Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening WWB 2009

Geldend van 01-01-2012 t/m 31-12-2011

Intitulé

Afstemmingsverordening WWB 2009

De gemeenteraad stelt de volgende verordening vast.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

de wet:

de Wet werk en bijstand;

b.

algemene bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

c.

bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

d.

bijstand:

algemene en bijzondere bijstand;

e.

bijstandsnorm:

de van toepassing zijnde norm inclusief toeslag of verlaging volgens de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB of de Beleidsregel bijzondere bijstand;

f.

verlaging:

het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid van de wet;

g.

voorziening:

voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet: een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

h.

traject:

een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan hem opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en behouden van betaalde arbeid;

i.

WI:

Wet inburgering;

j.

belanghebbende:

degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

k.

college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1. Als de belanghebbende zich naar het oordeel van het college gedraagt, zoals omschreven in artikel 18 tweede lid van de wet, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de bijzondere persoonlijke omstandigheden waarin de belanghebbende verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De verlaging wordt opgelegd op de toepasselijke bijstandsnorm of , indien van toepassing, op de bijzondere bijstand.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

In het besluit tot opleggen van een verlaging wordt vermeld de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden waarom een hogere of lagere verlaging wordt toegepast.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand

  • 1. Het college ziet af van verlaging indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of

    • b.

      de gedraging meer dan 1 jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van 5 jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2. Het college kan geheel of gedeeltelijk afzien van verlaging indien het daarvoor zeer bijzondere individuele omstandigheden aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van verlaging wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan onder vermelding van de redenen.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

  • 1. De verlaging wordt met terugwerkende kracht toegepast, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of de hoogte van de bijzondere bijstand.

  • 2. Voor zover de bijstand over de afgelopen maand reeds is uitbetaald gaat de verlaging de eerst volgende kalendermaand in. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of bijzondere bijstand.

  • 3. De duur van de verlaging bedraagt minimaal de termijnen die in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening vermeld staan.

  • 4. Indien de belanghebbende, binnen 12 maanden nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, opnieuw zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt (recidive), worden de minimale termijnen waarnaar in lid 3 wordt verwezen verdubbeld.

  • 5. Bij derde en meer opvolgende verwijtbare gedragingen wordt het percentage van de verlaging worden verzwaard en wordt de duur waarnaar in lid 3 wordt verwezen telkens verlengd met één maand extra.

  • 6. Indien blijkens verklaringen van de belanghebbende direct en onmiskenbaar op voorhand vaststaat dat deze de opgelegde verplichting niet zal nakomen, wordt een verlaging opgelegd voor de duur dat niet aan deze verplichtingen is voldaan, met inachtneming van de heroverweging als bedoeld in artikel 18 lid 3 van de wet.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

  • 1 Indien een belanghebbende zich schuldig maakt aan één gedraging die verschillende schendingen van de verplichtingen inhoudt als genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van het hoogste percentage.

  • 2

    • a

      Indien een belanghebbende een inburgeringsprogramma volgt in het kader van de WI, kan de bijstand slechts worden verlaagd voor zover dit inburgeringsprogramma voor belanghebbende tevens is aangemerkt als een reïntegratietraject;

    • b

      Indien een boete op basis van de Boeteverordening in het kader van de WI is opgelegd, kan niet tegelijkertijd voor hetzelfde feit of dezelfde gedraging een verlaging van de bijstand worden toegepast in het kader van deze afstemmingsverordening.

Hoofdstuk 2 Reïntegratietraject of werk

Artikel 8 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Categorie 1:

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Categorie 2:

    het zonder opgave van reden of zonder verschoonbare reden niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van een andere door het college noodzakelijk geacht en aangeboden voorziening (arbeidsinschakeling, scholing of zorgtraject), voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 3.

    Categorie 3:

    • a.

      het in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening en/of de periode gedurende de bijstandsverlening niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het zonder opgave van reden of zonder verschoonbare reden niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot het gebruik maken van een door het college noodzakelijke geachte en aangeboden voorziening (arbeidsinschakeling, scholing of zorgtraject), als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of voortijdige beëindiging van het traject.

