Permanente link
Naar de actuele versie van de regeling
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR35385
Naar de door u bekeken versie
http://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR35385/1
Regeling vervallen per 01-01-2010
Reïntegratieverordening 2009
Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2009
Intitulé
De gemeenteraad van Rijswijk, bijeen in openbare vergadering op 16 december 2008, gelezen het voorstel van het college van Burgemeester en Wethouders no. 08-082; Besluit vast te stellen de volgende verordening:Reïntegratieverordening 2009 (1.833.52)
Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen
Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven,
hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Algemene wet bestuursrecht of de overige in deze verordening aangehaalde wetten.
In deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
de wet: de Wet werk en bijstand, (WWB);
- b.
het college:het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk;
- c.
de gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Rijswijk;
d. doelgroepen: het geheel van groepen personen aan wie op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, WWB, of op grond van artikel 34 van de IOAW, of op grond van artikel 34 van de IOAZ, de WSW of op grond van artikel 1 van de (ontwerp)Wet Participatiebudget door het college ondersteuning kan worden geboden;
e. doelgroep: separaat deel van de in artikel 1:1 tweede lid, onderdeel d. bedoelde doelgroepen.
f. uitkeringsgerechtigde: persoon aan wie bijstand krachtens de WWB wordt verleend
voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan of aan wie een uitkering wordt verstrekt krachtens de IOAW of IOAZ;
g. voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet waaronder begrepen wordt elke vorm van ondersteuning die het college voor een belanghebbende in kan zetten ten behoeve van de arbeidsinpassing van de onder zijn verantwoordelijkheid vallende doelgroepen;
h. trajectovereenkomst: een tussen belanghebbende en het college gesloten
overeenkomst waarin in ieder geval is opgenomen de wijze en de voorwaarden waarop de arbeidsinschakeling zal worden gerealiseerd;
i. algemeen geaccepteerde arbeid: alle werkzaamheden die algemeen maatschappelijk aanvaard zijn, evenals alle vormen van gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening (WSW);
j.gesubsidieerde arbeid: een voorziening gericht op de arbeidsinschakeling, als bedoeld in artikel 10, tweede lid WWB, waaronder tevens begrepen iedere vorm van arbeid, waarbij de arbeidsverhouding op basis van een arbeidsovereenkomst tussen werkgever en werknemer geheel of gedeeltelijk door de gemeente
bekostigd wordt
k. arbeidsovereenkomst: een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met een
arbeidsovereenkomst wordt gelijk gesteld, een aanstelling op grond van het ambtenarenrecht of een overeenkomst waarbij de belanghebbende gedetacheerd wordt bij een organisatie in de collectieve of marktsector;
l. contractanten: personen of rechtspersonen die in het kader van hun professie de arbeidsinschakeling van de tot de doelgroepen behorende belanghebbenden bevorderen, en aan wie het college de uitvoering van één of meerdere voorzieningen
heeft opgedragen.
HOOFDSTUK 2: BELEID
Artikel 2:1 - Opdracht college
Het college biedt ondersteuning bij de arbeidsinschakeling, en voor zover dat noodzakelijk wordt
geacht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling, aan personen die behoren tot de doelgroep als omschreven in artikel 1:1 tweede lid onder d. van deze verordening. Artikel 40 WWB, onderscheidenlijk artikel 11 IOAW en artikel 11 IOAZ, is hierbij van overeenkomstige toepassing.
Het college maakt een afweging bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het
aanbieden van voorzieningen waarbij, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, gekeken wordt of de voorziening het meest doelmatig is om de beoogde arbeidsinschakeling te realiseren.
Het college draagt zorg voor voldoende en taakgerichte diversiteit in het aanbod aan
ondersteuning en voorzieningen.
Het college kan, bij het bepalen van het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen, prioriteiten
stellen in verband met de financiële mogelijkheden en met maatschappelijke, economische en conjuncturele ontwikkelingen.
Het college kan, in overeenstemming met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
voorzieningen als bedoeld in deze verordening aanbieden aan belanghebbenden aan wie het
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen een uitkering verstrekt.
Ten aanzien van de vergoeding aan het college van de kosten, welke verbonden zijn aan het
aanbieden van voorzieningen aan belanghebbenden als bedoeld in het vijfde lid, kan het college
nadere afspraken maken met het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen;
Indien een ander orgaan voor het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen in de plaatst
treedt, is het vijfde en zesde lid van overeenkomstige toepassing voor dit orgaan.
