Regeling vervallen per 01-01-2012

de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ

Geldend van 11-11-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-10-2009

Intitulé

de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ

DE RAAD VAN DE GEMEENTE ROERMOND,

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 september 2009,

raadsvoorstelnummer 2009/84/1;

gezien het advies van de cliëntenraad WWB van 18 september 2009;

gezien het advies van de commissie voor Financiën van 6 oktober 2009;

gelet op de artikelen 12 eerste lid onderdeel e en artikel 35 van de Wet investeren in jongeren;

overwegende dat het noodzakelijk is de categorieën waarvoor de norm wordt verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald bij verordening te regelen;

besluit

vast te stellen: De Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen:

  • 1. In deze verordening wordt verstaan onder:

    a.

    de WWB:

    de Wet werk en bijstand;

    b.

    de WIJ:

    de Wet investeren in jongeren;

    c.

    alleenstaande:

    de ongehuwde die geen tot zijn last komende kinderen heeft en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte;

    d.

    alleenstaande ouder:

    de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishouding voert met een ander, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad of een bloedverwant in de tweede graad indien er bij één van de bloedverwanten in de tweede graad sprake is van een zorgbehoefte;

    e.

    gehuwde:

    de gehuwde volgens artikel 3 lid 2 van de WIJ;

    f.

    kind:

    het in Nederland woonachtige eigen kind, pleeg- of stiefkind;

    g.

    ten laste komend kind:

    het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie en voor zolang de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken;

    h.

    belanghebbende:

    degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

    i.

    gezamenlijke huishouding:

    de huishouding als bedoeld in artikel 3 lid 3 en 4 van de WIJ;

    j.

    minimumloon:

    Het minimumloon per maand zoals bedoeld in artikel 9 van de WIJ.

    k.

    toeslag:

    De toeslag zoals bedoeld in artikel 30 van de WIJ;

    l.

    verlaging:

    een verlaging van de basisnorm en/of toeslag zoals bedoeld in artikel 31 tot en met 33 van de WIJ;

    m.

    dakloze:

    persoon die niet beschikt over of niet langdurig gebruik maakt van zelfstandige of van residentiële huisvesting, verpleeginrichting, dan wel een persoon die niet beschikt over een woonadres als bedoeld in artikel 1 van de Wet Gemeentelijke basisadministratie, maar aantoonbaar feitelijk binnen de eigen gemeentegrenzen verblijft;

    n.

    norm:

    landelijke norm, als bedoeld in artikel 26 tot en met 29 van de WIJ;

    o.

    zorgbehoevende:

    degene die bij afwezigheid van medebewoning met en verzorging door een ander persoon opname behoeft in een verpleeg- of verzorgingshuis, dan wel geïndiceerde intensieve ambulante hulp behoeft;

    p.

    woning:

    een woning, een woonwagen en een woonschip.

Artikel 2 Categorieën

Voor belanghebbenden voor wie de inkomensvoorziening op grond van deze verordening kan worden verhoogd of verlaagd, geldt een categorieaanduiding. De categorieën worden aangeduid als:

  • a.

    alleenstaande;

  • b.

    alleenstaande ouder;

  • c.

    gehuwden.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen of verlagen van de norm of toeslag

Artikel 3 Toeslagen (alleenstaanden en alleenstaande ouders).

  • 1. De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komend(e) kind(eren), in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft, bepaald op het in artikel 30, tweede lid van de wet genoemde maximumbedrag (20% van het netto wettelijk minimumloon).

  • 3. De toeslag als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder, in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, 10% van het netto wettelijk minimumloon.

  • 4. De toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder wordt niet toegekend indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan lager zijn dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning of gedeelte van een woning waaraan geen kosten verbonden zijn, dan wel wanneer er sprake is van een dakloze.

  • 5. De toeslag als bedoeld in het eerste lid voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder verblijvend in crisisopvang of daarmee gelijkgestelde vormen van opvang, wordt bepaald op het in artikel 25, tweede lid, van de wet genoemde maximumbedrag (20% van het netto wettelijk minimumloon).

  • 6. In afwijking van het gestelde onder lid 3 van dit artikel bedraagt de toeslag 20% van het netto wettelijk minimumloon indien de alleenstaande of alleenstaande ouder zelf zorgbehoevend is of de zorg heeft over een zorgbehoevende.

  • 7. Voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar wordt, in afwijking van het gestelde onder lid 1, geen toeslag toegekend.

