Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening Langdurigheidstoeslag 2013

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening Langdurigheidstoeslag 2013

De gemeenteraad van Rijswijk,

Bijeen in openbare vergadering op 1 oktober 2013

Gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders van Rijswijkd.d. 13 augustus 2013, nr. 13-043

Gelet:

  • -

    op de artikelen 8, eerste lid onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand (WWB),

  • -

    op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet;

Overwegende:

Dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd bij verordening te regelen.

BESLUIT:

Vast te stellen de “Verordening Langdurigheidstoeslag 2013

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. De wet: de Wet werk en bijstand

    b. Referteperiode : een periode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum.

    c. Aanvraagdatum: de datum waarop de langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd.

    d. Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

    e. WSF 2000: Wet Studiefinanciering

    f. rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag.

Hoofdstuk 2. Recht op langdurigheidstoeslag

Artikel 2:1 – Voorwaarden

  • 1. Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende de referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100% van de bijstandsnorm.

  • 2. Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die zicht heeft op inkomensverbetering.

  • 3. De langdurigheidstoeslag is niet persoonsgebonden, alle gezinsleden moeten aan alle voorwaarden voldoen

Artikel 2:2 – Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1. De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    a. voor een gezin € 515;

    b. voor een alleenstaande ouder € 460;

    c. voor een alleenstaande € 360.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid is de situatie op de aanvraagdatum bepalend.

  • 3. Indien één van de gezinsleden op de aanvraagdatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de wet en nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag komt het rechthebbend gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 4. De in het eerste lid van dit artikel genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een percentage dat overeenkomt met het procentuele verschil tussen de gezinsnorm per 1 januari van dat jaar en de gezinsnorm van het daar aan voorafgaande jaar. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.

Artikel 2:3 – Uitzicht op inkomensverbetering

  • 1. Indien belanghebbende zicht heeft op inkomensverbetering, dan ontbreekt het recht op langdurigheidstoeslag

  • 2. Groepen waarvan gesteld kan worden dat er waarschijnlijk zicht is op inkomensverbetering zijn:

    a. studenten;

    b. personen die recent hun opleiding hebben beëindigd;

    c. werkenden die bewust kiezen voor een deeltijdbaan maar wel potentieel hebben om hun inkomen te verbeteren;

    d. belanghebbenden waarop een schuldregelingstraject (minnelijk of wettelijk) van toepassing is en daardoor maar kunnen beschikken over maximaal 100% van de bijstandsnorm.

Artikel 2:4 – De rol van de arbeidsverplichtingen

Een schending van de arbeidsverplichting kan leiden tot een weigering van de langdurigheidstoeslag als er een verband bestaat tussen een schending van de arbeidsverplichtingen en een verspeeld perspectief op inkomensverbetering.

Artikel 2:5 - Toekenning eens in de twaalf maanden

De langdurigheidstoeslag wordt op aanvraag voor een jaar toegekend. Na één jaar kan opnieuw een aanvraag worden ingediend.

Hoofdstuk 3. Aanvraagprocedure en ingangsdatum

Artikel 3:1 – Aanvraagdatum

De langdurigheidstoeslag wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht ontstaan is, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen.

Artikel 3:2 – Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

Hoofdstuk 4. Bijzondere groepen

Artikel 4:1 - Personen in een inrichting

Personen die in een inrichting verblijven en daar hun woonplaats hebben, behoren ook tot de doelgroep van de langdurigheidstoeslag.

Artikel 4:2 – Gedetineerden

Gedetineerden kunnen niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag als zij op de aanvraagdatum gedetineerd zijn. Als de gedetineerde gehuwd is of daarmee gelijkgesteld kan aan de achterblijvende partner wel langdurigheidstoeslag worden toegekend, deze wordt dan als alleenstaande (ouder) aangemerkt.

Artikel 4:3 – Gezin

  • 1. Het recht op langdurigheidstoeslag komt het gezin gezamenlijk toe. Indien belanghebbenden op de aanvraagdatum voor de WWB als gezin worden aangemerkt, moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 van de wet. Indien één van de gezinsleden niet voldoet aan deze voorwaarden, bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag.

  • 2. In het geval één der gezinsleden anderszins is uitgesloten (bijvoorbeeld vanwege detentie), aan het andere gezinslid dan wel de andere gezinsleden wel een toeslag kan worden toegekend. Is sprake van slechts één rechthebbend gezinslid, dan kan een langdurigheidstoeslag worden toegekend naar de norm van een alleenstaande (ouder). Belanghebbende moet echter wel nog steeds als een gezinslid worden beschouwd. Het gezinsinkomen moet dus worden getoetst aan de toepasselijke norm van artikel 21 van de wet.