Het college kan werkzaamheden, in het kader van ondersteuning of voorzieningen, laten
verrichten door contractanten.
Artikel 2:2 – Aanspraak op ondersteuning
-
1. Personen die behoren tot de doelgroep zijn de belanghebbenden die aanspraak hebben op
- l.
ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en een naar het oordeel van het college noodzakelijk
- m.
geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
- l.
-
2. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria van deze verordening en de in artikel 2:3,
- n.
eerste lid aangehaalde beleidsregels.
- n.
-
3. Een belanghebbende heeft geen recht op ondersteuning indien er een voorliggende voorziening is
- o.
welke naar het oordeel van het college voldoende bijdraagt aan zijn re-integratie.
- o.
Artikel 2:3 – Beleidsregels
-
1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast.
-
2. Deze beleidsregels omvatten in elk geval:
-
3. de wijze waarop het college de verschillende doelgroepen kan ondersteunen of een
-
4. voorziening afgestemd op de specifieke doelgroep kan aanbieden, waarbij een evenwichtige aandacht voor de verschillende doelgroepen als uitgangspunt wordt genomen;
-
5. een omschrijving van de verschillende voorzieningen;
-
6. criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.
HOOFDSTUK 3: VOORZIENINGEN, SUBSIDIES EN PREMIES
Artikel 3:1 – Algemene bepalingen over voorzieningen
1. In de beleidsregels als bedoeld in artikel 2:3, tweede lid, wordt vastgelegd welke voorzieningen het
college in ieder geval kan aanbieden.
2. Het college kan aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden, in aanvulling op de
verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, en voorzover van toepassing de (ontwerp)Wet Participatiebudget, de Wsw en de WI, en deze verordening.
en deze verordening.
3. Het college kan een voorziening beëindigen indien:
a. de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen niet nakomt als is
omschreven in artikel 4:1, eerste lid van deze verordening;
b. de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep;
c. de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt algemeen geaccepteerde arbeid
aanvaardt;
d. naar het oordeel van het college de aangeboden voorziening niet of onvoldoende bijdraagt aan
de arbeidsinschakeling van de belanghebbende;
e. de belanghebbende niet of niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.
4. Het college kan een voorziening eveneens beëindigen indien de door het college afgegeven
indicatiebeschikking of her-indicatiebeschikking, door het college is ingetrokken op grond van
artikel 12, derde lid Wsw.
5. In afwijking van het derde lid onderdeel c. kan het college afzien van het beëindigen van een
voorziening indien het college van oordeel is dat daartoe de noodzaak aanwezig is.
6. a. Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de aangeboden voorzieningen.
b. Het college kan bepalen dat een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt
aangeboden.
7. De regels, als bedoeld in het zesde lid, kunnen in ieder geval betrekking hebben op de:
a. voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;
b. weigeringsgronden van een voorziening;
c. aanvraag van, en de besluitvorming over een voorziening;
d. betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten op deze subsidies;
e. wijze van verlening en vaststelling van subsidies;
f. overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verlenen van subsidies.
8.a. indien een niet-uitkeringsgerechtigde, als bedoeld in artikel 6,eerste lid, onderdeel a WWB,
aanspraak maakt op ondersteuning of een voorziening, kan het college een bijdrage aan het recht op ondersteuning of een voorziening verbinden; b. het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de hoogte en de grondslag van de in onderdeel a. genoemde eigen bijdrage
Artikel 3:2 – Innovatie
1. Het college kan, als experiment in het kader van het onderzoeken en toepassen van
mogelijkheden om de arbeidsinschakeling te bevorderen, afwijken van het bepaalde in deze verordening en voorzover van toepassing, de Beleidsregels Re-integratie 2009.
2. Ter financiering van het gestelde in het eerste lid kan per jaar maximaal 5% van de uitkering als bedoeld
in artikel 69 eerste lid, onderdeel a. WWB ((ontwerp)Wet Participatiebudget-W-deel) hiervoor worden gebruikt.