Artikel 4 Verlaging (gehuwden)

  • 1. De norm wordt lager vastgesteld indien het echtpaar lagere algemene kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander.

  • 2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 10% van het netto wettelijk minimumloon voor de gehuwden in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, behoudens ten laste komend(e) kind(eren).

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20% van het netto wettelijk minimumloon voor de gehuwden indien deze lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning of gedeelte van een woning waaraan geen kosten verbonden zijn, dan wel wanneer er sprake is van gehuwde dakloze.

  • 4. In afwijking van het gestelde onder lid 2 van dit artikel wordt de verlaging bepaald op nihil indien er sprake is van inwoning van (een) ten laste komend(e) kind(eren), dan wel indien de gehuwden of één van beide gehuwden de zorg heeft over een zorgbehoevende of zelf zorgbehoevend is.

Hoofdstuk 3 Samenloop inkomensvoorziening WIJ en uitkering WWB

Artikel 5 Samenloop WIJ en WWB bij gehuwden zonder kinderen

  • 1. Indien er sprake is van gehuwden zonder kinderen waarvan een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en een partner recht op een uitkering op grond van de WWB dan wordt deze laatste voor de uitvoering van deze verordening aangemerkt als alleenstaande.

  • 2. Voor de alleenstaande genoemd in het vorige lid wordt geen toeslag toegekend.

Artikel 6 Samenloop WWB en WIJ gehuwden met kinderen

  • 1 Indien er sprake is van gehuwden met kinderen waarvan een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en een partner recht op een uitkering op grond van de WWB dan wordt de inkomensvoorziening berekend naar de van toepassing zijnde norm voor gehuwden conform artikel 28 lid 4 onderdeel b van de WIJ.

  • 2. De algemene bijstand van de partner die recht heeft op een WWB-uitkering wordt in mindering gebracht op de inkomensvoorziening zoals genoemd in het vorige lid.

Hoofdstuk 4 Verlaging schoolverlaters

Artikel 7 Verlaging schoolverlaters

  • 1. De landelijke norm of de toeslag voor de alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwden zoals genoemd in de artikelen 3, 4 en 5 van deze verordening wordt lager vastgesteld indien de deelname is beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de WSF 2000 of een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van de WTOS.

  • 2. Verlaging wordt toegepast gedurende 6 maanden na het tijdstip van beëindiging van deelname aan onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 20 % van het netto wettelijk minimumloon.

  • 4. De in het derde lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

  • 1. De toepasselijke norm voor de alleenstaande, zoals genoemd in artikel 3 van deze verordening, bedraagt niet minder dan 50% van het netto minimumloon.

  • 2. De toepasselijke norm voor de alleenstaande ouder, zoals genoemd in artikel 3 van deze verordening, bedraagt niet minder dan 70% van het netto minimumloon.

  • 3. De verlaging van de gehuwdennorm, zoals genoemd in artikel 4 van deze verordening bedraagt niet meer dan 20% van het netto minimumloon.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college van Burgemeester en Wethouders.

Artikel 10 Citeertitel, inwerkingtreding en overgangsrecht

  • 1. De Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ treedt in werking met ingang van 1 oktober 2009.

  • 2. Deze verordening kan worden aangehaald als: ‘de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ'.

Ondertekening

Aldus besloten door de raad van de gemeente Roermond in zijn openbare vergadering van 22 oktober 2009

De griffier

J. Vervuurt

De voorzitter

H.M.J.M. van Beers

Toelichting Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ

Algemene toelichting

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 4 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) kent voor de verstrekking van de inkomensvoorziening een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is overgenomen uit de Wet werk en bijstand (WWB). Tot 1 oktober 2009 vielen de jongeren tussen de 18 en 27 jaar, welke geen middelen hadden om te voorzien in de kosten van hun bestaan onder de WWB. Vanaf 1 oktober 2009 worden deze jongeren bij een nieuwe aanvraag uitgesloten van het recht op bijstand. Indien zij geen inkomen hebben kunnen zij onder voorwaarden in aanmerking komen voor een inkomensvoorziening op grond van de WIJ. De hoogte van de normen is gelijk aan de eerder in de WWB verankerde (jongeren)normen.

De basisnormen zijn geregeld in de artikelen 26 tot en met 29 van de WIJ. Daarnaast voorzien de artikelen 30 tot en met 33 in de mogelijke toepassing van toeslagen en verlagingen voor de jongeren tussen de 21 en 27 jaar.

