Regeling vervallen per 01-01-2018

Verordening Maatregelen en Boetes IOAW en IOAZ 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2017

Intitulé

Verordening Maatregelen en Boetes IOAW en IOAZ 2015

De gemeenteraad van Rijswijk,

Bijeen in openbare vergadering op 16 december 2014

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk

d.d. 2 december 2014, nr. 14.100736

Gelet op:

  • artikel 35, eerste lid, onderdeel b. IOAW

  • artikel 20, eerste en tweede lid, IOAW

  • artikel 35, eerste lid, onderdeel b. IOAZ

  • artikel 20, eerste lid IOAZ

  • Artikel 20a IOAW/IOAZ

  • artikel 147 Gemeentewet;

  • artikel 150 Gemeentewet.

Overwegende:

  • dat de gemeente onder andere verantwoordelijk is voor de uitvoering van de IOAW, IOAZ,

en Bbz

  • dat de gemeente in dat verband het sanctiebeleid gericht op het aanpassen van de uitkering bij het niet nakomen van verplichtingen door de uitkeringsgerechtigde, voor de genoemde afzonderlijke regelingen bij verordening dient te regelen

  • dat het noodzakelijk is om in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete, als bedoeld in artikel 20a, vijfde lid, van IOAW/IOAZ

BESLUIT:

Vast te stellen de “Verordening Maatregelen en Boetes IOAW en IOAZ 2015”

Hoofdstuk 1 – Algemeen

Artikel 1 – Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de Participatiewet of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beide voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

    • e.

      Wet SUWI: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • f.

      WSW: Wet Sociale Werkvoorziening;

    • g.

      belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, waaronder de echtgenoot als bedoeld in artikel 3 van de IOAW, respectievelijk artikel 3 van de IOAZ;

    • h.

      uitkering: de uitkering bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

    • i.

      uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

    • j.

      boete de bestuurlijke boete zoals bedoeld artikel 20a, eerste lid, van de IOAW/IOAZ

    • k.

      recidiveboete de bestuurlijke boete zoals bedoeld in artikel 20a, vijfde lid van de IOAW/IOAZ

    • l.

      grondslag: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag voor de uitkering, bedoeld in artikel 5, vierde lid, IOAW/IOAZ;

    • m.

      maatregel: het verlagen van de uitkering bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ, dan wel het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW of artikel 20, tweede en derde lid, van de IOAZ;

    • n.

      inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

    • o.

      benadelingsbedrag: bruto bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte is verleend als uitkering op grond van de IOAW/IOAZ;

    • p.

      beslagvrije voet beslagvrije voet als bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering;

    • q.

      zeer ernstige

      misdragingen: het op dusdanige wijze benaderen of bejegenen van misdraging: het college, dan wel van personen die in opdracht van het college de IOAW/IOAZ uitvoeren, dat deze zich op een fysieke of psychische wijze, dan wel een combinatie van beide, bedreigd voelen, als bedoeld in artikel 20, tweede lid IOAW en artikel 20, eerste lid IOAZ.

    • r.

      trajectactiviteiten: de door het college noodzakelijk geachte activiteiten, die de belanghebbende in het kader van de arbeidsinpassing dient te verrichten;

    • s.

      trajectovereenkomst: een tussen belanghebbende en het college gesloten overeenkomst waarin in ieder geval is opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd.

    • t.

      sanctie het opleggen van een maatregel, respectievelijk boete of het geven van een schriftelijke waarschuwing

Hoofdstuk 2 – Maatregel bij schending van aan de uitkering verbonden verplichtingen

Artikel 2.1 – Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    • a.

      Indien de belanghebbende, in de periode voorafgaand aan de aanvraag van een uitkering op grond van de IOAZ of nadien, naar het oordeel van het college een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond voor de voorziening in het bestaan, de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, of zich jegens het college zeer ernstig misdraagt, legt het college een maatregel op.

    • b.

      Het college legt een maatregel op indien belanghebbende de verplichtingen als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW of artikel 20, eerste lid, van de IOAZ niet of onvoldoende nakomt.

    • c.