3. De duur van een experiment als bedoeld in het eerste lid is ten hoogste twee jaar.
4. Indien het experiment noodzaakt tot bijstelling van de Re-integratieverordening en/of de
Beleidsregels Re-integratie 2009, kan het college de periode zoals genoemd in het derde lid verlengen tot aan het moment van inwerkingtreding van de bijstelling.
Artikel 3:3 – Loonkostensubsidies
-
1. Het college kan een subsidie verlenen aan een werkgever, waaronder mede begrepen wordt de
-
4. contractant, die een dienstverband aangaat met een belanghebbende aan wie algemene bijstand
-
5. op grond van de wet of een uitkering krachtens de IOAW of IOAZ wordt verleend.
-
2. De subsidie is gebonden aan de in het eerste lid bedoelde belanghebbende.
-
3. Het college stelt nadere regels ten aanzien van de duur, de hoogte, en de verplichtingen die aan
-
6. de subsidie worden verbonden.
-
4. De in het eerste lid genoemde subsidie is in overeenstemming met de regels zoals vastgelegd in
-
7. de minimis-verordening 1998/2006, en wordt derhalve niet aangemerkt als staatssteun.
Artikel 3:4 – Subsidie- en budgetplafonds
1. Het college kan een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende
voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een
weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.
2. Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een
specifieke voorziening.
Artikel 3:5 – Premie werkgever
1.Het college kan aan een werkgever een premie toekennen indien die werkgever een
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aangaat met een belanghebbende als bedoeld in
artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f.
2. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.
Artikel 3:5 – Premie werkaanvaarding
-
1. Het college kan aan de belanghebbende, als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid onderdeel f., een premie toekennen voor het verkrijgen en behouden van reguliere arbeid waarmee geheel of gedeeltelijk in de noodzakelijke kosten van het bestaan voorzien kan worden;
-
2. Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid.
HOOFDSTUK 4: VERPLICHTINGEN
Artikel 4:1 – Verplichtingen van de belanghebbende
1. Een belanghebbende die deelneemt aan een voorziening is gehouden tenminste te voldoen aan
de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de IOAW, de IOAZ, de Wet Structuur Uitvoering
Werk en Inkomen, en voor zover van toepassing de Wsw en de WI, deze verordening, alsmede
aan de voorwaarden die het college op grond van artikel 3:1, tweede lid, aan de aangeboden
voorziening heeft verbonden.
2. De nader aan de voorziening verbonden voorwaarden worden in de van toepassing zijnde
beleidsregels omschreven.
3. a. Het college verlaagt de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in de
Afstemmingsverordening 2009, indien een uitkeringsgerechtigde aan wie algemene bijstand
krachtens de wet wordt verleend en die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan de,
verplichtingen en voorwaarden welke krachtens artikel 3:1, tweede lid van deze verordening,
aan een voorziening verbonden zijn;
b Het college legt een maatregel op, conform hetgeen hierover is bepaald in het
Maatregelenbesluit Abw, IOAW en IOAZ, indien een uitkeringsgerechtigde, aan wie een
uitkering wordt verstrekt krachtens de IOAW of IOAZ en die deelneemt aan een voorziening,
niet voldoet aan de verplichtingen en voorwaarden welke krachtens artikel 3:1, tweede lid van
deze verordening, aan een voorziening verbonden zijn.
4. Indien een belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een
voorziening, niet voldoet aan de verplichtingen of voorwaarden die zijn verbonden aan een
voorziening, kan het college op grond van hetgeen daartoe met belanghebbende en het college in
een trajectovereenkomst is overeengekomen, verzoeken tot terugbetaling van de door het college tot dan voor de aangeboden voorziening gemaakte kosten.
HOOFDSTUK 5: SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN
Artikel 5:1 – Uitvoering
De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rijswijk.
Artikel 5:2 – Hardheidsclausule
1. Het college behoudt zich het recht voor anders te besluiten indien de bepalingen in deze
verordeningen leiden tot onbillijkheden van ernstige aard.
2. In die gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 5:3 – Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.
Artikel 5:4 – Intrekking
Per datum als in artikel 5:3 is genoemd, wordt de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2005 ingetrokken.
Artikel 5:5 – Overgangsrecht
Rechten welke zijn verkregen op grond van de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand 2005, blijven onverlet voor de duur dat er aanspraak is op deze rechten.
Artikel 5:6 – Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Re-integratieverordening 2009.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Rijswijk in zijn openbare vergadering van 16 december 2008.
