Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Roermond

Geldend van 26-09-2013 t/m heden

Intitulé

Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Roermond

DE RAAD DER GEMEENTE ROERMOND,

gezien het voorstel van de griffier van 23 augustus 2013, raadsvoorstel no. 2013/071/1,

gezien de motie 13M19 d.d. 27 juni 2013 inzake verordening op het onderzoeksrecht,

gelet op het bepaalde in de artikelen 155a tot en met 155f Gemeentewet,

besluit:

over te gaan tot vaststelling van de “Verordening op het onderzoeksrecht gemeente Roermond”, welke luidt als volgt:

Artikel 1 Instellen van het onderzoek

  • 1. De raad kan op voorstel van een of meer van zijn leden besluiten tot het instellen van een onderzoek naar het door het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester gevoerde bestuur.

  • 2. De raad kan besluiten tot het verrichten van een vooronderzoek naar de zin, passendheid, mogelijke gevolgen en kosten van een mogelijk in te stellen onderzoek naar het door het college van burgemeester en wethouders of burgemeester gevoerde bestuur. De raad stelt hiertoe een voorbereidingscommissie in.

  • 3. Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek, de onderzoeksvraag, alsmede een toelichting.

  • 4. De in het derde lid bedoelde omschrijving kan, hangende het onderzoek, al dan niet op verzoek van de in artikel 2 genoemde onderzoekscommissie, door de raad worden gewijzigd.

Artikel 2 Onderzoekscommissie

  • 1. De uitvoering van het besluit tot het instellen van een onderzoek wordt opgedragen aan een na dit besluit daartoe in te stellen onderzoekscommissie.

  • 2. De onderzoekscommissie bestaat uit minimaal drie raadsleden. Voor ieder lid kan een plaatsvervanger worden aangewezen. Bij de samenstelling van deze commissie zorgt de raad voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen.

  • 3. De onderzoekscommissie kan de bij deze verordening of Gemeentewet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen, indien tenminste drie van haar leden of als zodanig optredende plaatsvervangende leden tegenwoordig zijn.

  • 4. De onderzoekscommissie besluit met meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken beslist de stem van de voorzitter.

  • 5. De bevoegdheid en de werkzaamheden van de onderzoekscommissie worden door het aftreden van de raad niet geschorst.

Artikel 3 Bekendmaking besluiten

Het besluit tot het instellen van een onderzoek, het besluit van samenstelling van de onderzoekscommissie en het besluit zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid, wordt op de gebruikelijke wijze bekend gemaakt.

Artikel 4 Voorzitter / plaatsvervangend voorzitter

  • 1. De leden van de onderzoekscommissie kiezen uit hun midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. De voorzitter is belast met:

    • a.

      het leiden van de beraadslaging en hoorzitting;

    • b.

      het handhaven van de orde;

    • c.

      het doen naleven van bij of krachtens deze verordening gestelde regels;

    • d.

      hetgeen deze verordening hem verder opdraagt.

Artikel 5 Beëindiging lidmaatschap onderzoekscommissie

  • 1. Het lidmaatschap van de onderzoekscommissie eindigt indien:

    • a.

      de raad besluit tot opheffing van de onderzoekscommissie;

    • b.

      een lid ophoudt lid te zijn van de raad;

    • c.

      de onderzoekscommissie besluit een lid van haar commissie te horen;

    • d.

      een lid ontslag neemt.

  • 2. Een lid van de onderzoekscommissie kan op elk moment ontslag nemen. Hiervan brengt hij de raad en de voorzitter van de onderzoekscommissie zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte.

  • 3. In openstaande vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 4. Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 6 Beraadslagingen

  • 1. De onderzoekscommissie beraadslaagt op de door haar te bepalen dagen en in bijzondere gevallen, indien één lid van de commissie, onder opgaaf van redenen, dat nodig acht.

  • 2. De onderzoekscommissie beraadslaagt achter gesloten deuren.