  • 4.

    Categorie 4:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging op grond van artikel 8 vastgesteld op:

  • a.

    5% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 1.

  • b.

    35% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 2.

  • c.

    50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 3.

  • d.

    100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand bij gedragingen in categorie 4.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht

  • 1. Indien het niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. De verlaging bedoeld in het eerste lid bedraagt:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, bij een netto-benadelingsbedrag tot € 1000,-;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, bij een netto-benadelingsbedrag van € 1000,- tot € 3000,-;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, bij een netto-benadelingsbedrag van € 3000,- of meer.

  • 3. Indien een belanghebbende gegevens in verband met de vaststelling van het recht op bijstand, waarover hij reeds eerder redelijkerwijs kon beschikken, pas in een bezwaar-, beroeps-, of hoger beroepsprocedure verstrekt, wordt de toepasselijke bijstandsnorm verlaagd met 20% gedurende minimaal 1 maand.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vóór bijstandsverlening

  • 1.

    • a.

      Indien een belanghebbende voorafgaand aan de ingangsdatum van de bijstandsverlening het beschikbare vermogen op een onverantwoorde wijze heeft besteed, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan eerder dan noodzakelijk een bijstandsuitkering is toegekend, wordt de bijstand op deze gedraging worden afgestemd.

    • b.

      Indien onderdeel a van toepassing is, wordt de bijstandsuitkering verstrekt in de vorm van een geldlening gelijk aan de periode waarin feitelijk ingeteerd had moeten worden.

  • 2. Indien een belanghebbende voorafgaande aan de bijstandsaanvraag geen of te laat een beroep doet op een voorliggende voorziening, waardoor hij niet beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering is toegekend, wordt de bijstand op deze gedraging worden afgestemd met 50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand.

Artikel 12 Nadere verplichtingen tijdens bijstandsverlening

  • 1. Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet of in onvoldoende mate worden nagekomen wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien en zolang een belanghebbende niet aan de verplichting tot het vorderen van alimentatie voor zichzelf of minderjarige kind(eren) heeft voldaan, waardoor de belanghebbende of het gezin niet beschikt over voldoende middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en mede als gevolg daarvan een bijstandsuitkering is toegekend, de bijstand op deze gedraging afgestemd.

  • 3. In afwijking van het eerste lid wordt, indien er sprake is van woonkosten boven de maximale huurtoeslag en belanghebbende in onvoldoende mate heeft voldaan aan de opgelegde bijzondere voorwaarde om, in financieel opzicht, naar passende woonruimte te zoeken en deze te accepteren, de tegemoetkoming in de woonkosten verlaagd.

  • 4. De verlaging van lid 2 en 3 wordt op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      20% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand indien de periode waarin door belanghebbende geen actie is ondernomen naar aanleiding van de opgelegde bijzondere verplichting korter is dan 3 maanden;

    • b.

      50% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand indien de periode, waarin door belanghebbende geen actie is ondernomen naar aanleiding van de opgelegde bijzondere verplichting 3 tot 6 maanden bedraagt;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand, indien de periode, waarin door belanghebbende geen actie is ondernomen naar aanleiding van de opgelegde bijzondere verplichting langer is dan 6 maanden.

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Indien een belanghebbende zich ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren en medewerkers, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt de bijstand verlaagd.

  • 2. De verlaging wordt in geval van een ernstige misdraging in de vorm van verbaal geweld, discriminatie of intimidatie op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;

    • b.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

  • 3. De verlaging wordt in geval van van een ernstige misdraging in de vorm van zaakgericht fysiek geweld, mensgericht fysiek geweld op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij een eerste ernstige misdraging;

    • b.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 2 maanden bij een tweede ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging;

    • c.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden vanaf een derde ernstige misdraging binnen een periode van 24 maanden na de vorige misdraging.