TOELICHTING OP DE RE-INTEGRATIE VERORDENING
ALGEMEEN
1 – Nummering en formulering van de verordening
De nummering en formulering van deze verordening zijn zoveel mogelijk in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.) van de VNG.
2 – Opbouw artikelen:
In de artikelen wordt eerst de hoofdregel omschreven en daarna de uitzonderingen op de hoofdregel of een nadere definiëring van hetgeen in de hoofdregel is omschreven.
3 – Gehanteerde begrippen
In deze verordening is gekozen zoveel mogelijk gebruik te maken van het begrip belanghebbende.
Dit is in overeenstemming met voornoemde Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving (Adr.). Hierin wordt bepaald dat, met betrekking tot de terminologie van regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient te worden gevolgd. In artikel 1:2 Awb wordt onder het begrip belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtsreeks bij een besluit is betrokken. Zou hiervan worden afgeweken en worden gekozen voor het begrip bijstands- of uitkeringsgerechtigde dan zou daarvan een aparte begripsomschrijving dienen te worden opgenomen. De term belanghebbende is neutraler.
INLEIDING
Opdracht college.
Op grond van de WWB heeft het college de opdracht om zorg te dragen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, uitkeringsgerechtigden, niet uitkeringsgerechtigden die aan de daaraan te stellen criteria voldoen (nuggers), belanghebbenden met een uitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet, (anw-ers) en belanghebbenden die onder de strekking van artikel 10 tweede lid WWB vallen.
Op grond van de WWB is de gemeenteraad gehouden om een verordening vast te stellen waarin de kaders voor het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak worden neergelegd. Tevens dient in deze verordening de aanspraak van belanghebbenden op ondersteuning bij re-integratie vastgelegd te worden.
De basis voor deze verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid van de WWB, en artikel 10, eerste en tweede lid van de WWB. Uit de WWB vloeit voort dat, naast het
re-integratiebeleid in algemene zin, in de verordening of beleidsregels tenminste de volgende zaken moeten worden geregeld:
het beleid ten aanzien van de categorieën van personen die onder de doelgroep vallen;
een omschrijving van de verschillende voorzieningen;
· het beleid ten aanzien van de combinatie van werk en zorgtaken.
Procedurele opzet verordening.
In tegenstelling tot een inhoudelijk uitgebreide re-integratieverordening, waarin het beleid voor langere duur is vastgelegd, is gekozen voor een procedurele opzet van de re-integratieverordening. Dit past ook in het duale stelsel. Het houdt in dat in de Re-integratieverordening 2009 enkel datgene is opgenomen wat op grond van de wet in de Re-integratieverordening 2009 vastgelegd dient te worden. De Re-integratieverordening 2009 beperkt zich derhalve tot:
enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college,
de aanspraak op voorzieningen,
de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de belanghebbende,
de wijze waarop wijze in de gemeente het beleid bepaald wordt
en hoe de verhouding tussen de gemeenteraad en het college is.
het opnemen van een algemeen artikel betreffende loonkostensubsidies daar de aard van deze
voorziening een regeling in de verordening noodzakelijk maakt.
Het overige is vastgelegd in beleidsregels of in delegatie (uitvoeringsbesluiten) aan het college. Het
voordeel van het regelen in beleidsregels is dat hiermee flexibeler kan worden omgegaan. De procedurele opzet van de re-integratieverordening stelt het college eveneens in staat om de noodzakelijke individualisering met betrekking tot de arbeidsinpassing mogelijk te maken. Anders gezegd: om het vereiste maatwerk te kunnen leveren.
Relatie met de Afstemmingsverordening 2009.
De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de belanghebbende wordt geregeld. Dit samenstel van rechten en plichten is in de “Afstemmingsverordening 2009” opgenomen. De re-integratieverordening 2009 en de Afstemmingsverordening 2009 zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject gericht op arbeidsinpassing kunnen sancties worden verbonden indien de belanghebbende ter zake deze verplichting in verzuim is. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ertoe kunnen leiden dat de beide verordeningen geïntegreerd worden. Daar het college aan de verlening van bijstand of een uitkering ook verplichtingen kan verbinden die geen enkele of geen directe relatie hebben met re-integratie, is gekozen voor separate verordeningen. Wel is er een duidelijke relatie gelegd tussen de Afstemmings- en Re-integratieverordening.
HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN
In hoofdstuk 1 worden de definities van de omschreven begrippen gegeven
HOOFDSTUK 2– OPDRACHT COLLEGE EN BELEID
In hoofdstuk 2 is de opdracht aan het college geformuleerd over de wijze waarop uitvoering dient te worden gegeven aan de ondersteuning bij arbeidsinschakeling van bepaalde doelgroepen. De (beleids)kaders waarbinnen die opdracht dient te worden uitgevoerd, zullen daar waar noodzakelijk in beleidsregels nader worden uitgewerkt.
HOOFDSTUK 3 – VOORZIENINGEN, SUBSIDIES EN PREMIES
In hoofdstuk 3 zijn de algemene bepalingen opgenomen over voorzieningen, waaronder begrepen de mogelijkheid om nadere verplichtingen te kunnen verbinden aan de inzet van een voorziening en de reden van beëindiging. De loonkostensubsidie is opgenomen en de daaraan te verbinden subsidie- en budgetplafonds. Tevens is de mogelijkheid van premieverstrekking aan de werkgever en de belanghebbende opgenomen.
Om in te kunnen spelen op de behoefte om in een experimentele vorm een specifieke voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling te kunnen aanbieden, is een innovatie artikel opgenomen die de financiële basis legt om te kunnen experimenteren met voorzieningen die in het kader van de arbeidsinschakeling aangeboden kunnen worden.
HOOFDSTUK 4 - VERPLICHTINGEN
In algemene termen worden in dit hoofdstuk de verplichtingen benoemd met betrekking tot de
(re)-integratie naar werk van de belanghebbende met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, de niet-uitkeringsgerechtigde en de belanghebbende die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van deze groepen behoort. De verplichtingen met betrekking tot re-integratie die verbonden zijn aan de verlening van bijstand een IOAW of IOAZ-uitkering zijn opgenomen in de WWB, de IOAW of IOAZ en behoeven daarom niet opgenomen te worden in deze verordening.
HOOFDSTUK 5 – SLOTBEPALINGEN
Dit hoofdstuk behoeft geen nadere toelichting daar de inhoud voor zich spreekt.
TOELICHTING PER ARTIKEL
Artikel 1:1 – Begripsomschrijvingen
Lid 1: In aanwijzing 20 voor de decentrale regelgeving is bepaald dat voor lagere overheden met
betrekking tot de terminologie in een regeling de Algemene wet bestuursrecht, de Provincie- of
Gemeentewet en zo nodig de Europese en internationale regelgeving, wordt gevolgd. Daarbij
geldt tevens dat regels uit een hogere wettelijke regeling niet worden herhaald in een
provinciale of gemeentelijke regeling. Om hieraan tegemoet te komen is in het eerste lid
bepaald dat alle begrippen die niet nader worden omschreven in de verordening dezelfde
omschrijving hebben als in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet werk en bijstand
(WWB) of de van toepassing zijnde wet. Deze systematiek zorgt in de uitvoeringspraktijk voor
een uniforme hantering van de diverse begrippen.
Lid 2: De begrippen zijn in een logische volgorde gerangschikt. Het aantal begrippen is beperkt tot
hetgeen noodzakelijk is.
Artikel 2:1 – Opdracht college
Lid 1: In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de
WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. Tevens biedt dit artikel
de mogelijkheid om aan het college specifieke opdrachten mee te geven. Een voorbeeld kan
zijn een speciale opdracht om uitstroom uit bestaande gesubsidieerde arbeid te stimuleren.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen
geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van
een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht
aan het college te koppelen, wordt aangeven dat de voorzieningen alleen voor de eigen
doelgroep in gezet kunnen worden.
Lid 2 : Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat het college evenwichtige
aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de
combinatie arbeid en zorg. In de beleidsregels komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt
wordt.
Lid 3 : Met het derde lid geeft de gemeenteraad het college de specifieke opdracht een zodanig
aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk belanghebbenden ondersteund
kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de het college de aanspraak op een
voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is. Er dient altijd een
alternatief voorhanden te zijn.
Lid 4 : In het vierde lid worden kaders en criteria aangegeven voor prioritering van het aanbod van
voorzieningen.