  • 3. De voorzitter roept de leden schriftelijk of per e-mail in vergadering bijeen onder opgaaf van de punten die behandeld zullen worden en zorgt dat stukken die op de agenda betrekking hebben tijdig aan de leden worden toegezonden of tijdig voor de leden ter inzage worden gelegd.

  • 4. In spoedeisende gevallen kan de voorzitter van het bepaalde in de vorige leden afwijken.

  • 5. De commissiegriffier maakt een beknopt verslag van de vergadering, dat de onderzoekscommissie in de eerstvolgende vergadering ter vaststelling wordt aangeboden.

  • 6. De onderzoekscommissie kan bepalen dat uit een beraadslaging geen mededelingen mogen worden gedaan, totdat de onderzoekscommissie een rapport aan de raad presenteert.

  • 7. De onderzoekscommissie kan in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft dan wel totdat de door de commissie ingestelde periode van geheimhouding is geëindigd.

Artikel 7 Ambtelijke ondersteuning en bijstand

  • 1. Alle activiteiten van de leden en de aan de onderzoekscommissie toegevoegde medewerkers vallen onder de politieke verantwoordelijkheid van de commissie.

  • 2. De raad benoemt ter ondersteuning van de onderzoekscommissie een commissiegriffier en een plaatsvervangend commissiegriffier.

  • 3. De taak van de commissiegriffier is te zorgen voor inhoudelijke en organisatorische ondersteuning van de commissie onder verantwoordelijkheid van de raadsgriffier.

  • 4. De commissiegriffier is bij iedere vergadering van de onderzoekscommissie aanwezig en bij iedere hoorzitting.

  • 5. De in het tweede lid bedoelde ondersteuning wordt in beginsel gevonden binnen de raadsgriffie en zonodig aangevuld met ondersteuning vanuit het ambtelijk apparaat.

  • 6. De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing.

  • 7. Indien de onderzoekscommissie besluit de uitvoering van bepaalde delen van het onderzoek neer te leggen bij derden, vindt deze uitvoering plaats onder haar verantwoordelijkheid.

Artikel 8 Verplichte medewerking aan onderzoek

  • 1. Met ingang van de inwerkingtreding van de besluiten tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de onderzoekscommissie zijn leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van de rekenkamercommissie, leden en gewezen leden van een door de raad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren of gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, verplicht te voldoen aan een vordering van de onderzoekscommissie tot het verschaffen van inzage in, het geven van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijk oordeel van de onderzoekscommissie inzage, afschrift of kennisneming anderszins voor het doen van onderzoek als bedoeld in artikel 1 nodig is.

  • 2. Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de onderzoekscommissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de vordering voldaan.

  • 3. Ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek alle door de onderzoekscommissie gevorderde medewerking als bedoeld in het eerste lid te verlenen.

Artikel 9 Vrijwillige medewerking aan onderzoek

  • 1. De onderzoekscommissie kan buiten de in artikel 8, eerste lid, genoemde personen tevens anderen verzoeken om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Laatstgenoemde medewerking geschiedt op vrijwillige basis.

  • 2. Een ieder die over informatie denkt te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek kan zich uit eigener beweging melden of wordt uitgenodigd zich te melden bij de voorzitter van de onderzoekscommissie. De commissie kan een dergelijke uitnodiging publiceren met een omschrijving van het onderwerp van het onderzoek. De commissie besluit of van deze informatie gebruik wordt gemaakt.

  • 3. De onderzoekscommissie kan in het belang van het onderzoek in beslotenheid met een ieder informatieve gesprekken voeren, welke als zodanig geen onderdeel van het onderzoek uitmaken. Er bestaat hiertoe geen plicht tot medewerking.

Artikel 10 Verplichtingen getuigen en deskundigen

  • 1. Personen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, zijn verplicht te voldoen aan een oproep van de onderzoekscommissie om als getuige of deskundige te worden gehoord.

