Regeling vervallen per 05-07-2017

MONUMENTEN- EN ARCHEOLOGIEVERORDENING 2011

Geldend van 20-07-2011 t/m 04-07-2017

Intitulé

MONUMENTEN- EN ARCHEOLOGIEVERORDENING 2011

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

Deze verordening verstaat onder:

Archeologisch terrein of vindplaats:

Een terrein waarvan bekend is dat er in het verleden archeologische vondsten zijn gedaan.

Beschermd stads- c.q. dorpsgezicht:

Stads- c.q. dorpsgezicht dat als zodanig ingevolge artikel 35 van de Monumentenwet 1988 is aangewezen.

Bevoegd gezag:

Het bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1., eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Casco:

De muren en de kap inclusief de fundering. Hiertoe worden ook de buitenafwerking en de ramen, vensters, kozijnen en deuren in de buitenmuren gerekend.

College:

Het college van burgemeester en wethouders.

Commissie Beeldkwaliteit:

De in hoofdstuk 3 bedoelde en in de Verordening op de Commissie Beeldkwaliteit voorziene commissie.

Eigenaar:

De natuurlijke persoon of rechtspersoon, die het recht van eigendom dan wel een anders zakelijk recht heeft op een monument.

Gemeentelijk monument:

Van algemeen belang zijnde onroerende zaken die bij besluit van het college als gemeentelijk monument zijn aangewezen.

Niet-rendabel rijksmonument:

Een rijksmonument dat uit de aard der zaak niet op een rendabele wijze geexploiteerd kan worden.

Omgevingsvergunning:

Een vergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Rijksmonument:

Onroerende monumenten, die zijn ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers.

Subsidiabele kosten:

De voor een subsidie in aanmerking komende kosten zoals beschreven in hoofdstuk 4 van deze verordening.

Subsidieplafond:

Het bedrag dat gedurende een kalenderjaar ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens deze verordening.

Technische omschrijving:

Een beschrijving van de geplande werkzaamheden waaruit blijkt:

a. waarom ze noodzakelijk zijn (eventueel geillustreerd met foto's);

b. hoe en met welke materialen ze worden uitgevoerd.

Artikel 2. Gebruik van het monument en/of beschermd stads- c.q. dorpsgezicht

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument en/of het beschermd stads- c.q. dorpsgezicht.

HOOFDSTUK 2. GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Paragraaf 1. De aanwijzing tot gemeentelijk monument.

Artikel 3. Gemeentelijk monument

  • 1. Het college kan, al dan niet op aanvraag van belanghebbenden, besluiten onroerende zaken aan te wijzen tot gemeentelijk monument.

  • 2. Onroerende zaken kunnen worden aangewezen tot gemeentelijk monument wegens hun schoonheid of betekenis voor de wetenschap.

  • 3. De in lid 2 genoemde aspecten kunnen met name tot uitdrukking komen in cultuurhistorische waarde, architectuurhistorische waarde, bouwhistorische waarde, archeologische waarde, ensemble waarde, zeldzaamheid en gaafheid.

  • 4. Het geheel van tot gemeentelijk monument aangewezen onroerende zaken dient een evenwichtige selectie uit de voor Roermond belangwekkende perioden, typen, functies en constructies te vormen en dient in verhouding te staan tot de mogelijkheden van de gemeente om dit geheel adequaat te beheren.

  • 5. Onroerende zaken die zijn ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988 worden niet aangewezen tot gemeentelijk monument.

  • 6. Onroerende Zaken die na aanwijzing tot gemeentelijk monument worden ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988, worden geacht niet meer te zijn aangewezen tot gemeentelijk monument.

Artikel 4. Een aanvraag tot aanwijzing

Een aanvraag om aanwijzing tot gemeentelijk monument dient vergezeld te gaan van de volgende gegevens:

  • ·

    de exacte omvang van hetgeen voor aanwijzing wordt voorgedragen;

  • ·

    namen en adressen van alle gerechtigden op die percelen en van eventuele hypothecaire schuldeisers, zoals die bij de dienst voor het kadaster en de openbare registers bekend zijn;

  • ·

    een beschrijving van exterieur, interieur en bouwgeschiedenis van alle gebouwen en bijgebouwen:

    • -

      constructie;

    • -

      van belang zijnde onderdelen;

    • -

      plattegrond;

    • -

      interieuronderdelen;

  • ·

    recente originele kleurenfoto’s van exterieur en interieur:

    • -

      overzichtsfoto’s van alle gebouwen of gebouwdelen die voor bescherming worden voorgedragen (op foto’s aangeven op welk object/gevel/onderdeel zij betrekking hebben);

    • -

      detailopnamen van architectuur- of bouwhistorisch interessante onderdelen.