Lid 5 : Het vijfde lid is een vertaling van artikel 7 lid 3 van de WWB, waarin is geregeld dat, ondanks
de verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en UWV zoals neergelegd in de Wet Suwi,
het college aan belanghebbenden, die van het UWV een uitkering ontvangen, een voorziening
kan aanbieden.
Lid 6 : Het zesde lid definieert de voorwaarde waaronder het vijfde lid toegepast kan worden
Lid 7 : Het zevende lid anticipeert op de samenvoeging van het UWV met het CWI.
Lid 8: In het achtste lid is geregeld dat het college, indien het college dit noodzakelijk acht, de
voorziening of voorzieningen door derden kan laten uitvoeren.
Artikel 2:2 – Aanspraak op ondersteuning
Artikel 2:2 – Aanspraak op ondersteuning
Lid 1 : De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld
moet worden. Immers, het is al in de WWB zelf geregeld. Uit oogpunt van kenbaarheid en
consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen in het
eerste lid. Niet opgenomen is de mogelijkheid om (gemotiveerd) te kunnen afwijken van een
CWI-advies. Deze mogelijkheid volgt al uit artikel 3:50 Awb.
Lid 2 - In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de
belanghebbende en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen.
Lid 3 - In het derde lid wordt de uitsluitingsgrond omschreven.
Artikel 2:3 – Beleidsregels
Zoals ook in de inleiding is gesteld, geeft de WWB aan de gemeenteraad de opdracht om het
re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. In deze verordening is gekozen voor een systematiek waarbij niet alles in de verordening wordt geregeld, maar ook gebruik te maken van beleidsregels, en uitvoeringsbesluiten.
Lid 1 : Het eerste lid geeft aan dat het college, ter uitvoering van de verordening, beleidsregels
opstelt.
Lid 2 : In het tweede lid is geregeld welke onderwerpen in ieder geval in de beleidsregels aan de
orde dienen te komen. Deze vloeien rechtstreeks voort uit de wet. Het staat het college vrij
daar andere onderdelen aan toe te voegen.
Sluitende aanpak
Er is geen bepaling met betrekking tot een sluitende aanpak opgenomen daar de WWB geen bepaling kent over een sluitende aanpak. De wetgever gaat ervan uit dat door de systematiek van de wet er in de praktijk de facto een sluitende aanpak ontstaat.
Artikel 3:1 – Algemene bepalingen over voorzieningen
Lid 1: In de lijn van de systematiek van deze verordening, strekt dit artikel ertoe enkele zaken te
regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name
in de beleidsregels zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de beleidsregels geen
uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Lid 2 : Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen
te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn.
Lid 3 : Het derde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het
college dit kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de
subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Een bijzonder aandachtspunt is hier het uitbesteden van voorzieningen aan contractanten, (veelal re-integratiebedrijven). Immers, bij uitbesteden wordt een deel van de regie uit handen gegeven. Het verdient dan ook aanbeveling dat in het contract met de contractant wordt verklaard dat de re-integratieverordening en de daarop gebaseerde beleidsregels onverkort van toepassing zijn.
Lid 4 : Het vierde lid heeft betrekking op belanghebbenden met een Wsw-indicatie of her-indicatie.
Lid 5: Om te voorkomen dat een voorziening beëindigd wordt door werkaanvaarding, terwijl de inzet
van de voorziening nog feitelijk noodzakelijk is, bijvoorbeeld bij scholing die nog niet is afgerond
maar welke scholing wel noodzakelijk voor het kunnen behouden van de arbeid, is in dit lid de
mogelijkheid open gelaten dat de voorziening nog voortduurt indien dit naar het oordeel
van het college noodzakelijk is.
Lid 6 : a. Het zesde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels
te stellen. Dit heeft met name tot doel om de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te
laten.
b.In individuele gevallen kan blijken dat een cliënt adequater geholpen is met een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget. Hiermee wordt de mogelijkheid voor de cliënt geboden gebruik te maken van een bepaalde scholing of cursus of een ander re-integratiebedrijf dan waarmee de Gemeente Rijswijk een overeenkomst heeft afgesloten. Het college kan nadere regels stellen over de voorwaarden waaronder een cliënt voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen.
Lid 7: Het zevende lid is een logisch vervolg op het zesde lid en definieert welke criteria in ieder geval
in de beleidsregels opgenomen kunnen worden.