  • 2. Een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord is niet tevens lid van de onderzoekscommissie.

  • 3. De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen.

  • 4. De deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste weten als zodanig te verlenen.

  • 5. De onderzoekscommissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Zij leggen dan in de vergadering van de onderzoekscommissie, in handen van de voorzitter, de eed of belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen.

  • 6. Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan. Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder bijstand wordt gehoord.

  • 7. Een deskundige kan zich tijdens het verhoor laten bijstaan, indien de onderzoekscommissie daarmee instemt.

  • 8. Verklaringen die zijn afgelegd voor de onderzoekscommissie kunnen, behalve in het geval van artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden.

Artikel 11 Openbare hoorzitting getuigen en deskundigen

  • 1. De verhoren van getuigen en deskundigen worden door de onderzoekscommissie in het openbaar gehouden op een plaats waar zij dit het meest wenselijk oordeelt.

  • 2. De voorzitter van de onderzoekscommissie bepaalt plaats en tijdstip van de zitting en brengt die ter openbare kennis.

  • 3. De schriftelijke aantekening van de afgelegde verklaringen of gegeven berichten wordt aan de getuigen of deskundigen voorgelezen of ter inzage verstrekt en door dezen ondertekend.

  • 4. De commissie kan ter voorbereiding op de openbare verhoren informatieve gesprekken voeren in beslotenheid.

  • 5. De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt

Artikel 12 Oproeping getuigen en deskundigen

  • 1. De voorzitter roept de leden van de onderzoekscommissie, getuigen en deskundigen schriftelijk op.

  • 2. De getuigen of deskundigen dienen de oproeping tenminste twee weken voor de dag van het verhoor te ontvangen. De brief, houdende de oproeping, wordt aangetekend verzonden of tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt.

  • 3. Binnen drie werkdagen na verzending van de oproep kunnen de getuigen en deskundigen onder opgaaf van redenen de voorzitter verzoeken het tijdstip van de zitting te wijzigen.

  • 4. De beslissing van de voorzitter op dit verzoek wordt uiterlijk één week voor het tijdstip van de zitting aan de betrokken getuige of deskundige medegedeeld.

  • 5. De onderzoekscommissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die, hoewel opgeroepen in overeenstemming met het tweede lid, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht om aan hun verplichting te voldoen. De onderzoekscommissie stelt de getuige of deskundige hiervan schriftelijk in kennis op de in het tweede lid bepaalde wijze. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging kan voorkomen door alsnog aan zijn verplichting te voldoen.

  • 6. Op een beschikking als bedoeld in het tweede en vijfde lid is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

Artikel 13 Niet verschijnen getuige of deskundige

  • 1. Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, ook niet na toepassing van artikel 12, vijfde lid, wordt van het niet verschijnen een proces-verbaal opgemaakt, hetwelk een nauwkeurige omschrijving van de oproeping geeft en door de aanwezige leden van de onderzoekscommissie wordt ondertekend.

  • 2. Het proces-verbaal wordt door de onderzoekscommissie, wanneer zij het nodig acht, in handen gesteld van het openbaar ministerie bij de rechtbank van het arrondissement waarin de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont.

Artikel 14 Weigering getuige of deskundige

Wanneer een getuige of deskundige, hetzij vrijwillig, hetzij op de oproeping verschenen of door de openbare macht gebracht zijnde, weigert te antwoorden of de eed of belofte af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, hetwelk de redenen van die weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt en door de aanwezige leden van de onderzoekscommissie wordt ondertekend.

Artikel 15 Verschoningsrecht

  • 1. Niemand kan genoodzaakt worden aan de onderzoekscommissie geheimen te openbaren, voor zover daardoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan het belang van de uitoefening van zijn beroep, dan wel aan het belang van zijn onderneming of de onderneming waarbij hij werkzaam is of is geweest.

  • 2. Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt.