      Het college legt een maatregel op indien belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of artikel 8 van de IOAZ zou hebben kunnen verwerven in de gevallen, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de IOAW, of artikel 20, tweede en derde lid, van de IOAZ.

  • 2. Het college legt een maatregel op rekening houdend met de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de persoonlijke omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.

Artikel 2.2 – Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde grondslag.

Artikel 2.3 – Besluit tot het opleggen van een maatregel of boete

  • 1. In het besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in de artikelen 20, eerste lid, onder a. of b., en 38, twaalfde lid van de IOAW, de artikelen 20, tweede lid, onder a. of b., en 38, twaalfde lid van de IOAZ of een boete of in de schriftelijke waarschuwing worden in ieder geval vermeld:

    • de melding van de gedraging en het overtreden voorschrift, zo nodig met tijd en plaats;

    • of de sanctie een maatregel of een boete of een schriftelijke waarschuwing betreft;

    • de deugdelijke motivering van de maatregel, boete of schriftelijke waarschuwing;

    • een verwijzing naar de betreffende wetsartikelen;

    • indien van toepassing, de datum van aanvang van de maatregel of boete;

    • indien van toepassing, de duur van de maatregel;

    • indien van toepassing, het percentage van de maatregel waarmee de op belanghebbende van toepassing zijnde uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd dan wel het bedrag van de boete;

    • indien van toepassing, het financiële gevolg van de maatregel;

    • indien van toepassing, de reden om af te wijken van de duur van de maatregel die volgt uit deze verordening;

    • indien van toepassing, de reden om af te wijken van de van toepassing zijnde hoogte van de maatregel of boete die volgt uit deze verordening;

    • de zienswijze van belanghebbende voor zover hij gebruik heeft gemaakt van zijn recht zoals bedoeld in artikel 2.4, eerste lid.

    • indien van toepassing, de termijn waarbinnen de geldsom betaald moet worden;

    • Indien van toepassing, de wijze waarop en de termijn waarover verrekening zal plaatsvinden.

  • 2. Met een besluit waarmee de maatregel wordt opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen conform artikel 2.5, eerste lid, onderdeel b., van deze verordening.

Artikel 2.4 – Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een maatregel of boete wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van de belanghebbende wordt achterwege gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten en/of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of een door het college ingeschakelde derde, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ;

    • d.

      Belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken;

    • e.

      Als het bedrag van de afstemming of boete lager is dan het genoemde in artikel 5.53, eerste lid, van de Algemene Wet bestuursrecht.

Artikel 2.5 – Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

  • 1

    • a.

      met uitzondering van het gestelde in artikel 3.3, de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij door de verwijtbare gedraging ten onrechte bijstand is ontvangen;

    • b.

      het college hiervoor dringende redenen aanwezig acht.

    • c.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2

    Het onvoldoende beheersen van de Nederlandse taal kan op zichzelf geen reden zijn om af te zien van de maatregel.

  • 3

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel zoals bedoeld in het eerste lid, op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 2.6 – Uitvoering, ingangsdatum en tijdvak maatregel

  • 1. Het besluit tot het opleggen van de maatregel wordt uitgevoerd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

  • 2. De maatregel wordt voor een bepaalde tijd opgelegd, met uitzondering van de gedraging zoals bedoeld in artikel 3.1, tweede categorie, onderdeel j., van deze verordening; deze wordt voor onbepaalde tijd opgelegd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering (inclusief de aanspraak op vakantiegeld) nog niet is uitbetaald.

  • 4. Indien een besluit tot het opleggen van een maatregel niet kan worden uitgevoerd omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken, wordt het besluit alsnog uitgevoerd indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na de dagtekening van de beschikking, waarin het besluit tot beëindiging of intrekking van de uitkering is bekendgemaakt, wederom een beroep doet op bijstand voor de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan.