Artikel 5. De redengevende omschrijving

  • 1. Een redengevende omschrijving maakt onderdeel uit van een besluit omtrent aanwijzing tot gemeentelijk monument. Deze redengevende omschrijving omvat de plaatselijke aanduiding, de kadastrale aanduiding, de tenaamstelling en een beschrijving van het beschermde monument met een exacte omschrijving van de omvang van de bescherming alsmede een op de in art. 3, lid 2 en 3 genoemde criteria gebaseerde motivatie daarvan.

  • 2. Het college kan ambtshalve of op aanvraag van belanghebbenden in een redengevende omschrijving wijzigingen aanbrengen.

Artikel 6. Bescherming in afwachting van een besluit

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing van een monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing plaatsvindt, is artikel 7 van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 2. Vergunningen tot wijziging, verplaatsing of afbraak van beschermde gemeentelijke monumenten.

Artikel 7. Aantasting gemeentelijk monument

  • 1. Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen.

  • 2. Het is verboden zonder omgevingsvergunning of in strijd met bij zodanige vergunning gestelde voorschriften:

    • a.

      een gemeentelijk monument te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

    • b.

      een gemeentelijk monument te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze, waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Artikel 8. Cultuurhistorisch rapport

In een cultuurhistorisch rapport als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Regeling omgevingsrecht wordt in ieder geval opgenomen:

  • ·

    een gedetailleerde beschrijving van de in het geding zijnde monumentale waarden van het object voor wat betreft de bouw- en architectuurhistorie, de functie en de ontwikkeling;

  • ·

    een matrix waarin de relevante onderdelen van de structuur, constructie en verschijningsvorm van het object worden afgezet tegen de kwalificaties ‘zeker te behouden’, ‘eventueel te behouden’ en ‘te amoveren’;

  • ·

    een uitvoerige documentatie van de actuele alsmede de historische verschijningsvorm, constructie en structuur in foto en tekening alsmede van de relevante historische afbeeldingen.

Artikel 9. Commissie Beeldkwaliteit

Het bevoegd gezag kan naar aanleiding van aanvragen om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7, lid 2 het advies van de Commissie Beeldkwaliteit inwinnen.

Artikel 10. Omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning wordt verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.

Artikel 11. Aan een vergunning verbonden voorschriften

Het bevoegd gezag kan aan een vergunning voorschriften verbinden in het belang van de monumentenzorg.

Artikel 12. Intrekken van een vergunning

De vergunning kan door het bevoegd gezag worden ingetrokken indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b.

    blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften, bedoeld in artikel 11, niet naleeft;

  • c.

    de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen dan de belangen van de vergunninghouder.

HOOFDSTUK 3. RIJKSMONUMENTEN.

Artikel 13. Cultuurhistorische analyse

Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing op de aanvragen om omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 onder f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 14. Adviescommissie

  • 1. Het college vraagt de Commissie Beeldkwaliteit, in haar hoedanigheid van commissie op het gebied van monumentenzorg als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988, advies, voordat:

    • a.

      zij beslist op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; of

    • b.

      zij advies uitbrengt omtrent een aanvraag om, of het ontwerp van, een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 2. De Commissie Beeldkwaliteit, in haar hoedanigheid van commissie op het gebied van monumentenzorg als bedoeld in artikel 15 lid 1 van de Monumentenwet 1988, adviseert schriftelijk binnen acht weken na de datum van het verzoek om advies.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIES

Paragraaf 1. Algemene bepalingen met betrekking tot subsidies

Artikel 15. Indienen van aanvragen

  • 1. Subsidieaanvragen kunnen vanaf 1 januari van het betreffende begrotingsjaar worden ingediend.

  • 2. Besluiten met betrekking tot de subsidieaanvragen worden genomen in volgorde van ontvangst van de aanvragen.