Artikel 16 Geheimhouding

  • 1. De onderzoekscommissie kan om gewichtige redenen in verband met de bescherming van de in artikel 8, eerste lid genoemde personen of van een belang, bedoeld in artikel 17, besluiten aan haar overgelegde bescheiden of gedeelten daarvan niet openbaar te maken.

  • 2. De leden van de onderzoekscommissie bewaren geheimhouding omtrent de inhoud van de bescheiden of gedeelten daarvan, die ingevolge een besluit, bedoeld in het eerste lid, niet openbaar worden gemaakt.

  • 3. Voor zover de in het tweede lid bedoelde bescheiden deel uitmaken van het onderzoeksverslag van de onderzoekscommissie, worden deze ter inzage of anderszins ter kennisneming gelegd van de leden van de gemeenteraad. De leden bewaren omtrent de inhoud van zodanige bescheiden geheimhouding.

Artikel 17 Strijd met openbaar belang

  • 1. De burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het college aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn niet verplicht aan artikel 8, eerste lid en artikel 10, eerste en derde lid, te voldoen, indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar belang.

  • 2. De onderzoekscommissie kan verlangen dat een beroep als bedoeld in het eerste lid op strijd met het openbaar belang wordt bevestigd door het college van burgemeester en wethouders, of, voor zover de inlichtingen betrekking hebben op het door de burgemeester gevoerde bestuur, door de burgemeester.

Artikel 18 Toehoorders en de pers

  • 1. De toehoorders en vertegenwoordigers van de pers kunnen uitsluitend op de voor hen bestemde plaatsen openbare zittingen bijwonen.

  • 2. Het geven van tekenen van goed- of afkeuring of het op andere wijze verstoren van de orde is verboden.

  • 3. De voorzitter is bevoegd toehoorders die op enigerlei wijze de orde van de vergadering verstoren, te doen vertrekken.

Artikel 19 Geluid- en beeldregistraties

Degenen die tijdens de zitting geluid- dan wel beeldregistraties willen maken doen hiervan mededeling aan de voorzitter en gedragen zich naar zijn aanwijzingen.

Artikel 20 Verslaglegging hoorzitting

  • 1. De commissiegriffier draagt zorg voor de verslaglegging van de zitting.

  • 2. Het verslag vermeldt de namen van de aanwezigen en hun hoedanigheid voor zover van belang.

  • 3. Het verslag houdt een zakelijke vermelding in van wat over en weer is gezegd en wat verder ter zitting is voorgevallen.

  • 4. Het verslag verwijst naar de op de zitting overgelegde bescheiden en feitenbeschrijvingen, die aan het verslag kunnen worden gehecht.

  • 5. Voorafgaande aan vaststelling wordt het verslag in concept voorgelegd aan betrokkenen, als wederhoor.

  • 6. Het verslag wordt ondertekend door de voorzitter en de commissiegriffier.

Artikel 21 Rapportage aan de raad

  • 1. De onderzoekscommissie stelt betrokkenen in de gelegenheid om binnen een door haar te stellen termijn, die tenminste twee weken bedraagt, hun zienswijze op het concept onderzoeksrapport aan de onderzoekscommissie kenbaar te maken. Betrokkenen zijn in elk geval degenen wier taakuitvoering (mede) voorwerp van onderzoek is of is geweest. De onderzoekscommissie bepaalt wie verder als betrokkenen worden aangemerkt.

  • 2. Na vaststelling door de onderzoekscommissie worden het onderzoeksrapport, de conclusies en aanbevelingen, de verslagen van de openbare hoorzittingen en de zienswijze van betrokkenen op het rapport zo spoedig mogelijk, onder toezending van een afschrift aan het college van burgemeester en wethouders, aan de raad aangeboden.

  • 3. Het rapport wordt besproken in de raad op een door de raad te bepalen tijdstip.

Artikel 22 Kosten onderzoek

De raad stelt een raming vast van de kosten die naar zijn oordeel voor een bepaald onderzoek vereist zijn. Deze kosten worden geboekt ten laste van de post onvoorzien.