Hoofdstuk 3 – Het niet nakomen van de verplichtingen

Artikel 3.1 – Indeling in categorieën – Bij verwijtbaar gedrag in relatie tot de arbeidsinschakeling

Gedragingen van de belanghebbende inhoudende het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen op grond van artikel 37 en 38 van de IOAW/IOAZ, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie

    • a.

      het zich niet tijdig registreren als werkzoekende bij het UWV-Werkbedrijf of het niet tijdig verlengen van de registratie;

    • b.

      het onvoldoende naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • c.

      het in onvoldoende mate meewerken aan het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel f van de IOAW of IOAZ;

    • d.

      het niet, dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om in verband met arbeidsinschakeling op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

    • e.

      het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel e van de IOAW of IOAZ, niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, zoals bedoeld in artikel 38, eerste lid van de IOAW of IOAZ.

    • f.

      het onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en waaronder het niet meewerken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot het voortijdig beëindigen van deze voorziening.

  • 2.

    Tweede categorie

    • a.

      het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet aanvaarden of door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • c.

      geen uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau;

    • d.

      het niet naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere gemeente dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die andere gemeente te verhuizen;

    • e.

      niet bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • f.

      het niet verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • g.

      het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag;

    • h.

      het onvoldoende of niet gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en waaronder het niet meewerken aan een onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot het voortijdig beëindigen van deze voorziening;

    • i.

      het niet meewerken aan het verrichten van een tegenprestatie als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW of IOAZ.

    • j.

      Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder begrepen deeltijdarbeid en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt zoals bedoeld in artikel 20 IOAW, eerste lid, onderdeel a. en onderdeel b., respectievelijk artikel 20 IOAZ, tweede lid, onderdeel a. en onderdeel b., en a. aan de beëindiging een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en een persoon ter zake een verwijt kan worden gemaakt; dan wel b. de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

Artikel 3.2 – Indeling in periodes – Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Onder een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt begrepen elke verwijtbare gedraging die leidt of heeft geleid tot een verwijtbaar beroep op een uitkering IOAZ.

  • 2. Gedragingen van de belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag om een uitkering op grond van de IOAZ of nadien waaruit blijkt dat hij zich onvoldoende heeft ingezet voor de voorziening in het bestaan, anders dan de gedragingen, bedoeld in artikel 3.1, waarbij de duur van de maatregel wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging langer recht heeft op een IOAZ-uitkering:

    • a.

      Eerste categorie Periode van maximaal 3 maanden langer recht op IOAZ-uitkering;

    • b.

      Tweede categorie Periode van 3 tot 6 maanden langer recht op IOAZ-uitkering;

    • c.

      Derde categorie Periode van 6 tot 12 maanden langer recht op IOAZ- uitkering;

    • d.

      Vierde categorie Periode van 12 maanden of langer recht op IOAZ-uitkering.

Artikel 3.3 – Indeling in vormen – Bij zeer ernstige misdragingen

Zeer ernstige misdragingen jegens het college, dan wel van personen die in opdracht van het college werkzaam zijn met de uitvoering als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g., van de IOAW/IOAZ, worden onderscheiden in:

  • a.

    Eerste categorie: Discriminatie; Verbaal geweld; Intimidatie

  • b.

    Tweede categorie: Zaakgericht fysiek geweld; Mensgericht fysiek geweld

Artikel 3.4 – Hoogte en duur van de maatregel

  • 1. De maatregel bij gedragingen zoals deze in de artikel 3.1 en 3:3 zijn omschreven is vastgesteld op:

    • a.

      30% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      100% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • 2. De maatregel bij gedragingen zoals deze in artikel 3.2 zijn omschreven, is vastgesteld op:

    • a.

      30% van de uitkeringsnorm gedurende één maand bij een gedraging van de eerste categorie;

    • b.

      30% van de uitkeringsnorm gedurende drie maanden bij een gedraging van de tweede categorie;

    • c.

      30% van de uitkeringsnorm gedurende zes maanden bij een gedraging van de derde categorie;

    • d.

      30% van de uitkeringsnorm gedurende 12 maanden bij een gedraging van de vierde categorie.

    • e.

      De hoogte van het door eigen toedoen niet verkregen netto inkomen uit algemeen geaccepteerde arbeid voor onbepaalde duur bij gedragingen zoals omschreven in artikel 3.1., tweede categorie, onderdeel j.

  • 3. Het college heroverweegt een besluit als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, binnen een door hem te bepalen termijn die ten hoogste drie maanden bedraagt.