De gemeente is verplicht om in bepaalde gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

De regels voor het verhogen of verlagen van de norm moeten bij verordening worden vastgelegd door de gemeenteraad.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot 27 jaar bestaat er een drietal basisnormen, te weten:

  • 1.

    Gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon;

  • 2.

    Alleenstaande ouder: 70% van het wettelijk minimumloon;

  • 3.

    Alleenstaande: 50% van het wettelijk minimumloon.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het wettelijk minimumloon. Dit betekent dat de maximale uitkering voor een alleenstaande ouder 90% van het wettelijk minimumloon en de maximale norm voor een alleenstaande 70% van het wettelijk minimumloon bedraagt.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het wettelijk minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten.

Verlagingen

In de wet is geregeld in welke gevallen een verlaging mag worden toegepast. Het gaat hierbij om de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 31 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 32 WIJ);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 33 WIJ);

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 en 7 van deze verordening.

2. De verordening toeslagen en verlagingen

In artikel 12, lid 1, onderdeel e, jo. artikel 35, WIJ, is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de norm van de inkomensvoorziening verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Categorieën

Artikel 35 WIJ bepaalt dat de verordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de verordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college de bevoegdheid om de inkomenvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

In deze verordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt.

Toelichting artikelgewijs

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

De begrippen die in de verordening worden gebruikt zijn aangepast aan de begrippen die worden gebruikt in de Wet investeren in jongeren (WIJ).

Onderdeel c: alleenstaande

In de WIJ wordt iemand ook als alleenstaande gezien als er sprake is van medebewoning door een familielid in de 1e graad of familielid in de 2e graad waarbij sprake is van zorgbehoefte.

Onderdeel d: alleenstaande ouder

Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg heeft over een of meer tot zijn last komende kinderen (jonger dan 18 jaar), kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt. Dit betekent dat de co-ouder die niet de volledige, doch slechts de gedeeltelijke dagelijkse zorg voor een of meer kinderen heeft, noch als alleenstaande ouder, noch als alleenstaande kan worden aangemerkt. De gemeente dient geïndividualiseerd vast te stellen welke landelijke norm op betrokkene van toepassing is. In de regel zal dit zijn de toepasselijke norm naar rato dat het kind of de kinderen feitelijk bij de (verzorgende) ouder verblijft.

Onderdeel e: gehuwde

In artikel 31 WIJ is geregeld dat tevens een verlaging kan worden toegepast bij gehuwden in de leeftijd van 18 tot 21 jaar voor zover zij lagere algemene noodzakelijke kosten hebben als gevolg van het geheel of gedeeltelijk delen van deze kosten met een ander.

Hiervoor is niet gekozen in het verlengde van het eerder in het kader van de WWB geregelde beleid. De reden hiervoor is met name dat op deze jongeren al een lagere basisnorm van toepassing is en een extra verlaging onevenredig nadelig voor deze jongeren zou uitwerken.

Onderdeel g: ten laste komend kind

Onder het "ten laste komend kind" wordt in de WIJ verstaan het kind jonger dan 18 jaar voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.

Onderdeel h: belanghebbende

Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belanghebbende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit inzake de verlening van de inkomensvoorziening. De overige leden van een gezin, die onder de inkomensvoorziening voor een gezin vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op een inkomensvoorziening. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.

Onderdeel i: gezamenlijke huishouding

Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving van artikel 3 lid 3 en 4 van de WIJ en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

Onderdeel j: minimumloon

Deze omschrijving komt overeen met de omschrijving van artikel 9 WIJ en moet overeenkomstig worden uitgelegd.

Onderdeel k: toeslag

Burgemeester en wethouders verhogen de inkomensvoorziening voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar, of alleenstaande ouder, van 21 jaar of ouder maar jonger dan 27 jaar met een toeslag voor zover de belanghebbende hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander (artikel 30 van de wet). Deze toeslag bedraagt maximaal 20% van het netto minimumloon. Deze toeslag dient gelet op artikel 12 lid 1 onderdeel e en artikel 35 WIJ in deze verordening te worden geregeld.

Onderdeel l: verlaging

Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 31 tot en met 33 WIJ de inkomensvoorziening of toeslag verlagen indien belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin norm van de inkomensvoorziening voorziet. Deze verlaging dient gelet op artikel 12 lid 1 onderdeel e en artikel 35 WIJ in deze verordening te worden geregeld.