Artikel 23 Archivering onderzoeksbescheiden

  • 1. Na beëindiging van het onderzoek van een door hem ingestelde commissie besluit de raad, dat de processen-verbaal en de overige bescheiden van het onderzoek worden vernietigd, dan wel gedurende een door hem te bepalen periode worden bewaard in het gemeentearchief.

  • 2. Bescheiden en aantekeningen, die ingevolge een besluit van de onderzoekscommissie geheim dienen te worden gehouden, maken geen deel uit van dit archief.

  • 3. De onderzoekscommissie bepaalt waar de in het tweede lid genoemde bescheiden worden bewaard en gedurende welke periode zij geheim zijn.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt terstond in werking.

Artikel 25 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening op het onderzoeksrecht van de raad gemeente Roermond 2013”.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering van 26 september 2013.
De griffier De voorzitter

Artikelsgewijze toelichting op de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

Het onderzoeksrecht van de raad is uitvoerig geregeld in de artikelen 155a tot en met 155f van de Gemeentewet. Het onderzoeksrecht van de raad is een exclusief recht van de raad dat ingevolge artikel 156, tweede lid, van de Gemeentewet niet overdraagbaar is.

Artikel 1 Instellen van het onderzoek

Ter verduidelijking wordt hier nogmaals aangegeven dat op voorstel van leden van de raad, bij raadsbesluit, een onderzoek kan worden ingesteld naar het door het college of de burgemeester gevoerde besluit. Met betrekking tot voorstellen is het bepaalde omtrent het initiatiefvoorstel in artikel 40 van het Reglement van orde van toepassing.

Artikel 1, lid 2, biedt de mogelijkheid om voorafgaand aan het besluit tot het instellen van een onderzoek conform lid 1 van dit artikel de zin, passendheid, mogelijke gevolgen en kosten van een mogelijk in te stellen onderzoek naar het door het college van burgemeester en wethouders of burgemeester gevoerde bestuur in kaart te brengen door het verrichten van een vooronderzoek.

Een raadsonderzoek richt zich op een specifiek onderwerp van lokaal belang met als doel het vergaren van informatie en het verkrijgen van kennis en inzicht. Het onderzoek is het ultieme controlemiddel en wordt pas ingezet als is komen vast te staan dat andere controlemiddelen van de raad (vragenrecht, recht van interpellatie, inlichtingenplicht college, gedragscodes, uitvoering rekenkamerfunctie, controle in het kader van begroting en jaarstukken, financiële en controleverordeningen) niet toereikend zijn om de benodigde informatie boven tafel te krijgen. Vertaling van de omschrijving van het onderwerp van onderzoek in een onderzoeksvraag, eventueel met specifieke deelvragen, is noodzakelijk. Ingevolge artikel 155a, tweede lid Gemeentewet kan de raad de omschrijving hangende het onderzoek wijzigen.

Een onderzoek is gericht op het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het handelen van derden kan niet worden onderzocht, maar kan wel ter sprake komen, doch kan alleen in directe relatie tot het handelen van het college of de burgemeester worden gerapporteerd. Het spreekt vanzelf dat hierbij zorgvuldigheid geboden is (denk aan schadeclaims e.d. bij onjuiste uitlatingen).

Gebruikmaking van het onderzoeksrecht van de raad brengt een mogelijke spanning met zich mee tussen actualiteit en gewenste zorgvuldigheid.

Artikel 2 Onderzoekscommissie

De Gemeentewet bepaalt betreffende de samenstelling in artikel 155a, derde en vierde lid, dat de onderzoekscommissie uit ten minste drie (raads)leden bestaat en dat de raad bij de samenstelling zorgdraagt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Omdat de onderzoekscommissie ingevolge lid 4 van artikel 2 van deze verordening besluit met meerderheid van stemmen verdient het aanbeveling om een oneven aantal leden te benoemen. Op deze wijze kan het staken van stemmen worden voorkomen.