Artikel 16. Beslissing op de aanvraag

  • 1. Het college neemt een besluit op de aanvraag binnen 6 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2. Het college kan zijn besluit eenmaal voor ten hoogste 6 weken verdagen. De aanvrager wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 17. Niet toekennen van subsidie

  • 1. Subsidie wordt in ieder geval geweigerd:

    • a.

      voor zover door de verstrekking van de subsidie het subsidieplafond wordt overschreden;

    • b.

      indien voor de werkzaamheden de vergunning, bedoeld in artikel 7 van deze verordening of in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk is doch niet is verleend;

    • c.

      indien met de werkzaamheden is begonnen voordat het college heeft beslist omtrent de aanvraag tot subsidie;

    • d.

      voor zover het kosten van werkzaamheden betreft welke op grond van een verzekering worden gedekt;

    • e.

      voor zover binnen de termijn van een redelijke onderhoudcyclus voor dezelfde werkzaamheden reeds eerder een subsidie op grond van deze regeling is verleend;

    • f.

      voor zover het monumenten betreft die voor huisvesting van de gemeentelijke organisatie gebruikt worden.

Artikel 18. Toestemming om alvast te mogen beginnen

Op schriftelijk verzoek van de aanvrager kan het college ontheffing verlenen van de verplichting op grond van artikel 17, aanhef en onder c te wachten met de aanvang van de werkzaamheden, totdat een besluit is genomen op de aanvraag tot subsidie, mits de op grond van deze verordening benodigde vergunning is verleend en de werking daarvan niet is opgeschort.

Artikel 19. Begin en einde van de werkzaamheden

  • 1. Met de uitvoering van de werkzaamheden dient te zijn aangevangen binnen 26 weken na de datum van het besluit tot subsidieverlening;

  • 2. De werkzaamheden dienen te zijn voltooid binnen 52 weken na de datum van het besluit tot subsidieverlening;

  • 3. Van de aanvang en het einde van de gesubsidieerde werkzaamheden doet de aanvrager terstond schriftelijk mededeling aan de gemeente.

Artikel 20. Subsidievaststelling

  • 1. Binnen drie maanden na het einde van de werkzaamheden zendt de aanvrager kopieën van de rekeningen van de gesubsidieerde kosten aan het college.

  • 2. De in lid 1 genoemde rekeningen dienen eenduidig herleid te kunnen worden naar de begroting, op basis waarvan de subsidie is verleend.

  • 3. Het college stelt uiterlijk zes weken na ontvangst van de in het eerste lid genoemde bescheiden de subsidie vast naar aanleiding van de in het eerste lid genoemde rekeningen.

  • 4. Indien de werkelijk gemaakte kosten blijkens de in het eerste lid genoemde bescheiden lager blijken te zijn dan de in de bij de subsidieaanvraag behorende begroting zal de subsidie naar rato verlaagd worden.

  • 5. Indien de werkelijk gemaakte kosten blijkens de in het eerste lid genoemde bescheiden hoger blijken te zijn dan de in de bij de subsidieaanvraag behorende begroting zal de subsidie niet verhoogd worden.

  • 6. Uitbetaling van de subsidie vindt uiterlijk zes weken na vaststelling van de subsidie plaats.

Artikel 21. Sober doch doelmatig

De te subsidiëren werkzaamheden en onderzoeken dienen sober doch doelmatig van aard te zijn.

Artikel 22. Subsidieplafond

Het college stelt voor aanvang van het tijdvak waarvoor het is vastgesteld een subsidieplafond vast.

Paragraaf 2. Subsidies voor werkzaamheden aan monumenten en aan onbekende monumentale waarden

Artikel 23. Kosten aan een gemeentelijk- of een niet-rendabel rijksmonument

Het college kan éénmaal per jaar aan de eigenaar van een gemeentelijk monument en / of een niet-rendabel rijksmonument subsidie verlenen in de kosten van werkzaamheden en onderzoeken zoals in artikel 24 genoemd;

Artikel 24. Voor subsidie in aanmerking komende werkzaamheden en het subsidiemaximum

Voor een subsidie komen in aanmerking:

  • a.

    werkzaamheden welke het behoud van monumentale waarden en / of het casco van een gemeentelijk monument en / of een niet-rendabel rijksmonument ten doel hebben. Deze werkzaamheden komen in aanmerking voor een subsidie van 25% van de subsidiabele kosten. Het subsidiebedrag is gebonden aan een maximum van een door het college vast te stellen bedrag per monument per jaar;

  • b.

    een in het kader van een vergunningaanvraag op grond van hst. 5 van de regeling omgevingsrecht of op basis van artikel 2.1 lid 1 onder f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door de gemeente geëist onderzoek naar de cultuurhistorische waarden van het monument. Dit onderzoek komt in aanmerking voor een subsidie van 50% van de subsidiabele kosten. Het subsidiebedrag is gebonden aan een maximum van een door het college vast te stellen bedrag per monument per jaar;

  • c.

    werkzaamheden aan tot nog toe onbekende monumentale waarden mits door de aanvrager voor de betreffende objecten tevens een aanvraag voor aanwijzing tot gemeentelijk monument wordt ingediend en mits dit leidt tot een onherroepelijk besluit tot aanwijzing tot gemeentelijk monument. Deze werkzaamheden komen in aanmerking voor een subsidie van respectievelijk 25% van de subsidiabele kosten. Het subsidiebedrag is gebonden aan een maximum van een door het college vast te stellen bedrag per monument per jaar.