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 5:1 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na de datum van bekendmaking en werkt terug tot 1 juli 2013.

Artikel 5:2 – Intrekking

Per datum als in artikel 5:1 genoemd wordt de Verordening Langdurigheidstoeslag 2012 ingetrokken.

Artikel 5:3 – Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als de Verordening Langdurigheidstoeslag 2013.

Ondertekening

Aldus besloten door de Raad van de gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van 1 oktober 2013
de gemeenteraad,
de waarnemend griffier, de voorzitter,
J.A. Massaar, bpa, drs. M.J. Bezuijen

TOELICHTING OP DE VERORDENING LANGDURIGHEIDSTOESLAG

ALGEMEEN

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag.

Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag

en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen.

In de Wet verhoging AOW- en pensioenleeftijd is geregeld dat de AOW-leeftijd vanaf 1 januari 2013 steeds stapsgewijs verhoogd totdat die in 2023 67 jaar is. Dit vereist een wijziging van de Verordening langdurigheidstoeslag. Door de term ‘pensioengerechtigde leeftijd’ op te nemen in plaats van ’65 jaar’, is geborgd dat tot aan de pensioengerechtigde leeftijd een beroep gedaan kan worden op de langdurigheidstoeslag, mits ook aan de overige voorwaarden is voldaan.

Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2013 vervalt artikel 34 lid 4 WWB per 1 juli 2013. Artikel 44 WWB is daarmee van toepassing geworden op de langdurigheidstoeslag. In artikel 44 WWB is geregeld dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Kortom: er kan geen langdurigheidstoeslag met terugwerkende kracht meer worden verleend. Met deze wetswijziging wordt het onbedoelde effect voorkomen dat de ingangsdatum van de toe te kennen langdurigheidstoeslag in beginsel een onbepaalde terugwerkende kracht heeft, wat voor gemeenten tot uitvoeringsproblemen leidde.

TOELICHTING PER ARTIKEL

Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen.

De wetgever heeft de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te stellen met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’. De gemeenteraad is hierdoor bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36 lid 1 WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB, doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

De aard van het inkomen doet niet terzake, ook belanghebbenden met een laag inkomen uit arbeid kunnen voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen. Wel is van belang dat inkomsten pas in aanmerking genomen mogen worden als belanghebbende daarover “beschikt of redelijkerwijs kan beschikken”.

Artikel 2:1 – Voorwaarden

De referteperiode is gesteld op 36 maanden. Hiervoor is gekozen omdat gesteld kan worden dat een belanghebbende die 3 jaar op een minimuminkomen aangewezen is geweest over het algemeen niet veel reserveringsruimte meer over heeft.

Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een ondergrens en aan een bovengrens. De ondergrens van “laag” is de bijstandsnorm. De bovengrens bedraagt 110% van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110%, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. In deze verordening is er voor gekozen aan te sluiten bij de ondergrens. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm. Er is voor gekozen aan te sluiten bij de ondergrens om te voorkomen dat er ongewenste armoedeval effecten optreden.

De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532).

Bepaalde groepen zijn uitgesloten van het recht op de langdurigheidstoeslag. Het gaat hier om personen die in principe wel aan de voorwaarden zouden voldoen maar van wie gesteld kan worden dat een recht op de langdurigheidstoeslag niet overeen zou komen met de aard en doelstelling ervan.

Van studenten wordt per definitie gesteld dat zij perspectief op verbetering van hun inkomen hebben. Om te voorkomen dat degene met een baan met een minimuminkomen, die zijn positie middels avondstudie probeert te verbeteren, niet in aanmerking zou komen, is bepalend of de studerende in de referteperiode studiefinanciering heeft genoten. Studiefinanciering is immers alleen mogelijk bij een dagstudie en bij studenten beneden een bepaalde leeftijd. Als het gaat om gehuwden, of degenen die daarmee gelijk te stellen zijn, waarvan één van beide een uitkering op grond van de Wet op de Studiefinanciering heeft genoten in een periode waarin beiden niet als gehuwd zijn aan te merken, komt het recht de ander toe, voor zover aan de overige voorwaarden is voldaan.