Lid 8 : De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep
niet-uitkeringsgerechtigen (nuggers). Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat
zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, gerelateerd aan de
hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Artikel 3:2 – Innovatie voorzieningen
Om in te kunnen spelen op de behoefte om in een experimentele vorm een specifieke voorziening in het kader van de arbeidsinschakeling te kunnen aanbieden, is in dit artikel de mogelijkheid daartoe geschapen. Tevens is daartoe een financieel kader gemaakt.
Artikel 3:3 – Loonkostensubsidies
Artikel 3:3 – Loonkostensubsidies
Voor het verlenen van subsidies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen die deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld.
In de verordening is een verwijzing opgenomen naar de beleidsaanbeveling van ministerie van SZW waaruit blijkt dat er bij de toepassing van loonkostensubsidie geen sprake is van staatssteun. Ook worden bij de vaststelling van de subsidie de bepalingen van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun in acht genomen. De gemeente hoeft door het inachtnemen van deze voorwaarden geen samenvatting van de lokale subsidieregeling toe te zenden aan de Europese Commissie.
Het college kan nu zonder verdere actie richting Europese Commissie de loonkostensubsidieregeling uitvoeren en heeft uitsluitend te maken met de verplichting tot levering van enkele gegevens aan het ministerie van SZW. Gemeenten zijn op grond van de (EG) Verordening werkgelegenheidssteun wel verplicht om gegevens met betrekking tot subsidieverstrekkingen in het kader van de gemeentelijke reïntegratieverordening gedurende een periode van 10 jaar (gerekend vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening) te bewaren, zodanig dat kan worden nagegaan of aan de voorwaarden van de Verordening werkgelegenheidssteun is voldaan.
Artikel 3:4 – Subsidie- en budgetplafonds
De wet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing
van een aanvraag om ondersteuning of een voorziening. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. In de begroting stelt de Raad op hoofdlijnen het te voeren re-integratiebeleid vast. De hoogte van het in te zetten re-integratiebudget is gelijk aan de geoormerkte gelden die door het Rijk aan de gemeente voor dit doel beschikbaar zijn gesteld. Daarmee wordt aan het college de mogelijkheid geboden om invulling te geven aan de aan haar gegeven opdracht om met de inzet van verschillende voorzieningen ondersteuning te bieden aan de arbeidsinschakeling van bepaalde doelgroepen.
Het college kan indien voorzien wordt dat de beschikbare budgetten overschreden zullen worden, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen om de financiële risico’s te kunnen beheersen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan namelijk op zich nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om het weigeren van een voorziening mogelijk te kunnen maken is in de verordening vastgelegd dat plafonds door het college kunnen worden ingesteld. Het college dient na te gaan welke andere alternatieven er dan beschikbaar zijn. Dit laat de mogelijkheid open dat er een andere voorziening kan worden ingezet.
Het opnemen in de verordening dat het college nadere regels stelt ten aanzien van, onder andere, de duur en de hoogte van een voorziening, voorkomt daarmee een ongewenste overschrijding van de beschikbare middelen. Bij de vaststelling van de plafonds kan verwezen worden naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden.
Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op de desbetreffende voorziening.
Op grond van artikel 4:27, eerste lid Awb dient een subsidieplafond bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Indien er geen budget- of subsidieplafond kan worden vastgesteld, kan het college besluiten een plafond in te stellen aan het aantal personen dat gebruik kan maken van de subsidie. Zodra het college een situatie voorziet, waarin het instellen van een subsidie- of budgetplafond gewenst is, kan zij deze subsidie- of budgetplafonds in beleidsregels vastleggen.
Artikel 3:5 en 3.6– Premies
Voor het verstrekken van premies is een wettelijke basis in een verordening vereist. Vandaar dat er naast het algemene artikel over voorzieningen een artikel is opgenomen dat deze basis biedt. Daarin is, in lijn met het procedurele karakter van deze verordening, alleen het minimale geregeld. Regeling op detail niveau geschiedt in de beleidsregels voorzover er besloten wordt om hieraan invulling te geven.
Activeringspremie en vrijlating van inkomsten uit arbeid
Aparte artikelen inzake de activeringspremie en de vrijlating van inkomsten uit arbeid zijn niet opgenomen. De mogelijkheden van deze vormen van een premie zijn al in artikel 312, tweede lid, onderdeel j. en o. WWB opgenomen en hoeven derhalve niet in de verordening te worden geregeld.