Het tweede lid voorziet in de benoeming van plaatsvervangende leden. Het aantal plaatsvervangende leden is afhankelijk van de omvang van de onderzoekscommissie. Omdat de uitoefening van bevoegdheden van de onderzoekscommissie gekoppeld is aan de aanwezigheid van tenminste drie leden kan benoeming van plaatsvervangende leden bij een omvangrijke commissie achterwege blijven.

De onderzoekscommissie mag haar wettelijke bevoegdheden alleen uitoefenen indien tenminste drie van haar leden aanwezig zijn (artikel 155a, 5e lid Gemeentewet). Dit geldt echter niet voor bevoegdheden die niet in de wet zijn geregeld. Zo zouden bijvoorbeeld twee leden van de onderzoekscommissie samen een verhoor kunnen voorbereiden met een (potentiële) getuige.

Aan het einde van een raadsperiode en het aftreden van de raad wordt het onderzoek in beginsel voortgezet door dezelfde leden van de onderzoekscommissie als bij de instelling, mits dezen uiteraard ook in de nieuwe raad zijn herkozen. De nieuwe raad kan besluiten om het onderzoek tussentijds te stoppen of wijziging aan te brengen in de samenstelling van de onderzoekscommissie of onderzoeksvraag. Alleen in het geval dat de gehele raad aftreedt en een geheel nieuwe raad aantreedt dient een geheel nieuwe onderzoekscommissie benoemd te worden.

Artikel 3 Bekendmaking besluiten

In artikel 155a, zevende lid, is bepaald dat het op het besluit tot instelling van een onderzoek en tot instelling van een onderzoekscommissie, alsmede het besluit tot wijziging van de omschrijving van het onderwerp van een onderzoek de artikelen 139, tweede lid, 140 en 141 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn. In deze wetsartikelen vindt de bekendmaking van besluiten haar basis.

Artikel 4 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter

In deze verordening is ervoor gekozen dat de onderzoekscommissie haar voorzitter en plaatsvervangend voorzitter benoemt. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter

Artikel 5 Beëindiging lidmaatschap onderzoekscommissie

In artikel 155a, zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder genoemde commissie. Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen. Daarnaast eindigt het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen. Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de onderzoekscommissie. Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de plaatsvervangende leden.

Artikel 6 Beraadslagingen

Beraadslaging vindt plaats achter gesloten deuren omdat de inhoud zich mogelijk niet voor openbaarheid leent. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over ondervragingsmethoden, het vrij kunnen spreken over personen en hetgeen door hen naar voren is gebracht.

Artikel 7 Ambtelijke ondersteuning en bijstand

Het is niet ondenkbaar dat de griffie onvoldoende is toegerust om de onderzoekscommissie bij te staan, gelet op het feit dat het bij onderzoeksondersteuning om intensieve piekbelasting gaat. Bij onvoldoende menskracht binnen de griffie wordt een beroep gedaan op ondersteuning vanuit de ambtelijke organisatie.

Voor gemeenteambtenaren geldt de plicht (zie ook artikel 8, eerste en derde lid) medewerking te verlenen waar het gaat om zaken als bijvoorbeeld het opstellen van een overzicht van betrokken personen, een inventarisatie van de relevante wet- en regelgeving of een beschrijving van het verloop van een besluitvormingsprocedure. Het is uiteraard niet verstandig als ambtelijke ondersteuning wordt geleverd door ambtenaren die als getuige of deskundige worden opgeroepen. In algemene zin dient te worden vermeden dat ambtenaren, die dicht op de zaak hebben gezeten, worden ingeschakeld voor het raadsonderzoek. Voorstelbaar is dat de raad helemaal geen beroep doet op het ambtelijk apparaat, maar met het oog op de objectiviteit en onafhankelijkheid uitsluitend tijdelijke krachten van buiten inhuurt.