  • 4. Van een ernstige misdraging in de zin van artikel 18, tweede lid van de wet kan alleen sprake zijn als verwijtbaarheid is vastgesteld én dit gedrag in het normale menselijke verkeer onacceptabel is.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1. De Afstemmingsverordening van gemeente Roermond van 1 januari 2008 wordt ingetrokken tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze verordening.

  • 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

  • 3. Deze verordening heeft directe werking en is van toepassing op besluiten die worden genomen vanaf 1 oktober 2009.

  • 4. Deze verordening kan worden aangehaald als: “Afstemmingsverordening WWB 2009”.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Roermond in zijn openbare vergadering van 22 oktober 2009

De griffier

J. Vervuurt

De voorzitter

H.M.J.M. van Beers

Toelichting bij de Afstemmingsverordening WWB 2009

Algemeen

Het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht van de belanghebbende om zich in te zetten om onafhankelijk van de uitkering te worden, het verstrekken van alle relevante inlichtingen en het nakomen van voorwaarden en afspraken. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de bijstand niet alleen afhangt van de toepasselijke bijstandsnorm en de inkomsten en het vermogen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin door de belanghebbende de opgelegde verplichtingen worden nagekomen.

Daartoe dient de gemeente bij aanvang van de bijstandsverlening aan de belanghebbende mede te delen welke de verplichtingen zijn en welke de directe gevolgen zijn voor de uitkering indien hij deze verplichtingen niet nakomt. Het niet nakomen van deze verplichtingen heeft meestal een tijdelijke verlaging van de bijstand tot gevolg. De afstemming is een wettelijke verplichting op grond van de WWB. Het vaststellen van de hoogte en duur van deze verlaging is een bevoegdheid van de gemeente. Artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de WWB schrijft voor dat de gemeenteraad in een afstemmingsverordening nadere regels stelt met betrekking tot de hoogte en duur van de verlaging.

De bestaande afstemmingsverordening wordt vervangen naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Wet investeren in jongeren (WIJ) per 1 oktober 2009.

Voor jongeren die een inkomensvoorziening ontvangen op grond van de WIJ is een afzonderlijke afstemmingsverordening opgesteld. Dit was reden om ook de reeds bestaande afstemmingsverordening WWB te actualiseren qua terminologie, juridische begrippen. Verder is er rekening gehouden met actuele jurisprudentie.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

Voor de begrippen die in de verordening worden gebruikt, is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijvingen in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1.

    Dit artikellid geeft de omvang van de werking van deze verordening aan en met name dat het hier een uitwerking betreft van artikel 18 lid 2 van de WWB.

  • 2.

    In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm. In dit tweede lid is de hoofdregel neergelegd: de verlaging afstemmen op de ernst van het feit dat zich heeft voorgedaan, de afweging in hoeverre de betrokken persoon hiervoor verantwoordelijk is en de eventuele individuele bijzondere omstandigheden die van belang kunnen zijn in verband met de gevolgen van de tijdelijke verlaging voor de persoon of het gezin. Deze bepaling brengt met zich mee dat bij elke verlaging zal moeten worden nagegaan of gelet op deze drie criteria afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel tot een verzwaring als een matiging van de hoogte en/of de duur van de verlaging leiden.

    Matiging van de verlaging kan bijvoorbeeld aan de orde komen bij:

    • bijzondere financiële of sociale omstandigheden van de belanghebbende;

    • proportionaliteit: de zwaarte van de verlaging is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 3 De berekeningsgrondslag

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

Het verlagen van de bijstand wegens het niet voldoen aan een of meerdere op grond van de WWB opgelegde verplichtingen, vindt plaats door middel van een besluit. Deze eis vloeit rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met name dient aandacht besteed te worden aan het zorgvuldigheidsbeginsel, het beginsel van proportionaliteit en het motiveringsbeginsel.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand

  • 1.

    Het afzien van een verlaging ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB, maar wordt hier nogmaals benadrukt.

    Een andere reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen verlagingen toepast bij gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

    Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt een verjaringstermijn van vijf jaar, omdat dit ook aansluit bij andere verjaringstermijnen, zoals bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek.

  • 2.

    Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een verlaging indien er daarvoor zeer bijzondere individuele omstandigheden aanwezig zijn (hardheidsclausule). Dit is uiteraard erg afhankelijk van de concrete situatie en wordt hier niet verder gespecificeerd.

  • 3.

    Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een verlaging is van belang in verband met eventuele recidive.

Artikel 6 Ingangsdatum, tijdvak en recidive

De verlaging wordt naar de toekomst toegepast, tenzij de uitkering nog niet is uitbetaald. De verlaging dient na constatering in beginsel zo spoedig mogelijk geëffectueerd te worden zodat oorzaak en gevolg maximaal aan elkaar worden gekoppeld.

In de leden 3 tot en met 5 is de systematiek geregeld indien sprake is van herhaling van de verwijtbare gedraging. Indien binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de verlaging.

Er is geen sprake van recidive als is afgezien van een afstemming omdat de verwijtbaarheid geheel heeft ontbroken. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een verlaging, ook indien de verlaging wegens zeer bijzondere omstandigheden niet is geëffectueerd. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit (waarin de verlaging is medegedeeld), bekend is gemaakt (verzenddatum beschikking). In de situatie, dat de belanghebbende in een korte periode steeds herhalend verwijtbaar gedrag blijft vertonen (de derde en mogelijke volgende verwijtbare gedragingen) kan het college besluiten na afweging van alle belangen om de gegeven percentages van de hoofdstukken 2 tot en met 4 te verzwaren. Tevens kan de duur telkens worden verlengd met een maand. Zo is sprake van een evenwichtige en systematische opbouw van verlagingen van de bijstandsverlening, indien sprake is van steeds terugkerend verwijtbaar gedrag van de belanghebbende.

In lid 6 is geregeld dat de verlaging doorloopt totdat belanghebbende de verwijtbare gedraging heeft hersteld, als direct door de belanghebbende duidelijk is gemaakt, dat van een korte tijdelijke verlaging geen positief effect is te verwachten. De minimale duur van de verlaging is in de hoofdstukken 2 tot en met 4 van deze verordening geregeld.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

  • 1

    Als sprake is van een gedraging die meerdere schendingen van verplichtingen als gevolg heeft, dan dient voor het toepassen van de verlaging worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging van toepassing is. Het gaat hierbij om de samenhang in het verwijtbare gedrag dat tot twee verlagingen zou leiden. In dat geval geldt het hoogste percentage.

    De regeling geldt niet voor een bepaalde gedraging die geheel verschillende schendingen van verplichtingen met zich meebrengt op verschillende momenten achter elkaar.

  • 2
    • a.

      Afstemming op grond van de WWB kan alleen plaatsvinden als iemand zich niet houdt aan de verplichtingen die rechtstreeks zijn verbonden aan het ontvangen van de bijstandsuitkering. Dat betekent dat de bijstand alleen kan worden verlaagd als iemand een inburgeringsprogramma volgt dat door het college tevens is gedefinieerd als een noodzakelijk traject op grond van artikel 9 van de WWB.

    • b.

      In het kader van de WI geldt een eigen (boete)regeling die als specifieke regeling voorrang krijgt voor deze (algemene) Afstemmingsverordening.

Hoofdstuk 2 Reïntegratietraject of werk

Artikel 8 Categorieën

Tweede categorie

Bij toekenning van de bijstand of in een later stadium kan aan de belanghebbende, die niet in staat is om op eigen kracht weer in zijn levensonderhoud te voorzien, de verplichting worden opgelegd om:

  • mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden en de benodigde voorzieningen zoals vastgelegd in de Reïntegratieverordening Wet werk en bijstand;

  • deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot uitstroom of zelfstandige maatschappelijke participatie (zorgtraject).

De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt. Het niet of onvoldoende verlenen van medewerking aan een afgesproken traject zal immers leiden tot ongewenste vertraging van dat traject.