Artikel 4:1 – Verplichtingen van de belanghebbende
Lid 1 : In de WWB, de IOAW en de IOAZ is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen aan het
recht op de verleende bijstand of de verstrekte uitkering zijn verbonden. Uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste lid de verplichtingen conform de van toepassing zijnde wetgeving aangehaald.
Lid 2 : In het tweede lid is vastgelegd dat het college nadere voorwaarden in beleidsregels kan
vastleggen.
Lid 3 : Het tweede lid legt de verbinding met de afstemmingsverordening en het Maatregelenbesluit
Abw, IOAW en IOAZ. In onderdeel a is omschreven dat de Afstemmingsverordening 2009 de afstemming van het recht op bijstand regelt indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. In onderdeel b. is omschreven dat het Maatregelenbesluit dit regelt voor personen met een uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ.
Lid 4 : Op grond van de daarop betrekking hebbende jurisprudentie is terugvordering van personen
als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f. niet mogelijk (Uitspraak Rb Groningen van 23-07-2007, LJN BB4426). Dit geldt ook voor personen die wel aanspraak kunnen maken op ondersteuning of een voorziening maar niet tot de categorie behoren als is omschreven in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f. van deze verordening.
Een besluit tot terugvordering van de kosten van een voorziening kan niet gebaseerd zijn op artikel 58 WWB daar dit artikel ziet op terugvordering van kosten van verleende bijstand. Het besluit tot terugvordering van de kosten van re-integratie kan eveneens niet aangemerkt worden als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb daar de door het college gemaakte kosten voortvloeien uit een privaatrechterlijke overeenkomst, te weten het trajectovereenkomst, wat is gesloten door personen als bedoeld in artikel 1:1, tweede lid, onderdeel f. en het college. Om deze reden dient in het trajectovereenkomst opgenomen te worden dat indien de persoon, anders dan de uitkeringsgerechtigde, niet aan de aan de voorziening verbonden verplichting voldoet en op deze grond de voorziening voortijdig beëindigd wordt, deze persoon
gehouden is de tot dan toe door het college gemaakte kosten voor de voorziening, dient terug te betalen. Indien dit geweigerd wordt dient, ter verkrijging van een executoriale titel, een civiele procedure gestart te worden.
Artikel 5:1 – Uitvoering
Artikel 5:1 – Uitvoering
In dit artikel is vastgelegd het college bevoegd is de verordening uit te voeren. Onder college dient tevens begrepen te worden die personen aan wie op grond van afdeling 10.1.1. van de Awb mandaat is verleend om in naam van het college besluiten te nemen.
Artikel 5:2 – Hardheidclausule
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.
Artikel 5:3 – Inwerkingtreding
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.
Artikel 5:4 – Intrekking
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.
Artikel 5:5 – Overgangsrecht
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.
Artikel 5:6 – Citeertitel
Deze bepaling spreekt voor zich en wordt dan ook niet verder toegelicht.
LIJST MET GEBRUIKTE AFKORTINGEN
Adr.- Aanwijzingen voor de decentrale regelgeving
Awb - Algemene wet bestuursrecht
CWI - Centrum voor werk en inkomen
CRvB - Centrale Raad van Beroep
EG - Europese gemeenschap
IOAW - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
IOAZ - Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
LJN - Landelijk jurisprudentie nummer
RB - Rechtbank
SUWI - Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen
SZW - Sociale Zaken en Werkgelegenheid
UWV - Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
VNG - Vereniging Nederlandse Gemeenten
WI - Wet inburgering
Wsw - Wet sociale werkvoorziening
WWB - Wet werk en bijstand
Ziet u een fout in deze regeling?
Bent u van mening dat de inhoud niet juist is? Neem dan contact op met de organisatie die de regelgeving heeft gepubliceerd. Deze organisatie is namelijk zelf verantwoordelijk voor de inhoud van de regelgeving. De naam van de organisatie ziet u bovenaan de regelgeving. De contactgegevens van de organisatie kunt u hier opzoeken: organisaties.overheid.nl.
Werkt de website of een link niet goed? Stuur dan een e-mail naar regelgeving@overheid.nl