  • 4. De duur of de hoogte van een maatregel bedraagt bij het binnen twaalf maanden opnieuw schuldig maken aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie:

    • a)

      eerste categorie: bij eerste recidive 100% maatregel van de bijstandsnorm gedurende één maand. Bij de tweede en volgende recidive binnen twaalf maanden 100% van de uitkering gedurende twee maanden.

    • b

      tweede categorie: bij eerste recidive 100% maatregel van de bijstandsnorm voor de duur van twee maanden. Bij de tweede en volgende recidive binnen twaalf maanden 100% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.

  • 5. De recidive periode vangt aan op de dag nadat het eerste besluit tot het opleggen van een maatregel bekend is gemaakt. Als eerste besluit wordt aangemerkt, elk besluit waar voorafgaand aan dit besluit in een periode van twaalf maanden geen sprake is geweest van een besluit tot het opleggen van een maatregel.

  • 6. Indien een besluit tot het opleggen van een maatregel wordt uitgevoerd, en ten gevolge van recidive in dezelfde periode een maatregelbesluit uitgevoerd dient te worden wordt dit besluit uitgevoerd in aansluiting op de periode waarin het voorliggende besluit tot het opleggen van een maatregel wordt uitgevoerd.

Artikel 3:5 – Heroverweging en herziening

Het college kan een maatregel, opgelegd voor het schenden van een aan de uitkering verbonden verplichting waarvoor een verlaging van de uitkering van langer dan 1 maand is opgelegd, heroverwegen telkens tegen het einde van dat tijdvak, nadat deze ten uitvoer is gebracht

Artikel 3.6 – Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien sprake is van één maatregelwaardige gedraging van meerdere in de Participatiewet, dan wel IOAW respectievelijk IOAZ genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Als voor schending van die verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de zwaarste maatregel opgelegd.

  • 2.

    • a.

      Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de Participatiewet, dan wel IOAW respectievelijk IOAZ genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd,

    • b.

      Deze maatregelen worden gelijktijdig opgelegd, tenzij dit naar het oordeel van het college gelet op de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert niet verantwoord is, in welk geval het college kan besluiten het totaal aan maatregelen zoals bedoeld in het tweede lid, onderdeel a. in meerdere elkaar opvolgende maanden op te leggen.

  • 3. Indien het college de uitkering op grond van artikel 20, tweede lid IOAW of artikel 20, tweede lid IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou leiden, blijft de maatregel ter zake van die gedraging achterwege.

  • 4. Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van zowel een in deze verordening genoemde verplichting of een wettelijke verplichting als schending van de inlichtingenplicht, wordt geen maatregel toegepast, voor zover voor het schenden van de inlichtingenverplichting een bestuurlijke boete wordt opgelegd.

  • 5. Als er sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van zowel een in deze verordening genoemde verplichting, waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, wordt naast een boete voor iedere gedraging een afzonderlijke afstemming toegepast, tenzij dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.

Artikel 3.7 – Blijvend weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

  • 1. het college kan de uitkering blijvend weigeren naar de mate waarin de belanghebbende inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:

    • a.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of

    • b.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Hoofdstuk 4 – Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 4.1 – Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk.

Artikel 4.2 – Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 4.3 – Intrekking

Per datum als in artikel 4:2 genoemd wordt de Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013 ingetrokken.

Artikel 4.4 – Overgangsrecht

De Maatregelenverordening IOAW en IOAZ 2013 blijft van toepassing voor gedragingen die voor de inwerkingtreding van de Verordening Maatregelen en boetes IOAW en IOAZ 2015 zijn geconstateerd maar per deze datum nog niet tot een besluit hebben geleid, tenzij de huidige verordening leidt tot een minder zware verlaging.

Artikel 4.5 – Citeerartikel

Deze verordening wordt aangehaald als Verordening Maatregelen en boetes IOAW en IOAZ 2015

Ondertekening

Aldus besloten door de Raad van de gemeente Rijswijk, in zijn openbare vergadering van 16 december 2014
de gemeenteraad, de griffier,
J.A. Massaar, bpa de voorzitter,
drs. M.J. Bezuijen

Toelichting

Toelichting