Onderdeel m: dakloze

Onder dakloze wordt verstaan de alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde die niet beschikt over of niet langdurig gebruik maakt van zelfstandige of van residentiële huisvesting (verpleeginrichting e.d.) in de eigen gemeente. Een dakloze heeft ook geen onderdak bij familie en vrienden en beschikt niet over een adres binnen de eigen gemeente. Hij leidt een zwervend bestaan binnen de eigen gemeente en brengt de nacht door op straat, in parken, portieken, openbare gebouwen en andere plaatsen die enige beschutting bieden tegen weer en wind. De dakloze dient te beschikken over een briefadres binnen de gemeente of aan te tonen dat hij feitelijk grotendeels binnen de eigen gemeentegrenzen verblijft. Ook kan het zijn dat dit laatste al bekend is bij de afdeling sociale zaken zodat kan geconcludeerd kan worden dat de dakloze binnen de eigen gemeente verblijft ("stadsgebonden zwerver").

onderdeel n: norm

Hieronder worden de voor alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden wettelijk vastgestelde landelijke basisnormen bedoeld. De hoogte van de normen alsmede de te onderscheiden differentiaties zijn opgenomen in de artikelen 26 tot en met 29 WIJ.

Onderdeel o: zorgbehoevende

Onder zorgbehoevend wordt verstaan dat iemand feitelijk opname behoeft in een verpleeg- of verzorgingshuis, dan wel geïndiceerde ambulante hulp behoeft, maar ten aanzien van wie deze voorzieningen worden voorkomen (of langdurig uitgesteld) door middel van medebewoning met een andere persoon die deze verzorging voor de zorgbehoevende op zich heeft genomen.

Onderdeel p: woning

Het in deze verordening vastgelegde beleid ten aanzien van toeslagen en verlagingen heeft mede betrekking op bewoners van een woonwagen en een woonschip. Het begrip ‘woning’ wordt in de WIJ niet gedefinieerd. Aangenomen mag worden dat dit begrip overeenkomstig uitgelegd kan worden met het begrip ‘woning’ uit de WWB.

Artikel 2 Categorieën

Artikel 35 WIJ schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke categorieën de norm van de inkomensvoorziening wordt verlaagd of verhoogd. De categorie indeling is gebaseerd op de WIJ.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen of verlagen van de norm of toeslag

Artikel 3 Toeslagen (alleenstaanden en alleenstaande ouders)

Artikel 3 lid 1 en lid 2

Voor vaststelling van de toeslag of verlaging is de woonsituatie van belang en de vermindering van (woon)kosten indien sprake is van medebewoning door anderen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm verhoogd met de maximale toeslag van 20%.

Artikel 3 lid 3

In het geval een ‘ander’ (niet zijnde een ten laste komend kind) zijn hoofdverblijf heeft bij de belanghebbende (bijvoorbeeld bij een kamerhuurder of een kostganger) wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden met de overige bewoner(s).

Het is hierbij niet bepalend of de belanghebbende ook daadwerkelijk deze kosten met een ander deelt, maar of het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten gedeeld kunnen worden.

Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten maar ook om alle andere uitgaven waarbij er een schaalvoordeel is omdat alle kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk worden gedragen zoals duurzame gebruiksgoederen, woninginrichting, huishoudelijke apparatuur, vaste lasten (water, gas, elektra), abonnementen en diverse andere kosten. In deze gevallen wordt een toeslag van 10% van het netto minimumloon redelijk en reëel geacht.

Artikel 3 lid 4

Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan ook sprake zijn bij de bewoning van een woonruimte waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers of bij woonkosten die worden betaald door een onderhoudsplichtige. Er wordt dan een woning bewoond waaraan voor de WIJ-gerechtigde geen woonkosten zijn verbonden. Het financiële voordeel van het niet verschuldigd zijn van woonkosten rechtvaardigt een lager bedrag aan inkomensvoorziening.

Afzonderlijke aandacht verdient de situatie van dak- en thuislozen. In de regel zullen zij geen kosten hebben voor het aanhouden van woonruimte. De intentie van de wetgever is niet dat wordt volstaan met het verstrekken van een lager bedrag aan inkomensvoorziening vanwege het enkele feit van het ontbreken van woonruimte. Daarmee zou het voorzieningenniveau voor deze kwetsbare groep tekortschieten. Het is aan de gemeenten om zorg te dragen voor een adequaat voorzieningenniveau voor dak- en thuislozen. Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden, staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen moeten maken voor dak- en thuislozenopvang. Bij de vaststelling van de uitkeringshoogte is overwogen dat -zo leert de praktijk- deze kosten kunnen worden voldaan uit de landelijke basisnorm. Om deze reden is geen toeslag toegekend.