Artikel 2:2 – Hoogte van de langdurigheidstoeslag

Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gezinnen  één of meer gezinsleden zijn  uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor het rechthebbende gezinslid, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gezinnen in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

NB: Dit derde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een gezinslid sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. Indien één of meerdere van de gezinsleden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, heeft het volledige gezin geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gezinsleden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allemaal, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 2:3 – Uitzicht op inkomensverbetering

In de wet is gekozen voor het begrip "uitzicht op inkomensverbetering". De wetgever heeft hiermee beoogd met name studenten uit te sluiten van het recht op langdurigheidstoeslag. In de Rijswijkse verordening is opgenomen dat studenten niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Het feit dat het soms nog geruime tijd kan duren voordat er sprake is van een inkomensverbetering is niet van belang. Ook het gegeven dat er niet voor alle studenten inkomensverbetering zal optreden is niet van belang.

We spreken van studenten bij deelname aan onderwijs of beroepsopleiding waarbij aanspraak bestaat op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Van een recente beëindiging van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding is sprake tot uiterlijk zes maanden na het tijdstip van beëindigen van de opleiding.

Daarnaast kan de langdurigheidstoeslag voor studenten in veel gevallen worden afgewezen omdat zij een te hoog inkomen hebben (gehad) om in aanmerking te komen voor de langdurigheidstoeslag.

Voor belanghebbenden in een schuldhulpverleningstraject geldt dat er na 3 jaar (na afloop van het traject) zicht is op inkomensverbetering.

Artikel 2:4 – De rol van de arbeidsverplichtingen

Het is mogelijk de langdurigheidstoeslag af te wijzen als er sprake is van het niet nakomen van de arbeidsverplichtingen. Het kan immers niet zo zijn dat de langdurigheidstoeslag wordt toegekend aan belanghebbenden die hun verplichtingen niet nakomen. Het uitgangspunt moet wel zijn dat de langdurigheidstoeslag alleen afgewezen kan worden als er een verband bestaat tussen het schenden van de arbeidsverplichting en daardoor een verspeeld uitzicht op inkomensverbetering.

 

Artikel 2:5 - Toekenning eens in de twaalf maanden

Conform art 36 lid 3 WWB komt een persoon slechts eenmaal per jaar in aanmerking voor langdurigheidstoeslag.

Artikel 3:1 – Aanvraagdatum

Met de inwerkingtreding van de Verzamelwet SZW 2013 is art 36 lid 4 WWB vervallen en is artikel 44 WWB van toepassing geworden op de langdurigheidstoeslag. Dit betekent dat de langdurigheidstoeslag niet meer met terugwerkende kracht kan worden toegekend. De toeslag wordt toegekend vanaf de dag waarop het recht ontstaan is, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen. Er is niet in overgangsrecht voorzien.

Wanneer een aanvraag wordt ingediend voordat betrokkene aan alle voorwaarden voldoet, wordt de aanvraag afgewezen. Wanneer hangende de aanvraag de datum wordt bereikt waarop aan alle voorwaarden wordt voldaan kan de aanvraag per die datum worden toegekend (denk aan een aanvraag op 12 maart 2014, terwijl de vorige toekenning van 27 maart 2013 dateert.)

Artikel 3:2 – Onvoorziene gevallen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4:1 - Personen in een inrichting. Domicilie is bepalend. Bij tijdelijk verblijf in een inrichting verandert de domicilie niet, maar bij een langdurig verblijf wel. De gemeente waar belanghebbende domicilie heeft is de aangewezen gemeente om de aanvraag in behandeling te nemen. Bij een langdurig verblijf in een inrichting zal belanghebbende zijn domicilie hebben in de gemeente waar de inrichting zit.

Artikel 4:2 – Gedetineerden Uit jurisprudentie in het verleden is gebleken dat een belanghebbende die op de aanvraagdatum niet gedetineerd is maar dat tijdens de referteperiode wel was in aanmerking kan komen voor de langdurigheidstoeslag.

Artikel 4:3 – Gezin In de praktijk kan het voorkomen dat een gezinslid een gedeelte van de referteperiode niet tot het gezin behoorde dat de langdurigheidstoeslag heeft aangevraagd. Ook over dat gedeelte van de referteperiode moet het betreffende gezinslid aan de voorwaarden voldoen om voor langdurigheidstoeslag in aanmerking te kunnen komen.

Voldoet een van de gezinsleden niet aan deze voorwaarden, dan komen zij als gezin niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. De gezinsleden moeten dus zowel gezamenlijk als afzonderlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5:1 – Inwerkingtreding

Deze verordening werkt terug tot 1 juli 2013.

Artikel 5:2 – Intrekking

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 5:3 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.