringsbeginsel. Het motiveringsbeginsel houdt onder anderen in dat een besluit aan betrokkene kenbaar is gemaakt en deugdelijk is gemotiveerd (3.7 Awb)

Artikel 2:4 Horen van belanghebbende

Lid 1In dit artikel wordt het horen van de belanghebbende voordat een maatregel wordt opgelegd in beginsel voorgeschreven.

Lid 2Dit lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a en b staan ook genoemd in artikel 4:11 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 2:5 Afzien van het opleggen van een maatregel

Lid 1 Naast de redenen genoemd in dit artikel waarin afgezien kan worden van het opleggen van een maatregel wordt verwezen naar artikel 41, tweede lid WIJ waarin is vastgelegd dat van een maatregel wordt afgezien als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

Lid 1 sub a. Een reden om af te zien van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden(verjaring). Wil een maatregel effect hebben is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd. Om deze reden is geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaats gevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte inkomensvoorziening is verleend of een te hoog bedrag aan inkomensvoorziening is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van 5 jaar. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag vast te stellen).

Lid 1 subb. In individuele omstandigheden kan wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. Van dringende redenen is sprake als de gevolgen van het opleggen van een maatregel onaanvaardbaar zijn. Dat vergt een beoordeling van de situatie van de jongere, maar daar zal niet spoedig sprake zijn.

Lid 2 Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel vanwege dringende reden is van belang in verband met recidive.

Artikel 2:6 Ingangsdatum

Lid 1 In dit lid is vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende WIJ-norm.

Lid 2 Dit lid biedt de mogelijkheid dat met terugwerkende kracht een maatregel wordt opgelegd. Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de jongere is uitbetaald, is het praktisch om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden betaald. In dat geval moet de inkomensvoorziening wel worden herzien en teruggevorderd. Dat is ook mogelijk indien de inkomensvoorziening reeds is uitbetaald. Uit de jurisprudentie van de Raad blijkt dat de uiterste begrenzing ligt op het moment waarop de gedraging plaatsgevonden heeft. Wordt een dergelijke maatregel opgelegd, dan moet tevens besluit tot herziening van de inkomensvoorziening op grond van artikel 40, derde lid, WIJ worden genomen.

Artikel 2:7 Cumulatie

De regeling voor de samenloop van verwijtbare gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van de belanghebbende die, min of meer, gelijktijdig hebben plaatsgevonden. Indien er sprake is van verschillende gedragingen waarvoor in een zelfde periode een maatregel op de WIJ-norm opgelegd zou kunnen worden, kan voor deze verschillende gedragingen een maatregel worden opgelegd. De uitvoering geschiedt opeenvolgend en niet samengevoegd. Dit betekent dat indien er sprake is van drie maatregelen van één maand, in een aaneensluitende periode van drie maanden de betreffende besluiten worden uitgevoerd.

Artikel 3:1 De hoogte van de maatregel

Uitgangspunt voor het onderbrengen van een verwijtbare gedraging in een categorie en de daarbij behorende hoogte en de duur van de afstemming van het recht op inkomensondersteuning, is dat deze maatregel van het recht op inkomensvoorziening een beoogd effect dient te sorteren. Het beoogd effect is dat de belanghebbende alsnog die verplichtingen nakomt en blijft nakomen welke nu eenmaal aan het verkrijgen en behouden van het recht op een werkleeraanbod en inkomensondersteuning verbonden zijn voor de duur dat belanghebbende niet in staat is om in zijn eigen kosten van het bestaan te voorzien. De hoogte en de duur van de maatregel van het recht op inkomensondersteuning dienen derhalve zodanig te zijn dat het traineren van al hetgeen gericht is op het kunnen verwerven van betaald werk, waardoor belanghebbende zelf weer in het eigen bestaan kan gaan voorzien, geen voordeel meer oplevert.

Artikel 3:2 De duur van de maatregel

Lid 1 Hierin wordt de hoogte van de maatregel geregeld, dit behoefd geen verdere toelichting

Lid 2 De duur van de maatregel is hierin vastgesteld op een maand

Lid 3 Indien binnen één jaar na bekendmaking van het besluit waarmee een eerdere maatregel is opgelegd sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Op basis van deze bepaling kan een recidivemaatregel slechts één keer worden toegepast. Indien de jongere na een tweede verwijtbare gedraging wederom hetzelfde verwijtbaar gedrag, vertoont, zal de hoogte en de duur van de maatregel individueel moeten worden vastgesteld, waarbij gekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de jongere. Een zwaardere maatregel dan in geval van recidive is dan doorgaans verdedigbaar.

Artikel 4.1 Schending inlichtingenplicht zonder benadeling gemeente

In dit artikel worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

Lid 1 a. Het niet tijdig vertrekken van inlichtingen aan de gemeente. In die situatie is artikel 40, eerste lid WIJ van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op inkomensvoorziening opschorten en de jongere in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het verzuim herstellen. In dat geval kan een maatregel aan de orde zijn.

b.Artikel 44 WIJ: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente. Daardoor is het mogelijk dat er ten onrechte of een te hoog bedrag aan

b. inkomensvoorziening is verstrekt of ten onrechte een werkleeraanbod is toegekend. Het is ook denkbaar dat het inlichtingenverzuim niet tot benadeling heeft geleid. In beide gevallen kan een maatregel aan de orde zijn.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens bij een aanvraag niet aan de gemeente worden verstrekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van het werkleeraanbod en de inkomensvoorziening niet vaststellen. De aanvraag moet dan worden afgewezen. Het opleggen van een maatregel is in dergelijke gevallen niet aan de orde.