Artikel 3 lid 5

Alleenstaande (ouders) die in de crisisopvang verblijven worden geconfronteerd met relatief hogere kosten van het bestaan als gevolg de te betalen verblijfskosten.

Om die reden is besloten om de toeslag voor deze groep maximaal vast te stellen op 20% van het netto minimumloon.

Artikel 3 lid 6

Indien er sprake is van hulpbehoevendheid kan gesteld worden dat er in verband hiermee hogere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan zijn, waarvan het niet redelijk is dat deze evenredig worden gedeeld. Te denken valt aan extra verwarming; grotere woning in verband met een rolstoel of extra kosten die niet (geheel) door voorliggende voorzieningen worden gedekt. Een maximale toeslag voor zowel de hulpbehoevende als de verzorgende ligt dan ook voor de hand.

Artikel 3 lid 7

Evaluerend op basis van ervaringsgegevens van de afgelopen jaren met het voormalige artikel 29 WWB wordt het beleid om voor een alleenstaande van 21- en 22 jarige alleenstaande (ouder) geen toeslag toe te kennen in de huidige verordening gecontinueerd.

In het algemeen vormt een toeslag, in verhouding tot de hoogte van het minimumloon, een belemmering om zich beschikbaar te stellen voor de arbeidsmarkt. Deze gemeentelijke bevoegdheid is thans neergelegd in artikel 34 van de WIJ.

Artikel 4 Verlaging (gehuwden)

Ook de hoogte van de uitkering voor gehuwden is afhankelijk van het feit of er sprake is van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie. Bepalend is of er sprake is van medebewoning van een woonruimte door een ander, en de mate waarin de kosten van het bestaan kunnen worden gedeeld. Wanneer er sprake is van het alleen bewonen van een woning ontvangen de gehuwden de volledige gehuwdennorm.

In het geval dat naast de gehuwden een ander (niet zijnde een ten laste komend kind) zijn hoofdverblijf heeft in de woning kunnen de algemene noodzakelijke bestaanskosten gedeeld worden. De norm wordt dan verlaagd met 10% van het netto minimumloon.

Wanneer iemand geen woonkosten heeft omdat hij deze kosten niet behoeft te betalen of in het geval van dakloze gehuwden, kan de uitkering worden verlaagd zonder dat de voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan in gevaar komt. Bij het van toepassing zijn van het derde lid wordt een verlaging van 20% toegepast.

Analoog aan artikel 3 lid 6 van deze verordening, wordt indien bij een echtpaar een ander zijn hoofdverblijf heeft die zorgbehoevend is en door het echtpaar wordt verzorgd, de verlaging op nihil gesteld.

Hoofdstuk 3 Samenloop WIJ-inkomensvoorziening en WWB-uitkering

Hiervan is sprake bij gehuwden waarbij een partner jonger is dan 27 jaar en recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en een partner die recht heeft op een bijstandsuitkering.

Deze samenloop van zowel uitkering/inkomensvoorziening van de WWB en de WIJ bij gehuwden is geregeld in artikel 28 lid 3 en 4 van de WIJ.

Artikel 5 Samenloop WIJ en WWB gehuwden zonder kinderen.

Dit artikel regelt de samenloop bij gehuwden zonder kinderen waarbij een partner recht heeft op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en de ander op een WWB-uitkering.

In deze gevallen worden zowel de WIJ-gerechtigde als de bijstandsgerechtigde aangemerkt als alleenstaanden. Beiden hebben recht op een de basisnorm alleenstaande. De optelsom hiervan is gelijk aan het van toepassing zijnde sociale minimum.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, geen kinderen, geen woningdelers.

De 21-jarige ontvangt een inkomensvoorziening van de WIJ berekend naar 50% van het netto minimumloon, de 27-jarige ontvangt een WWB-uitkering naar de norm 50% van het netto minimumloon.

Het totale inkomen bedraagt 100% netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden ouder dan 21 jaar, conform de WIJ en de WWB.

Artikel 5

In de WWB of WIJ is niet geregeld welke inkomensbron verlaagd moet worden ingeval er sprake is van gehuwden zonder kinderen waarbij er sprake is van samenloop van een WWB en WIJ uitkering die lagere noodzakelijke kosten van het bestaan hebben als gevolg van het niet of slechts gedeeltelijk hebben van woonlasten door bijvoorbeeld inwoning van ouders of het niet hebben van woonlasten.