De gedragingen in de tweede categorie hebben echter niet tot gevolg dat het traject (definitief) stopt. Van onvoldoende medewerking is in ieder geval sprake als de belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan (oproepen voor) een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of zelfstandige participatie, niet op afspraken bij het reïntegratiebedrijf verschijnt, opdrachten in het kader van een scholing niet naar behoren uitvoert of zich niet coöperatief opstelt ten aanzien van een diagnostisch onderzoek.

De derde categorie, onderdeel a, betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt waaronder de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren of ingeschreven te staan bij diverse uitzendbureau's.

Bij de derde categorie, onderdeel b, gaat het om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de tweede categorie, echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) staken van een lopend traject.

De vierde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan: gesubsidieerd of regulier, fulltime of parttime, tijdelijk of voor onbepaalde duur. Parttime en/of tijdelijk werk zal wel nog van invloed kunnen zijn in verband met de beoordeling van de proportionaliteit bij een verlaging.

Onder de vierde categorie, onderdeel b wordt ook verstaan het niet correct uitoefenen van het beroep als zelfstandige.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging

Deze bepaling behoeft geen toelichting.

Hoofdstuk 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Schending inlichtingenplicht

  • 1.

    Indien een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens niet direct zelf (onverwijld) of desgevraagd niet op tijd verstrekt wordt de bijstand voortgezet en kan de bijstandsnorm gedurende minimaal 1 maand worden verlaagd voor zover dit de gemeente heeft benadeeld.

    Onder ‘onverwijld’ mededeling doen in artikel 17, eerste lid WWB wordt verstaan:

    • -

      direct mondeling (eventueel telefonisch) informatie geven of indien dit niet mogelijk is, op de periodieke verklaring van de maand waarin het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan of, als dit niet mogelijk is,

    • -

      vóór de eerste van de maand volgend op de maand waarin het feit of de omstandigheid zich heeft voorgedaan.

  • 2.

    Uit deze formulering volgt dat wanneer er geen sprake is van een financiële benadeling er ook geen afstemming plaats zal vinden.

  • 1.

    Noodzakelijk is dat de gegevens waarover de belanghebbende beschikt ook zo spoedig mogelijk worden verstrekt, zodat deze ook tijdig beoordeeld kunnen worden en daarmee eventuele juridische procedures vermeden kunnen worden.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een verlaging

Artikel 11 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid vóór de bijstandsverlening

Lid 1

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in de noodzakelijke kosten van het bestaan, geldt ook al vóórdat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd en wordt toegekend. Dit betekent dat, wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de ingangsdatum van de bijstandsverlening onverantwoord op het beschikbare vermogen heeft ingeteerd, er voor is gekozen om de bijstand te verstrekken in de vorm van een geldlening en wel voor zover en gedurende de periode dat feitelijk nog op het aanwezige vermogen boven de vermogensgrens van art 34 van de wet ingeteerd had moeten worden.

Bij de vaststelling van de hoogte van de verlaging dient beoordeeld te worden hoe lang belanghebbende onafhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond.

Lid 2

De periode waarover de voorliggende voorziening van toepassing zou kunnen zijn bij andere sociale zekerheidswetgeving is vaak relatief moeilijk te bepalen. Daarom is hier gekozen voor een andere systematiek dan in het eerste lid. Bij het niet gebruiken van een voorliggende voorziening is aansluiting gezocht bij het verlagingspercentage dat van toepassing is bij onvoldoende solliciteren.

n.b. het begrip “verantwoord interen”:

Verantwoord interen is volgens de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep gelijk te stellen aan het, ten behoeve van levensonderhoud, besteden van uitgaven ter hoogte van 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Deze norm wordt ook in de jurisprudentie acceptabel geacht (zie bijvoorbeeld CRvB 08-06-2004, nr. 01/4164 NABW). De interingsnorm moet onder omstandigheden nog worden verhoogd in verband met hoge woonkosten. Daarnaast kan er reden zijn om het in te teren vermogen lager vast te stellen als gevolg van substantiële noodzakelijke uitgaven. Denk bijvoorbeeld aan de kosten in verband met de noodzakelijke vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

Artikel 12 Nadere verplichtingen tijdens de bijstandsverlening ===

In lid 1 is een algemene bepaling opgenomen met een standaard percentage als niet is voldaan aan de opgelegde specifieke bijzondere voorwaarden .

