Regeling vervallen per 01-05-2013

Afstemmingsverordening WWB (september 2012)

Geldend van 01-05-2013 t/m 30-04-2013

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB (september 2012)

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.

  • 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a. algemene bijstand:

    de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

    b. belanghebbende:

    degene die een rechtstreeks en concreet belang heeft bij een besluit. Onder belanghebbende wordt mede verstaan het gezin en de ten laste komende kinderen van de alleenstaande ouder.

    c. bijzondere bijstand:

    de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

    d. bijstand:

    algemene en bijzondere bijstand;

    e. bijstandsnorm:

    de op de leef- en woonsituatie van toepassing zijnde norm inclusief toeslag of verlaging volgens de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB of de Beleidsregel bijzondere bijstand;

    f. college:

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond;

    g. plan van aanpak:

    het plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet: dit plan wordt opgesteld voor de jongeren tot 27 jaar. Het plan bevat de uitwerking van de ondersteuning door het college, de verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en de gevolgen van het niet naleven van die verplichtingen;

    h. traject:

    een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

    i. voorziening:

    voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

    j. verlaging:

    het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;

    k. wet:

    de Wet werk en bijstand;

    l. WI:

    Wet inburgering.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1. Als de belanghebbende zich naar het oordeel van het college gedraagt, zoals omschreven in artikel 18 tweede lid van de wet, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt opgelegd op de van toepassing zijnde bijstandsnorm of, indien van toepassing, op de bijzondere bijstand.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

  • 1. In het besluit tot opleggen van een verlaging wordt vermeld de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden waarom een hogere of lagere verlaging wordt toegepast.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand

  • 1. Het college ziet af van verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of

    • b.

      de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van verlaging indien het daarvoor zeer bijzondere individuele omstandigheden aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van verlaging wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan onder vermelding van de redenen.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1. De verlaging wordt met terugwerkende kracht toegepast, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of de hoogte van de bijzondere bijstand.

  • 2. Voor zover de bijstand over de afgelopen maand reeds is uitbetaald gaat de verlaging de eerst volgende kalendermaand in. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of bijzondere bijstand.

  • 3. De duur van de verlaging bedraagt minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening vermeld staan.

  • 4. Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, opnieuw zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt (recidive), worden de minimale termijnen waarnaar in lid 3 wordt verwezen verdubbeld.

  • 5. Bij derde en meer opvolgende verwijtbare gedragingen wordt het percentage van de verlaging verzwaard en wordt de duur waarnaar in lid 3 wordt verwezen telkens verlengd met één maand extra.

  • 6. Indien blijkens verklaringen van de belanghebbende direct en onmiskenbaar op voorhand vaststaat dat deze de opgelegde verplichting niet zal nakomen, wordt een verlaging opgelegd voor de duur dat niet aan deze verplichtingen is voldaan, met inachtneming van de heroverweging als bedoeld in artikel 18 lid 3 van de wet.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan één gedraging die verschillende schendingen van de verplichtingen inhoudt als genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van het hoogste percentage.

    a. Indien een belanghebbende een inburgeringsprogramma volgt in het kader van de WI, kan de bijstand slechts worden verlaagd voor zover dit inburgeringsprogramma voor belanghebbende tevens is aangemerkt als een reïntegratietraject;

    b. Indien een boete op basis van de Boeteverordening in het kader van de WI is opgelegd, kan niet tegelijkertijd voor hetzelfde feit of dezelfde gedraging een verlaging van de bijstand worden toegepast in het kader van deze afstemmingsverordening.