Artikel 25. Zelfwerkzaamheid

Van werkzaamheden welke niet door een bij een Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijf worden uitgevoerd komen slechts de materiaalkosten voor subsidiëring in aanmerking.

Artikel 26. Indiening van een aanvraag

  • 1. Een subsidieaanvraag dient schriftelijk te worden ingediend bij het college. In deze aanvrage dient minimaal het volgende te worden vermeld:

    • a.

      het adres van het monument;

    • b.

      de naam, adres en telefoonnummer van de aanvrager;

    • c.

      een technische omschrijving van de werkzaamheden;

    • d.

      een begroting van de kosten van de werkzaamheden waarbij de in de begroting genoemde posten herleid moeten kunnen worden naar de onder lid c. genoemde werkzaamheden;

    • e.

      de geschatte begin- en einddatum van de werkzaamheden;

    • f.

      de naam, adres en telefoonnummer van een eventuele contactpersoon;

    • g.

      het bank- of gironummer waarop de eventuele subsidie overgemaakt kan worden;

    • h.

      de ondertekening.

  • 2. Op verzoek van de aanvrager stelt de betrokken ambtenaar zich ter plekke op de hoogte van de noodzaak en de wijze van uitvoering van de geplande werkzaamheden. Indien naar het oordeel van de betrokken ambtenaar de noodzaak en de wijze van uitvoering van de geplande werkzaamheden voldoende duidelijk zijn kan de aanvraag in behandeling worden genomen zonder de onder lid 1.c genoemde omschrijving van de werkzaamheden.

Paragraaf 3. Subsidies voor archeologische onderzoeken

Artikel 27. Subsidiemogelijkheid

Het college kan per onderzoeksareaal eenmaal een subsidie verlenen in de kosten van archeologisch onderzoek. De subsidie wordt verleend aan de eigenaar van het betreffende perceel.

Artikel 28. Voor subsidie in aanmerking komende werkzaamheden, het subsidiepercentage en het maximum van de subsidie

  • 1. Voor een subsidie komen in aanmerking de kosten van een op grond van een bestemmingsplan of op grond van deze verordening verplicht gesteld archeologisch bureauonderzoek, eventueel aangevuld met een archeologisch booronderzoek of een daaraan gelijk te stellen onderzoek.

  • 2. Het onder 1. genoemde onderzoek komt in aanmerking voor een subsidie van 25% van de subsidiabele kosten.

  • 3. Het subsidiebedrag is gebonden aan een maximum van een door het college vast te stellen bedrag per onderzoek.

Artikel 29. Het indienen van een aanvraag

Een subsidieaanvraag dient schriftelijk te worden ingediend bij het college. In deze aanvrage dient minimaal het volgende te worden vermeld:

  • 1.

    het kadastraal nummer van het betreffende perceel;

  • 2.

    de naam, adres en telefoonnummer van de aanvrager;

  • 3.

    een offerte van een ter zake kundig bureau;

  • 4.

    de geschatte begin- en einddatum van de werkzaamheden;

  • 5.

    de naam, adres en telefoonnummer van een eventuele contactpersoon;

  • 6.

    het bank- of gironummer waarop de eventuele subsidie overgemaakt kan worden;

  • 7.

    de ondertekening.

Paragraaf 4. Subsidies voor overige activiteiten

Artikel 30. Voor subsidie in aanmerking komende overige activiteiten

Het college kan een subsidie verlenen voor:

  • 1.

    het opstellen van op basis van hst. 5 van de regeling omgevingsrecht of op basis van artikel 2.1 lid 1 onder f van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht verplicht gestelde cultuurhistorische analyses voor niet-monumentale panden binnen de op grond van de Monumentenwet 1988 aangewezen beschermde stads- en dorpsgezichten.

  • 2.

    beleidsondersteunende activiteiten die naar het oordeel van het college het draagvlak voor het monumenten- en archeologiebeleid verbreden of in voldoende mate bijdragen aan de doelstelling van het gemeentelijk archeologie- en monumentenbeleid.