In lid 2 en lid 3 zijn specifiek omschreven opgelegde voorwaarden beschreven, waarvoor een afwijkende duur en percentage geldt. De periode van het niet nakomen van de voorwaarden start met ingang van de dag waarop de bijzondere voorwaarde is opgelegd (verzenddatum beschikking)./===

Artikel 13 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    In artikel 18, tweede lid, wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. In de verordening worden in verband met de leesbaarheid niet steeds de woorden zeer ernstig misdragen gebruikt, terwijl het wel om hetzelfde wettelijke begrip gaat. Dit betekent voorts dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en ambtenaren aanleiding kan zijn voor een verlaging. Een verlaging is dus niet mogelijk als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die (indirect) belast is met de uitvoering van de WWB (bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf).

Opgemerkt wordt dat landelijk, maar ook in de gemeente Roermond incidenten tegen medewerkers tijdens hun werk frequenter en ernstiger zijn geworden. Dit is een maatschappelijk verschijnsel dat in brede kring als zeer ernstig wordt ervaren en afgekeurd. In de gemeente Roermond neemt het college elke misdraging in welke vorm dan ook tegen medewerkers van de gemeente Roermond of het college zeer hoog op en accepteert dit dan ook onder geen enkele voorwaarde.

Ervaring sinds de invoering van deze bepaling in de WWB vanaf 1 januari 2004 leert dat afstemming met een standaardpercentage van 50% gedurende minimaal 1 maand een onvoldoende genuanceerd en hanteerbaar uitgangspunt is gebleken. Dit geldt evenzeer mede ter voorkoming van herhaling van nieuwe incidenten. In deze aangepaste nieuwe afstemmingsverordening is getracht een genuanceerdere en systematische invulling te geven die recht doet aan deze ernstige problematiek. Om deze reden wordt ook anders omgegaan met recidive dan in artikel 6 van deze verordening (hoger percentage en/of verlenging termijn van de verlaging) en een langere termijn wanneer herhaling van het gedrag aangemerkt wordt als recidive (24 maanden in plaats van 12 maanden).

Anderzijds dient bij het vaststellen van de hoogte van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, gekeken te worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

Met name dient het beginsel van proportionaliteit (de reactie moet in redelijke verhouding staan tot de gedraging) eveneens recht te worden gedaan.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • verbaal geweld (schelden);

  • discriminatie;

  • intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • mensgericht fysiek geweld;

  • combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de soort gedraging, de mate waarin de gedraging te verwijten valt en de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

In dit verband kan in het algemeen een onderscheid gemaakt worden tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

In lid 2 is en lid 3 is tevens onderscheid gemaakt tussen fysiek en niet fysiek geweld.

Daarbij wordt fysiek geweld in welke vorm dan ook als een ernstiger incident beschouwd dan wanneer dit niet heeft plaatsgevonden.

Daarnaast is sprake van een steeds zwaardere afstemming (verlaging) van de bijstand naarmate deze vergelijkbare incidenten door dezelfde persoon vaker voorkomen.

Hierdoor ontstaat een meer gedifferentieerd uitgewerkt en gestructureerd systeem waarbij meer recht wordt gedaan aan een stapsgewijze progressieve reactie op onacceptabele incidenten.

Het toepassen van een verlaging staat overigens geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Voor de afdeling Sociale Zaken is er een intern agressieprotocol opgesteld met instructies hoe te handelen bij agressie.

Schematisch:

Niet fysiek geweld

(verbaal, discriminatie of intimidatie)

1e keer

50%

1 maand

2e keer < 24 maanden

100%

1 maand

3e keer of meer < 24 maanden

100%

2 maanden

Fysiek geweld

(zaak- of mensgericht)

1e keer

100%

1 maand

2e keer < 24 maanden

100%

2 maanden

3e keer of meer < 24 maanden

100%

3 maanden

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 14 Citeertitel en inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.