Hoofdstuk 2 Re-integratietraject of werk

Artikel 8 Categorieen

  • 1. Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

    1.Categorie 1:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

    2. Categorie 2:

    het zonder opgave van reden of zonder verschoonbare reden niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een andere door het college noodzakelijk geacht en aangeboden voorziening (arbeidsinschakeling, scholing. zorgtraject); het door de jongere, onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de wet; voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

    3. Categorie 3:

    het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; het door de jongere, onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a WWB; het zonder opgave van reden of zonder verschoonbare reden niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot het gebruik maken van een door het college noodzakelijke geachte en aangeboden voorziening (arbeidsinschakeling, scholing, zorgtraject), als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

    4. Categorie 4:

    a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging op grond van artikel 8 vastgesteld op:

    a. 5% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 1.

    b. 35% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 2.

    c. 50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 3.

    d. 100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 4.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht

  • 1. Indien het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, bij een netto- benadelingsbedrag tot € 1000,-;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, bij een netto- benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 3000,-;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, bij een netto- benadelingsbedrag van € 3000,- of meer.

  • 3. Indien een belanghebbende gegevens in verband met de vaststelling van het recht op bijstand, waarover hij reeds eerder redelijkerwijs kon beschikken, pas in een bezwaar-, beroeps-, of hoger beroepsprocedure verstrekt, wordt de toepasselijke bijstandsnorm verlaagd met 20% gedurende minimaal 1 maand.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor bijstandsverlening

  • 1. a. Indien een belanghebbende voorafgaand aan de ingangsdatum van de bijstandsverlening het beschikbare vermogen op een onverantwoorde wijze heeft besteed, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan eerder dan noodzakelijk een bijstandsuitkering is toegekend, wordt de bijstand op deze gedraging worden afgestemd.

    b. Indien onderdeel a van toepassing is, wordt de bijstandsuitkering verstrekt in de vorm van een geldlening gelijk aan de periode waarin feitelijk ingeteerd had moeten worden.

  • 2. Indien een belanghebbende voorafgaande aan de bijstandsaanvraag geen of te laat een beroep doet op een voorliggende voorziening, waardoor hij niet beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering is toegekend, wordt de bijstand op deze gedraging worden afgestemd met 50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand.

Artikel 12 Nadere verplichtingen tijdens bijstandsverlening

  • 1. Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien en zolang een belanghebbende niet aan de verplichting tot het vorderen van alimentatie voor zichzelf of minderjarige kind(eren) heeft voldaan, waardoor de belanghebbende of het gezin niet beschikt over voldoende middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en mede als gevolg daarvan een bijstandsuitkering is toegekend, de bijstand op deze gedraging afgestemd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt, indien er sprake is van woonkosten boven de maximale huurtoeslag en belanghebbende in onvoldoende mate heeft voldaan aan de opgelegde bijzondere voorwaarde om, in financieel opzicht, naar passende woonruimte te zoeken en deze te accepteren, de tegemoetkoming in de woonkosten verlaagd.

  • 4. De verlaging van lid 2 en 3 wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand indien de periode waarin door belanghebbende geen actie is ondernomen naar aanleiding van de opgelegde bijzondere verplichting korter is dan 3 maanden;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand indien de periode, waarin door belanghebbende geen actie is ondernomen naar aanleiding van de opgelegde bijzondere verplichting 3 tot 6 maanden bedraagt;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, indien de periode, waarin door belanghebbende geen actie is ondernomen naar aanleiding van de opgelegde bijzondere verplichting langer is dan 6 maanden.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van verbaal geweld, discriminatie of intimidatie op de volgende wijze vastgesteld:

    a. 50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;

    b. 100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;

    c. 100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

  • 3. De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van zaakgericht fysiek geweld, mensgericht fysiek geweld op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;

    • b.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

  • 4. Van een ernstige misdraging in de zin van artikel 18, tweede lid van de wet kan alleen sprake zijn als verwijtbaarheid is vastgesteld én dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

Slotbepalingen

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De Afstemmingsverordening 2012 vastgesteld bij besluit van 16 februari 2012, no 2012/006/02, wordt ingetrokken.

  • 2. Deze verordening treedt in werking op de dag na die waarop zij is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 januari 2012.

  • 3. Deze verordening kan worden aangehaald als de "Afstemmingsverordening WWB (september 2012)."