De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing omdat hierin specifiek afspraken worden vastgelegd tussen college en raad voor wat betreft de ambtelijke bijstand aan de raad. In dit geval gaat het om een raadsonderzoek waarbij het de raad vrij staat om de ondersteuning van binnen of buiten de griffie te halen. De verordening ambtelijke bijstand is niet van toepassing omdat het vaak om specifieke onderzoeken gaat naar het door het college gevoerde beleid. De toepassing van algemene regels over de communicatie tussen griffier en secretaris liggen in zo’n geval niet voor de hand, ook om de onafhankelijkheid van het onderzoek te waarborgen.

Artikel 8 Verplichte medewerking aan onderzoek

Onder deze kring van personen worden ook politie-ambtenaren gerekend, die onder het gezag van de burgemeester vallen. Een politieambtenaar die in verband met de handhaving van de openbare orde onder het gezag van de burgemeester valt, moet als ondergeschikt aan het gemeentebestuur worden aangemerkt (op basis van jurisprudentie Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State).

Het uitbreiden van de wettelijke kring van personen die aan een onderzoek medewerking moeten verlenen via voorwaarden in contracten of bij vergunningen of subsidies is onverenigbaar met de Gemeentewet.

Artikel 10 Verplichtingen getuigen en deskundigen

  • -

    Een deskundige kan niet onder ede worden gehoord, een getuige echter wel.

    De getuige die onder ede wordt verhoord en niet de waarheid spreekt kan strafrechtelijk worden vervolgd wegens het plegen van meineed. De onderzoekscommissie kan zelf bepalen wanneer een verhoor onder ede gewenst is, doch mag hierbij geen onderscheid maken tussen de verschillende getuigen.

  • -

    Anderen dan de in artikel 7, eerste lid genoemde personen kunnen weliswaar worden gevraagd om als getuigen op te treden, doch medewerking geschiedt dan geheel vrijwillig.

  • -

    Het verschil verplichte/niet verplichte getuige is bij de verdere invulling niet meer relevant. Op het moment dat iemand (al dan niet vrijwillig) getuige is gelden alle verplichtingen.

De mogelijkheid van inschakeling van derden als getuigen zal meer theorie dan praktijk zijn, aangezien artikel 8 de mogelijkheid geeft tot het vergaren van benodigde informatie onder derden.

Artikel 11+12 Openbare hoorzitting getuigen en deskundigen /Oproeping getuigen en deskundigen

Artikel 155d, eerste lid, van de Gemeentewet voorziet in de schriftelijke oproeping van getuigen en deskundigen die ter zitting dienen te verschijnen. Deze zitting dient te worden onderscheiden van de beraadslagingen van de onderzoekscommissie, die ingevolge artikel 6 van de verordening achter gesloten deuren plaatsheeft. Op de zitting vinden de verhoren van de getuigen en deskundigen plaats ex artikel 155c, zesde lid, van de Gemeentewet en zijn in beginsel openbaar. De onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155c, zevende lid, van de Gemeentewet om gewichtige redenen echter besluiten dat een verhoor of een gedeelte ervan niet in het openbaar plaatsvindt. De leden bewaren geheimhouding over hetgeen hen tijdens een besloten zitting ter kennis komt. De redenen om besloten te vergaderen zijn hierbij anders dan die genoemd in artikel 86, eerste lid, van de Gemeentewet. In dit artikel wordt immers gesproken over belangen als bedoeld in artikel 10 Wet openbaarheid van bestuur. Dat is bij besloten vergaderingen in het kader van het onderzoeksrecht niet van belang. Slechts van belang is er of naar het oordeel van de onderzoekscommissie sprake is van ‘gewichtige redenen’.

Artikel 13 Niet verschijnen getuigen en deskundigen

Het besluit van de onderzoekscommissie om de politie in te schakelen is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. De mogelijkheid om tegen dit besluit bezwaar te maken bij de onderzoekscommissie is echter in de Gemeentewet expliciet uitgesloten. Wel kan men in beroep bij de bestuursrechter.