Artikel 31. Het subsidiepercentage en het maximum aan subsidie

De in artikel 30, lid 1 en 2 genoemde activiteiten komen in aanmerking voor een subsidie van 50% van de subsidiabele kosten. Het subsidiebedrag is gebonden aan een maximum van een door het college vast te stellen bedrag per cultuurhistorische analyse of beleidsondersteunende activiteit per jaar.

Artikel 32. Het indienen van een aanvraag

Een subsidieaanvraag dient schriftelijk te worden ingediend bij het college. In deze aanvrage dient minimaal het volgende te worden vermeld:

  • 1.

    het kadastraal nummer van het betreffende perceel;

  • 2.

    de naam, adres en telefoonnummer van de aanvrager;

  • 3.

    een offerte van een ter zake kundig bureau of bedrijf;

  • 4.

    de geschatte begin- en einddatum van de werkzaamheden;

  • 5.

    de naam, adres en telefoonnummer van een eventuele contactpersoon;

  • 6.

    het bank- of gironummer waarop de eventuele subsidie overgemaakt kan worden;

  • 7.

    de ondertekening.

HOOFDSTUK 5. ARCHEOLOGIE

Artikel 33. Verplichting tot archeologisch onderzoek

  • 1. Voorafgaande aan grondwerkzaamheden binnen de op de bij deze verordening behorende Beleidskaart archeologie als historische kern aangeduide gebieden of binnen de grenzen van gemeentelijke archeologische monumenten dient een archeologisch vooronderzoek plaats te vinden waar uit moet blijken wat de archeologische verwachting is.

  • 2. Voorafgaande aan grondwerkzaamheden binnen de op de bij deze verordening behorende Beleidskaart archeologie als gebied met hoge archeologische verwachting aangeduide gebieden dient een archeologisch vooronderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet wanneer de grondwerkzaamheden plaatsvinden binnen de bebouwde kom én het plangebied kleiner is dan 1.000 m2 of wanneer de grondwerkzaamheden plaatsvinden buiten de bebouwde kom én het plangebied kleiner is dan 2.500 m2.

  • 3. Voorafgaande aan grondwerkzaamheden binnen de op de bij deze verordening behorende Beleidskaart archeologie als ‘overige gebieden’ aangeduide gebieden is archeologisch vooronderzoek noodzakelijk tenzij het plangebied kleiner is dan 5.000 m2.

  • 4. Indien de resultaten van het in lid 1 tot en met lid 3 genoemde onderzoek daartoe aanleiding geven kan het college besluiten vervolgonderzoek verplicht te stellen waaruit moet blijken wat de omvang en de kwaliteit van de archeologische vindplaats is;

  • 5. Indien de resultaten van het in lid 4 genoemde onderzoek daartoe aanleiding geven kan het college besluiten een definitieve archeologische opgraving verplicht te stellen.

  • 6. Het in lid 1 tot en met lid 5 genoemde archeologische onderzoek hoeft niet te worden verricht wanneer de grondwerkzaamheden plaatsvinden in evident eerder verstoorde bodem of wanneer de grondwerkzaamheden niet dieper reiken dan 40 centimeter onder maaiveld of wanneer het een project betreft met een oppervlakte kleiner dan 100 m2.

Artikel 34. Archeologische monumentenzorg in de bestemmingsplannen

Artikel 33 is niet van toepassing indien in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

HOOFDSTUK 6. SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 35. Toezicht

Het college kan ambtenaren aanwijzen die met het toezicht zijn belast.

Artikel 36. Bijzondere omstandigheden

Indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven kan het college gemotiveerd afwijken van het in deze verordening bepaalde.

Artikel 37 Inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking de dag na de bekendmaking.

  • 2. De Monumenten- en archeologieverordening 2010, wordt op dat tijdstip ingetrokken.

Artikel 38. Overgangsrecht

  • 1. Vergunningen en aanwijzingsbesluiten die zijn verleend onder de werking van de Monumenten- en archeologieverordening 2010 en die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze verordening worden aangemerkt als vergunning en aanwijzingsbesluiten krachtens deze verordening.

  • 2. Indien vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om vergunning of aanwijzing op grond van de Monumenten- en archeologieverordening 2010 is ingediend waarop nog niet is beslist, wordt daarop beslist met toepassing van de Monumenten- en archeologieverordening 2010.

Artikel 39. Aanhaling

Deze verordening kan worden aangehaald als “Monumenten- en archeologieverordening 2011”.

Ondertekening

Vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 7 juli 2011.