Gezien het feit dat de WWB de vangnetregeling is in het huidige sociale stelsel en op grond van het dominant aanwezige afstemmingsprincipe in de WWB waardoor de bijstand het gezinsinkomen aanvult tot het sociale minimum ligt het in de rede om in deze gevallen de bijstandsuitkering te verlagen. Dit is verder geregeld in de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2009.

Een voorbeeld ter verduidelijking:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, geen kinderen, woningdelers

De 21-jarige ontvangt een inkomensvoorziening van de WIJ berekend naar 50% van het netto minimumloon.

De 27-jarige ontvangt een WWB-uitkering naar de norm 50% minus 10% vanwege woningdeling = 40%

Het totale inkomen bedraagt 90% van het netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden conform de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ en Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2009.

Artikel 6 Samenloop WWB en WIJ gehuwden met kinderen

Deze samenloop is afzonderlijk geregeld in artikel 28 lid 4 van de WIJ.

Wanneer er sprake is van gehuwden met kinderen en één van de gehuwden heeft recht op een inkomensvoorziening op grond van de WIJ en de ander heeft recht op bijstand, worden beiden aangemerkt als alleenstaande ouder.

In artikel 28 lid 4 onder b van de WIJ is geregeld dat de bijstand die ontvangen wordt door de WWB-gerechtigde, in mindering wordt gebracht op de van toepassing zijnde inkomensvoorziening voor gehuwden, conform de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ.

Ter verduidelijking enige voorbeelden:

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, 1 kind, geen woningdelers.

De 27-jarige wordt voor de WWB aangemerkt als alleenstaande ouder. De hoogte van de bijstandsnorm bedraagt 70% van het netto minimumloon. Er is geen toeslag of verlaging mogelijk (conform Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2009).

De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm conform artikel 28 lid 4 WIJ en de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ.

De van toepassing zijnde WIJ-norm wordt vastgesteld op 100% van het netto minimumloon (gehuwden norm).

De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm. De hoogte van de WIJ-inkomensvoorziening bedraagt 100% minus 70% = 30% van het netto minimumloon.

Het totale inkomen bedraagt 100% van het netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwden conform de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ en Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2009

Gehuwden, één persoon 21 jaar, één persoon 27 jaar, 1 kind, woningdelers.

De 27- jarige wordt voor de WWB aangemerkt als alleenstaande ouder. De hoogte van de bijstandsnorm bedraagt 70% van het netto minimumloon. Er is geen toeslag of verlaging mogelijk, conform Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2009.

De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm conform artikel 28 lid 4 WIJ en de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ.

De van toepassing zijnde WIJ-norm wordt vastgesteld op 100% van netto minimumloon (gehuwden norm) minus 10% vanwege woningdeling.

De bijstand wordt in mindering gebracht op de van toepassing zijnde WIJ-norm. De hoogte van de WIJ-inkomensvoorziening bedraagt 90% minus 70% = 20% van het netto minimumloon.

Het totale inkomen bedraagt 90% van het netto minimumloon, hetgeen gelijk is aan het van toepassing zijnde sociale minimum voor gehuwde woningdelers, conform de Verordening Toeslagen en Verlagingen WIJ en de Verordening Toeslagen en Verlagingen WWB 2009.

Hoofdstuk 4 Verlaging schoolverlaters

Artikel 7 Verlaging schoolverlaters

Degene die recent het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan eerder recht bestond op studiefinanciering in het kader van de Wet op de Studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming in het kader van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, ontvangt een lagere uitkering. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recent het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden, dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode was gegarandeerd. Een lagere uitkering, vergelijkbaar met de studiefinancieringsnorm wordt daarom niet onredelijk geacht

De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd.

Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op deze termijn.

Artikel 8 Anti-cumulatiebepaling

De verschillende verlagingen in deze verordening zien toe op verschillende omstandigheden bij belanghebbenden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden beschouwd. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat -met name in situaties waarin de schoolverlaterverlaging in combinatie met één van de andere verlagingsgronden aan de orde is het college de bijstand vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van adequate bijstandsverlening. Daarom is er voor gekozen om in deze verordening een minimum bedrag vast te leggen, waarop het college de inkomensvoorziening (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 9 Onvoorziene omstandigheden

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 10 Citeertitel en inwerkingtreding

De WIJ treedt met ingang van 1 oktober 2009 in werking zodat deze verordening aan deze datum is gekoppeld.