Lid 2 Hierin wordt de duur van de maatregel geregeld.

Lid 3 Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel vanwege dringende reden is van belang in verband met recidive.

Artikel 4.2. Schending inlichtingenplicht met benadeling gemeente

Lid 1In artikel 44, eerste lid, WIJ is bepaald dat de jongere op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn werkleeraanbod of het recht op inkomensvoorziening.

Lid 2De maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan inkomensvoorziening dat als gevolg van de schending van de verplichting ten onrechte of te veel aan de jongere is betaald.

De maatregel wordt in de regel toegepast op de toekomstige inkomensvoorziening van de jonger maar kan ook met terugwerkende kracht worden opgelegd, zie artikel 7, tweede lid.

Artikel 5.1 – Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstig misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel wordt beschouwd.

Er kan alleen een maatregel worden opgelegd indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een werkleeraanbod en/of inkomens voorziening. In artikel 41, eerste lid, Wij wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het opleggen van een maatregel. Het betreffen gedragingen die in het maatschappelijk verkeer in alle gevallen als onacceptabel worden beschouwd. Of dit ook ‘a contrario’ betekent dat geen maatregel kan worden opgelegd als er sprake is van zeer ernstige misdragingen jegens externe uitvoerders van de WIJ, zoals het UWV-Werkbedrijf, re- integratiebedrijven, opleidingsinstituten e.d. is niet duidelijk. De centrale Raad van Beroep heeft zich daar tot dusver niet over uitgelaten.

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een jongere zich ernstig heeft misdragen, zal evenzeer gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de jongere.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

verbaal geweld (schelden);

  • a.

    discriminatie;

  • b.

    intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • c.

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • d.

    mensgericht fysiek geweld;

  • e.

    combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een inkomensvoorziening).Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij politie.

5.2 De hoogte en duur van de maatregel

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar:

  • ·

    de ernst van de gedraging,

  • ·

    de mate van verwijtbaarheid, en

  • ·

    de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • ·

    discriminatie –beledigende opmerkingen met een discriminatoir karakter;

  • ·

    verbaal geweld – schelden;

  • ·

    intimidatie – uitoefenen van psychische druk (als ik geen uitkering krijg dat weet ik je wel te vinden);

  • ·

    zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • ·

    mensgericht fysiek geweld (lijfelijk);

Buiten deze vormen is een combinatie van agressievormen mogelijk.

Bepalingen mate van verwijtbaarheid van de misdraging:

Uitgangspunt voor het onderbrengen van een verwijtbare gedraging in een categorie en de daarbij behorende hoogte en de duur van de maatregel van het recht op een werkleeraanbod, is dat deze afstemming van het recht op een werkleeraanbod een beoogd effect dient te sorteren. Het beoogd effect is dat de belanghebbende alsnog die verplichtingen nakomt en blijft nakomen welke nu eenmaal aan het verkrijgen en behouden van het recht op een werkleeraanbod verbonden zijn voor de duur dat belanghebbende niet in staat is om in zijn eigen kosten van het bestaan te voorzien. De hoogte en de duur van de maatregel van het recht op bijstand dienen derhalve zodanig te zijn dat het traineren van al hetgeen gericht is op het kunnen verwerven van betaald werk, waardoor belanghebbende zelf weer in het eigen bestaan kan gaan voorzien, geen voordeel meer oplevert.

Voor de verschillende omschreven vormen van ernstige misdragingen worden in dit artikel de bijbehorende percentages en tijdseenheden gegeven. Deze spreken alle voor zich zodat zij hier niet verder worden toegelicht.

5.3 Afwijking van de standaard maatregel

Lid 1 In dit artikel komt tot uitdrukking dat recidive een reden kan zijn de maatregelduur te verlengen. Bezondigt de jongere zich herhaaldelijk aan zeer ernstige misdragingen, dan kan het college de jongere tijdelijk uitsluiten van het recht op een werkleeraanbod (artikel 22, eerste lid, WIJ. Een dergelijk besluit moet uiterlijk binnen een maand heroverwogen worden. Anders dan de memorie van toelichting suggereert, betekent dit niet per definitie uitsluiting van het recht op een inkomensvoorziening (zie kamerstukken II 2008-2009, 31 775, nr. 3, p. 46/47 voor het standpunt van de regering ter zake) Gelet op de wens van de wetgever om bij herhaald zeer ernstige misdragingen de jongere (tijdelijk) uit te sluiten van een inkomensvoorziening, is bij recidive in beginsel een percentage van 100% van toepassing, gedurende de periode van uitsluiting van het werkleeraanbod. Er kan uiteraard ook gekozen worden voor een periode van een maand of enkele maanden. Wel geldt daarbij dat binnen een maand de uitsluiting van het werkleeraanbod heroverwogen moet worden, vanwege de grote consequenties en gelet op het belang van duurzame arbeidsparticipatie.

Lid 2 Dit artikel behoeft geen nadere toelichting. De toegelicht is gelijk aan artikel 3.2.

Artikel 6.1- Uitvoering

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

Artikel 6.2. – Inwerkingtreding

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.

Artikel 6.3 – Citeerartikel

Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.