Artikel 14 Weigering getuige of deskundige

In tegenstelling tot het bepaalde in artikel 13 kan de onderzoekscommissie niet de politie inschakelen bij het ter zitting weigeren te antwoorden door getuigen of deskundigen.

Wel is het zo, dat het niet voldoen aan een wettelijke verplichting om als getuige te verschijnen of te getuigen strafbaar is op grond van artikel 192 van het Wetboek van Strafrecht. De onderzoeks-commissie zou dus, zo zij daartoe een noodzaak ziet, het Openbaar Ministerie kunnen inschakelen.

Artikel 15 Verschoningsrecht

Als de onderzoekscommissie twijfelt aan de gegrondheid van het inroepen van een van de genoemde verschoningsgronden kan zij het Openbaar Ministerie verzoeken een strafvervolging op basis van artikel 192 Wetboek van Strafrecht in te stellen.

Artikel 17 Strijd met openbaar belang

Alleen personen die belast (geweest) zijn met een bestuurstaak waarvoor zij door de raad ter verantwoording kunnen worden geroepen en hun (ex-)ondergeschikten, kunnen bij (aantoonbare) zwaarwegende omstandigheden een beroep doen op het openbaar belang.

(Ex-)raadsleden en (ex-) medewerkers van de griffie kunnen zich bij een raadsonderzoek niet hierop beroepen.

Artikel 18 Toehoorder en pers

Artikel 26, eerste en tweede lid, van Gemeentewet regelen dat de voorzitter van de raad toehoorders die de orde verstoren, kan doen vertrekken en bij volharding in hun gedrag de toezegging kan ontzeggen. Voor de onderzoekzoekscommissie ontbreekt een dergelijke bepaling in de Gemeentewet. Het derde lid van artikel 18 voorziet hierin.

Artikel 19 Geluid- en beeldregistratie

Aangezien de zittingen van een onderzoekscommissie in principe openbaar zijn, kunnen radio- en tv-stations geluids- en beeldregistraties maken. Dit is uiteraard niet het geval als het een besloten zitting betreft. De voorzitter kan aanwijzingen geven met betrekking tot bijvoorbeeld plaats en opstelling.

Artikel 21 Rapportage aan de raad

In dit artikel worden de nadere regels vastgesteld met betrekking tot de rapportage van de onderzoekscommissie aan de raad. Een onderzoek is gericht op het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het handelen van derden kan niet worden onderzocht, maar kan wel ter sprake komen, doch kan alleen in directe relatie tot het handelen van het college of de burgemeester worden gerapporteerd. Het spreekt vanzelf dat hierbij zorgvuldigheid geboden is (denk aan schadeclaims e.d. bij onjuiste uitlatingen).

De wijze van debatteren in de raad wordt door de raad bepaald. De raad kan kiezen voor bijvoorbeeld een eerste debat in afwezigheid van de wethouders of voor een eerste schriftelijke reactie door het college of de burgemeester.

Van belang is dat er voldoende tijd wordt ingeruimd tussen de verschijning van het rapport en het raadsdebat, om de raadsleden voldoende tijd te geven de materie te bestuderen.

Artikel 22 Kosten onderzoek

Artikel 155f Gemeentewet schrijft expliciet voor dat de kosten voor onderzoek in een bepaald jaar door het college in de ontwerpbegroting worden opgenomen. Het is tevoren niet te zeggen of en wanneer er een onderzoek in het verschiet ligt.

Artikel 24 Inwerkingtreding

Deze verordening bevat geen algemeen verbindende voorschriften. De verplichting voor bepaalde categorieën personen om medewerking te verlenen aan een raadsonderzoek vloeit immers niet voort uit de verordening, maar rechtstreeks uit de Gemeentewet. De verordening kan daarom op een door de raad te bepalen datum in werking treden.